Cover
Jetzt kostenlos starten 8 - History of Japan new Summary Lecture 8 (1).pdf
Summary
# De consolidatie en verval van dorpsgebaseerd feodalisme
Dit onderwerp beschrijft de ontwikkeling, consolidatie en uiteindelijke afbraak van het dorpsgebaseerde feodalisme in Japan tijdens de Edo-periode (1600-1868).
## 1. De consolidatie en verval van dorpsgebaseerd feodalisme
### 1.1 Introductie tot het dorpsgebaseerde feodalisme
Na de eenmaking van Japan door Toyotomi Hideyoshi in 1587, die werd voortgezet door Tokugawa Ieyasu na de Slag bij Sekigahara in 1600, werd een nieuw type feodalisme gevestigd. Dit systeem, ook wel "gedecentraliseerd feodalisme onder algemene centrale controle" of "verenigd feodalisme" genoemd, verschilde aanzienlijk van eerdere vormen zoals het Kamakura-feodalisme en Europese feodaliteit. De kern van dit nieuwe systeem lag in de heerser-vazalrelatie en het systeem van begunstigingen, die werden uitgedrukt in de termen 'shihai' (controle) en 'fujō' (assistentie). Dit systeem, dat de hele Japanse samenleving 'gefoudaliseerde', bevatte ook de kiemen van moderniteit [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.2 Een nieuwe stijl van heerser-vazal relatie: “Control” (shihai)
Aan de top van de hiërarchie stond de heersende shogun, gevolgd door zijn directe vazallen: daimyō, hatamoto en gokenin. Deze vazallen stonden onder strikte controle van bakufu-ambtenaren, zowel in vredestijd als in oorlogstijd [2](#page=2).
#### 1.2.1 De rol van daimyō
Daimyō, met een inkomen tussen 10.000 en 100.000 koku (ongeveer 180,4 liter ongepelde rijst per koku), stonden onder controle van de rōjū, de Raad van Ouderen. Hun positie was gebaseerd op de militaire suprematie van Ieyasu, formeel bevestigd in 1603 [3](#page=3).
* **Restricties en controles op daimyō:**
* Periodieke recitation van de Buke-sho-hatto (regels voor militair gedrag) [3](#page=3).
* Strikte grenscontrole (sakoku) om buitenlandse handel en beleid te monopoliseren [3](#page=3).
* Strategisch belangrijke gebieden werden direct onder bakufu-controle geplaatst of toevertrouwd aan leden van de Tokugawa-familie (shinpan daimyō) en vroege volgelingen (fudai daimyō) [3](#page=3).
* Minder betrouwbare daimyō (tozama daimyō) werden naar afgelegen gebieden verbannen [3](#page=3).
* Wederzijdse controle tussen daimyō [3](#page=3).
* Systeem van alternerende residentie (sankin kōtai), waarbij daimyō elk jaar in Edo verbleven en hun familie als gijzelaar achterlieten. Dit systeem legde enorme financiële lasten op de daimyō en beperkte hun economische macht [3](#page=3).
* Verplichte deelname aan onderhoudswerken van het Edo-kasteel en andere openbare werken, wat hun financiële middelen verder uitputte. Deze maatregelen stimuleerden echter de ontwikkeling van transport- en communicatie-infrastructuur, wat ironisch genoeg de ontwikkeling van een commerciële economie bevorderde die het feodale systeem ondermijnde [3](#page=3).
Daimyō pasten vergelijkbare methoden toe om hun eigen vazallen te controleren [3](#page=3).
#### 1.2.2 De rol van hatamoto en gokenin
Hatamoto en gokenin waren directe vazallen van de shogun met fiefs van minder dan 10.000 koku. Ze stonden onder controle van de Raad van Junioren [4](#page=4).
* **Hatamoto:** Hadden het recht op audiëntie bij de shogun. Rond 1722 waren er meer dan 5.000 hatamoto [4](#page=4).
* **Gokenin:** Hadden dit recht niet. Rond 1722 waren er meer dan 17.000 gokenin [4](#page=4).
Beide groepen moesten zich aan dezelfde regels houden als de daimyō, en sommigen moesten deelnemen aan sankin kōtai [4](#page=4).
### 1.3 Een nieuw systeem van begunstiging: “Assistance” (fujō)
Er waren twee soorten "assistentie" in de Edo-periode: directe betalingen in rijst en toekenning van fiefs [4](#page=4).
* **Rijstbetalingen:** Voornamelijk bestemd voor gokenin van lagere rang. Het aantal ontvangers was groter, maar de totale waarde was lager dan die van fiefs [4](#page=4).
* **Fiefs:** Toegekende gronden werden "privéland" genoemd en omvatten alle landen van daimyō, hatamoto en gokenin [4](#page=4).
* Daimyō werden "heren" genoemd, en hatamoto en gokenin "superintendanten" (jitō) [4](#page=4).
* Deze elites stonden boven boeren, ambachtslieden en handelaren [4](#page=4).
* Tempels en heiligdommen werden ook als heren of superintendanten van hun land beschouwd [4](#page=4).
* "Privéland" werd gewaardeerd op basis van de geschatte rijstopbrengst in koku, berekend uit de standaardopbrengst van elke dorp die het fief vormde [4](#page=4).
* Vazallen ontvingen belastingen van de cultiveerders en moesten daaruit hun eigen vazallen betalen [4](#page=4).
* In de vroege Edo-periode waren de meeste dorpelingen landbezittende cultiveerders; de latere praktijk van één persoon die eigendomsrechten op vele percelen verkreeg, was nog relatief zeldzaam. De economische conditie van de dorpen als basis voor feodale begunstigingen was over het algemeen gezond [4](#page=4).
### 1.4 De verval van dorpsgebaseerd feodalisme
Ondanks de inspanningen van de bakufu om het feodale systeem te bewaren, begonnen diverse factoren tot het verval ervan te leiden [5](#page=5).
#### 1.4.1 De verzwakking van "Control"
* **Langdurige vrede:** Na de uitroeiing van de Toyotomi-familie in 1615 bracht de blijvende vrede de vazallen hun raison d'être ontnam en leidde tot demoralisatie. Het prestige van militaire posities daalde, en men verkoos civiele dienstposities [6](#page=6).
* **Verlies van vertrouwen in leiders:** De economische malaise van de daimyō maakte verdere toekenningen onmogelijk. Erger nog, daimyō leenden geld van hun verarmde vazallen, wat de loyaliteit ernstig schaadde [6](#page=6).
* **Economische druk op samoerai:** De ontwikkeling van een geld- en goederengerichte economie bedreigde de economische levensvatbaarheid van samoerai die afhankelijk waren van vaste inkomsten uit hun fiefs. Velen moesten hun zwaarden verpanden, kleine bedrijven starten of nevenactiviteiten ondernemen om faillissement te voorkomen. Veel samoerai waren meer handelaar of ambachtsman dan krijger, hoewel ze hun samoerai-status behielden. Dit was ook een uiting van het verval van "assistentie" [6](#page=6).
#### 1.4.2 De achteruitgang van "Assistance"
De Edo-feodaliteit was afhankelijk van de voortdurende levensvatbaarheid van het dorp als basis voor het "assistentie"-systeem [6](#page=6).
* **Stagnatie in dorpsproductie:** Vanaf het midden van de Edo-periode stagneerde de groei van de opbrengst uit dorpsproductie. Hierdoor konden dorpen de last van een groeiende samoerai-klasse en hun toenemende uitgaven minder goed dragen [7](#page=7).
* **Oorzaken van stagnatie:**
* Tekorten aan materiaal en mankracht voor voortdurende agrarische welvaart [7](#page=7).
* Toenemende armoede op het platteland door de oprukkende monetaire economie [7](#page=7).
* Excessieve belastingen [7](#page=7).
* Afname van de agrarische bevolking [7](#page=7).
* De last van natuurrampen, zoals hongersnoden en epidemieën [7](#page=7).
* Beperking van de bevolkingsgroei door abortus en kindermoord [7](#page=7).
* Grote aantallen mensen die naar de steden trokken [7](#page=7).
* **Penetratie van de geld economie in dorpen:** Dit leidde tot verscherpte klassenverschillen binnen de boerenbevolking, waarbij sommigen zich bezighielden met handel of productie, terwijl anderen hun land verloren en quasi-slaven werden van niet-feodale grootgrondbezitters [7](#page=7).
* **Instorting van het dorp als economische eenheid:** Deze ontwikkelingen leidden tot de ineenstorting van het dorp als een zelfvoorzienende economische eenheid, en daarmee tot het einde van het systeem van "assistentie", de tweede pijler van het Edo-feodalisme [7](#page=7).
### 1.5 De komst van globaliserend kapitalisme en de ineenstorting van de feodale orde
Naast interne problemen begon vanaf het einde van de 18e eeuw de buitenlandse druk toe te nemen [7](#page=7).
* **Russische toenadering:** Vanaf 1778 probeerden de Russen handelsrelaties aan te knopen, wat echter aanvankelijk werd afgewezen [7](#page=7).
* **Toenemende westerse invloed:** De Franse bezetting van Nederland en de Britse verovering van India belemmerden de Nederlandse overzeese handel, waardoor Engelse en Amerikaanse schepen de Japanse wateren opzochten. Verschillende incidenten, zoals de eis tot levering door een Engels oorlogsschip in Nagasaki in 1809, toonden de groeiende druk [7](#page=7).
Deze externe factoren, gecombineerd met de interne economische en sociale ontwrichtingen, droegen bij aan de uiteindelijke ineenstorting van de feodale orde [7](#page=7).
---
# De opkomst van globaliserend kapitalisme en de ineenstorting van de feodale orde
Dit deel belicht hoe externe druk het feodale systeem ondermijnde, met name de toenemende aanwezigheid van buitenlandse mogendheden en de uiteindelijke opening van Japan.
### 2.1 Interne economische factoren die het feodalisme ondermijnen
De groei van de opbrengsten uit dorpsproductie stagneerde, waardoor de dorpen minder in staat waren de groeiende samuraiklasse en hun uitgaven te ondersteunen. De economische basis van het feodalisme begon hierdoor te brokkelen. De stagnatie in de agrarische productie werd verergerd door tekorten aan materialen en mankracht. Armoede op het platteland nam toe door de opkomst van de monetaire economie, excessieve belastingen, een dalende agrarische bevolking en natuurrampen. Daarnaast werden de bevolkingsgroei beperkt door abortus en kindermoord, en leidden veel mensen tot de steden, wat de agrarische sector trof. De penetratie van de geld economie in de dorpen versterkte de klassenverschillen binnen de boerenstand, waarbij sommigen zich bezighielden met handel of productie in plaats van landbouw, terwijl anderen hun land verloren en quasi-slaven werden van niet-feodale grootgrondbezitters. Deze ontwikkelingen leidden tot de ineenstorting van het dorp als zelfvoorzienende economische eenheid en daarmee van het systeem van "onderstand" dat een pijler was van het feodalisme in de Edo-periode [7](#page=7).
### 2.2 Externe druk en toenemende buitenlandse interactie
Vanaf het einde van de 18e eeuw nam de buitenlandse druk toe. In 1778 verschenen de Russen aan de kust van Hokkaido met een voorstel voor handelsbetrekkingen, dat echter werd afgewezen. In 1792 arriveerde een Russische gezant met een vergelijkbaar voorstel, maar kreeg slechts toestemming om Nagasaki te bezoeken. In 1804 werd deze toestemming benut, maar zonder succes. De Franse bezetting van Nederland tijdens de Napoleontische oorlogen en de Britse overname van India verstoorden de Nederlandse overzeese handel, waardoor Britse en Amerikaanse schepen Japanse wateren opzochten. Tussen 1803 en 1824 bezochten diverse Amerikaanse en Britse schepen Nagasaki en andere kustgebieden, waarbij soms zelfs acties werden ondernomen zoals het gijzelen van Nederlandse inspecteurs en het eisen van voorraden [7](#page=7).
In 1825 vaardigde de bakufu een bevel uit om alle buitenlandse schepen die de Japanse kust naderden onder vuur te nemen. Dit bevel werd in 1837 uitgevoerd toen een Amerikaans handelsschip de baai van Uraga bezocht. In 1842 werd dit bevel echter ingetrokken, waarschijnlijk onder invloed van de Chinese nederlaag in de Opiumoorlog, die de Chinese markt voor Groot-Brittannië opende [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.3 Commodore Perry en de opening van Japan
Vanaf 1842 zag de bakufu zich gedwongen passief toe te kijken hoe Amerikaanse, Franse en Britse schepen in Japanse wateren patrouilleerden of, zoals in 1849, de Japanse autoriteiten plaagden met demonstratieve dieptemetingen in de baai van Uraga. In 1853 verscheen Commodore Perry van de Verenigde Staten in Japanse wateren met de eis dat Japan zich zou openen voor buitenlandse betrekkingen en handel. Deze eis stond lijnrecht tegenover het traditionele beleid van strikte grenscontrole, bekend als sakoku. Ondanks het belang dat alle binnenlandse krachten hechtten aan dit beleid, dwong de aanwezigheid van de Amerikaanse oorlogsschepen de bakufu tot het ondertekenen van een vriendschapsverdrag met de VS in 1854. Drie jaar later werd een nieuw verdrag inzake vriendschap en handel getekend met de Amerikaanse consul-generaal, Townsend Harris [8](#page=8).
Deze verdragen markeerden het einde van het sakoku-beleid. De bakufu vreesde de reactie van de binnenlandse politiek en het hof op deze verdragen. Om de verantwoordelijkheid te delen, zocht de bakufu keizerlijke goedkeuring voor het handelsverdrag, maar het hof weigerde dit bij keizerlijk edict. Dit had twee belangrijke gevolgen: ten eerste moest de bakufu het verdrag op eigen verantwoordelijkheid bekrachtigen, en ten tweede werd haar prestige ernstig geschaad door het conflict met het hof, wat de relatie met de daimyō's ondermijnde. De daimyō's begonnen te twijfelen aan de efficiëntie van de bakufu en haar claim op monopolistische politieke macht [8](#page=8).
### 2.4 De erosie van bakufu-macht en de Meiji-restauratie
In de jaren na 1858 erodeerde de macht van de bakufu ten opzichte van het hof en de machtige tozama-daimyō's gestaag. Voor het eerst legden de machtigere daimyō's directe betrekkingen aan met het hof, dat zelf politieke activiteiten begon te ontplooien. Chōshū, een van de meest invloedrijke tozama-domeinen, leidde de oproep tot omverwerping van de bakufu. Satsuma, een ander machtig domein, nam een minder extreme houding aan en werkte aan een nieuwe nationale machtsstructuur waarin de bakufu, het hof en de belangrijkste tozama-domeinen de macht zouden delen (de zogenaamde kōbu-gattai compromis). Na twee militaire expedities van de bakufu tegen de rebellerende Chōshū-troepen in 1864 en 1866, besloten Chōshū en Satsuma echter gezamenlijk te werken aan de restauratie van het keizerlijke gezag in plaats van de bakufu. Ze verkregen de steun van invloedrijke hofadelijken, zoals Iwakura Tomomi en Sanjō Sanetomi. In 1867 verkregen de anti-bakufu krachten een geheim keizerlijk bevel om de bakufu omver te werpen, waarna hun troepen in de strijd werden verslagen [8](#page=8) [9](#page=9).
In januari 1868 nam een coalitie van domeinen, die zich tegen de Tokugawa-bakufu had gekeerd en zich had verbonden met het keizerlijk hof, het keizerlijk paleis in Kyoto in. Zij kondigden het einde aan van het bestuur van de Tokugawa-bakufu en de terugkeer van de feitelijke politieke macht naar de keizer. In oktober 1868 koos de keizer de regeringsnaam Meiji, en dit evenement staat algemeen bekend als de "Meiji-restauratie". De jaren van keizer Meiji's regering worden de "Meiji-periode" genoemd (1868–1912). In juni 1869 werden de resterende troepen van de Tokugawa en hun bondgenoten verslagen. Edo werd hernoemd tot Tokyo en werd de nieuwe nationale hoofdstad. In het decennium dat volgde lanceerde de Meiji-regering een hervormingsprogramma dat geleidelijk alle sporen van het oude bakuhan-systeem uitwiste, zoals de vervanging van de han door prefecturen in 1871, landhervormingen en een nieuw belastingsysteem tussen 1871–1873, de invoering van een nieuw schoolsysteem in 1872 om universele geletterdheid te bereiken, en de oprichting van een modern massaleerlingenleger in 1873. Dit effende de weg voor de transformatie van Japan tot een moderne industriële staat en samenleving [9](#page=9).
---
# Nieuwe leiders-vazalrelatie: "Controle" (shihai)
De Edo-periode feodalistische structuur introduceerde een nieuw model van leiders-vazalrelaties, gekenmerkt door "controle" (shihai) en "assistentie" (fujō), wat leidde tot een meer gecentraliseerde vorm van feodalisme die de kiemen van moderniteit bevatte [2](#page=2).
### 3.1 De hiërarchische structuur van het Edo-periode feodalisme
Het feodale systeem van de Edo-periode werd gekenmerkt door een strikt hiërarchische structuur, met de shogun aan de top, gevolgd door zijn directe vazallen: daimyō, hatamoto en gokenin [2](#page=2).
#### 3.1.1 De rol van de shogun
De shogun, de leider van de Tokugawa-huishouding, stond aan het hoofd van de hiërarchische structuur van het Edo-periode feodalisme. De shogun regeerde met een gecentraliseerde macht die de controle uitoefende over alle Japanse landerijen en de maatschappij feodaliseerde [2](#page=2).
#### 3.1.2 De daimyō
Daimyō waren directe vazallen van de shogun die een inkomen hadden van 10.000 tot 100.000 koku (ongeveer 180,4 liter ongepelde rijst per koku). Ze stonden onder controle van de *rōjū*, de leden van de Raad van Ouderen, het belangrijkste orgaan binnen de relatief eenvoudig gestructureerde bakufu-administratie [3](#page=3).
* **Positie en controle:** Hun positie was oorspronkelijk bepaald door de militaire suprematie van Ieyasu's troepen en formeel bevestigd in 1603. De daimyō moesten eden zweren die het leiderschap van de shogun bevestigden. Periodiek werden zij verplicht de *Buke-sho-hatto* (regels voor het gedrag van krijgers) te beluisteren. De bakufu hanteerde een systeem van restricties om de macht van de daimyō te beperken, waaronder het beleid van strikte grenscontrole (*sakoku*) om buitenlandse handel en beleid te monopoliseren [3](#page=3).
* **Strategische indeling:** Strategisch gelegen gebieden werden direct onder bakufu-controle geplaatst of toevertrouwd aan leden van de Tokugawa-familie (*shinpan daimyō*) of aan Ieyasu's volgelingen van vóór de Slag bij Sekigahara (*fudai daimyō*). Daimyō wier loyaliteit later dateerde (*tozama daimyō*) werden naar afgelegen gebieden verbannen [3](#page=3).
* **Maatregelen om macht te beperken:**
* **Wederzijdse controle:** Daimyō moesten elkaar nauwlettend in de gaten houden [3](#page=3).
* **Sankin kōtai (afwisselend verblijf):** Elke twee jaar moesten daimyō in de hoofdstad Edo verblijven, waardoor ze één jaar in hun eigen domein konden doorbrengen, maar hun vrouw en kinderen als gijzelaars in Edo moesten achterlaten. Dit systeem van reizen tussen domein en Edo veroorzaakte enorme uitgaven, wat hun economische macht beperkte [3](#page=3).
* **Bijdragen aan publieke werken:** Daimyō waren verplicht bij te dragen aan onderhoudswerken van het Edo-kasteel en andere publieke projecten, wat hun financiële middelen verder uitputte. Deze maatregelen zouden de ontwikkeling van een commerciële economie hebben gestimuleerd, wat uiteindelijk de fundamenten van het feodale systeem ondermijnde [3](#page=3).
* **Interne controle:** Daimyō pasten veel van de methoden van de bakufu toe om hun eigen vazallen te controleren, die in dezelfde ondergeschikte relatie stonden als zijzelf ten opzichte van de bakufu [3](#page=3).
#### 3.1.3 De hatamoto en gokenin
Hatamoto en gokenin waren ook directe vazallen van de shogun, maar hun len len hadden een waarde van minder dan 10.000 koku. Ze stonden onder direct toezicht van de Raad van Junioren, het tweede belangrijke orgaan na de *rōjū*-raad [4](#page=4).
* **Onderscheid:** Hatamoto verschilden van gokenin doordat zij het recht op audiëntie hadden, terwijl de gokenin dat niet hadden [4](#page=4).
* **Aantallen:** Een telling uit 1722 schatte het aantal hatamoto op ruim 5.000 en het aantal gokenin op ruim 17.000 [4](#page=4).
* **Regels:** In principe moesten zij zich aan dezelfde regels en voorschriften houden als de daimyō, en sommigen moesten deelnemen aan *sankin kōtai* [4](#page=4).
### 3.2 Mechanismen van controle en assistentie
De Edo-periode introduceerde specifieke termen om de leiders-vazalrelaties te beschrijven: "controle" (*shihai*) en "assistentie" (*fujō*).
#### 3.2.1 "Controle" (shihai)
* **Definitie:** *Shihai* (controle) was de kern van de hiërarchische relatie tussen leiders en hun ondergeschikten. Het hield in dat vazallen, van daimyō tot gokenin, onderworpen waren aan de bevelen van de bakufu, zowel in vrede als in oorlog [2](#page=2).
* **Functie:** Deze controle hield in dat bakufu-functionarissen bevelen communiceerden aan ondergeschikten en verzoeken van vazallen overbrachten aan hogere autoriteiten [2](#page=2).
#### 3.2.2 "Assistentie" (fujō)
* **Definitie:** *Fujō* (assistentie) verving de oudere term *onkyū* in de bakufu-wetgeving. Het verwees naar de compensatie die ondergeschikten ontvingen, voornamelijk in de vorm van inkomen uit productie van dorpen [2](#page=2).
* **Vormen van assistentie:** Er waren twee soorten "assistentie":
1. **Directe betalingen in rijst:** Dit werd voornamelijk uitbetaald aan gokenin van lagere rang. Het aantal ontvangers was groter, maar de totale waarde van deze rijstbetalingen was aanzienlijk lager dan die van de feodale toekenningen [4](#page=4).
2. **Feodale toekenningen (fiefs):** Dit waren landerijen die als "privéland" werden aangeduid en toebehoorden aan daimyō, hatamoto en gokenin. De totale waarde van "assistentie" in de vorm van fiefs was significant hoger dan alle rijstbetalingen samen [4](#page=4).
* **Landsysteem:** "Privélanden" werden gewaardeerd op basis van de geschatte rijstopbrengst in *koku*, berekend door de standaardopbrengst van elk dorp binnen het fief op te tellen [4](#page=4).
* **Inkomen uit feodale toekenningen:** Wanneer vazallen "assistentie" in de vorm van domeinen ontvingen, ontvingen zij de belastingen die door de cultiveerders van het land werden betaald. Van dit bedrag moesten zij vervolgens hun eigen vazallen betalen [4](#page=4).
### 3.3 De transformatie van het feodalisme
Het Edo-periode feodalisme, ook wel "gedecentraliseerd feodalisme onder algehele centrale controle" of "verenigd feodalisme" genoemd, was uniek en verschilde van het Europese en Kamakura-periode feodalisme [2](#page=2).
* **Japanse maatschappij "gefeodaliseerd":** Alle land in Japan werd het domein van de krijgershuizen, en de Japanse maatschappij zelf werd gefeodaliseerd [2](#page=2).
* **Nieuwe juridische basis:** Het recht van de Edo-periode vestigde nieuwe terminologie om de twee hoofdelementen van het feodale systeem te adresseren: *shihai* (controle) en *fujō* (assistentie) [2](#page=2).
* **Structuur van controle en compensatie:** De evolutie naar een enkel, hiërarchisch gestructureerd systeem was gebaseerd op een leiders-vazalrelatie van controle door superieuren en compensatie van ondergeschikten door middel van inkomen uit dorpsproductie [2](#page=2).
* **Welvaart van dorpen:** In de vroegere Edo-periode waren de meeste dorpelingen landbezittende cultiveerders. De latere praktijk waarbij één persoon eigendomsrechten op meerdere percelen verwierf, was nog relatief zeldzaam, en de economische toestand van de dorpen als basis voor feodale toekenningen van "assistentie" was over het algemeen gezond [4](#page=4).
> **Tip:** De nadruk op *shihai* (controle) en *fujō* (assistentie) in de Edo-periode markeert een verschuiving naar een meer gestandaardiseerde en hiërarchisch georganiseerde vorm van feodalisme, die cruciaal was voor de stabiliteit van het Tokugawa-shogunaat.
> **Voorbeeld:** Het *sankin kōtai*-systeem is een uitstekend voorbeeld van *shihai*, waarbij de bakufu de daimyō fysiek controleerde door hen te dwingen hun familie als gijzelaars achter te laten in Edo en de reiskosten hun financiële middelen konden uitputten.
---
# Nieuw systeem van begunstigingen: "Assistentie" (fujō)
Dit onderwerp verklaart hoe land en middelen werden verdeeld als compensatie binnen het feodale systeem en de evolutie van dit systeem van begunstigingen.
### 4.1 Soorten assistentie
In de Edo-periode bestonden er twee hoofdtypen van "assistentie" voor retentiehouders:
* Directe betalingen in de vorm van rijst.
* Toekenning van lenen (fiefs).
Rijstbetalingen waren voornamelijk bestemd voor gokenin van lagere rang. Hoewel het aantal retentiehouders dat rijst ontving groter was dan het aantal dat lenen verkreeg, was de totale waarde van de "assistentie" in de vorm van lenen aanzienlijk hoger dan die van alle rijstbetalingen samen [4](#page=4).
### 4.2 Enfeoffed land als "privé-land"
Land dat als assistentie werd toegekend, werd over het algemeen aangeduid als "privé-land". Dit omvatte alle landen die toebehoorden aan de daimyō, hatamoto en gokenin. Dit stond in contrast met land dat direct door de bakufu werd gehouden, en de bezittingen van tempels en schrijnen [4](#page=4).
* **Daimyō** werden beschouwd als "heren" van hun domeinen.
* **Hatamoto en gokenin** werden aangeduid als "opzichters" (jitō).
Samen vormden zij de heersende elite, superieur aan boeren, ambachtslieden en kooplieden (in die volgorde). Tempels en schrijnen werden, afhankelijk van hun belangrijkheid, gezien als heren of opzichters van hun landen [4](#page=4).
#### 4.2.1 Waardering van privé-land
De totale waarde van "privé-landen" van alle soorten werd berekend aan de hand van de geschatte totale rijstopbrengst in koku. Dit werd verkregen door de vastgestelde standaardopbrengst van elk dorp dat deel uitmaakte van het leen op te tellen [4](#page=4).
Wanneer bakufu-vassallen "assistentie" in de vorm van domeinen ontvingen, ontvingen zij de belastingen die werden betaald door de cultiveerders van het land dat zij als leen hielden. Van dit bedrag moesten zij op hun beurt hun eigen retentiehouders betalen [4](#page=4).
### 4.3 Het verval van dorpsgebaseerd feodalisme
Het bakufu deed aanzienlijke inspanningen om het gevestigde feodale systeem te behouden. Dit omvatte strenge controle op de daimyō, die enerzijds autonome heersers waren van hun domeinen, maar anderzijds ook werden beschouwd als de belangrijkste lokale ambtenaren van het bakufu. Dit bleek uit de reglementen van de Buke-sho-hatto en de ritsuryō-stijl titels die de retentiehouders van het bakufu ontvingen. Deze titels waren louter eervol, maar de strenge straffen voor wanbeheer en oneigenlijk machtsmisbruik benadrukten de claims van het bakufu als de centrale administratieve macht [5](#page=5).
Een cruciaal element voor het behoud van het feodale systeem was de strikte klassenstabiliteit en de handhaving van de speciale positie van de militaire klasse. Ideologisch werd het rigide klassensysteem van de Edo-periode ondersteund door het Neo-Confucianisme, waarbij de samurai werden geïdentificeerd als junzi ("edelen") [5](#page=5).
Het bakufu trachtte ook de economische levensvatbaarheid van de dorpen als basis voor belastingheffing te waarborgen. Er werden inspanningen geleverd om sociale en economische veranderingen op het platteland te voorkomen en de geld economie te weren uit de natuurlijke, zelfvoorzienende economische eenheden die de basis vormden van het Edo feodale systeem. Hoewel monetaire aspecten niet werden genegeerd, werden ze nooit aangemoedigd door het bakufu uit angst voor de eigen suprematie [5](#page=5).
#### 4.3.1 Financiële uitdagingen van het bakufu
Het bakufu was in wezen de grootste feodale heer van Japan, met directe controle over landen die jaarlijks ongeveer 4.5 miljoen koku produceerden. Onder de eerste twee Tokugawa shōgun, Ieyasu en Hidetada, had het bakufu enorme rijkdom vergaard uit oorlogsbuit, buitenlandse handel en mijnbouw. Deze middelen, naast de belastinginkomsten uit direct gecontroleerde landen, behoorden tot de belangrijkste financiële bronnen [5](#page=5).
De uitgaven van het bakufu voor het besturen van het hele land waren echter immens. Tegen het Genroku-tijdperk (1688–1704) waren de aanvankelijk opgebouwde reserves zo uitgeput dat het bakufu gedwongen was tot expedienten zoals het debaseren van zijn eigen munt. Yoshimune, de achtste shōgun (1716–1745), keerde dit beleid om en benadrukte de deugden van ingetogenheid en zuinigheid (Kyōhō-hervormingen). Latere bakufu-functionarissen, zoals Matsudaira Sadanobu in het Kansei-tijdperk (1789-1801) en Mizuno Tadakuni in 1841 (Tempō-hervormingen), namen diverse stappen om de geleidelijke desintegratie van de feodale economie tegen te gaan. Deze pogingen tot bezuiniging mislukten echter allemaal [5](#page=5).
De situatie van de meeste feodale domeinen was niet beter. Waar hervormingsprogramma's faalden, waren feodale leiders uiteindelijk verplicht uitgebreid te lenen van welvarende kooplieden. Uiteindelijk verleenden zowel het bakufu als de daimyō speciale privileges aan kooplieden die instemden met het verstrekken van leningen. Dergelijke kooplieden konden het recht verkrijgen om als samurai te worden behandeld en ontvingen vaak stipenden en toelagen, vergelijkbaar met samurai-retentiehouders. Dit fenomeen betekende een omkering van samurai die gedwongen werden kooplieden te worden om faillissement te voorkomen, en signaleerde de overwinning van de geld economie op de feodale orde [5](#page=5) [6](#page=6).
Hoewel de monetaire economie afhankelijk was van de feodale economie, en noch de mercantile noch de geldschieterskapitaal krachtig genoeg waren om het feodale systeem te vernietigen, was de spectaculaire groei van de monetaire economie en daarmee de economische macht van het gewone volk sinds het midden van de Edo-periode een gevaarlijk teken van verval vanuit feodaal oogpunt [6](#page=6).
### 4.4 Verzwakking van "controle" en het persoonlijk verband
Een van de redenen voor de verzwakking van de militaire band van feodale loyaliteit was de blijvende vrede sinds de uitroeiing van de Toyotomi-familie in 1615. De vrede beroofde de retentiehouders van hun bestaansrecht en liet hen gedemoraliseerd achter. Het verlies van militaire elan bleek uit de dalende prestige van militaire posities. Hatamoto en gokenin, die ooit gretig wachtposten zochten om militaire dienst te verrichten, ontwikkelden geleidelijk een voorkeur voor officiële burgerlijke dienstfuncties [6](#page=6).
Bovendien werd de band tussen leider en retentiehouder ondermijnd door het verlies van vertrouwen van de retentiehouders in hun leiders. Tegen de tweede helft van de Edo-periode belette de economische malaise van de daimyō verdere toekenningen. Erger nog, daimyō probeerden zich te onttrekken aan insolventie door te lenen van hun verarmde vazallen, een ontwikkeling die de loyaliteit van de retentiehouders aan hun leiders ernstig beschadigde [6](#page=6).
Tegelijkertijd bedreigde de bovengenoemde ontwikkeling van een op geld en goederen gerichte economie de economische levensvatbaarheid van samurai die leefden van vaste inkomsten uit hun lenen. Velen waren gedwongen hun zwaarden te verpanden, anderen moesten kleine bedrijven starten of ander werk naast hun officiële taken aannemen om faillissement te ontlopen. Velen waren, terwijl ze hun samurai-status behielden, in feite minstens zoveel kooplieden of ambachtslieden als krijgers [6](#page=6).
Deze ontwikkelingen zijn ook manifestaties van het verval van de andere pijler van het feodalisme in de Edo-periode, namelijk "assistentie" [6](#page=6).
### 4.5 De neergang van "assistentie"
Het feodalisme in de Edo-periode hing af van de voortdurende levensvatbaarheid van het dorp als de basis van het "assistentie"-systeem. In het midden van de Edo-periode kwam de groei van de opbrengst uit dorpsproductie tot stilstand. Zonder aanhoudende groei in productie konden de dorpen het gewicht van een groeiende samurai-klasse en de bijbehorende uitgaven minder goed dragen. Als gevolg hiervan begon met de neergang van de dorpseconomie, de economische basis van het feodalisme zelf af te brokkelen [6](#page=6) [7](#page=7).
De stagnatie in de landbouwproductie was grotendeels te wijten aan tekorten aan materiaal en mankracht die nodig waren voor voortdurende agrarische welvaart. Plattelandsarmoede groeide onder invloed van een oprukkende geld economie op het platteland, gekoppeld aan excessieve belastingen, een dalende agrarische bevolking en de last van een aantal natuurrampen. Naast hongersnoden en epidemieën werd de bevolking beperkt gehouden door de praktijk van abortus en kindermoord. De agrarische sector werd met name getroffen door het grote aantal mensen dat naar de steden trok [7](#page=7).
De penetratie van de geld economie in de dorpen leidde tot verscherpte klassenverschillen binnen de boerenbevolking zelf. Hierdoor waren sommige dorpelingen betrokken bij handel of productie in plaats van landbouw, terwijl andere dorpelingen van hun land werden beroofd en quasi-slaven werden van niet-feodale grootgrondbezitters. Deze ontwikkelingen leidden uiteindelijk tot de ineenstorting van het dorp als een zelfvoorzienende economische eenheid en daarmee van het systeem van "assistentie", de tweede pijler van het feodalisme in de Edo-periode [7](#page=7).
### 4.6 De komst van globaliserend kapitalisme en de ineenstorting van de feodale orde
Naast de resulterende innerlijke calamiteiten, nam vanaf het einde van de 18e eeuw ook de buitenlandse druk toe. In 1778 verschenen de Russen aan de kusten van Hokkaido en stelden de lokale daimyō de oprichting van handelsbetrekkingen voor. In 1792 arriveerde een gezant van de tsaar met een soortgelijk voorstel. In 1804 maakte een andere Russische gezant gebruik van de landingstoestemming in Nagasaki, maar slaagde evenmin [7](#page=7).
Ondertussen verstikten de Franse bezetting van Nederland en de inbeslagname van India door Groot-Brittannië de Nederlandse overzeese handel, en het resulterende vacuüm zoog ook Engelse en Amerikaanse scheepvaart in Japanse wateren aan. Verschillende Engelse en Amerikaanse schepen deden havens aan en vertoonden intimiderend gedrag, wat de kwetsbaarheid van het gesloten feodale systeem blootlegde [7](#page=7).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Shōgun | De militaire dictator van Japan en het hoogste gezag binnen het feodale systeem. |
| Daimyō | Regionale krijgsheren die grote gebieden bestuurden onder het gezag van de shōgun. |
| Hatamoto | Directe vazallen van de shōgun die landgoederen bezaten met een waarde van minder dan 10.000 koku. |
| Gokenin | Lagere rang vazallen van de shōgun die geen recht hadden op audiëntie bij de shōgun. |
| Koku | Een traditionele Japanse eenheid van volume, voornamelijk gebruikt om de waarde van rijst en landgoederen aan te duiden. Eén koku rijst was genoeg om één persoon een jaar lang te voeden. |
| Buke-sho-hatto | Een reeks wetten en voorschriften die het gedrag en de plichten van de samoerai en hun leenmannen in het feodale Japan regelden. |
| Sakoku | Het beleid van nationale afzondering dat door het Tokugawa-shogunaat werd ingesteld, wat inhield dat buitenlanders de toegang tot Japan werd ontzegd en Japanse onderdanen het land niet mochten verlaten. |
| Sankin kōtai | Een systeem van verplichte alternatieve residentie, waarbij daimyo periodiek in de hoofdstad van de shōgun (Edo) moesten verblijven, wat de daimyō economisch uitputte en de controle van de shōgun versterkte. |
| Shihai | Een Japans begrip dat "controle" betekent en de heerser-vazalrelatie in het feodale Edo-tijdperk aanduidt, waarbij de superieur controle uitoefent over de ondergeschikte. |
| Fujō | Een Japans begrip dat "assistentie" of "ondersteuning" betekent en verwijst naar het systeem van begunstigingen, zoals land of inkomsten uit land, die aan vazallen werden verleend in het feodale Edo-tijdperk. |
| Neo-Confucianisme | Een filosofische stroming die het confucianisme combineerde met boeddhistische en taoïstische ideeën, en die een belangrijke rol speelde in de ideologische ondersteuning van het rigide klassensysteem van het Edo-tijdperk. |
| Genroku-era | Een periode in de Japanse geschiedenis (1688-1704) die bekend stond om zijn bloeiende cultuur en economie, maar ook om toenemende financiële problemen van het shogunaat. |
| Kyōhō-hervormingen | Een reeks hervormingen geïnitieerd door shōgun Yoshimune in het midden van de 18e eeuw, gericht op het herstellen van de financiële stabiliteit van het shogunaat door bezuinigingen en economische maatregelen. |
| Tempō-hervormingen | Een poging tot economische en sociale hervormingen door het shogunaat in de jaren 1840, die uiteindelijk mislukten door weerstand en economische tegenspoed. |
| Meiji-restauratie | Een politieke revolutie in 1868 die leidde tot het einde van het Tokugawa-shogunaat en de herstelling van de keizerlijke macht, wat het begin markeerde van de modernisering van Japan. |