Cover
Jetzt kostenlos starten voor study maeva.docx
Summary
# Epitheel- en bindweefsel
Dit gedeelte behandelt de structuur, kenmerken, functies en classificaties van epitheelweefsel, inclusief verschillende soorten klieren en celverbindingen, evenals de samenstelling, functies en typen bindweefsel.
## 1. Epitheelweefsel
Epitheelweefsel, ook wel dekweefsel genoemd, bedekt de uitwendige oppervlakken van het lichaam, bekleedt inwendige lichaamsholtes en organen, en vormt de klieren.
### 1.1 Kenmerken van epitheelweefsel
* **Dicht opeengepakte cellen:** Cellen liggen zeer dicht bij elkaar met minimale extracellulaire ruimte.
* **Basaal membraan:** Epitheliale cellen zijn bevestigd aan een dunne laag vezelig materiaal, het basaal membraan, dat hen scheidt van het onderliggende bindweefsel.
* **Avasculair:** Epitheelweefsel bevat geen bloedvaten. Voedingsstoffen diffunderen vanuit het onderliggende bindweefsel.
* **Voortdurende vervanging:** Beschadigde of verloren epitheelcellen worden continu vervangen.
### 1.2 Functies van epitheelweefsel
* **Fysieke bescherming:** Biedt een barrière tegen mechanische beschadiging, uitdroging en infecties.
* **Regulatie van doorlaatbaarheid:** Controleert welke stoffen het weefsel in en uit kunnen gaan.
* **Zintuigfunctie:** Sommige epithelia bevatten sensorische receptoren.
* **Gespecialiseerde klierproducten:** Vormt en scheidt specifieke stoffen af.
### 1.3 Klierepitheel
Klierepitheel bestaat uit cellen die gespecialiseerd zijn in het produceren en afscheiden van stoffen. Er zijn twee hoofdtypen klieren:
* **Endocriene klieren:** Scheiden hun producten (hormonen) direct af aan het bloed of de weefselvloeistof, zonder afvoerbuis.
* **Exocriene klieren:** Scheiden hun producten af via een afvoerbuis naar het lichaamsoppervlak of naar een lichaamsholte (bijvoorbeeld speeksel-, zweet- en melkklieren).
#### 1.3.1 Secretiemechanismen van exocriene klieren
| Naam | Hoe werkt het? | Wat gebeurt er met de cel? | Voorbeelden |
| :------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------- |
| Merocrien | Het klierproduct wordt via exocytose (blaasjes die versmelten met het celmembraan) afgegeven. | De cel blijft intact en verliest alleen het product. | Speekselklieren, zweetklieren, slijmklieren in de luchtwegen. |
| Apocrien | Een deel van het celmembraan met daarin het klierproduct breekt af en wordt afgescheiden. | De cel verliest een deel van zichzelf, maar kan zich herstellen. | Melkklieren in de borst, geurklieren in oksels. |
| Holocrien | De hele cel wordt gevuld met klierproduct, barst open en komt samen met het product vrij. | De cel gaat kapot en wordt vervangen door een nieuwe cel. | Talgklieren in de huid (produceren huidvet/talg). |
### 1.4 Celverbindingen in epitheel
Epitheelcellen zijn via gespecialiseerde verbindingen met elkaar verbonden:
* **Tight junctions:** Versmelting van de buitenste membraanlagen van aangrenzende cellen, sluiten de ruimte af en voorkomen ongecontroleerde doorgang van stoffen. Essentieel voor controle over permeabiliteit, zoals in darm- en niercellen.
* **Adhesieverbindingen (incl. desmosomen en hemidesmosomen):**
* **Desmosomen:** Verbinden actinefilamenten van de ene cel met die van de andere, zorgen voor mechanische stevigheid en voorkomen dat cellen uit elkaar getrokken worden.
* **Hemidesmosomen:** Bevestigen epitheelcellen aan structuren buiten de cel, zoals de eiwitvezels in het basaal membraan.
* **Gap junctions:** Vormen kanaaltjes tussen naburige cellen, waardoor ionen en kleine moleculen direct kunnen passeren. Dit maakt snelle communicatie mogelijk, zoals in het hart voor gecoördineerde samentrekkingen.
### 1.5 Gespecialiseerde structuren aan epitheeloppervlakken
* **Microvilli:** Kleine, vingerachtige uitstulpingen die de oppervlakte vergroten voor efficiënte opname van stoffen (vooral in darmen en nierbuisjes). Ze zijn niet beweeglijk.
* **Trilharen (cilia):** Bewegelijke uitsteeksels die helpen bij transport (bijvoorbeeld slijm en stofdeeltjes in luchtwegen, eicel in eileiders).
### 1.6 Classificatie van dekweefsel
Dekweefsel wordt geclassificeerd op basis van het aantal cellagen en de celvorm:
#### 1.6.1 Op basis van het aantal cellagen
* **Eenlagig epitheel:** Bestaat uit één laag cellen. Functioneel betrokken bij opname en afgifte.
* Eenlagig plaveiselepitheel
* Eenlagig kubisch epitheel
* Eenlagig cilindrisch epitheel
* **Meerlagig epitheel:** Bestaat uit twee of meer lagen cellen. Biedt bescherming.
* Meerlagig plaveiselepitheel
* Meerlagig kubisch epitheel
* Meerlagig cilindrisch epitheel
* **Pseudomeerlagig epitheel:** Lijkt meerlagig door de ligging van de celkernen, maar alle cellen raken het basaal membraan.
* **Overgangsepitheel:** Kan van vorm veranderen, afhankelijk van rek (voornamelijk in urinewegen).
#### 1.6.2 Op basis van celvorm
* **Plaveiselepitheel:** Dunne, afgeplatte cellen.
* **Kubisch epitheel:** Kubusvormige cellen met gelijke hoogte en breedte.
* **Cilindrisch epitheel:** Hoge, cilindervormige cellen.
## 2. Bindweefsel
Bindweefsel is het meest voorkomende en wijdverspreide type weefsel in het lichaam. Het ondersteunt, verbindt, beschermt en transporteert stoffen.
### 2.1 Samenstelling van bindweefsel
Bindweefsel bestaat uit drie hoofdcomponenten:
* **Gespecialiseerde cellen:** Diverse celtypen met specifieke functies.
* **Extracellulaire eiwitvezels:** Bieden structurele ondersteuning en sterkte.
* **Collagen vezels:** Lang, recht en onvertakt, bieden hoge treksterkte.
* **Elastische vezels:** Bevatten elastine, vertakt en gebogen, zorgen voor elasticiteit en veerkracht.
* **Reticulaire vezels:** Dunne, vertakte vezels die een ondersteunend netwerk vormen.
* **Grondsubstantie:** Een waterige, stroperige matrix die de ruimten tussen cellen en vezels opvult. De extracellulaire vezels en de grondsubstantie vormen samen de **matrix**.
### 2.2 Functies van bindweefsel
* **Stevigheid en bescherming:** Biedt structurele ondersteuning en beschermt organen.
* **Verbinding:** Verbindt verschillende weefsels en structuren met elkaar.
* **Transport van stoffen:** Bloed transporteert zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen.
* **Vetopslag:** Vetweefsel slaat energie op.
* **Verdediging:** Immuuncellen in bindweefsel bestrijden ziekteverwekkers.
### 2.3 Classificatie van bindweefsel
Bindweefsel wordt ingedeeld in drie hoofdcategorieën op basis van hun fysieke eigenschappen:
#### 2.3.1 Bindweefsel in strikte zin
Dit type bindweefsel kenmerkt zich door een variëteit aan celtypen in een matrix van extracellulaire vezels en een stroperige grondsubstantie.
* **Losmazig bindweefsel:** Bevat alle typen vezels in een los netwerk.
* *Voorbeeld:* Onderhuids weefsel (dermis).
* *Functie:* Vult ruimtes, ondersteunt epithelia, fungeert als stootkussen en is elastisch.
* **Vetweefsel (adipose tissue):** Losmazig bindweefsel met een hoge concentratie vetcellen.
* *Voorbeeld:* Vetkussentjes op heupen.
* *Functie:* Energieopslag, isolatie, bescherming en schokabsorptie.
* **Dicht bindweefsel:** Bevat voornamelijk collagene vezels, waardoor het minder elastisch is.
* **Dicht, regelmatig bindweefsel:** Vezels zijn parallel gerangschikt.
* *Voorbeeld:* Pezen (verbinden spieren met botten).
* **Dicht, onregelmatig bindweefsel:** Vezels zijn in verschillende richtingen geordend.
* *Voorbeeld:* Ligamenten (verbinden botten met elkaar), huidlagen.
* *Functie:* Biedt sterke, stabiele verbindingen.
##### 2.3.1.1 Celtypen in bindweefsel in strikte zin
1. **Fibroblasten:** Permanente bewoners, produceren grondsubstantie en bindweefselvezels.
2. **Fibrocyten:** Differentiatie van fibroblasten, onderhouden de bindweefselvezels.
3. **Macrofagen:** Fagocyterende cellen die ziekteverwekkers en beschadigde cellen opruimen.
4. **Vetcellen (adipocyten):** Slaan energie op.
5. **Mestcellen (mastocyten):** Spelen een rol in ontstekingsreacties en immuunresponsen.
#### 2.3.2 Vloeibare bindweefsels
Deze weefsels bestaan uit cellen die zweven in een waterige matrix met opgeloste eiwitten.
* **Bloed:** Bestaat uit rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes en plasma.
* *Functie:* Transport van zuurstof, kooldioxide, voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen; immuunrespons.
* **Lymfe:** Vergelijkbaar met bloed, maar bevat minder eiwitten en voornamelijk witte bloedcellen (lymfocyten).
* *Functie:* Immuunafweer, transport van vetten, afvoer van overtollig weefselvocht.
#### 2.3.3 Steunweefsel
Deze weefsels bieden structurele ondersteuning aan het lichaam. De matrix is rijk aan mineralen en vezels.
* **Kraakbeen (cartilage):** Een flexibel, maar stevig weefsel. Het is avasculair en bevat kraakbeencellen (chondrocyten) in lacunae.
* **Hyalien kraakbeen:** Glanzend, taai en buigzaam. Bevat fijne collagene vezels.
* *Voorbeeld:* Ribben-sternum verbinding, luchtpijp, neus, gewrichtsoppervlakken.
* *Functie:* Bescherming, gladde oppervlakken in gewrichten.
* **Elastisch kraakbeen:** Bevat veel elastische vezels, wat zorgt voor veerkracht en buigzaamheid.
* *Voorbeeld:* Oorschelp, uitwendige gehoorgang.
* *Functie:* Ondersteuning met behoud van vorm en flexibiliteit.
* **Vezelig kraakbeen:** Bevat veel collagene vezels en weinig grondsubstantie, wat het zeer duurzaam en schokabsorberend maakt.
* *Voorbeeld:* Tussenwervelschijven, kniegewricht.
* *Functie:* Schokabsorptie, stabiliteit.
* **Beenweefsel (bone tissue):** Hard weefsel met een matrix van collageenvezels en calciumzouten, wat zorgt voor sterkte en stijfheid. Bevat botcellen (osteocyten) in lacunae. Nutrienten worden uitgewisseld via canaliculi.
* *Functie:* Skeletale ondersteuning, bescherming van organen, aanhechting voor spieren, opslag van calcium.
## 3. Membranen
Membranen zijn fysieke barrières die het lichaam bedekken of bekleden. Ze bestaan typisch uit een epitheelbekleding ondersteund door een laag bindweefsel.
### 3.1 Soorten membranen
* **Slijmvliezen (mucous membranes):** Bekleden lichaamsholtes die in contact staan met de buitenwereld.
* *Voorbeeld:* Mondholte, neusholte, spijsverteringskanaal.
* *Functie:* Bescherming, smering, absorptie.
* **Sereuze membranen (serous membranes):** Bekleden de inwendige oppervlakken van de borst-, buik- en bekkenholtes. Ze bestaan uit een dun laagje epitheel (mesotheel) en losmazig bindweefsel.
* *Voorbeeld:* Pleura (longvlies), peritoneum (buikvlies), pericardium (hartzakje).
* *Functie:* Verminderen wrijving tussen organen.
* **Huidlaag (integumentary membrane):** De buitenste laag van het lichaam, bestaande uit meerlagig plaveiselepitheel (epidermis) en bindweefsel (dermis).
* *Functie:* Bescherming, regulatie van lichaamstemperatuur, zintuigfunctie.
* **Synoviale membranen:** Bekleden de binnenkant van gewrichtskapsels en produceren synoviaalvocht.
* *Functie:* Smering van gewrichten.
## 4. Weefselbeschadiging en herstel
Verwondingen kunnen meerdere weefsels tegelijk beschadigen. Het lichaam reageert hierop met gecoördineerde processen om homeostase te herstellen.
* **Ontsteking:** Een lokale reactie die de isolatie van het beschadigde gebied, het verwijderen van beschadigd weefsel en het voorbereiden op herstel bevordert. Kenmerken zijn zwelling, pijn, warmte en roodheid.
* **Regeneratie:** Het herstel of de vervanging van beschadigd weefsel, wat leidt tot herstel van weefselfuncties.
* **Littekenvorming:** Indien volledige regeneratie niet mogelijk is, vult fibroblastenactiviteit de schade op met littekenweefsel (fibrose). De mate van herstel kan volledig, gedeeltelijk of afwezig zijn.
## 5. Veroudering van weefsels
Met het ouder worden ondergaan weefsels veranderingen:
* Weefselherstel en onderhoud verlopen trager en minder effectief.
* De chemische samenstelling van weefsels kan veranderen.
* Celvernieuwing neemt af.
* Epitheel- en bindweefsels worden dunner en kwetsbaarder, wat de kans op ziekten zoals kanker kan verhogen.
---
# Steunweefsel, membranen en spierweefsel
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende typen steunweefsels, de structuur en functies van weefselmembranen, en de eigenschappen en soorten spierweefsel.
### 2.1 Steunweefsels: kraakbeen en beenweefsel
Steunweefsels bieden structuur en ondersteuning aan het lichaam. Ze bestaan uit gespecialiseerde cellen in een dichte matrix van grondsubstantie en vezels.
#### 2.1.1 Kraakbeen
Kraakbeen is een avasculair (zonder bloedvaten) weefsel dat bedekt wordt door een vezelig perichondrium. De matrix bestaat uit een stevige gel met kraakbeencellen (chondrocyten) die zich in lacunae (holtes) bevinden.
* **Hyalien kraakbeen:** Taai en buigzaam, met een matrix van dicht opeengepakte collagene vezels. Het wordt gevonden bij de verbinding van ribben met het sternum, in de luchtpijp, neus en gewrichtsoppervlakken. Functie: bescherming.
* **Elastisch kraakbeen:** Bevat veel elastische vezels, wat zorgt voor veerkracht en buigzaamheid. Het komt voor in de oorschelp, het uitwendige oor en de gehoorgang. Functie: stevigheid en vervormbaarheid.
* **Vezelig kraakbeen:** Bevat weinig grondsubstantie maar veel collagene vezels, wat het weefsel duurzaam en sterk maakt. Het vormt de kussentjes tussen bijvoorbeeld kniegewrichten en zorgt voor stabiliteit tussen de wervels.
#### 2.1.2 Beenweefsel
Beenweefsel (bot) bestaat uit osteocyten (botcellen) in een matrix van collageenvezels en harde calciumzouten. Voedingsstoffen worden verspreid via canaliculi (kleine kanaaltjes) naar de osteocyten in hun lacunae. Het bot wordt bedekt door het periosteum, een dunne vlieslaag die bloedvaten en zenuwen bevat.
### 2.2 Weefselmembranen
Weefselmembranen vormen fysieke barrières en bestaan uit een laag dekweefsel ondersteund door een laag bindweefsel. Ze hebben beschermende en bedekkende functies.
* **Slijmvliezen:** Bekleden holle ruimten die in contact staan met de buitenwereld (bv. mond, neus, vagina). Ze helpen bij het afvangen van bacteriën.
* **Sereuze membranen:** Bestaan uit een eenlagig epitheel op losmazig bindweefsel. Ze bekleden de inwendige oppervlaktes van de borst-, buik- en bekkenholten (pleura, peritoneum, pericardium).
* **Huidlaag:** De buitenste bekleding van het lichaam, bestaande uit meerlagig plaveiselepitheel en bindweefsel.
* **Synoviaalvlies:** Bekleedt de binnenzijde van gewrichtskapsels en bestaat uit los bindweefsel en een onvolledige epitheellaag.
### 2.3 Spierweefsel
Spierweefsel is gespecialiseerd in contractie, mogelijk gemaakt door de interactie tussen actine- en myosinefilamenten.
* **Skeletspierweefsel:** Gestreept spierweefsel dat verantwoordelijk is voor willekeurige bewegingen en warmteproductie. Het werkt samen met bindweefsel en zenuwweefsel in de skeletspieren.
* **Hartspierweefsel:** Niet-willekeurig, gestreept spierweefsel met één celkern en pacemakercellen die de hartslag reguleren. Functie: bloed rondpompen en bloeddruk handhaven.
* **Glad spierweefsel:** Niet-gestreept, spoelvormig spierweefsel met één centrale celkern. Het is betrokken bij onwillekeurige bewegingen zoals de voortbeweging van voedsel door het spijsverteringskanaal en vinden we in de blaas en uterus.
**Tip:** Onthoud de specifieke locaties en functies van elk type spierweefsel voor examenvragen.
---
**Uitleg over klierproductie (Merocrien, Apocrien, Holocrien):**
| Naam | Hoe werkt het? | Wat gebeurt er met de cel? | Voorbeelden |
| :------- | :----------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------- |
| Merocrien | Productie via exocytose (blaasjes versmelten met celmembraan). | De cel blijft intact, verliest alleen het product. | Speekselklieren, zweetklieren, slijmklieren in luchtwegen. |
| Apocrien | Een deel van het celmembraan met cytoplasma komt mee met het product. | De cel verliest een klein deel, maar herstelt zich daarna. | Melkklieren in de borst, geurklieren in oksels. |
| Holocrien | De hele cel barst open en komt met het product vrij. | De cel gaat kapot en wordt vervangen door een nieuwe cel. | Talgklieren in de huid (produceren huidvet/talg). |
---
# Zenuwweefsel en weefselbeschadiging en herstel
Dit onderdeel beschrijft de componenten en functies van zenuwweefsel, gevolgd door de weefselreacties op beschadiging, inclusief ontsteking en regeneratie, en de effecten van veroudering op weefsels.
### 3.1 Zenuwweefsel
Zenuwweefsel is gespecialiseerd in het geleiden van elektrische impulsen en omvat de overdracht, verwerking en opslag van informatie. Het bestaat uit twee hoofdtypen cellen:
* **Neuronen (zenuwcellen):** Deze gespecialiseerde cellen van het zenuwstelsel verzenden informatie via elektrische en chemische signalen. Ze zijn verantwoordelijk voor denken, voelen, bewegen en reageren op prikkels.
* **Neuroglia (steuncellen van het zenuwstelsel):** Deze cellen geleiden zelf geen signalen, maar ondersteunen de neuronen in hun functie. Ze bieden steun, isolatie, binding, voeding, ruimen afvalstoffen op en beschermen de neuronen. Ze spelen ook een rol bij herstel.
### 3.2 Weefselbeschadiging en herstel
Wanneer weefsel beschadigd raakt, treden gecoördineerde reacties op om de homeostase te herstellen. Dit proces omvat ontsteking en regeneratie.
#### 3.2.1 Ontsteking
Ontsteking is een reactie op verwonding die gericht is op het isoleren van het beschadigde gebied en het verwijderen van beschadigd weefsel. De vier klassieke tekenen van ontsteking zijn:
* Zwelling
* Pijn
* Warmte
* Roodheid
#### 3.2.2 Regeneratie
Regeneratie is het proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld of vervangen, met als doel het herstellen van weefselfuncties.
* **Littekenweefsel:** Wanneer volledige weefselregeneratie niet mogelijk is, kan fibrose optreden, wat leidt tot de vorming van littekenweefsel door de activiteit van fibroblasten.
* **Mate van regeneratie:** De mate van herstel kan variëren van volledig, gedeeltelijk tot geen regeneratie, afhankelijk van het type weefsel en de omvang van de beschadiging.
### 3.3 Effecten van veroudering op weefsels
Veroudering beïnvloedt de weefsels van het lichaam op verschillende manieren:
* **Vertraagd herstel:** Weefselherstel en -onderhoud verlopen trager en minder effectief.
* **Veranderde chemische samenstelling:** De chemische samenstelling van veel weefsels verandert.
* **Afname celvernieuwing:** De snelheid van celvernieuwing neemt af.
* **Verdunning en kwetsbaarheid:** Epitheel- en bindweefsels worden dunner en kwetsbaarder, wat de kans op ziekten zoals kanker kan vergroten.
### 3.4 Klieren en hun secretie
Klieren, afgeleid van epitheelweefsel, scheiden producten af. Er zijn twee hoofdtypen klieren op basis van hun secretie:
* **Endocriene klieren:** Deze klieren scheiden hun producten af aan het bloed of het inwendige milieu. Voorbeelden zijn hormonen. Ze hebben geen afvoerbuis.
* **Exocriene klieren:** Deze klieren scheiden hun producten af via een afvoerbuis naar het lichaamsoppervlak of een lichaamsholte. Voorbeelden zijn speekselklieren en zweetklieren.
Er zijn drie manieren waarop exocriene klieren hun product afgeven:
* **Merocriene secretie:** Het klierproduct wordt via exocytose afgegeven. De cel zelf blijft intact. Dit komt voor in speekselklieren, zweetklieren en slijmklieren in de luchtwegen.
* **Apocriene secretie:** Een deel van het celmembraan en cytoplasma wordt meegegeven met het klierproduct. De cel herstelt zich daarna. Dit komt voor in melkklieren en geurklieren in de oksels.
* **Holocriene secretie:** De hele cel barst open en komt samen met het klierproduct vrij. De cel wordt vervolgens vervangen door een nieuwe cel. Dit komt voor in talgklieren in de huid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Histologie | De studie van de structuur en de functies van weefsels op microscopisch niveau, ook wel weefselleer genoemd. |
| Epitheel/dekweefsel | Weefsel dat de buitenkant van het lichaam, organen en lichaamsholtes bekleedt en bestaat uit dicht opeengepakte cellen die verbonden zijn via een basaalmembraan. |
| Basaalmembraan | Een dunne vezellaag die epitheelcellen verbindt met onderliggend bindweefsel, essentieel voor de structuur en hechting. |
| Avusculair | Verwijzing naar een weefsel zonder bloedvaten, wat betekent dat het afhankelijk is van diffusie voor nutriënten en zuurstof. |
| Tight junction | Een celverbinding die de ruimte tussen twee plasmamembranen versmelt om doorlaatbaarheid te voorkomen en controle uit te oefenen over de passage van stoffen. |
| Fusieplaats | Een celverbinding die actinefilamenten verbindt en zorgt voor mechanische stevigheid en structuur tussen cellen, met beperkte doorlaatbaarheid. |
| Gap junction | Kanaaltjes die naburige cellen verbinden, waardoor kleine moleculen en ionen rechtstreeks kunnen bewegen voor snelle communicatie, zoals in het hart. |
| Desmosoom | Een celverbinding die mechanische stevigheid biedt door cellen stevig aan elkaar te hechten, essentieel voor de integriteit van weefsels. |
| Hemidesmosoom | Celverbindingen die een cel hechten aan extracellulaire structuren, zoals het basale membraan, voor verankering. |
| Microvilli | Kleine, bewegingloze uitsteeksels aan het celoppervlak die de oppervlakte vergroten om de opname van stoffen te bevorderen, zoals in de darmen en nierbuisjes. |
| Trilharen | Kleine, beweeglijke haarachtige structuren op het celoppervlak die zorgen voor transport, zoals slijm en stofdeeltjes in de luchtwegen of eicellen in de eileiders. |
| Endocriene secrentie | De afgifte van stoffen door klieren rechtstreeks aan het bloed of het inwendige milieu, zoals hormonen. |
| Exocriene secrentie | De afgifte van stoffen door klieren via een afvoerbuis naar een uitwendig oppervlak of een lichaamsholte, zoals speeksel of melk. |
| Matrix (bindweefsel) | Het extracellulaire materiaal van bindweefsel, bestaande uit vezels en grondsubstantie, dat cellen ondersteunt en verbindt. |
| Fibroblasten | Permanente cellen in bindweefsel die verantwoordelijk zijn voor de productie van grondsubstantie en bindweefselvezels. |
| Macrofagen | Fagocyterende cellen die beschadigde cellen of ziekteverwekkers omsluiten en verwijderen, als onderdeel van het immuunsysteem. |
| Mestcellen (mastocyten) | Kleine, beweeglijke bindweefselcellen nabij bloedvaten die betrokken zijn bij de verdediging tegen indringers en ontstekingsreacties. |
| Collagene vezels | Sterke, onvertakte vezels in bindweefsel die zorgen voor stevigheid en weerstand tegen rekken. |
| Elastische vezels | Vezels die het eiwit elastine bevatten, waardoor weefsels rekbaar zijn en hun oorspronkelijke vorm terugkrijgen na uitrekking. |
| Reticulaire vezels | Dunne, vertakte en verweven vezels die een steunend raamwerk vormen in organen, zoals lymfeklieren en de milt. |
| Kraakbeen | Een steunweefsel met een stevige, gelachtige matrix en vezels, dat geen bloedvaten bevat en voorkomt in gewrichten, de neus en oren. |
| Beenweefsel | Een steunweefsel met een harde matrix van calciumzouten en collageenvezels, dat levende osteocyten bevat en zorgt voor stevigheid en bescherming van het lichaam. |
| Osteocyten | Botcellen die zich in kleine holtes (lacunae) in de botmatrix bevinden en verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van het botweefsel. |
| Periosteum | Een dun, vezelig vlies dat de buitenkant van het bot bedekt en bloedvaten en zenuwen bevat die het bot verzorgen. |
| Slijmvliezen | Membranen die holle ruimten bekleden die in contact staan met de buitenwereld, zoals de mond en neus, en helpen bacteriën te verwijderen. |
| Sereuze membranen | Membranen die de inwendige oppervlaktes van borst-, buik- en bekkenholten bekleden, bestaande uit eenlagig epitheel en losmazig bindweefsel. |
| Synoviaalvlies | Een dun vlies dat de binnenkant van gewrichtskapsels bekleedt en synoviaalvocht produceert om wrijving te verminderen. |
| Neuronen | Gespecialiseerde zenuwcellen die elektrische en chemische signalen verzenden voor informatieoverdracht, verwerking en opslag. |
| Neuroglia | Steuncellen van het zenuwstelsel die neuronen ondersteunen, isoleren, voeden en beschermen, maar zelf geen signalen geleiden. |
| Ontsteking | Een gecoördineerde reactie van het lichaam op weefselbeschadiging, gekenmerkt door zwelling, pijn, warmte en roodheid, gericht op isolatie en verwijdering van beschadigd weefsel. |
| Regeneratie | Het proces van herstel en vervanging van beschadigd weefsel, dat kan leiden tot volledig herstel van functies of de vorming van littekenweefsel. |
| Weefselfibrose | Het proces waarbij littekenweefsel ontstaat door de activiteit van fibroblasten als gevolg van beschadiging of langdurige ontsteking. |