Cover
Jetzt kostenlos starten Stuvia-4501950-microbiologie.pdf
Summary
# Algemene inleiding tot de medische microbiologie
Dit gedeelte biedt een overzicht van de medische microbiologie, inclusief de definitie en classificatie van micro-organismen, de belangrijkste deelgebieden, en de relatie tussen micro-organismen en infectieziekten, met aandacht voor de Postulaten van Koch en het onderscheid tussen pathogenen en opportunisten.
### 1.1 Definitie en classificatie van micro-organismen
Medische microbiologie bestudeert levende organismen die zo klein zijn dat ze enkel met een microscoop waarneembaar zijn, met uitzondering van virussen. De lichtmicroscoop wordt gebruikt voor het observeren van bacteriën, terwijl de elektronenmicroscoop nodig is voor virussen. Meercellige parasieten vormen een uitzondering en zijn wel zichtbaar zonder microscoop. Medische microbiologie richt zich specifiek op die micro-organismen die medisch relevant zijn [2](#page=2).
Micro-organismen worden grofweg ingedeeld in prokaryoten en eukaryoten. Prokaryote cellen zijn voorlopercellen, altijd eencellig, en hieronder vallen bacteriën. Eukaryoten zijn ontstaan uit prokaryoten en kunnen eencellig zijn (protisten) of meercellig (zoals fungi, waaronder schimmels en gisten) [2](#page=2).
### 1.2 Vier hoofdgebieden van de medische microbiologie
De medische microbiologie kent vier belangrijke deelgebieden [3](#page=3):
* **Bacteriologie:** Studie van bacteriën.
* **Virologie:** Studie van virussen.
* **Mycologie:** Studie van schimmels en gisten.
* **Parasitologie:** Studie van parasieten.
* **Eencelligen:** Zoals protozoa.
* **Meercelligen:** Zoals arthropoden (geleedpotigen) en helminthen (wormen).
### 1.3 Micro-organismen en infectieziekten
Infectieziekten worden gedefinieerd als schade of veranderde fysiologie bij de mens, die zich kunnen uiten in symptomen of subklinisch kunnen verlopen. Het causale verband tussen een micro-organisme (MO) en een infectieziekte wordt beschreven door de Postulaten van Koch [3](#page=3).
#### 1.3.1 De Postulaten van Koch
De Postulaten van Koch zijn voorwaarden die helpen bij het vaststellen van het verband tussen een micro-organisme en een ziekte [3](#page=3):
1. Het micro-organisme moet aanwezig zijn bij elke patiënt die de infectieziekte heeft, en niet bij een gezond persoon. Een uitzondering hierop vormt de residente microbiota [3](#page=3).
2. Het micro-organisme moet geïsoleerd kunnen worden uit de patiënt en buiten het lichaam in cultuur gebracht kunnen worden. Virussen zijn hierop een uitzondering [3](#page=3).
3. Het gekweekte micro-organisme moet, wanneer geïntroduceerd bij een proefdier, ziekte veroorzaken. Het micro-organisme moet vervolgens opnieuw uit het proefdier geïsoleerd kunnen worden. Zoönosen vormen hierop een uitzondering [3](#page=3).
#### 1.3.2 Pathogenen versus opportunisten
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen pathogenen en opportunisten [3](#page=3):
* **Primair (conventioneel) pathogenen:** Dit zijn micro-organismen die ziekte veroorzaken bij mensen met een verminderde weerstand. Dit wordt ook wel een opportunistische infectie genoemd [4](#page=4).
* **Opportunisten:** Dit zijn micro-organismen die infecties kunnen veroorzaken bij de meerderheid van de individuen. Het optreden van infectie is afhankelijk van de weerstand van de gastheer, waaronder immunisatie en genetische factoren [4](#page=4).
### 1.4 Virulentie en weerstand
De ernst van een infectie wordt bepaald door de virulentie van het micro-organisme en de weerstand van de gastheer [4](#page=4).
* **Virulentie** (ziekteverwekkend vermogen) omvat factoren zoals:
* Invasie: het vermogen om weefsels binnen te dringen.
* Proliferatiesnelheid: de snelheid waarmee het organisme zich deelt.
* Toxisch vermogen: de productie van toxines, zoals exotoxines en endotoxines.
* Ontsnappen aan de afweer: het vermogen om detectie en eliminatie door het immuunsysteem te omzeilen [4](#page=4).
* **Weerstand** van de gastheer kan aspecifiek zijn (niet gericht tegen specifieke organismen) of specifiek (bijvoorbeeld door de aanmaak van antistoffen tegen een bepaald organisme, zoals bij een griepvaccin) [4](#page=4).
#### 1.4.1 Besmettingswegen
Micro-organismen kunnen op verschillende manieren worden overgedragen:
* **Direct contact:**
* Cutane: via de huid.
* Mucosale: via de slijmvliezen.
* **Aërogeen (droplet):** Via de lucht (bv. TBC, influenza) [4](#page=4).
* **Enteraal:**
* Oraal: via de mond.
* Faeco-oraal: direct of indirect contact van ontlasting via de mond [4](#page=4).
* **Hematogeen:** Via het bloed (bv. Hepatitis B, HIV) [4](#page=4).
---
# Bacteriologie
Dit hoofdstuk biedt een uitgebreid overzicht van bacteriën, beginnend bij hun prokaryote celstructuur en identificatiemethoden, om vervolgens in te gaan op hun groei, metabolisme, classificatie, kweekmethoden, en de problematiek van antibioticaresistentie.
### 2.1 De eukaryote cel en bacteriën
Bacteriën zijn eencellige organismen met een prokaryote celstructuur. Ze zijn doorgaans klein, ongeveer 1 micrometer (µm) in grootte. Kenmerkend voor prokaryoten is de afwezigheid van een echte celkern; hun genetisch materiaal, losliggend circulair DNA, bevindt zich in het cytoplasma. Naast dit circulaire DNA kunnen bacteriën ook beschikken over plasmiden, kleine, circulaire DNA-moleculen die vaak genen voor resistentie tegen antibiotica bevatten. Bacteriële cellen zijn omgeven door een celwand, die cruciaal is voor identificatie via gramkleuring. Sommige bacteriën bezitten ook een kapsel of slijmlaag, die kan bijdragen aan virulentie of hechting. Ze hebben een eigen metabolisme en kunnen zich voortbewegen met behulp van fimbriae (kleine haartjes) en flagellen (zweepstaartjes). Bacteriën hebben een opmerkelijk delend vermogen, wat leidt tot snelle vermenigvuldiging [7](#page=7).
> **Tip:** De endosymbiontentheorie suggereert dat mitochondriën in eukaryote cellen evolutionair zijn ontstaan uit prokaryote endosymbionten, met argumenten zoals vergelijkbare grootte, circulair DNA, specifieke ribosoomtypes en overeenkomsten in membraanprocessen [7](#page=7).
#### 2.1.1 Vormen van bacteriën
Bacteriën vertonen diverse morfologische vormen:
* **Kokken:** Rond van vorm. Ze kunnen voorkomen als diplokokken (in paren), streptokokken (in ketens) of stafylokokken (in trosjes) [8](#page=8).
* **Bacillen:** Staafvormig [8](#page=8).
* **Spirillen:** Spiraalvormig [8](#page=8).
* **Vibrionen:** Kommavormig [8](#page=8).
#### 2.1.2 Identificatie via gramkleuring
De gramkleuring is een essentiële techniek voor de initiële identificatie van bacteriën, gebaseerd op de structuur van hun celwand [8](#page=8).
* **Grampositieve bacteriën:** Deze bacteriën houden de crystalvioletkleurstof vast, waardoor ze paars kleuren na de kleuring. Hun celwand bestaat voornamelijk uit een dikke laag peptidoglycaan [8](#page=8).
* **Gramnegatieve bacteriën:** Deze bacteriën houden crystalviolet niet vast en worden rood gekleurd door de tegenkleuring (safranin). Ze hebben een dunnere laag peptidoglycaan en een tweede membraan aan de buitenkant, dat lipopolysaccharide (LPS) bevat. LPS kan fungeren als een endotoxine [9](#page=9).
### 2.2 Bacteriële groei en metabolisme
#### 2.2.1 Bacteriële groei
Bacteriële groei, of vermenigvuldiging, vindt plaats via celdeling, waarbij één bacterie zich splitst in twee identieke dochtercellen. Dit proces kan zeer snel verlopen, soms binnen twintig minuten. Voor groei is een energiebron en de beschikbaarheid van bouwstenen zoals aminozuren noodzakelijk [9](#page=9).
Fasen van bacteriële groei worden onderscheiden:
* **Lag fase:** De periode waarin bacteriën zich aanpassen aan de nieuwe kweekomgeving [9](#page=9).
* **Log (exponentiële) fase:** De fase van actieve celdeling en exponentiële vermenigvuldiging, waarbij populaties tot 109 bacteriën per milliliter kunnen bereiken [9](#page=9).
* **Stationaire fase:** De groei stagneert doordat voedingsstoffen uitgeput raken en toxische metabolieten zich ophopen [9](#page=9).
* **Afstervingsfase:** Het aantal bacteriën neemt af [9](#page=9).
#### 2.2.2 Bacterieel metabolisme
Het metabolisme van bacteriën kan worden ingedeeld op basis van hun zuurstofbehoefte:
* **Obligaat aëroob:** Kan alleen groeien in de aanwezigheid van zuurstof [9](#page=9).
* **Obligaat anaëroob:** Kan alleen groeien in de afwezigheid van zuurstof [9](#page=9).
* **Facultatief (an)aëroob:** Kan groeien onder zowel aerobe als anaerobe omstandigheden [9](#page=9).
### 2.3 Classificatie van bacteriën
Bacteriën worden geclassificeerd, waarbij 'sp.' staat voor 'species', wat verwijst naar een familie van bacteriën [10](#page=10).
### 2.4 Bacteriekweek en antibiogram
#### 2.4.1 Bacteriekweek
Bacteriën kunnen worden gekweekt door ze met een entnaald aan te brengen op een voedingsbodem in een petrischaaltje en vervolgens in een broedstoof te plaatsen. Na ongeveer twee dagen vormen de bacteriën zichtbare kolonies [10](#page=10).
#### 2.4.2 Antibiogram
Een antibiogram wordt gebruikt om de gevoeligheid van bacteriën voor verschillende antibiotica te bepalen. Dit gebeurt door antibioticumschijfjes op een gekweekte bacteriekolonie te plaatsen. Rondom de schijfjes waar de bacterie gevoelig voor is, ontstaat een zone waarin de groei geremd is. Dit bepaalt of een bacterie gevoelig of resistent is tegen een bepaald antibioticum [10](#page=10).
### 2.5 Antibiotica en resistentie
#### 2.5.1 Werking van antibiotica
Antibiotica, sinds de ontdekking door Fleming in 1928, zijn gericht tegen structuren die specifiek bij bacteriën voorkomen. Ze kunnen een breed spectrum (effectief tegen veel soorten, nuttig als de ziekteverwekker nog onbekend is) of een nauw spectrum (effectief tegen specifieke soorten, nuttig als de ziekteverwekker bekend is) hebben [10](#page=10).
De belangrijkste aangrijpingspunten van antibiotica zijn:
* **Inhibitie van de celwandsynthese:** Interferentie met de aanmaak van de bacteriële celwand [10](#page=10).
* **Inhibitie van de eiwitsynthese:** Interferentie met de werking van bacteriële ribosomen [10](#page=10).
* **Inhibitie van de nucleïnezuursynthese:** Interferentie met de enzymen die betrokken zijn bij de aanmaak van DNA en RNA [11](#page=11).
* **Antimetabolieten:** Interferentie met het celmetabolisme van de bacterie [11](#page=11).
#### 2.5.2 Resistentie tegen antibiotica
Resistentie tegen antibiotica is een groeiend probleem. Resistente stammen ontstaan door toevallige mutaties en natuurlijke selectie. Risicofactoren voor het ontstaan van resistentie zijn onder andere onvolledige antibioticabehandelingen en het gebruik van breedspectrumantibiotica. Een voorbeeld van resistentie is de productie van het enzym β-lactamase, dat penicillines afbreekt. Een oplossing hiervoor is de toediening van clavulaanzuur in combinatie met penicilline [10](#page=10) [11](#page=11).
---
# Virologie
Virussen zijn kleine, obligaat intracellulaire infectieuze deeltjes die volledig afhankelijk zijn van de gastheercel voor hun metabolisme en voortplanting, en worden daarom niet als levende organismen beschouwd [12](#page=12).
### 3.1 Ontdekking en algemene kenmerken
Het bestaan van virussen werd eind 19e eeuw gesuggereerd toen bleek dat het filteren van het sap van zieke tabaksplanten, ondanks het gebruik van poriën die bacteriën zouden moeten tegenhouden, het infectieuze agens niet verwijderde. Virussen zijn doorgaans niet zichtbaar met een lichtmicroscoop vanwege hun kleine afmetingen, die variëren tussen 10 en 100 nanometer [12](#page=12).
### 3.2 Structuur van virussen
De belangrijkste componenten van een virus zijn:
* **Het genoom**: Dit is het genetische materiaal van het virus en bestaat uit ofwel DNA ofwel RNA, maar nooit beide. Het DNA kan enkel- of dubbelstrengig zijn [12](#page=12).
* **Een capside**: Dit is een complexe eiwitstructuur die het genoom omhult en kan de vorm hebben van een helix (spiraalachtig) of een icosaëder (twintigvlak) [12](#page=12).
* **Een enveloppe** (soms aanwezig): Dit is een extra verpakking vergelijkbaar met een celmembraan, bestaande uit een dubbellaag van lipiden met geassocieerde glycoproteïnen. De glycoproteïnen vormen de kenmerkende "antennes" op sommige virussen en zijn verantwoordelijk voor de aanhechting aan doelcellen [12](#page=12).
### 3.3 Indeling: Naakte capside virussen versus enveloppe virussen
Virussen kunnen worden ingedeeld op basis van de aanwezigheid van een enveloppe:
* **(Naakte) capside virussen**: Deze virussen hebben geen enveloppe. Ze zijn stabieler en resistenter tegen hoge temperaturen, zuren, proteasen, detergenten en droogte [13](#page=13).
* **Enveloppe virussen**: Deze virussen bezitten wel een enveloppe. Ze zijn labieler; de membraanstructuur is alleen stabiel in een waterige oplossing en wordt afgebroken door factoren zoals hoge temperaturen, zuren, proteasen, detergenten of droogte. Enveloppe virussen verspreiden zich voornamelijk via droplets of bloed [13](#page=13).
Virussen zijn kleiner dan bacteriën en kunnen bacteriën infecteren; virussen die in bacteriën leven, worden bacteriofagen genoemd [13](#page=13).
### 3.4 Replicatie van virussen
Het replicatieproces van virussen omvat de volgende stappen [14](#page=14):
1. **Herkenning van en aanhechting aan de gastheercel**: Specifieke eiwitten op het virale capside of de VAPs van enveloppe virussen hechten zich aan specifieke receptoren op de gastheercel, wat bepaalt welke cellen geïnfecteerd kunnen worden [14](#page=14).
2. **Penetratie**:
* Capside virussen penetreren de cel via endocytose [14](#page=14).
* Bij enveloppe virussen vindt fusie plaats van de virale membraan met de plasmamembraan, waarna het nucleocapside de cel binnendringt [14](#page=14).
3. **Ontmanteling**: Het viruspartikel valt uiteen. Het DNA van DNA-virussen verplaatst zich naar de celkern, terwijl het RNA van RNA-virussen in het cytoplasma blijft [14](#page=14).
4. **Replicatie**: De componenten van nieuwe viruspartikels worden aangemaakt met behulp van de replicatie-, transcriptie- en translatie-machinerie van de gastheercel. Dit omvat de aanmaak van nieuw DNA, RNA en virale eiwitten [14](#page=14).
* **DNA-virussen**: Kopiëren van het virale genoom vindt plaats in de celkern [14](#page=14).
* **RNA-virussen**: Kopiëren van het virale genoom vindt plaats in het cytoplasma [14](#page=14).
* *Positief RNA-virus*: Bevat onmiddellijk messenger RNA [14](#page=14).
* *Negatief RNA-virus*: Moet eerst worden omgezet in een kopie voordat replicatie kan plaatsvinden. Het virus moet daarom zelf het "omzettingsenzyme" (RNA polymerase) bezitten, dat ingesloten is in de enveloppe-eiwitten [14](#page=14).
* **Retrovirus (RNA -> DNA)**: De omzetting gebeurt met behulp van eigen enzymen [14](#page=14).
5. **Assemblage**: Nieuwe viruspartikels worden in de cel gevormd door het aangemaakte DNA/RNA te verpakken in een capside [14](#page=14).
6. **Vrijzetting**: De vrijzetting van viruspartikels kan op twee manieren geschieden [14](#page=14):
* De meeste enveloppe virussen komen vrij door "budding", waarbij het capside wordt omhuld door een stukje plasmamembraan dat later de dubbele lipidelaag vormt [14](#page=14).
* Capside virussen komen meestal vrij door cellysis, hoewel sommigen ook via exocytose [14](#page=14).
> **Tip**: De eclipsfase is de periode waarin geen viruspartikels zichtbaar zijn, noch binnen, noch buiten de cel. De latentiefase is de periode waarin viruspartikels niet buiten de cel te zien zijn [15](#page=15).
### 3.5 Antivirale middelen
De ontwikkeling van antivirale middelen is complexer dan die van antibiotica omdat virale infecties sterk afhankelijk zijn van de moleculaire mechanismen van de gastheer. Aangrijpingspunten die gemeenschappelijk zijn met de gastheer kunnen leiden tot significante toxiciteit van het middel. Virale infecties worden vaak als minder ernstig beschouwd dan bacteriële infecties, waardoor antivirale therapie minder frequent wordt toegepast [15](#page=15) [16](#page=16).
> **Kenmerken van antivirale middelen**:
> * Er zijn minder aangrijpingspunten beschikbaar dan voor antibiotica [15](#page=15).
> * Aangrijpingspunten gemeenschappelijk met de gastheer kunnen belangrijke toxiciteit veroorzaken [16](#page=16).
> * Medicamenten zijn momenteel beschikbaar die elke stap van de virale replicatiecyclus kunnen interfereren [16](#page=16).
> * De meeste middelen hebben een nauw spectrum en zijn slechts geschikt tegen een beperkt aantal virussen [16](#page=16).
> * Virussen kunnen resistentie ontwikkelen tegen antivirale middelen [16](#page=16).
> * Het vinden van middelen tegen virussen is moeilijker dan tegen bacteriën, deels omdat virussen zich constant aanpassen [16](#page=16).
> * Het binnendringen in de cel is een uitdaging [16](#page=16).
Bijvoorbeeld, bij griep is medicatie vaak gericht op symptoomverlichting, en het virus wordt uitgeziekt [16](#page=16).
---
# Parasitologie en Mycologie
Dit gedeelte introduceert parasieten, hun indeling, besmettingswegen en antiparasitaire middelen, gevolgd door een overzicht van fungi, hun structuur, replicatie en antimycotica.
### 4.1 Parasitologie
Parasieten zijn één- of meercellige eukaryote organismen die op (ectoparasieten) of in (endoparasieten) een gastheer leven, waarbij de gastheer nadeel ondervindt [17](#page=17).
#### 4.1.1 Indeling en classificatie van parasieten
De twee hoofdgroepen van parasieten zijn protozoa en metazoa [17](#page=17).
##### 4.1.1.1 Protozoa
Protozoa zijn eencellige organismen behorende tot het rijk der protisten. Ze worden onderverdeeld in vier groepen op basis van hun voortbeweging [17](#page=17):
* **Flagellaten (zweepdiertjes):** Bezitten flagellen voor voortbeweging en voeding [17](#page=17).
* **Ciliaten (trilhaardiertjes):** Hebben ciliën over het gehele celoppervlak voor voortbeweging [17](#page=17).
* **Amoeben (kruipdiertjes):** Hebben een veranderlijke vorm en gebruiken schijnvoetjes (pseudopodia) voor voortbeweging en fagocytose [17](#page=17).
* **Sporozoën (apicomplexa):** Complexe eencellige eukaryoten die vaak sporen kunnen vormen voor reproductie; ze zijn obligaat intracellulair en leven als parasiet [17](#page=17).
##### 4.1.1.2 Metazoa
Metazoa zijn meercellige organismen behorende tot het dierenrijk. Twee typen die ziekte kunnen veroorzaken zijn [17](#page=17):
* **Helminthen (wormen):** Leven als endoparasiet [17](#page=17).
* **Arthropoden (geleedpotigen):** Leven als ectoparasiet [17](#page=17).
#### 4.1.2 Parasitaire infectie
Parasieten komen nooit voor als residente microbiota. Ze verwerven toegang tot het lichaam vanuit de uitwendige omgeving via [18](#page=18):
* **Indirecte infectie:** Ingestie [18](#page=18).
* **Directe infectie:** Directe penetratie door de huid, via beten of transplacentair [18](#page=18).
#### 4.1.3 Antiparasitaire middelen
Het spectrum aan antiparasitaire middelen is beperkt en potentieel toxisch, omdat ze eukaryote cellen betreffen, wat schade aan eigen cellen kan veroorzaken. Er is een onderscheid tussen [18](#page=18):
* **Antiprotozoaire middelen:** Actief tegen protozoa [18](#page=18).
* **Antihelminthica:** Actief tegen wormen [18](#page=18).
Arthropoden worden meestal extern behandeld en vereisen geen medicamenteuze aanpak. Een voorbeeld hiervan is de hoofdluis [18](#page=18).
### 4.2 Mycologie
Fungi zijn eukaryote micro-organismen. Het rijk der fungi (mycota) telt meer dan 50.000 soorten, waarvan slechts ongeveer honderd bekend staan als pathogeen. In de natuur fungeren veel fungi als saprofyten, die dood plantaardig en dierlijk materiaal afbreken. Hun metabole eigenschappen maken ze ook nuttig in de voedselindustrie en voor de productie van medicijnen zoals penicilline. Naast directe infecties kunnen fungi potentieel levensbedreigende intoxicaties veroorzaken na ingestie [19](#page=19).
#### 4.2.1 Structuur en replicatie van fungi
Fungi komen voor in twee morfologische vormen:
* **Schimmels (hyfen):** Meercellige, filamenteuze fungi met een vertakte structuur. De netwerkachtige structuur gevormd door hyfen wordt een mycelium genoemd [19](#page=19).
* **Gisten:** Unicellulaire fungi, ovaalvormig en 3-10µm in diameter. Verschillende langwerpige gisten die in ketens aan elkaar hangen, worden pseudohyfen genoemd [19](#page=19).
#### 4.2.2 Antimycotica
Het scala aan antimycotica is beperkt. De belangrijkste groepen medicamenten zijn [19](#page=19):
* **Polyenen:** Creëren grote poriën in de plasmamembranen van schimmels, wat leidt tot celsterfte [20](#page=20).
* **Azolen:** Inhiberen de synthese van ergosterol, een essentieel bestanddeel van het schimmelcelmembraan [20](#page=20).
---
# Klinisch relevante micro-organismen en infectieplaatsen
Dit gedeelte behandelt specifieke klinisch relevante micro-organismen en de infecties die ze veroorzaken in diverse lichaamsdelen en systemen.
### 5.1 Infecties van de bovenste luchtwegen
Bovenluchtweginfecties betreffen voornamelijk infecties van de farynx, tonsillen, neus, sinussen, het middenoor en de conjunctiva. Deze worden meestal door virussen veroorzaakt [21](#page=21).
#### 5.1.1 Rinitis en rinosinusitis
De klassieke verkoudheid wordt veroorzaakt door rhinovirussen, die behoren tot de familie picornavirussen. Rhinovirussen zijn kleine, icosaëdrische RNA-virussen met 100 serotypes [21](#page=21).
#### 5.1.2 Faryngitis
Faryngitis, oftewel keelontsteking, kan viraal zijn (bv. door rhinovirussen) of veroorzaakt worden door bacteriën van het *Streptococcus* sp., specifiek groep A streptokokken. *Streptococcus pyogenes* is een klinisch belangrijke kiem die faryngitis, huidinfecties en necrotiserende fasciitis kan veroorzaken en behoort tot de normale microflora. *Streptokokken* zijn grampositieve, meestal facultatief anaerobe organismen [21](#page=21).
#### 5.1.3 Influenza
Griep wordt veroorzaakt door het influenzavirus, een orthomyxovirus. Er zijn drie types: A, B en C. Deze virussen zijn enveloppe virussen met een enkelstrengig RNA helicaal nucleocapside. Op de enveloppe bevinden zich hemagglutinine (HA) voor aanhechting en penetratie, en neuraminidase (NA) voor enzymatische splitsing. Permanente veranderingen in deze glycoproteïnen treden op door antigene drifts (mutaties) en antigene shifts (recombinaties), waarbij shifts ernstiger zijn [22](#page=22).
#### 5.1.4 Coronavirussen
COVID-19 wordt veroorzaakt door SARS-CoV-2, een relatief nieuw virus binnen de familie van de coronavirussen. Coronavirussen zijn RNA-virussen met een enveloppe en behoren tot de Coronaviridae familie, onderverdeeld in vier subgroepen (α, β, γ, δ). Zes coronavirussen kunnen ziekte bij de mens veroorzaken. Overdracht vindt plaats via lucht/droplet, direct contact of indirect contact. SARS, MERS en COVID-19 zijn voorbeelden van ernstige ziekten veroorzaakt door coronavirussen, vaak met een zoönose oorsprong. COVID-19 werd in december 2019 in Wuhan geïdentificeerd en kan griepachtige klachten tot acuut longlijden veroorzaken [22](#page=22) [23](#page=23).
### 5.2 Infecties van de onderste luchtwegen en TBC
#### 5.2.1 Longontsteking
Pneumonie kan worden veroorzaakt door *Streptococcus pneumoniae* (thuis opgelopen, grampositief) of *Staphylococcus aureus* (ziekenhuisomgeving, grampositief). *S. pneumoniae* is een grampositieve diplokok met een slijmkapsel en een belangrijke oorzaak van pneumonie en meningitis. *S. aureus* is een heterogene groep grampositieve, facultatief anaerobe organismen die als residente microbiota op huid en mucusa voorkomen en diverse infecties, waaronder bacteriemie, huidinfecties, endocarditis en septische artritis kunnen veroorzaken. *S. aureus* kan ook toxines produceren die leiden tot Staphylococcal Scalded Skin Syndrome (SSSS), Toxic Shock Syndrome (TSS) en voedselvergiftiging. Resistentie, zoals MRSA, is een ernstig probleem [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 5.2.2 Invasieve aspergillose
Deze schimmelinfectie wordt veroorzaakt door de schimmel *Aspergillus*, met name *Aspergillus fumigatus*, en tast de longen en/of sinussen aan. Systemische aspergillose is snel dodelijk. De schimmel is geen residente microbiota maar een woningschimmel [24](#page=24).
#### 5.2.3 Tuberculose
Tuberculose wordt veroorzaakt door *Mycobacterium tuberculosis*. Mycobacteriën zijn aerobe, traag groeiende bacillen met een aparte celwandstructuur, waardoor ze niet gevoelig zijn voor klassieke antibiotica en niet met gramkleuring te kleuren zijn [24](#page=24).
### 5.3 Infecties van het maag- en darmkanaal
Zowel bacteriën, virussen als parasieten kunnen darminfecties veroorzaken, met klachten zoals diarree, misselijkheid, braken, buikpijn en bloed/slijm in de stoelgang. Voedselinfecties door bacteriële toxines, zoals enterotoxines van *S. aureus*, zijn ook mogelijk [25](#page=25).
#### 5.3.1 Infectie met *Clostridium difficile*
*C. difficile* is een obligaat anaeroob, grampositief sporevormend organisme dat deel uitmaakt van de normale darmflora. Alleen bij ernstige verstoring van de darmflora kan het pseudomembraneuze colitis veroorzaken, wat levensbedreigend kan zijn [25](#page=25).
#### 5.3.2 Infectie met enterobacteriaceae
Dit is een grote, heterogene groep aerobe of facultatief anaerobe gramnegatieve bacillen die wereldwijd voorkomen en deel uitmaken van de normale intestinale flora. Vrijzetting van endotoxine (LPS) is een belangrijke factor in de pathogenese [25](#page=25).
#### 5.3.3 *Escherichia coli*
*E. coli* is een commensaal van de colon, maar is de meest voorkomende verwekker van urineweginfecties en veroorzaakt reizigersdiarree (enterotoxische *E. coli*, ETEC) [25](#page=25).
#### 5.3.4 *Salmonella enterica*
Besmetting vindt plaats via besmet voedsel of faeco-orale transmissie, en het veroorzaakt bacteriële gastro-enteritis [26](#page=26).
#### 5.3.5 ESBL (Extended Spectrum Beta-Lactamase)
ESBL is een enzym dat bepaalde antibiotica afbreekt. Bacteriën die ESBL produceren, vaak gewone darmbacteriën zoals *E. coli*, zijn moeilijk te behandelen en vereisen vaak ziekenhuisopname [26](#page=26).
#### 5.3.6 CPE (Carbapenemase-producerende enterobacteriën)
CPE produceert het enzym carbapenemase dat carbapenem-antibiotica afbreekt. Resistentie kan tussen bacteriën worden doorgegeven. Meestal zijn dragers asymptomatisch, maar bij ernstig zieke patiënten kan behandeling noodzakelijk zijn [26](#page=26).
#### 5.3.7 Infectie met *Campylobacter* sp.
*Campylobacter jejuni* is een komma- tot spiraalvormige gramnegatieve bacterie en de meest voorkomende oorzaak van bacteriële gastro-enteritis. Besmetting vindt plaats via besmet vlees, met name kip (zoönose) [26](#page=26).
#### 5.3.8 Infectie met *Helicobacter* sp.
*Helicobacter pylori* is een spiraalvormige gramnegatieve bacterie die urease aanmaakt. Het is de oorzaak van gastritis en maagzweren en komt voornamelijk bij de mens voor, waarbij de meerderheid gekoloniseerd is [27](#page=27).
#### 5.3.9 Infectie met norovirus
Norovirussen zijn enkelstrengige RNA-virussen zonder lipide-envelop, wat ze stabiel maakt. Ze zijn de frequentste oorzaak van gastro-enteritis wereldwijd en leiden vaak tot epidemieën, met name in zorginstellingen [27](#page=27).
#### 5.3.10 Infectie met rotavirus
Rotavirussen zijn dubbelstrengige RNA-virussen zonder lipide-envelop. Ze zijn een frequente oorzaak van gastro-enteritis bij jonge kinderen en kunnen ernstige dehydratie veroorzaken [27](#page=27).
#### 5.3.11 Worminfecties
Aarsmaden (*Enterobius vermicularis*) leven in het colon en veroorzaken anale jeuk. De cyclus omvat ingestie van eitjes, ontwikkeling in de dunne darm en migratie naar de dikke darm, met eitjes die in de peri-anale regio worden afgezet [28](#page=28).
### 5.4 Infecties van de huid
#### 5.4.1 Infecties door *Staphylococcus* sp.
*S. Aureus* is verantwoordelijk voor diverse huidinfecties [28](#page=28).
#### 5.4.2 Infecties door *Clostridium* sp.
*Clostridium perfringens* produceert een toxine dat gasgangreen veroorzaakt na wondbesmetting, een ernstige en vaak dodelijke infectie. *Clostridium tetani* produceert een exotoxine dat de vrijzetting van GABA blokkeert, leidend tot tetanus of wondklem [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 5.4.3 Infecties door papovirussen
Papovirussen zijn kleine, naakte, icosaëdrische, dubbelstrengige DNA-virussen. Het humaan papilloma virus (HPV) is hier een belangrijk voorbeeld van en kan wratten op de huid en genitalia veroorzaken. Bepaalde HPV-types (HPV-16 en HPV-18) kunnen cervixkanker veroorzaken [29](#page=29).
#### 5.4.4 Infecties door humane herpesvirussen
Dit is een diverse groep van grote enveloppe virussen met dubbelstrengig DNA. Een kenmerk is de latentie na primo-infectie, met mogelijke reactivatie bij verminderde weerstand. Herpes simplex virus (HSV) veroorzaakt herpes labialis (koortsblaasjes) en herpes genitalis (SOA). Varicella zoster virus (VZV) veroorzaakt windpokken (varicella) en later gordelroos (zona) [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 5.4.5 Infecties door parasieten
* **Padiculosis capitis (hoofdluizen):** Een veelvoorkomend probleem bij kinderen, veroorzaakt door kleine, bloedzuigende parasieten. Behandeling omvat anti-luizenshampoo en de natkammethode [30](#page=30).
* **Sarcoptes scabies (schurftmijt):** Deze parasiet graaft zich in de epidermis, legt eitjes en veroorzaakt jeuk, vooral in de polsregio. Overdracht gebeurt via direct contact [30](#page=30).
#### 5.4.6 Infecties door schimmels/gisten
* **Dermatomycosen:** Ziekten van huid, haar en nagels veroorzaakt door dermatofyten, zoals *Tinea corporis*, *Tinea pedis* en *Tinea cruris* [30](#page=30).
* ***Candida albicans:*** Komt voor als residente microbiota en kan lokale infecties veroorzaken zoals spruw, vaginale candidiasis en peri-anale candidiasis. Systemische candidiasis is ernstig en komt voor bij neutropene patiënten [31](#page=31).
### 5.5 Infecties van het centrale zenuwstelsel
#### 5.5.1 Bacteriële meningitis
Verschillende bacteriën kunnen meningitis veroorzaken:
* ***Streptococcus agalactiae*** (groep B streptokok): Verantwoordelijk voor pneumonie en meningitis bij pasgeborenen [31](#page=31).
* ***Streptococcus pneumoniae:*** Ook een oorzaak van pneumonie [31](#page=31).
* ***Listeria sp.:*** *L. monocytogenes* is een intracellulaire bacterie die vooral gevaarlijk is voor immuungecompromiteerden en neonaten, en kan meningitis veroorzaken. Besmetting kan via rauwe groenten, vlees of ongepasteuriseerde melk [31](#page=31).
* ***Neisseria sp.:*** *N. meningitidis* is een belangrijke oorzaak van meningitis en meningosepsis bij kinderen [32](#page=32).
* ***Haemophilus influenzae:*** Gramnegatieve bacil, verantwoordelijk voor ernstige infecties bij jonge kinderen zoals meningitis, pneumonie, en acute epiglottis, hoewel zeldzaam sinds systematische vaccinatie [32](#page=32).
#### 5.5.2 Creutzfeldt-Jakob Disease (CJD)
CJD is een overdraagbare spongiforme encefalopathie (prionziekte) veroorzaakt door prionen (infectieuze prionproteïne, PrP). Het heeft een zeer lange incubatietijd [32](#page=32).
### 5.6 Infecties van de lever
#### 5.6.1 Hepatitisvirussen
* **Hepatitis A:** Veroorzaakt door een picornavirus (rhinovirus), is een milde, acute hepatitis die nooit chronisch wordt en in 99% van de gevallen volledig herstelt. Besmetting verloopt feaco-oraal [32](#page=32).
* **Hepatitis B:** Veroorzaakt door een hepadnavirus, een dubbelstrengig DNA-virus met enveloppe. Kan fulminant en fataal zijn, chronisch worden, en verticaal overgedragen worden (SOA). Systematische vaccinatie is beschikbaar [33](#page=33).
* **Hepatitis C:** Veroorzaakt door een flavivirus (enkelstrengig RNA-virus met enveloppe). Leidt frequent tot chronische hepatitis en er is geen vaccin beschikbaar [33](#page=33).
### 5.7 SOA's
#### 5.7.1 Bacteriële SOA's
* ***Chlamydia* sp.:** Obligaat intracellulaire gramnegatieve bacteriën. *C. trachomatis* is de meest voorkomende SOA en veroorzaakt urethritis, vaak asymptomatisch, en kan leiden tot vrouwelijk onvruchtbaarheid [34](#page=34).
* ***Neisseria* sp.:** Aerobe gramnegatieve diplokokken. *N. Gonorroe* veroorzaakt urethritis (druiper) bij mannen en is vaak asymptomatisch bij vrouwen, met een hoog infectierisico [34](#page=34).
* ***Treponema pallidum:*** Een spirocheet die syfilis veroorzaakt, met verschillende stadia en mogelijke aantasting van het centrale zenuwstelsel [34](#page=34).
#### 5.7.2 Virale SOA's
* **HIV (human immunodeficiency virus):** Een retrovirus (enkelstrengig RNA-virus met enveloppe) dat zich bindt aan T-helpercellen en AIDS veroorzaakt wanneer het aantal T-cellen te laag is [34](#page=34).
* **Hepatitis B:** Zie sectie 5.6.1 [34](#page=34).
* **HSV 2:** Zie sectie 5.4.4 [34](#page=34).
* **HPV:** Zie sectie 5.4.3 [34](#page=34).
#### 5.7.3 Parasitaire SOA's
* **Sarcoptes scabies:** Zie sectie 5.4.5 [35](#page=35).
* ***Trichomonas vaginalis:*** Een kleine flagellaat die vaginitis bij vrouwen kan veroorzaken en SOA is [35](#page=35).
### 5.8 Andere
#### 5.8.1 Infectie met *Toxoplasma gondii*
Een intracellulaire parasiet die verspreiding vindt via katten of gecontamineerd voedsel. Het is problematisch tijdens zwangerschap en bij immuunstoornissen [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 5.8.2 Overige relevante micro-organismen
* **Epstein-Barr virus (EBV):** [36](#page=36).
* ***Enterococcus* sp.:** Behoort tot de darmflora en moet daar blijven [36](#page=36).
* ***Staphylococcus epidermidis:*** Komt op de huid voor en kan, bij doorboring van de huid of bij katheterinfecties en kunstkleppen, infecties veroorzaken [36](#page=36).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Prokaryote cellen | Cellulaire organismen die geen echte celkern bezitten. Hun genetisch materiaal bevindt zich los in het cytoplasma. Bacteriën zijn voorbeelden van prokaryoten. |
| Eukaryoten | Cellulaire organismen die wel een echte celkern en organellen bezitten. Tot deze groep behoren protisten, schimmels, planten en dieren. |
| Bacteriologie | Het wetenschappelijke vakgebied dat zich bezighoudt met de studie van bacteriën, hun eigenschappen, verspreiding en interacties met andere organismen. |
| Virologie | De wetenschappelijke studie van virussen, inclusief hun structuur, replicatie, classificatie en de ziekten die ze veroorzaken. |
| Mycologie | De wetenschappelijke studie van schimmels, inclusief hun biologie, ecologie, pathologie en toepassingen. |
| Parasitologie | De wetenschappelijke studie van parasieten, organismen die leven op of in een gastheer en daar nadeel van ondervinden, inclusief hun biologie en interacties. |
| Postulaten van Koch | Een reeks criteria opgesteld door Robert Koch om te bepalen of een specifiek micro-organisme verantwoordelijk is voor een bepaalde ziekte. |
| Pathogeen | Een micro-organisme dat in staat is om ziekte te veroorzaken bij een gastheer. |
| Opportunistische infectie | Een infectie die wordt veroorzaakt door een micro-organisme dat normaal gesproken geen ziekte veroorzaakt, maar dit wel kan doen bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Virulentie | De mate waarin een micro-organisme in staat is om ziekte te veroorzaken, gemeten aan de hand van factoren zoals invasie, proliferatiesnelheid, en toxiciteit. |
| Exotoxine | Een toxine dat door bacteriën wordt uitgescheiden in de omgeving en schadelijk kan zijn voor de gastheer. |
| Endotoxine | Een toxine dat deel uitmaakt van de celwand van gramnegatieve bacteriën en vrijkomt wanneer de bacterie sterft, wat een ontstekingsreactie kan veroorzaken. |
| Gramkleuring | Een microbiologische kleuringstechniek die wordt gebruikt om bacteriën te classificeren op basis van de structuur van hun celwand. Grampositieve bacteriën kleuren paars, gramnegatieve bacteriën kleuren rood. |
| Peptidoglycaan | Een polymeer dat een essentieel bestanddeel is van de celwand van de meeste bacteriën, verantwoordelijk voor de structurele integriteit. |
| Lipopolysaccharide (LPS) | Een complex molecuul dat voorkomt in de buitenste membraan van gramnegatieve bacteriën en fungeert als een endotoxine. |
| Bacteriële groei | Het proces van toename in aantal van bacteriële cellen, typisch door celdeling, dat verschillende fasen doorloopt (lag, log, stationair, afsterving). |
| Obligaat aeroob | Een organisme dat zuurstof nodig heeft om te groeien en te overleven. |
| Obligaat anaëroob | Een organisme dat alleen kan groeien in de afwezigheid van zuurstof. |
| Facultatief (an)aëroob | Een organisme dat zowel in de aanwezigheid als in de afwezigheid van zuurstof kan groeien. |
| Antibiogram | Een laboratoriumtest die de gevoeligheid van een bacterie voor verschillende antibiotica bepaalt, om de meest effectieve behandeling te kiezen. |
| Resistentie tegen antibiotica | Het vermogen van bacteriën om ongevoelig te worden voor de effecten van antibiotica, waardoor deze medicijnen minder effectief worden. |
| Retrovirus | Een type RNA-virus dat een enzym genaamd reverse transcriptase gebruikt om zijn RNA-genoom om te zetten in DNA, dat vervolgens kan worden geïntegreerd in het genoom van de gastheercel. HIV is een voorbeeld van een retrovirus. |
| Protozoa | Eencellige eukaryote organismen die tot het rijk van de protisten behoren. Ze kunnen zich op verschillende manieren voortbewegen, zoals met flagellen, ciliën of schijnvoetjes. |
| Metazoa | Meercellige organismen die tot het dierenrijk behoren. In de parasitologie worden hieronder met name wormen (helminth) en geleedpotigen (arthropoden) verstaan die als parasiet kunnen fungeren. |
| Helminthen | Een groep meercellige parasitaire wormen die in het lichaam van een gastheer kunnen leven, zoals spoelwormen en lintwormen. |
| Arthropoden | Een grote groep geleedpotige dieren, waartoe insecten, spinnen, schaaldieren en mijten behoren. Sommige arthropoden, zoals luizen en teken, kunnen als ectoparasiet fungeren. |
| Antimycotica | Medicijnen die worden gebruikt om schimmelinfecties te behandelen. |
| Rinitis | Ontsteking van het neusslijmvlies, vaak veroorzaakt door een virus, wat leidt tot symptomen van een verkoudheid. |
| Faryngitis | Ontsteking van de keelholte, ook wel keelontsteking genoemd, die zowel viraal als bacterieel kan zijn. |
| Influenza | Een infectieziekte van de luchtwegen veroorzaakt door influenzavirussen, beter bekend als griep. |
| Coronavirussen | Een familie van RNA-virussen die ziekten kunnen veroorzaken variërend van verkoudheid tot ernstige longaandoeningen, zoals SARS, MERS en COVID-19. |
| Pneumonie | Een longontsteking die kan worden veroorzaakt door bacteriën, virussen of schimmels, wat leidt tot ontsteking van de longblaasjes. |
| Tuberculose (TBC) | Een infectieziekte veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium tuberculosis, die voornamelijk de longen aantast, maar ook andere delen van het lichaam kan beïnvloeden. |
| ESBL (Extended Spectrum Beta-Lactamase) | Een enzym geproduceerd door sommige bacteriën dat de afbraak van bepaalde soorten antibiotica mogelijk maakt, wat leidt tot resistentie. |
| CPE (Carbapenemase-producerende enterobacteriën) | Een groep bacteriën, voornamelijk enterobacteriën, die het enzym carbapenemase produceren, waardoor ze resistent worden tegen carbapenem-antibiotica. |
| SOA (Seksueel Overdraagbare Aandoening) | Een infectie die wordt overgedragen via seksueel contact. |
| HIV (Human Immunodeficiency Virus) | Een retrovirus dat het immuunsysteem aantast en leidt tot AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome) als het niet wordt behandeld. |
| Prion | Een infectieus eiwit dat de abnormale vouwing van normale eiwitten kan veroorzaken, wat leidt tot neurodegeneratieve ziekten zoals Creutzfeldt-Jakob. |
| Hepatitisvirussen | Een groep virussen die leverontsteking veroorzaken, waaronder Hepatitis A, B en C. |
| Sporozoïeten | Een groep parasitaire protozoa die sporen kunnen vormen en obligaat intracellulaire organismen zijn, wat betekent dat ze binnen gastheercellen leven. |
| Metronidazol | Een antibioticum dat vaak wordt gebruikt om infecties veroorzaakt door anaërobe bacteriën en bepaalde protozoa te behandelen. |
| Erytromycine | Een antibioticum dat behoort tot de groep van de macroliden en wordt gebruikt om een breed scala aan bacteriële infecties te behandelen. |
| Penicilline | Een groep antibiotica die oorspronkelijk werd ontdekt door Alexander Fleming en effectief is tegen veel grampositieve bacteriën door de synthese van de celwand te remmen. |
| Chlamydia | Een genus van gramnegatieve bacteriën die obligaat intracellulaire parasieten zijn en verschillende ziekten kunnen veroorzaken, waaronder seksueel overdraagbare aandoeningen. |
| Gonorroe | Een seksueel overdraagbare aandoening veroorzaakt door de bacterie Neisseria gonorrhoeae, die urethritis en andere infecties kan veroorzaken. |
| Syfilis | Een seksueel overdraagbare aandoening veroorzaakt door de bacterie Treponema pallidum, die zich in verschillende stadia manifesteert en diverse organen kan aantasten. |
| Urethritis | Ontsteking van de urinebuis (urethra), vaak veroorzaakt door een seksueel overdraagbare aandoening. |
| Vaginitis | Ontsteking van de vagina, die kan worden veroorzaakt door bacteriën, schimmels of protozoa. |
| Tachyzoïeten | De snelle, actieve replicerende vorm van de parasiet *Toxoplasma gondii*, die zich in de gastheer verspreidt en infectie veroorzaakt. |
| Bradyzoïeten | De langzaam replicerende, cystevormende vorm van de parasiet *Toxoplasma gondii*, die zich in weefsels nestelt en een latente infectie kan veroorzaken. |
| Spruw | Een schimmelinfectie van de mond en keel, meestal veroorzaakt door *Candida albicans*. |
| Meningitis | Ontsteking van de hersenvliezen, de membranen die de hersenen en het ruggenmerg omringen, die kan worden veroorzaakt door bacteriën, virussen of schimmels. |
| Encefalopathie | Een algemene term voor een ziekte of beschadiging van de hersenen die leidt tot veranderingen in het denken, gedrag of persoonlijkheid. |
| Ureumademtest | Een diagnostische test die wordt gebruikt om de aanwezigheid van de bacterie *Helicobacter pylori* in de maag aan te tonen, door de productie van urease te meten. |
| Gasgangreen | Een ernstige, snel voortschrijdende bacteriële infectie van weke weefsels, meestal veroorzaakt door *Clostridium perfringens*, die gasproductie in het geïnfecteerde weefsel veroorzaakt. |
| Tetanus | Een ernstige bacteriële infectie veroorzaakt door *Clostridium tetani*, die leidt tot spierspasmen en stijfheid, met name van de kaakspieren (opgezwollen kaak). |
| Papovirussen | Een groep kleine, naakte, icosaëdrische, dubbelstrengige DNA-virussen, waartoe het humaan papillomavirus (HPV) behoort. |
| Herpesvirussen | Een grote familie van virussen met een dubbelstrengig DNA, die latent kunnen worden in gastheercellen en later opnieuw geactiveerd kunnen worden, zoals het herpes simplex virus (HSV) en varicella zoster virus (VZV). |
| Dermatomycosen | Schimmelinfecties die de huid, haren en nagels aantasten. |
| Neutropene patiënten | Patiënten met een abnormaal laag aantal neutrofielen, een type witte bloedcel, waardoor ze vatbaarder zijn voor infecties. |
| Prionziekten | Een groep fatale neurodegeneratieve ziekten veroorzaakt door abnormaal gevouwen eiwitten genaamd prionen, zoals Creutzfeldt-Jakob disease (CJD). |