Cover
Jetzt kostenlos starten GePuPo_Hfdst02_Oudheid (1).pptx
Summary
# De oudste bouwstenen van het publiekrecht
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "De oudste bouwstenen van het publiekrecht":
## 1. De oudste bouwstenen van het publiekrecht
Dit onderwerp verkent de vroegste fundamenten van het publiekrecht, met speciale aandacht voor de oorsprong van rechtsteksten en de invloed van vroege beschavingen op onze westerse juridische en culturele tradities.
### 1.1 De bakermatten van de westerse cultuur
De wieg van de westerse cultuur, en daarmee ook van fundamentele principes van publiekrecht, ligt in een aantal specifieke gebieden en ideeën:
* **Religie (Jeruzalem):** Monotheïstische religies, zoals het Jodendom, Christendom en de Islam, hebben een significante invloed gehad op de morele en ethische kaders die ten grondslag liggen aan rechtssystemen.
* **Ratio (Athene):** De Griekse filosofie legde de basis voor rationeel denken, logische redenering en het streven naar kennis, wat essentieel is voor de ontwikkeling van rechtswetenschap.
* **Recht (Rome):** De Romeinen waren meesters in het systematiseren en ontwikkelen van juridische principes, wat leidde tot het Romeinse recht dat een blijvende impact heeft gehad op westerse rechtstradities.
De ontwikkeling van deze bakermatten werd gefaciliteerd door twee cruciale elementen:
* **Schriftstelsels:** De uitvinding en verspreiding van schrift maakten het mogelijk om kennis op te bouwen, te bewaren en door te geven, wat een essentiële voorwaarde was voor de ontwikkeling van complexe juridische teksten en systemen. Dit in tegenstelling tot eerdere, indirecte bronnen van informatie.
* **Steden:** De opkomst van stedelijke centra leidde tot een toenemende taakverdeling en complexere sociale structuren. Deze verstedelijking vereiste meer georganiseerde en formele regels om de samenleving te besturen, wat de ontwikkeling van publiekrecht stimuleerde.
Deze vroege ontwikkelingen vonden hun oorsprong voornamelijk in de **Vruchtbare Halve Maan** en het **tweestromengebied**, waar de eerste steden ontstonden door de vruchtbare grond.
### 1.2 De oudste rechtsteksten en codificaties
#### 1.2.1 De Codex Hammoerabi
De Codex Hammoerabi is een van de vroegste en meest bekende voorbeelden van een gecodificeerde reeks wetten, die inzicht biedt in het recht en de samenleving van het oude Mesopotamië.
* **Periode:** 18e eeuw voor Christus.
* **Vorm:** G gravure op een stèle, die nu bewaard wordt in het Louvre in Susa, Iran.
* **Achtergrond:** Koning Hammoerabi van Babylon stelde deze wetten op na militaire veroveringen om zijn uitgestrekte rijk te besturen.
* **Inhoud en Legitimatie:**
* De wetten hadden een overwegend werelds karakter.
* De legitimatie voor de wetten werd ontleend aan de god Samas, de grote rechter van hemel en aarde, die de wetten aan Hammoerabi zou hebben gedicteerd. Dit is een vorm van charismatische legitimatie.
* **Kenmerken van de Codex:**
* **Niet formeel of materieel exhaustief:** De codex bevatte 282 artikelen, wat onvoldoende was om een volledige samenleving te reguleren.
* **Niet systematisch geordend:** De artikelen volgen geen logische of conceptuele structuur zoals moderne wetboeken.
* **Casuïstiek in plaats van concepten:** De wetten behandelen specifieke gevallen (casus) in plaats van algemene juridische concepten.
* **Bevat zowel 'wetten' als gewoonte:** De precieze aard van de artikelen als 'wetten' in moderne zin is discutabel, en de codex weerspiegelt waarschijnlijk ook bestaande gebruiken.
* **Voorbeelden uit de Codex Hammoerabi:**
* **Strafrecht (Talioprincipe):** "Oog om oog, tand om tand." Hoewel dit de eigenrichting beperkte, was het een vorm van vergelding gebaseerd op de aangerichte schade.
* *Voorbeeld:* "Als een kind zijn vader geslagen heeft, zal men zijn hand afhakken bij de pols."
* *Voorbeeld:* "Als iemand een vrij man een oog uitgestoken heeft, zal men hem ook een oog uitsteken."
* *Voorbeeld:* "Als iemand een been gebroken heeft van een vrij man, zal men hem eveneens een been breken."
* **Standenmaatschappij:** De wetgeving maakte expliciet onderscheid tussen verschillende sociale klassen, met verschillende consequenties voor handelingen afhankelijk van de status van de betrokkenen.
* *Voorbeeld:* "Als een metselaar een huis voor iemand gebouwd heeft, en als hij zijn werk niet verstevigd heeft, en als het huis instort, en als de eigenaar van het huis daarbij gedood wordt, dan zal de metselaar worden omgebracht. Indien het een slaaf van de eigenaar van het huis is, die de dood vindt door de instorting, dan zal de metselaar de eigenaar een gelijkwaardige slaaf bezorgen."
#### 1.2.2 Rechtsarcheologie en Rechtsiconografie
De studie van de Codex Hammoerabi, met zijn fysieke vorm op een stèle, valt onder rechtsarcheologie (de studie van het recht uit het verleden via materiële bronnen) en rechtsiconografie (de studie van de betekenis van beelden en symbolen in juridische contexten).
### 1.3 Gewoonterecht: de spontaan gegroeide rechtsbron
Gewoonterecht vertegenwoordigt een van de oudste en meest fundamentele bronnen van recht, gekenmerkt door zijn pragmatische aard en historische dominantie.
#### 1.3.1 Wat is gewoonterecht?
Gewoonterecht is het recht dat ontstaat uit langdurige, herhaaldelijke gedragingen die door de gemeenschap als bindend worden ervaren.
* **Pragmatische benadering:** Het is een praktische en alledaagse vorm van recht, gebaseerd op wat men gewend is te doen.
* **Historisch belangrijkste formele rechtsbron:** Voor de opkomst van geschreven wetten was gewoonterecht de dominante bron van rechtsregels.
* **Rol van rechtspraak:** In de vaststelling van gewoonterecht speelde de rechtspraak een cruciale rol. Rechtbanken 'vonden' of 'detecteerden' bestaande gebruiken en passten deze toe. De rechters waren vaak oudere, wijze mannen met veel ervaring.
* **Evoluerend karakter:** Hoewel gewoonterecht soms als statisch wordt beschouwd, evolueert het in werkelijkheid mee met de maatschappij.
#### 1.3.2 Bestaansvoorwaarden van gewoonterecht
Om van gewoonterecht te kunnen spreken, moeten aan twee essentiële voorwaarden voldaan zijn:
* **Herhaling (objectief element):** Een bepaalde gedraging wordt consistent en herhaaldelijk toegepast in vergelijkbare situaties. Dit komt overeen met "state practice" in het internationaal publiekrecht.
* **Overtuiging van bindende kracht (subjectief element):** De betrokkenen zijn ervan overtuigd dat de gedraging niet vrijblijvend is, maar dat er een juridische verplichting achter schuilt en dat er een sanctie volgt bij overtreding. Dit correspondeert met "opinio iuris" in het internationaal publiekrecht.
Deze voorwaarden zijn niet natuurlijk of noodzakelijk, maar ontstaan door het **bewuste willen** van de gemeenschap om een bepaald gedrag te volgen en te handhaven. Het is een sociaal fenomeen, niet louter individueel.
#### 1.3.3 Kenmerken van gewoonterecht
* **Ongeschreven:** Gewoonterecht wordt mondeling overgedragen en is meer een aanvoelen of een gedeelde ethiek dan een gecodificeerde tekst.
* *Positief:* Het recht kan zich flexibel aanpassen aan veranderende maatschappelijke omstandigheden.
* *Negatief:* Het kan leiden tot rechtsonzekerheid, omdat de interpretatie kan verschillen.
* **Moeilijk te bewijzen:** Ten zij het "notoir" is (algemeen bekend en onbetwist).
* **Turbe:** Een bewijsmiddel waarbij een groep deskundigen (oude, ervaren mensen) unaniem bevestigt wat de geldende gewoonte is.
* **Versnipperd (territorialiteit/personaliteit):** Gewoonterecht kon variëren per regio of zelfs per groep, wat leidde tot diversiteit maar ook tot conflicten.
* **Territorialiteit:** Het recht van de plaats waar men zich bevindt is van toepassing.
* **Personaliteit:** Men behoudt zijn eigen gewoonterecht, ongeacht waar men zich bevindt.
Hoewel minder prominent in moderne, sterk geürbaniseerde samenlevingen, bestaat gewoonterecht nog steeds binnen specifieke gemeenschappen of groepen, zoals de regels binnen de diamantsector.
#### 1.3.4 Gewoonte-publiekrecht
Ook binnen het publiekrecht speelde gewoonterecht een belangrijke rol, vaak voorafgaand aan formele wetgeving.
* **Eerst macht, dan recht:** Lokale heersers of instellingen, zoals de heerlijkheden, ontwikkelden publiekrechtelijke rechten en gebruiken die na verloop van tijd werden geaccepteerd als legitieme rechtsbronnen.
* **Invloeden:** Konden voortkomen uit goede zeden, billijkheid, verhalen, geschiedschrijving, gebruikelijke praktijken en verdragen.
Het onderscheid met louter gebruiken ligt in de **sanctie of dwang** die aan gewoonterecht verbonden is, terwijl een gebruik meer een neutrale, herhaalde handeling zonder dwingend karakter is.
### 1.4 Het Romeinse recht: een systematische basis
Het Romeinse recht, hoewel deels besproken in latere secties, is van fundamenteel belang voor het begrip van de ontwikkeling van publiekrecht en de rechtswetenschap.
#### 1.4.1 Belang en periodisering
Het Romeinse recht vormt de basis van de rechtswetenschap, met name voor het burgerlijk recht, maar heeft ook diepe sporen nagelaten in het publiekrecht. De indeling in verschillende periodes is essentieel om de evolutie ervan te begrijpen.
* **Oudromeins recht (ca. 753 v.C. – 250 v.C.):** Periode van de stadstaat, agrarische samenleving en militaire focus. De `familia` en de `pater familias` stonden centraal. De koning had macht, maar beperkt door tradities (`mos maiorum`). Later evolueerde dit naar een republiek met instellingen als de Senaat, volksvergaderingen en magistraten. Rechtsbronnen waren onder meer het `mos maiorum` en de Twaalftafelenwet.
* **Voor-klassiek recht (ca. 250 v.C. – ca. 0):** Periode van wereldrijkuitbouw en de expansie van Rome. Belangrijk was de ontwikkeling van de `praetor peregrinus` en de opkomst van het `ius gentium` (recht van de volkeren). Het `ius honorarium` (magistratenrecht) werd ook cruciaal, naast de `leges` en plebiscieten. Gewoonterecht begon terrein te verliezen.
* **Klassiek recht (ca. 0 – 250):** Hoogtepunt van de Romeinse macht en rechtsontwikkeling. De instelling van het `princeps` (keizer) leidde tot de uitbouw van een keizerlijke administratie. Rechtsbronnen werden het keizersrecht (`constitutiones`) en het juristenrecht (`ius prudentium`), terwijl de rol van wetten en senaatsbesluiten afnam. Het `Edictum Perpetuum` van Hadrianus consolideerde het magistratenrecht.
* **Na-klassiek recht (ca. 250 – 530):** Periode van verval, burgeroorlogen en economische crises. Er was sprake van 'vervulgarisering' van het recht. De keizer had de absolute macht (`Quod principi placuit legis habet vigorem`). Het recht werd herordend in de `Codex Theodosianus` en door de Citeerwet.
* **Justiniaans recht (ca. 530):** Keizer Justinianus in het Oost-Romeinse Rijk stelde het `Corpus Iuris Civilis` samen, een omvangrijke codificatie die bestond uit de `Codex` (verzameling keizerlijke wetten), `Digesten` (verzameling juristenrecht), `Instituten` (leerboek) en `Novellen` (nieuwe wetten). Dit werk werd de basis voor het onderwijs in middeleeuwse universiteiten en beïnvloedde het Europese recht voor eeuwen.
#### 1.4.2 De Kerk als brug
Hoewel het directe belang van de kerk voor de oorsprong van publiekrecht buiten het bereik van dit specifieke onderwerp valt, wordt de kerk erkend als een cruciale "brug" tussen de oudheid en de middeleeuwen, met belangrijke juridische en maatschappelijke invloeden. Het Edict van Milaan (313) dat tolerantie voor het christendom bracht, en het later instellen van het Christendom als staatsgodsdienst (392), markeerden deze overgang.
---
**Tip:** Verbind de concepten van religie, ratio en recht met de fysieke en intellectuele voorwaarden die hun ontwikkeling mogelijk maakten (schrift en steden). Begrijp dat de Codex Hammoerabi een stap was naar codificatie, maar nog ver verwijderd was van de systematische aanpak van later recht. Gewoonterecht is de basis van veel oud recht, maar de evolutie naar geschreven en systematisch recht is cruciaal.
---
# Het spontaan gegroeide recht: gewoonterecht
Gewoonterecht vormt een pragmatische en historisch belangrijke formele rechtsbron, gekenmerkt door zijn ongeschreven, versnipperde en spontaan gegroeide aard.
### 2.1 De aard van gewoonterecht
Gewoonterecht wordt gekenmerkt door een pragmatische benadering van rechtsvorming en wordt historisch beschouwd als de meest fundamentele formele rechtsbron. Het belang van de rechtspraak in de vaststelling ervan is significant, waarbij het recht als het ware 'gevonden' wordt door ervaren oordeelaars. Hoewel het vaak als statisch wordt beschouwd, evolueert gewoonterecht in de praktijk mee met de maatschappelijke veranderingen.
> **Tip:** Denk aan gewoonterecht als de regels die we hanteren omdat "het nu eenmaal zo gedaan wordt", zonder dat deze expliciet zijn opgeschreven.
### 2.2 Bestaansvoorwaarden van gewoonterecht
Om als gewoonterecht erkend te worden, dienen er twee cumulatieve voorwaarden te vervuld te zijn:
1. **Herhaling (objectief)**: Dit verwijst naar een consistente en herhaalde gedragspraktijk. In het internationaal publiekrecht wordt dit 'state practice' genoemd. Deze herhaling hoeft niet absoluut frequent te zijn, maar impliceert dat bij gelijkaardige feiten steeds op dezelfde wijze wordt gehandeld, uit gewoonte.
2. **Sanctie, dwang (subjectief)**: Dit element, in het internationaal publiekrecht 'opinio iuris' genoemd, houdt in dat de herhaalde gedraging wordt gevolgd omdat men de overtuiging heeft dat het zo hoort, dat er een rechtsplicht toe bestaat. Er is een gevoel van gedwongenheid om de regel toe te passen.
Daarnaast is het cruciaal dat deze praktijk niet voortkomt uit natuurlijke noodzakelijkheid, maar uit een bewuste *wil* om zo te handelen, en dat het een sociaal fenomeen is, niet puur individueel.
### 2.3 Kenmerken van gewoonterecht
Gewoonterecht bezit specifieke kenmerken die zowel positieve als negatieve aspecten met zich meebrengen:
* **Ongeschreven**: Gewoonterecht wordt mondeling overgedragen en meer als een aanvoelen of een gedragsnorm meegegeven in opvoeding, verhalen en waarden. Er bestaat geen centraal register of wetboek.
* **Positief**: Het recht kan hierdoor trager maar soms ook flexibeler mee-evolueren met de samenleving.
* **Negatief**: Het is inherent onzeker en daardoor moeilijk te bewijzen, tenzij het 'notoir' is (algemeen bekend en erkend). Vroeger werd dit soms opgelost via een 'turbe', waarbij een groep van tien deskundigen de heersende regel bevestigde.
* **Versnipperd (territorialiteit-personaliteit)**: Gewoonterecht kan variëren van plaats tot plaats en zelfs van groep tot groep.
* **Positief**: Dit maakt het recht lokaal aangepast aan specifieke problemen en omstandigheden.
* **Negatief**: Dit kan leiden tot conflicten wanneer personen uit verschillende rechtsgebieden met elkaar in aanraking komen. Versnippering kan zich uiten via territorialiteit (men volgt het recht van de plaats waar men zich bevindt) of personaliteit (men behoudt en past zijn eigen gewoonterecht toe, ongeacht de locatie).
Gewoonterecht bestaat nog steeds, met name in specifieke subgroepen of beroepsgemeenschappen (bv. diamantairs) die eigen, aangepaste regels hebben ontwikkeld.
### 2.4 Het gewoonte-publiekrecht
In het publiekrecht ontstaan veel regels uit gewoonte. Hier geldt vaak: eerst was er de macht, daarna pas het recht. Dit is bijvoorbeeld te zien bij heerlijkheden, waar concrete lokale inhoud werd gegeven aan publiekrechtelijke rechten door herhaaldelijk en onbetwist uitgeoefende macht door een heer. Regels kunnen ook ontstaan uit gebruiken, geschiedschrijving, verhalen, goede zeden, billijkheid en verdragen. Een belangrijk onderscheid is dat tussen 'gebruiken' (herhaald gedrag zonder dwang, omdat het zo gewoon is) en 'gewoonte' (herhaald gedrag met de overtuiging dat het moet, met een sanctie eraan verbonden).
---
# Het Romeins publiekrecht en zijn periodisering
Dit gedeelte belicht de ontwikkeling van het Romeinse publiekrecht door de eeuwen heen, met aandacht voor de institutionele en rechtsbronnen per periode.
### 3.1 Belang en periodisering van het Romeins recht
Het Romeinse recht vormt de fundering van de Westerse rechtswetenschap, met name het burgerlijk recht, maar heeft ook significante invloed gehad op het publiekrecht. Concepten als de senaat, het parlement, en juridische termen zoals 'lex' en 'constitutie' vinden hun oorsprong in Rome. De manier van denken, juridische indelingen en terminologie zijn grotendeels aan de Romeinen te danken. Bovendien hebben idealen zoals de 'res publica' en de keizerlijke macht Romeinse structuren blijvend gevormd.
Het Romeinse recht wordt periodiek ingedeeld om de ontwikkeling ervan te kunnen bestuderen:
* **Oud-Romeins recht:** (753 v.C. – ca. 250 v.C.) Gekenmerkt door de stadstaat, een agrarische en militaire samenleving.
* **Voor-klassiek recht:** (ca. 250 v.C. – ca. 0) Periode van de uitbouw van het Romeinse wereldrijk.
* **Klassiek recht:** (ca. 0 – ca. 250) Het hoogtepunt van de Romeinse macht en rechtsontwikkeling.
* **Na-klassiek recht:** (ca. 250 – ca. 530) Periode van machtsverval, gekenmerkt door 'juridische epigonen'.
* **Justiniaans recht:** (ca. 530) Voornamelijk het Oost-Romeinse (Byzantijnse) recht, met de codificatie onder keizer Justinianus.
### 3.2 De periodes van het Romeins recht
#### 3.2.1 Het oud-Romeinse recht (ca. 753 v.C. – ca. 250 v.C.)
**Historische duiding:**
Deze periode begon met een stadstaat die agrarisch en militair van aard was. De 'familia', onder leiding van de 'pater familias', vormde de basis van de samenleving. De oorspronkelijke burger was een wapenbroeder, wiens militaire inzet hem de vrijheid gaf om zijn familie op zijn grond te onderhouden. Er was sprake van standen: patriciërs, plebejers en clientes.
**Instellingen:**
* **De Koningstijd (tot 510 v.C.):** De koning had militair 'imperium', beperkt door de 'mos maiorum' (gebruiken van de voorouders). De samenleving was verdeeld in patriciërs, plebejers en clientes.
* **De Republiek:**
* **Senaat:** Aanvankelijk enkel patriciërs, later beide standen. De Senaat bestond uit ervaren oud-magistraten die politieke beslissingen namen.
* **Volksvergaderingen:** Drie 'comitia' (voor patriciërs en plebejers) en de volksraad (enkel voor plebejers).
* **Magistraten:** Verkozen, met een mandaat van een jaar ('annualiteit') en collegiaal aangesteld om elkaar te controleren. Uitzonderingen zoals de dictator waren mogelijk in crisissituaties. Belangrijke magistraten waren onder andere consuls (politieke leiders), praetoren (rechtsbedeling), censoren (financiën, censuur), quaestoren, aedielen en volkstribunen.
* **Lex curiata de imperio:** De macht werd door de volksvergadering toegekend, wat de uitvoerende macht legitimeerde. De magistraten waren verantwoording verschuldigd aan de Senaat en konden strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
**Rechtsbronnen:**
* **Gewoonte:** De 'mos maiorum', de ethiek en gebruiken van de ouderen, vormde de basis.
* **Twaalftafelenwet:** Een optekening van discussiepunten, gebeiteld in steen, om rechtsonzekerheid te verminderen.
* **Andere wetten ('Leges'):** Wetten aangenomen door de volksvergaderingen.
* **Plebiscieten:** Oorspronkelijk enkel voor plebejers, maar na de 'Lex Hortensia' (287 v.C.) bindend voor iedereen.
#### 3.2.2 Het voor-klassieke recht (ca. 250 v.C. – ca. 0)
**Historische duiding:**
Rome breidde zich uit tot een wereldrijk, met toenemend belang van het militaire. Rome zelf werd een wereldstad. Er was sprake van moreel verval, waarbij het toezicht van de censor verslapte.
**Instellingen:**
* **Praetor peregrinus:** Naast de bestaande 'praetor urbanus' (voor Romeinse burgers) ontstond de 'praetor peregrinus' om recht te spreken tussen vreemdelingen. Deze praetor zocht naar gemeenschappelijke rechtsprincipes ('ius gentium').
* **Provinciegouverneurs:** Kregen ook juridische bevoegdheden in de veroverde gebieden.
**Rechtsbronnen:**
* **Gewoonte:** Begon te tanen ten gunste van meer geschreven recht.
* **Wetten en plebiscieten:** Verkregen een voorrangsrol, met name in het publiekrecht.
* **Magistratenrecht:** De praetor speelde een cruciale rol. Hij verleende 'actiones' (rechtsvorderingen) en bepaalde het procesrecht in twee fasen (juridische en feitelijke fase). Deze regels werden vastgelegd in het **edict** van de praetor.
* **Ius honorarium:** Het recht gecreëerd door de magistraten (met name de praetor).
* **Ius civile:** Het oude, bestaande Romeinse recht.
* **Ius gentium:** Ontstaan door de 'praetor peregrinus', bevatte gemeenschappelijke rechtsprincipes uit verschillende rechtssystemen.
* **Jurisprudentes (rechtsleer):** Door de toenemende complexiteit van het recht ontstonden er scholen waar juridische kennis werd onderwezen en de rechtsleer zich ontwikkelde.
#### 3.2.3 Het klassieke recht (ca. 0 – ca. 250)
**Historische duiding:**
Deze periode volgde op de crisis van de republiek en de burgeroorlogen, met de opkomst van de 'princeps' (eerste burger), zoals Caesar en later Augustus. De 'Pax Romana' kenmerkte deze tijd, met name in de provincies. De 'Constitutio Antoniniana' van Caracalla (212) verleende burgerrechten aan alle vrije inwoners van het rijk.
**Instellingen:**
* **De Princeps:** De keizer combineerde verschillende functies (consul, censor, tribuun), maar niet die van praetor. De keizer benoemde de Senaat.
* **Uitbouw administratie:** Een bureaucratisch apparaat werd ontwikkeld, geleid door 'praefecti'.
**Rechtsbronnen:**
* **Gewoonte:** Was vrijwel verdwenen.
* **Wetten en plebiscieten:** De rol van deze bronnen verminderde aanzienlijk, aangezien de keizer steeds meer macht naar zich toe trok.
* **Senaatsbesluiten:** Werden verkapte keizerlijke wetgeving.
* **Magistratenrecht:** Verminderde door de toenemende macht van de keizer.
* **Edictum Perpetuum van Hadrianus:** Keizer Hadrianus consolideerde de praetorische edicten in één permanentedict, waardoor de jaarlijkse aanpassing kwam te vervallen.
* **Cognitio extraordinaria:** Een nieuwe procesvorm werd ingevoerd, waarbij de keizer als hoogste rechter optrad en beroepsmogelijkheden werden gecreëerd. Dit leidde tot de opkomst van het **keizersrecht**.
* **Het keizersrecht (Constitutiones):** Vormen hiervan waren onder meer:
* **Edicten:** Algemene regels.
* **Decreten:** Rechterlijke uitspraken in specifieke gevallen.
* **Rescripten:** Schriftelijke adviezen van de keizer, onder andere op prejudiciële vragen.
* **Mandaten:** Bestuurlijke bevelen.
* **Het juristenrecht:** De rechtsgeleerden ('jurisprudentes') speelden een sleutelrol, steunden de keizer en particulieren.
* **Rechtsscholen:** Ontstonden en ontwikkelden zich.
* **Ius respondendi:** De keizer verleende aan bepaalde juristen het recht om in zijn naam antwoord te geven op juridische vragen.
* **Methode:** Casuïstiek, waarbij specifieke gevallen werden geanalyseerd. De 'Institutiones' van Gaius zijn een voorbeeld van dit toegankelijke juridische leerboek uit deze periode.
#### 3.2.4 Het na-klassieke recht (ca. 250 – ca. 530)
**Historische duiding:**
Deze periode werd gekenmerkt door burgeroorlogen, economische crises en bedreigingen van Germaanse volkeren. De staatsvorm evolueerde naar het 'dominaat' (heerschappij van de 'dominus'). Het rijk werd opgedeeld (tetrarchie), en het Christendom werd eerst getolereerd (Edict van Milaan, 313) en later staatsgodsdienst (door Theodosius, 392). Het Westen viel uiteindelijk uiteen.
**Instellingen:**
De keizer en zijn administratie hadden immense macht, gevat in het principe 'Quod principi placuit legis habet vigorem' (Wat aan de vorst behaagt, heeft kracht van wet).
**Rechtsbronnen:**
Er was sprake van 'vulgarisering' van het recht. Gewoonte, plebiscieten en magistratenrecht verdwenen grotendeels. De rechtsbronnen bestonden voornamelijk uit:
* **Leges:** Keizerlijk recht.
* **Ius:** Het recht van de jurisprudentes, met name uit invloedrijke scholen zoals die van Beiroet.
* **Herordening:**
* **Citeerwet:** Beperkte de toegang tot slechts vijf juristen.
* **Codex Theodosianus:** Een verzameling van keizerlijke wetten, die als voorbeeld diende voor latere codificaties.
#### 3.2.5 Het Justiniaanse recht (ca. 530)
**Historische duiding:**
Keizer Justinianus van het Oost-Romeinse Rijk (527-565) streefde naar orde op zaken, zowel religieus (bouw Hagia Sophia) als militair (heroveringen in Italië en Noord-Afrika). Juridisch initiatief werd genomen met de hulp van Tribonianus.
**Instellingen:**
De keizer en zijn administratie bleven centraal staan.
**Rechtsbronnen: Het Corpus Iuris Civilis**
Justinianus liet een omvangrijke juridische codificatie samenstellen, bestaande uit:
* **Codex:** Een vernieuwde versie van de Codex Theodosianus, waarin oude 'constitutiones' werden afgeschaft en nieuwe werden toegevoegd. Er vonden 'interpolaties' (tekstaanpassingen) plaats.
* **Digesten of Pandecten:** Een verzameling van het 'ius' (rechtsleer), met voorkeur voor de werken van de grote vijf juristen. Ook hier vonden interpolaties plaats om het recht te ordenen.
* **Instituten:** Een leerboek, bedoeld voor het onderwijs.
* **Novellen:** Wetten die na de publicatie van de andere delen werden uitgevaardigd. Deze waren niet altijd officieel en niet altijd in het Latijn opgesteld.
Het Corpus Iuris Civilis vormde de basis van het rechtsonderwijs aan middeleeuwse universiteiten tot de 19e eeuw.
### 3.3 Het Byzantijnse recht (tot 1453)
Na het Justiniaanse recht bleef het Byzantijnse recht zich ontwikkelen tot 1453. Hoewel dit recht niet direct van invloed was op de vorming van het recht in West-Europa na de val van het West-Romeinse Rijk, is het belangrijk om te beseffen dat deze periode een brug vormt tussen de Oudheid en de Middeleeuwen, mede door de rol van de Kerk. De Edict van Milaan (313) introduceerde tolerantie ten aanzien van het Christendom, en de invoering van het Christendom als staatsgodsdienst (392) versterkte deze rol als brugfunctie.
---
# De rol van de Kerk als brug tussen Oudheid en Middeleeuwen
De Kerk speelde een cruciale rol als verbindende factor tussen de Oudheid en de Middeleeuwen, mede door de acceptatie van het Christendom als staatsgodsdienst.
### 4.1 Het belang van de Kerk in de overgang
De Kerk functioneerde als een essentiële brug die de continuïteit waarborgde tussen de Romeinse Oudheid en de daaropvolgende Middeleeuwen. Zonder de institutionele en culturele rol van de Kerk zou de overgang aanzienlijk chaotischer zijn verlopen en zouden veel elementen uit de klassieke Oudheid verloren zijn gegaan.
#### 4.1.1 Het Edict van Milaan (313)
Een keerpunt in de relatie tussen de Romeinse staat en het Christendom was het Edict van Milaan in 313. Dit edict introduceerde een beleid van religieuze tolerantie binnen het Romeinse Rijk.
* **Doel:** Het beëindigen van de vervolgingen van christenen en het toelaten van religieuze vrijheid voor alle geloven, inclusief het Christendom.
* **Gevolg:** Dit markeerde het begin van de openlijke groei en organisatie van de Kerk binnen het rijk, wat de weg vrijmaakte voor haar toekomstige dominante rol.
#### 4.1.2 De verheffing tot staatsgodsdienst (392)
De status van het Christendom werd verder versterkt door keizer Theodosius I, die het Christendom in 392 tot de officiële staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk verhief.
* **Betekenis:** Dit betekende een definitieve verschuiving in de religieuze en politieke structuur van het rijk. Het Christendom was niet langer slechts een getolereerd geloof, maar werd de norm.
* **Impact op de Kerk:** De Kerk verwierf hierdoor immense politieke, sociale en economische invloed. Ze werd een centraal machtsorgaan dat mee de koers van het rijk bepaalde.
* **Continuïteit:** Deze nieuwe status zorgde voor een substantiële continuïteit van Romeinse structuren en ideeën, die nu onder de paraplu van de Kerk verder leefden en de Middeleeuwse samenleving vormden. De Kerk bewaarde en interpreteerde klassieke kennis, wat cruciaal was voor de culturele overdracht.
> **Tip:** Begrijp dat de ontwikkeling van het Christendom van een vervolgde minderheid tot staatsgodsdienst een geleidelijk proces was, waarbij het Edict van Milaan en Theodosius' decreet twee cruciale, opeenvolgende stappen waren.
> **Voorbeeld:** Na de verheffing tot staatsgodsdienst kon de Kerk bijvoorbeeld belastingen heffen, eigendommen verwerven en een juridische rol spelen, functies die voorheen grotendeels door de Romeinse staat werden uitgeoefend. Dit gaf de Kerk de middelen en de macht om haar brugfunctie daadwerkelijk te vervullen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen regelt tussen de overheid en burgers, en tussen verschillende overheden. Het omvat het staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht. |
| Gewoonterecht | Een rechtsbron die ontstaat uit langdurige en herhaalde gedragingen die als juridisch bindend worden ervaren. Het is historisch gezien een van de oudste vormen van recht. |
| Codex Hammoerabi | Een van de oudste en best bewaarde wetsteksten uit de oudheid, afkomstig uit het oude Babylon. Het bevat 282 artikelen die diverse aspecten van het dagelijks leven en rechtspraak regelen. |
| Rechtsarcheologie | De studie van recht door middel van archeologische vondsten, zoals inscripties, documenten en bouwwerken, om inzicht te krijgen in historische rechtssystemen. |
| Rechtsiconografie | De studie van de visuele representatie van recht en juridische concepten in kunst en beeldhouwwerk, om de culturele betekenis van recht te duiden. |
| Casuïstiek | Een methode van rechtsvinding waarbij specifieke gevallen (cases) centraal staan om rechtsregels af te leiden of toe te passen, in tegenstelling tot abstracte, algemene regels. |
| Eigenrichting | Het zichzelf recht verschaffen zonder tussenkomst van een rechterlijke instantie. Dit is in de meeste moderne rechtsstelsels verboden. |
| Talioprincipe | Het principe van vergelding waarbij de straf gelijk is aan het veroorzaakte leed, vaak samengevat als "oog om oog, tand om tand". |
| Charismatische legitimatie | Een vorm van gezagslegitimatie gebaseerd op de persoonlijke uitzonderlijke kwaliteiten, heldendom of heiligheid van een leider, zoals beschreven door Max Weber. |
| Rechtspraak | Het proces waarbij rechters geschillen beslechten en recht spreken. In de context van gewoonterecht speelden oudere en wijze mannen vaak een rol als oordeelsvormers. |
| Bestaansvoorwaarden gewoonterecht | De twee essentiële elementen die nodig zijn voor het ontstaan van gewoonterecht: de objectieve factor (herhaling van gedrag) en de subjectieve factor (overtuiging dat het recht is). |
| Opinio iuris | Het juridische bewustzijn of de overtuiging dat een bepaalde gedragswijze wettelijk verplicht is. Dit is de subjectieve component van gewoonterecht. |
| State practice | De feitelijke gedragingen van staten, die een van de elementen vormen voor het ontstaan van internationaal gewoonterecht. |
| Lex | Latijn voor "wet", oorspronkelijk een wet aangenomen door een Romeinse volksvergadering. |
| Plebisciet | Een besluit van de plebejers (het gewone volk) in Rome, dat later ook voor de patriciërs bindend werd. |
| Ius commune | Het gemeenschappelijk rechtsdenken in Europa tijdens de late middeleeuwen, voornamelijk gebaseerd op het Romeinse recht en canoniek recht. |
| Res publica | Latijn voor "publieke zaak" of "gemeenschappelijke zaak", de term die gebruikt werd voor de Romeinse Republiek en die de basis vormde voor moderne republikeinse staatsvormen. |
| Imperium | In het oude Rome, de hoogste macht van een magistraat om bevelen te geven en recht te spreken, vaak verbonden met militaire leiding. |
| Pater familias | Het hoofd van een Romeinse familie, die over verregaande juridische en persoonlijke macht beschikte over zijn huisgenoten. |
| Mos maiorum | Letterlijk "de zeden van de voorouders", het gewoonterecht en de ethische principes die de basis vormden van de Romeinse samenleving. |
| Twaalftafelenwet | Een vroege Romeinse wet, opgetekend op twaalf bronzen tafelen, die de basis legde voor het Romeinse recht en de conflicten tussen patriciërs en plebejers moest oplossen. |
| Praetor peregrinus | Een Romeinse magistraat die recht sprak voor niet-Romeinse burgers, wat leidde tot de ontwikkeling van het jus gentium. |
| Jus gentium | Letterlijk "recht der volkeren", een reeks juridische principes die gemeenschappelijk werden geacht te zijn voor alle volkeren en die voortkwamen uit het Romeinse recht. |
| Edict | Een officiële verklaring of openbare aankondiging, met name door Romeinse magistraten zoals de praetor, waarin zij hun rechtsbeginselen en voornemens bekendmaakten. |
| Jus honorarium | Het recht dat door de Romeinse magistraten, met name de praetor, werd gecreëerd door middel van hun edicten om het bestaande jus civile aan te vullen of te corrigeren. |
| Jurisprudentes | Romeinse rechtsgeleerden wier adviezen en geschriften een belangrijke bron van rechtsvorming vormden, vooral tijdens de klassieke periode. |
| Constitutio | Een keizerlijke wet in het Romeinse Rijk, die verschillende vormen kon aannemen, zoals edicten, decreten, rescripten en mandaten. |
| Edictum Perpetuum | Een door keizer Hadrianus uitgevaardigd eeuwig edict, dat de rechtsbronnen van de praetoren systematiseerde en bevroor, waardoor het jus honorarium minder flexibel werd. |
| Cognitio extraordinaria | Een nieuw procesrechtelijk systeem in het Romeinse Rijk, waarbij de rechterlijke procedure meer centraal en hiërarchisch werd georganiseerd, met de mogelijkheid van hoger beroep. |
| Corpus Iuris Civilis | Een omvangrijke juridische codificatie, samengesteld in opdracht van keizer Justinianus I van het Oost-Romeinse Rijk, die een blijvende invloed heeft gehad op de westerse rechtsontwikkeling. |
| Codex | Een verzameling van wetten en keizerlijke constituties. De Codex Justinianus verving de oudere Codex Theodosianus en bevatte geactualiseerde keizerlijke wetgeving. |
| Digesten (Pandecten) | Het belangrijkste deel van het Corpus Iuris Civilis, een compilatie van de geschriften van Romeinse juristen, die een breed scala aan rechtsvragen behandelden. |
| Instituten | Een leerboek dat deel uitmaakt van het Corpus Iuris Civilis, bedoeld om studenten de beginselen van het Romeinse recht bij te brengen op een systematische en toegankelijke manier. |
| Novellen | Nieuwe wetten die na de voltooiing van het Corpus Iuris Civilis door keizer Justinianus werden uitgevaardigd, voornamelijk in het Grieks. |
| Edict van Milaan | Eenedict uit 313 n.Chr. dat de religieuze tolerantie in het Romeinse Rijk garandeerde, met name voor christenen. |