Cover
Jetzt kostenlos starten TOL 2. Skeletaal stelsel of beenderstelsel.pdf
Summary
# Functies en kenmerken van het beenderstelsel
Het beenderstelsel, bestaande uit botten, kraakbeen, gewrichtsbanden en ander bindweefsel, vervult essentiële functies voor het lichaam, zoals ondersteuning, bescherming, mineralenopslag, bloedcelvorming en beweging [3](#page=3).
### 1.1 De vijf hoofdfuncties van het beenderstelsel
Het beenderstelsel is verantwoordelijk voor de volgende vijf belangrijke functies:
1. **Ondersteuning**: Biedt structurele ondersteuning aan het gehele lichaam [3](#page=3).
2. **Opslag**: Dient als reservoir voor mineralen en vetten [3](#page=3).
3. **Vorming van bloedcellen**: In het rode beenmerg worden rode bloedcellen (RBC), witte bloedcellen (WBC) en andere bloedcomponenten gevormd [3](#page=3).
4. **Bescherming**: Beschermt weke delen en organen; voorbeelden zijn de schedel die de hersenen beschermt en de ribbenkast die het hart en de longen omhult [3](#page=3).
5. **Beweging**: Fungeert als hefboommechanisme voor lichamelijke bewegingen [3](#page=3).
### 1.2 Macroscopische kenmerken van beenderen
Beenderen kunnen worden ingedeeld op basis van hun vorm [4](#page=4).
#### 1.2.1 Structuur van een lang bot
Een lang bot kenmerkt zich door een centrale schacht, de diafyse, die een centrale ruimte, de mergholte of medullaire holte, omgeeft. Deze holte bevat beenmerg, een zacht en vettig weefsel. De bredere uiteinden van het bot worden epifysen genoemd en zijn bedekt met gewrichtskraakbeen [5](#page=5).
Er zijn twee hoofdtypen botweefsel te onderscheiden:
* **Compact botweefsel (substantia compacta)**: Dit is een nagenoeg massieve vorm van botweefsel [5](#page=5).
* **Spongieus botweefsel (substantia spongiosa)**: Dit weefsel bestaat uit een vervlochten netwerk van benige staafjes of balkjes [5](#page=5).
Het buitenste oppervlak van het bot is bedekt met een buitenste beenvlies, het periosteum of periost. Het periost bestaat uit een buitenste vezelige laag en een binnenste cellulaire laag [6](#page=6).
Aan de binnenzijde van het bot bekleedt een celrijk weefsel, het endost, het spongieuze botweefsel, de mergholte en andere interne oppervlakken. Het endost is functioneel vergelijkbaar met het periost, maar bevindt zich aan de zijde van de mergholte. Het endost speelt een actieve rol tijdens de botgroei en bij herstel- of remodelleringsprocessen [6](#page=6).
### 1.3 Microscopische kenmerken van beenderen
#### 1.3.1 Celtypen in botweefsel
Er zijn drie belangrijke celtypen die voorkomen in botweefsel:
* **Osteocyten**: Dit zijn volwassen botcellen die verantwoordelijk zijn voor het handhaven van de botstructuur [8](#page=8).
* **Osteoclasten**: Deze reusachtige cellen, met wel 50 of meer celkernen, breken botmatrix af door het afgeven van zuren en enzymen. Dit proces, osteolyse of resorptie, leidt tot de afgifte van opgeslagen mineralen zoals calciumionen ($Ca^{2+}$) en fosfaten [8](#page=8).
* **Osteoblasten**: Deze cellen zijn verantwoordelijk voor de vorming van nieuw botweefsel. De termen osteogenese en ossificatie gerelateerd aan de vorming van botweefsel worden hieronder verder toegelicht [8](#page=8).
#### 1.3.2 Osteogenese en ossificatie
Osteogenese en ossificatie verwijzen beide naar het proces van botvorming, maar hebben een subtiel verschil in betekenis [9](#page=9).
* **Osteogenese**: Dit is een bredere term die het gehele proces van botontwikkeling en -groei omvat. Het begint reeds tijdens de embryonale ontwikkeling en gaat door gedurende het hele leven met botgroei en herstel [9](#page=9).
* **Ossificatie**: Dit is een specifiekere term die verwijst naar de daadwerkelijke vorming van botweefsel uit ander weefsel. Dit kan gebeuren vanuit kraakbeen (endochondrale ossificatie) of direct vanuit mesenchymale cellen (intramembraneuze ossificatie). Ossificatie is dus een onderdeel van osteogenese [9](#page=9).
Kortom, ossificatie is een mechanisme binnen het bredere proces van osteogenese [9](#page=9).
#### 1.3.3 Soorten ossificatie (verbening)
Er zijn twee primaire mechanismen van botvorming (ossificatie):
1. **Intramembraneuze botvorming**: Dit proces begint wanneer osteoblasten zich differentiëren binnen embryonaal of foetaal vezelig bindweefsel [10](#page=10).
2. **Enchondrale verbening**: De meeste beenderen van het skelet ontstaan via dit proces, waarbij hyalien kraakbeen wordt vervangen door botweefsel (endo staat voor binnen, chondros voor kraakbeen). Eerst vormt zich kraakbeen dat als een miniatuurmodel van het uiteindelijke bot dient. Vanaf ongeveer 6 weken zwangerschap begint de vervanging van dit kraakbeen door echt beenweefsel [10](#page=10).
De groei en verbening van een bot vindt plaats in vijf stappen, geïllustreerd bij een foetus van 16 weken [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.3.4 Botgroei en lengte
De uiteindelijke lengte en lichaamsverhoudingen van een persoon worden bepaald door de groei van het skelet. Het benige skelet begint zich te vormen rond de zesde week na de bevruchting, wanneer het embryo ongeveer 12 millimeter lang is. Botgroei zet zich voort tijdens de puberteit en de groei van delen van het skelet duurt meestal voort tot ongeveer 25-jarige leeftijd [12](#page=12).
---
# Osteologie: De beenderen van het menselijk skelet
Osteologie bestudeert de beenderen van het menselijk lichaam, die onderverdeeld zijn in het axiale skelet en het skelet van de ledematen [13](#page=13).
### 2.1 Het axiale skelet
Het axiale skelet omvat de schedel en bijbehorende beenderen (29 in totaal), de thorax (sternum en 24 ribben), en de wervelkolom bestaande uit 24 wervels, het os sacrum en het os coccygis [13](#page=13).
#### 2.1.1 De wervelkolom
De wervelkolom is opgebouwd uit vijf delen: het cervicale deel (7 wervels, C1-C7), het thoracale deel (12 wervels, T1-T12), het lumbale deel (5 wervels, L1-L5), het os sacrum (heiligbeen), en het os coccygis (staartbeen) [22](#page=22).
##### 2.1.1.1 Krommingen van de wervelkolom
De wervelkolom kent vier krommingen: twee primaire krommingen (thoracale en sacrale, ook wel kyfose genoemd) die al voor de geboorte aanwezig zijn en het lichaam van een zuigeling een C-vorm geven, en twee secundaire krommingen (cervicale en lumbale, ook wel lordose genoemd) die enkele maanden na de geboorte ontwikkelen. Deze krommingen zijn volledig ontwikkeld rond het tiende levensjaar [17](#page=17).
* **Primaire krommingen:**
* Thoracale kromming (kyfose) [17](#page=17).
* Sacrale kromming (kyfose) [17](#page=17).
* **Secundaire krommingen:**
* Cervicale kromming (lordose) [17](#page=17).
* Lumbale kromming (lordose) [17](#page=17).
##### 2.1.1.2 Afwijkende vervormingen van de wervelkolom
Afwijkende vervormingen van de wervelkolom omvatten:
* **Hyperkyfose (versterkte kyfose):** Een overmatige thoracale kromming, resulterend in een bochel [19](#page=19).
* **Hyperlordose (versterkte lordose):** Een overmatige lumbale kromming, resulterend in een holle rug [20](#page=20).
* **Scoliose:** Een afwijkende laterale (zijwaartse) houding van de wervelkolom [21](#page=21).
##### 2.1.1.3 Anatomie van een wervel
Elke wervel bestaat uit drie hoofdonderdelen:
1. **Wervellichaam (corpus vertebrae):** Het massieve deel dat gewicht draagt [25](#page=25) [27](#page=27).
2. **Wervelboog (arcus vertebrae):** Vormt de achterste begrenzing van de wervelgaten (foramina vertebrale). Samen vormen deze wervelgaten het wervelkanaal (canalis vertebralis) dat het ruggemerg bevat. De wervelboog bestaat uit wanden (pediculi) en een dak (laminae), met dwarsuitsteeksels (processi transversi) naar opzij en een doornuitsteeksel (processus spinosus) naar achter [25](#page=25) [32](#page=32) [33](#page=33).
3. **Gewrichtsuitsteeksels (processi articulares):** Rijzen op bij de verbinding van pediculi en laminae. Elke zijde heeft een bovenste en onderste gewrichtsuitsteeksel dat contact maakt met de gewrichtsvlakken (facies articulares) van aangrenzende wervels [25](#page=25) [34](#page=34) [35](#page=35).
##### 2.1.1.4 Tussenwervelschijven (discus intervertebralis)
Tussenwervelschijven bestaan uit vezelig kraakbeen en functioneren als schokdempers tussen de wervellichamen. Ze voorkomen direct contact tussen de benige gewrichtsvlakken. Er zijn geen tussenwervelschijven bij het os sacrum en os coccygis omdat de wervels daar vergroeid zijn. Ook tussen de eerste (C1) en tweede (C2) halswervel ontbreken tussenwervelschijven [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Hernia:** Een hernia, of discushernia, is een uitstulping van een tussenwervelschijf waarbij de buitenste kraakbeenringen (annulus) scheuren en de gelachtige inhoud (nucleus) kan ontsnappen. Meer dan 90% van de hernia's zijn lumbaal (tussen L4-L5 of L5-S1), en 10% is cervicaal [30](#page=30).
##### 2.1.1.5 Specifieke halswervels: Atlas (C1) en Axis (C2)
* **Atlas (C1):** De eerste halswervel, vormt de verbinding tussen de wervelkolom en het hoofd. Maakt het "ja-zeggen" mogelijk door beweging van ongeveer 15 graden voor- en achterwaarts [36](#page=36) [39](#page=39).
* **Axis (C2):** De tweede halswervel, kenmerkt zich door de dens axis (tand van de axis). Maakt draaibewegingen van het hoofd mogelijk ("nee-zeggen") tot 45 graden naar links en rechts [37](#page=37) [40](#page=40).
##### 2.1.1.6 Os sacrum en os coccygis
* **Os sacrum (heiligbeen):** Een driehoekig bot gevormd door de vergroeiing van 5 sacrale wervels. Het brede deel is de basis, het smalle deel de apex [41](#page=41).
* **Os coccygis (staartbeen):** Gevormd door de vergroeiing van 3 tot 5 staartwervels. Biedt aanhechting voor spieren die de anale opening sluiten [42](#page=42).
#### 2.1.2 Beenderen van de thorax
De thorax (borstkas) bestaat uit de thoracale wervels, het sternum (borstbeen) en de ribben (costae). De thorax beschermt vitale organen zoals het hart en de longen en dient als aanhechtingsplaats voor ademhalingsspieren [46](#page=46).
##### 2.1.2.1 Sternum (borstbeen)
Het sternum bestaat uit drie delen:
* Manubrium sterni (handvat) [47](#page=47).
* Corpus sterni (lichaam) [47](#page=47).
* Processus xiphoideus (zwaardvormig uitsteeksel) [47](#page=47).
* **Pectus excavatum (trechterborst):** Een groeistoornis waarbij het borstbeen naar binnen groeit [49](#page=49).
##### 2.1.2.2 Ribben (costae)
Er zijn 12 paar ribben:
* **7 paar ware ribben (vertebrosternale):** Verbonden met het sternum via ribkraakbeen [52](#page=52).
* **5 paar valse ribben:** Niet direct aan het sternum verbonden [52](#page=52).
* **Ribbenpaar 8-10 (vertebrochondrale):** Fuseren met elkaar en met het kraakbeen van het 7e paar ribben voor ze het sternum bereiken [52](#page=52).
* **Ribbenpaar 11-12 (zwevende ribben):** Niet met het sternum verbonden [52](#page=52).
### 2.2 Het skelet van de ledematen
Het skelet van de ledematen bestaat uit de schoudergordel (4 beenderen), de beenderen van de armen (60 beenderen), de bekkengordel (2 beenderen), en de beenderen van de benen (60 beenderen) [14](#page=14).
#### 2.2.1 De schoudergordel
De schoudergordel verbindt de armen met de romp en bestaat uit:
* 2 scapulae (schouderbladen) [14](#page=14) [55](#page=55).
* 2 claviculae (sleutelbeenderen) [14](#page=14) [55](#page=55).
##### 2.2.1.1 Scapula (schouderblad)
Belangrijke structuren van de scapula zijn:
* **Acromion:** De schoudertop, het grootste achterste uitsteeksel [56](#page=56).
* **Processus coracoideus:** Een kleiner, voorste uitsteeksel [63](#page=63).
* **Cavitas glenoidalis:** De schouderkom, waarin de kop van de humerus past [64](#page=64).
* **Fossa subcapularis:** Aanhechtingsplaats voor de m. subcapularis [64](#page=64).
* **Spina scapulae (schoudergraat):** Verdeelt het achterste oppervlak in de fossa supraspinata en fossa infraspinata, waar respectievelijk de m. supraspinatus en m. infraspinatus aanhechten [64](#page=64).
##### 2.2.1.2 Clavicula (sleutelbeen)
De clavicula is een gebogen bot dat de verbinding vormt tussen het sternum en de scapula. Een sleutelbeenbreuk is veelvoorkomend bij bepaalde sporten. Immobilisatie gebeurt vaak met een adductieverband (mitella) [55](#page=55) [57](#page=57) [59](#page=59).
#### 2.2.2 De armen (bovenste ledematen)
De armen bestaan uit de bovenarm, onderarm, pols en hand [67](#page=67).
##### 2.2.2.1 Bovenarm: Humerus
Het opperarmbeen (humerus) omvat:
* **Caput humeri:** De kop van de humerus, verbonden met de scapula [69](#page=69).
* **Tuberculum majus en minus humeri:** Verdikkingen nabij de kop [69](#page=69).
* **Collum (anatomisch en chirurgisch):** De nek van de humerus [69](#page=69).
* **Tuberositas deltoidea:** Aanhechtingsplaats voor de m. deltoideus [69](#page=69).
* **Epicondylus medialis en lateralis:** Gewrichtsknobbels aan het distale uiteinde, die een groot aanhechtingsvlak bieden voor spieren [73](#page=73).
* **Condylus (capitulum humeri en trochlea humeri):** Het gladde gewrichtsvlak aan het distale uiteinde. De capitulum articuleert met de radius, de trochlea met de ulna [73](#page=73) [75](#page=75).
* **Verschil Condylus en Epicondylus:** De condylus is het gewrichtsvlak dat deel uitmaakt van het ellebooggewricht. De epicondylus is een knobbel erboven en dient als aanhechtingspunt voor spieren [75](#page=75).
##### 2.2.2.2 Onderarm: Radius en Ulna
De onderarm bestaat uit de radius (spaakbeen) en de ulna (ellepijp) [76](#page=76).
* **Radius:** Ligt aan de laterale (duim) zijde [76](#page=76).
* **Caput radii:** Kop van de radius [76](#page=76).
* **Collum radii:** Nek van de radius [76](#page=76).
* **Tuberositas radii:** Aanhechtingsplaats voor de m. biceps brachii [76](#page=76).
* **Processus styloideus radii:** Uitsteeksel aan de polszijde van de radius [76](#page=76).
* **Ulna:** Ligt aan de mediale zijde [76](#page=76).
* **Olecranon:** De punt van de elleboog [76](#page=76).
* **Processus styloideus ulna:** Uitsteeksel aan de polszijde van de ulna [76](#page=76).
##### 2.2.2.3 Pols en hand
De pols, handpalm en vingers bestaan uit 27 beenderen:
* **8 handwortelbeentjes (ossa carpalia):** Gevormd in twee rijen (proximaal en distaal). De namen zijn, van proximaal naar distaal en mediaal naar lateraal: os scaphoideum, os lunatum, os triquetrum, os pisiforme, os trapezium, os trapezoideum, os capitatum, en os hamatum [78](#page=78) [79](#page=79) [81](#page=81).
* **5 middenhandsbeentjes (ossa metacarpalia):** Genummerd I tot V [78](#page=78) [83](#page=83).
* **14 kootjes (phalanges):** Vier vingers hebben 3 kootjes (proximaal, midden, distaal), de duim (pollex) heeft er 2 (proximaal, distaal) [78](#page=78) [83](#page=83).
#### 2.2.3 De bekkengordel (Pelvis)
De bekkengordel is steviger dan de schoudergordel en verbindt de benen met de romp, waarbij het lichaamsgewicht wordt gedragen en verplaatst. De bekkengordel bestaat uit 2 ossa coxae (grote heupbeenderen). Elk os coxae ontstaat uit de vergroeiing van drie beenderen [14](#page=14) [86](#page=86) [87](#page=87):
* Os ilium (darmbeen) [87](#page=87).
* Os ischium (zitbeen) [87](#page=87).
* Os pubis (schaambeen) [87](#page=87).
Aan de achterkant zijn de ossa coxae verbonden bij het sacro-iliacaal gewricht, en aan de voorzijde bij de symphysis pubica (schaambeenvoeg). Het heupgewricht vormt de verbinding tussen de kop van het femur en het acetabulum (heupkom) [88](#page=88) [89](#page=89).
##### 2.2.3.1 Os ilium
Het os ilium is het bovenste en grootste deel van de os coxae. De crista iliaca is de bovenste rand die dient voor spier- en peesaanhechting [90](#page=90) [91](#page=91).
##### 2.2.3.2 Os ischium en Os pubis
Het os ischium heeft de tuber ischiadicum (zitknobbel) aan de onderkant, die een deel van het zitgewicht draagt. Het os pubis vormt samen met zijn tegenhanger de symphysis pubica [87](#page=87) [88](#page=88) [92](#page=92).
* **Verschil man/vrouw bekken:** Het bekken van de vrouw is over het algemeen gladder, lichter, breder, lager met een grotere bekkenopening, en heeft een grotere hoek tussen de ossa pubis [94](#page=94).
Het bekken als geheel bestaat uit de 2 ossa coxae, het os sacrum en het os coccygis [93](#page=93).
#### 2.2.4 De benen (onderste ledematen)
Elk been bestaat uit het femur (dijbeen), de patella (knieschijf), de tibia (scheenbeen), de fibula (kuitbeen), en de beenderen van de enkel en voet [97](#page=97).
##### 2.2.4.1 Bovenbeen: Femur
Het femur is het langste en zwaarste bot in het lichaam [98](#page=98).
* **Caput femoris:** De kop van het femur, verbonden met het acetabulum [98](#page=98).
* **Trochanter major en minor:** Grote, ruwe uitsteeksels aan de verbinding van kop en schacht voor peesaanhechting [98](#page=98).
* **Collum femoris:** De hals van het femur .
* **Linea aspera:** Een richel aan de achterzijde van de schacht voor aanhechting van adductoren [99](#page=99).
* **Epicondylus medialis en lateralis:** Gewrichtsknobbels aan het distale uiteinde [99](#page=99).
* **Condylus medialis en lateralis:** De onderste oppervlakken van de epicondyli, die deel uitmaken van het kniegewricht [99](#page=99).
##### 2.2.4.2 Knie: Patella
De patella (knieschijf) glijdt over het voorste oppervlak tussen de gewrichtsknobbels van het femur (facies patellaris femoris) en bevindt zich binnen de pees van de m. quadriceps femoris [100](#page=100).
##### 2.2.4.3 Onderbeen: Tibia en Fibula
* **Tibia (scheenbeen):** Het grote mediale bot van het onderbeen. De gewrichtsknobbels van het femur articuleren met de gewrichtsknobbels van de tibia .
* **Tuberositas tibiae:** Aanhechtingsplaats voor het ligamentum patellae .
* **Malleolus medialis:** Het mediale uitsteeksel aan het distale uiteinde, dat de enkel mediaal ondersteunt .
* **Fibula (kuitbeen):** Het dunne bot dat evenwijdig aan de laterale rand van de tibia loopt. De fibula is niet verbonden met het femur en draagt geen gewicht over op de enkel en voet, maar biedt aanhechtingsplaatsen voor spieren .
* **Malleolus lateralis:** Het laterale uitsteeksel aan het distale uiteinde, dat de enkel lateraal ondersteunt .
* **Cruris fractuur:** Een gebroken onderbeen waarbij zowel de tibia als de fibula zijn gebroken .
##### 2.2.4.4 Kniegewricht
Het kniegewricht wordt gestabiliseerd door vier belangrijke ligamenten:
1. **Voorste kruisband (ACL):** Voorkomt dat het onderbeen naar voren schuift ten opzichte van het bovenbeen .
2. **Achterste kruisband (PCL):** Voorkomt dat het onderbeen naar achteren schuift ten opzichte van het bovenbeen .
3. **Mediale collaterale band (MCL):** Aan de binnenzijde, biedt stabiliteit tegen krachten van buitenaf .
4. **Laterale collaterale band (LCL):** Aan de buitenzijde, biedt stabiliteit tegen krachten van binnenuit .
Daarnaast bevat het kniegewricht twee **menisci (laterale en mediale):** schokbrekende kussentjes van vezelig kraakbeen tussen het femur en de tibia, die de vorm aannemen van de gewrichtsoppervlakken .
##### 2.2.4.5 Enkel en voet (ossa tarsi, ossa metatarsalia, phalanges)
De enkel bestaat uit 7 tarsale beenderen (ossa tarsi): os talus, os calcaneus (hielbeen), os naviculare (scheepbeen), os cuboideum (teerlingbeen), en de drie ossa cuneiformia (mediale, intermediaire, laterale). De voet heeft 5 middenvoetbeentjes (ossa metatarsalia) en 14 tenen-kootjes (phalanges). Net als de duim hebben de grote teen (hallux) en de vingers kootjes: de grote teen heeft er twee (proximaal, distaal), de andere tenen hebben er drie .
### 2.3 De schedel (cranium)
De schedel bestaat uit de hersenschedel (cranium) en de aangezichtsbeenderen .
#### 2.3.1 Hersen schedel (cranium)
Belangrijke beenderen van de hersenschedel zijn:
* **Os frontale (voorhoofdsbeen):** Vormt het voorhoofd en het dak van de oogkassen (orbita) .
* **Ossa parietalia (wandbeenderen):** Vormen het dak en de bovenste wanden van de schedel, verbonden via de sutura sagittalis en sutura coronalis .
* **Os occipitale (achterhoofdsbeen):** Vormt de achterste en onderste delen van het cranium. Bevat het foramen magnum voor de overgang van hersenen naar ruggenmerg, en de condyli occipitales voor verbinding met de eerste nekwervels .
* **Os sphenoidale (wiggenbeen):** Vormt een deel van de schedelbodem en verbindt schedel- en aangezichtsbeenderen .
* **Ossa temporalia (slaapbeenderen):** Vormen de zijkanten van de schedel. Bevatten het processus mastoideus en processus styloideus .
* **Os ethmoidale (zeefbeen):** Ligt voor het wiggenbeen, vormt deel van de schedelbodem, oogkassen en neusholte .
#### 2.3.2 Aangezichtsbeenderen (cranium viscerale)
De aangezichtsbeenderen beschermen en ondersteunen de toegang tot het spijsverterings- en luchtwegen, en bieden aanhechting voor kauwspieren. Er zijn 14 aangezichtsbeenderen, waarvan alleen de mandibula beweeglijk is .
* **Maxilla (bovenkaak):** Grootste aangezichtsbeenderen, verbonden met de meeste andere aangezichtsbeenderen .
* **Os zygomaticum (jukbeen):** Vormt een deel van de laterale rand van de oogkas .
* **Os nasale (neusbeen):** Vormt de brug van de neus .
* **Os lacrimale (traanbeen):** Bevindt zich in de oogkas op het mediale oppervlak .
* **Os palatinum (gehemeltebeen):** Vormt het achterste deel van het harde gehemelte .
* **Concha nasalis inferior (onderste neusschelp):** Vertraagt de luchtstroom en buigt deze af naar de reukzintuigen .
* **Os vomer (ploegschaarbeen):** Vormt deel van het neustussenschot samen met het os ethmoidale .
* **Mandibula (onderkaak):** Het beweeglijke kaakbeen .
* **Os hyoideum (tongbeen):** Een u-vormig bot onder de schedel dat nergens mee articuleert, en dient als ankerpunt voor de tong en slikspieren .
---
# Artrologie: De leer van de gewrichten
Dit onderwerp behandelt de definitie, classificatie en typen van gewrichten, alsook de specifieke gewrichten in het menselijk lichaam, inclusief de romp, bovenste en onderste ledematen.
### 3.1 Wat en soorten gewrichten
Een botverbinding, ook wel articulatie genoemd, is een plaats waar twee beenderen tegen elkaar liggen. De structuur van zo'n verbinding bepaalt het type beweging dat mogelijk is, wat een compromis is tussen stevigheid, stabiliteit en bewegingsvrijheid. Als beweging niet essentieel is, kunnen botverbindingen zeer sterk zijn, zoals de schedelnaden. Daarentegen laat het schoudergewricht veel beweging toe, maar is het gewricht zelf relatief zwak, wat het gevoelig maakt voor blessures .
Botverbindingen kunnen worden ingedeeld op basis van hun bouw of functie .
#### 3.1.1 Indeling volgens bouw
* **Junctura fibrosa** of vezelige verbindingen .
* **Junctura cartilaginea** of kraakbeenverbindingen .
* **Junctura synovialis** of synoviale gewrichten .
#### 3.1.2 Indeling volgens functie (mate van beweging)
* **Diartrose**: Een verbinding waar de beenderen vrij kunnen bewegen. Diartrosen zijn altijd synoviale gewrichten, zoals het ellebooggewricht, schoudergewricht en kniegewricht .
* **Amfiartrose**: Een gewricht met een zeer beperkte beweging, zoals de symphysis pubica .
* **Synartrose**: Een onbeweeglijke botverbinding, zoals de botverbindingen in de schedel (schedelnaden) .
#### 3.1.3 Typen synoviale gewrichten
Er zijn zes hoofdtypen synoviale gewrichten :
1. **Glijdend of vlak gewricht** .
2. **Scharnier gewricht** .
3. **Condylair gewricht** (ook wel ei-gewricht genoemd) .
4. **Zadelgewricht** .
5. **Draai gewricht** .
6. **Kogelgewricht** .
Het meest bewegelijke synoviale gewricht is het kogelgewricht, omdat dit gewricht over drie assen kan bewegen: hoekbeweging, rotatie en circumductie. Voorbeelden hiervan zijn het heupgewricht en het schoudergewricht .
### 3.2 Opbouw van een gewricht
Een gewricht bestaat uit structuren waarbij de ene botknobbel in een gewrichtskom past. Belangrijk is dat de twee botten elkaar niet direct raken .
### 3.3 Gewrichten van het bovenlichaam
#### 3.3.1 Het schoudergewricht
Het schoudergewricht bestaat uit drie belangrijke articulaties :
1. **Articulatio sternoclavicularis** (sternoclaviculairgewricht of SC gewricht) .
2. **Articulatio acromioclavicularis** (acromioclaviculair gewricht of AC gewricht) .
3. **Articulatio glenohumeralis** (articulatio humeri of glenohumerale gewricht) .
Bij het schoudergewricht zijn onder andere de volgende beenderen en ligamenten van belang: sternum, clavicula, scapula, humerus, acromion, fossa glenoïdalis, caput humeri, processus coracoideus. Ligamenten zijn onder andere: ligamentum acromioclaviculare, ligamentum coracoclaviculare, ligamentum coracoacromiale, ligamentum coracohumerale, ligamentum glenohumerale, ligamentum transversum humeri .
#### 3.3.2 Het ellebooggewricht (Articulatio cubiti)
Het ellebooggewricht betreft de verbindingen rond de elleboog. Belangrijke structuren hierbij zijn de ulna, radius, humerus, caput radii, nek van de radius, olecranon, epicondylus medialis humeri, trochlea humeri en processus coronoideus ulnae .
#### 3.3.3 Het polsgewricht (Articulatio radiocarpea)
Het polsgewricht is de articulatie tussen de onderarm en de handwortel. De gewrichten in de hand en vingers omvatten onder andere :
* **DIP** (Distale interfalangeale gewricht of Articulatio Interphalangeales Distales) .
* **PIP** (Proximale interfalangeale gewricht of Articulatio Interphalangeales Proximales) .
* **MCP** (Metacarpofalangeale gewricht of Articulatio Metacarpophalangeales) .
### 3.4 Gewrichten van het onderste ledemaat
#### 3.4.1 Het heupgewricht (Articulatio coxae)
Het heupgewricht is een kogelgewricht dat bestaat uit de kop van het femur (caput femoris) en de heupkom (acetabulum). Het acetabulum wordt gevormd door de samengroeiing van het os ilium, os ischii en het os pubis. Het proximale femur bestaat uit de femurschacht, trochantermassief (trochanter major/minor), collum femoris en het caput femoris .
#### 3.4.2 Het kniegewricht (Articulatio genus)
Het kniegewricht is een complex gewricht waarbij de femur, tibia, patella en fibula betrokken zijn. Belangrijke structuren zijn de voorste en achterste kruisband, de mediale en laterale meniscus, de condylus medialis femoris, de condylus lateralis femoris, het lateraal collateraal ligament (fibulaire collaterale ligament) en het mediaal collateraal ligament (tibiale collaterale ligament). Ook hyalien kraakbeen speelt hier een rol .
#### 3.4.3 De gewrichten van de enkel
De enkel bestaat uit twee gewrichten: het bovenste en het onderste spronggewricht .
* **Bovenste spronggewricht (Articulatio talocruralis)**: Dit gewricht zorgt voor het omhoog en omlaag bewegen van de voet. Het wordt gevormd door de enkelvork (uiteinden van tibia en fibula) en het sprongbeen (os talus) .
* **Onderste spronggewricht (Articulatio talocalcaneonavicularis)**: Dit gewricht zorgt voor het naar binnen en buiten kantelen van de voet. Het wordt gevormd door het sprongbeen (os talus), het hielbeen (os calcaneus) en het os naviculare .
#### 3.4.4 De ligamenten van de enkel
Bij het verzwikken van de voet kunnen gewrichtsbanden uitrekken of inscheuren (enkelverstuiking of distorsie) .
* **Buitenzijde van de enkel**: Meestal betrokken bij hyperinversietrauma's (voet slaat naar binnen). Belangrijke ligamenten zijn het anterieur talofibulair ligament, het calcaneofibulair ligament en het posterieur talofibulair ligament .
* **Binnenzijde van de enkel**: Betrokken bij eversietrauma's (voet beweegt te ver naar buiten). Dit zijn de ligamenten van het ligamentum deltoideum, een stevige bandstructuur bestaande uit vier delen .
Op de tekening van het enkelgewricht (achteraan) bevinden zich onder andere de tibia, fibula, membrosa interossa, os calcaneus, os talus, mediale en laterale malleolus, ligamentum talocalcaneum, ligamentum deltoideum, ligamentum talofibulair posterior, lig. calcaneofibulare .
#### 3.4.5 De gewrichten van voeten en tenen
De gewrichten van de voeten en tenen zijn analoog aan die van de handen en vingers. Ze omvatten de Articulatio Interphalangeales Distales (DIP), Articulatio Interphalangeales Proximales (PIP), en Articulatio Metatarsophalangeales (MTP) .
### 3.5 Gewrichten van de romp
#### 3.5.1 De tussenwervelschijf (Discus intervertebralis)
Een tussenwervelschijf is een schijf van stevig bindweefsel die tussen de wervels zit .
* **Anulus fibrosus**: De stevige bindweefselring, bestaande uit collageen en 65% water .
* **Nucleus pulposus**: De gelei-achtige substantie in het midden, bestaande voor 85% uit water .
Door de zwaartekracht zakken de tussenwervelschijven gedurende de dag iets in elkaar, waardoor men iets kleiner is aan het einde van de dag. De dikte van de tussenwervelschijven kan worden gemeten aan de hand van de afstand tussen de wervels (intervertebrale ruimte) op röntgenfoto's .
De functie van de tussenwervelschijven is tweeledig: ze maken beweging tussen de wervels mogelijk en dienen als schokdempers. De anulus fibrosus zorgt voor belastbaarheid, terwijl de nucleus pulposus de druk gelijkmatig verdeelt om beschadiging van de wervels te voorkomen .
Er zijn in totaal 23 tussenwervelschijven in de wervelkolom, behalve tussen de eerste twee halswervels (atlas en axis). Deze zijn verdeeld over de cervicale thoracale en lumbale wervelkolom [12](#page=12) [5](#page=5) [6](#page=6).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Beenderstelsel | Het beenderstelsel omvat de beenderen van het skelet, kraakbeen, botverbindingen, banden en andere bindweefsels die de beenderen stabiliseren of verbinden. |
| Ondersteuning | Een van de vijf belangrijke functies van het beenderstelsel, die structurele ondersteuning biedt aan het gehele lichaam. |
| Opslag van mineralen en vetten | Het beenderstelsel slaat essentiële mineralen op, zoals calcium en fosfaat, en dient als opslagplaats voor vetweefsel in het beenmerg. |
| Vorming van rode bloedcellen | In het rode beenmerg van de beenderen worden rode bloedcellen, witte bloedcellen en andere bloedbestanddelen gevormd. |
| Bescherming van delen en organen | Beenderen bieden bescherming aan zachte weefsels en organen, zoals de schedel die de hersenen beschermt en de ribben die het hart en de longen omhullen. |
| Hefboomwerking voor bewegingen | Het beenderstelsel functioneert als een systeem van hefbomen, waardoor beweging mogelijk wordt door de interactie met spieren. |
| Macroscopische kenmerken van beenderen | De zichtbare eigenschappen van beenderen, waaronder de indeling naar vorm en de verschillende structurele componenten zoals de schacht (diafyse), de uiteinden (epifysen), compact beenweefsel en spongieus beenweefsel. |
| Mergholte (medullaire holte) | De centrale ruimte in de schacht van een lang bot, gevuld met beenmerg, dat zacht en vettig weefsel bevat. |
| Compact beenweefsel (substantia compacta) | Een dicht en massief type botweefsel dat de buitenste laag van de meeste beenderen vormt. |
| Spongieus beenweefsel (substantia spongiosa) | Een netwerk van benige staafjes en balkjes dat de binnenkant van veel beenderen vormt en ruimte biedt aan beenmerg. |
| Periosteum (buitenste beenvlies) | Een vlies dat het buitenste oppervlak van het bot bedekt en bestaat uit een vezelige buitenlaag en een cellulaire binnenlaag, belangrijk voor botgroei en herstel. |
| Endost | Een cel-beklede laag die het spongieuze botweefsel van de mergholte en andere binnenste oppervlakken bekleedt, actief tijdens botgroei en remodeleerprocessen. |
| Microscopische kenmerken van beenderen | De structuren van beenderen op celniveau, waaronder de verschillende celtypen die betrokken zijn bij botonderhoud, -afbraak en -vorming. |
| Osteocyten | Volwassen botcellen die verantwoordelijk zijn voor het handhaven van de botstructuur. |
| Osteoclasten | Grote cellen met meerdere celkernen die botmatrix afbreken door het afscheiden van zuren en enzymen, wat leidt tot osteolyse of resorptie. |
| Osteoblasten | Cellen die nieuw beenweefsel vormen door middel van osteogenese en ossificatie. |
| Osteogenese | Het bredere proces van botontwikkeling, -groei en -herstel, dat begint vanaf de embryonale ontwikkeling en gedurende het hele leven doorgaat. |
| Ossificatie | Het specifieke proces waarbij botweefsel wordt gevormd uit ander weefsel, zoals kraakbeen (endochondrale ossificatie) of direct uit mesenchymale cellen (intramembraneuze ossificatie). |
| Intramembraneuze botvorming | Een type ossificatie waarbij osteoblasten zich differentiëren binnen embryonaal vezelig bindweefsel om nieuw bot te vormen. |
| Enchondrale verbening | Het proces waarbij de meeste beenderen van het skelet ontstaan uit een kraakbeenmodel (meestal hyalien kraakbeen) dat geleidelijk wordt vervangen door botweefsel. |
| Axiaal skelet | Het centrale deel van het skelet, bestaande uit de schedel, de wervelkolom en de ribbenkast. |
| Schedel | Het botachtige omhulsel dat de hersenen beschermt en de basis vormt voor het gezicht. |
| Thorax (borstkas) | Het deel van het skelet dat de borst beschermt en bestaat uit de borstwervels, het borstbeen (sternum) en de ribben. |
| Sternum (borstbeen) | Een plat bot in het midden van de borstkas waaraan de ribben zijn bevestigd. |
| Ribben (costae) | Gebogen beenderen die de borstkas vormen en vitale organen beschermen. |
| Wervelkolom | De reeks wervels die de ruggengraat vormen en het lichaam ondersteunen en beschermen. |
| Wervel | Een individueel bot dat deel uitmaakt van de wervelkolom, met specifieke structuren zoals een wervellichaam, wervelboog en uitsteeksels. |
| Wervellichaam (corpus vertebrae) | Het massieve, voorste deel van een wervel dat gewicht draagt. |
| Wervelboog (arcus vertebrae) | Het deel van een wervel dat de achterste begrenzing van de wervelgaten vormt en samen met de wervellichamen het wervelkanaal creëert. |
| Gewrichtsuitsteeksels (processi articulares) | Uitsteeksels aan de boven- en onderkant van een wervelboog die contact maken met de gewrichtsuitsteeksels van aangrenzende wervels om de beweging van de wervelkolom te reguleren. |
| Tussenwervelschijf (discus intervertebralis) | Een schijf van vezelig kraakbeen tussen de wervellichamen die als schokdemper fungeert en beweging tussen de wervels mogelijk maakt. |
| Hernia (discushernia) | Een uitstulping of uitpuiling van een tussenwervelschijf, waarbij de buitenste ring is gescheurd en de nucleus pulposus kan ontsnappen. |
| Atlas (C1) | De eerste halswervel die de verbinding vormt tussen de wervelkolom en het hoofd, en het dragen van het hoofd mogelijk maakt. |
| Axis (C2) | De tweede halswervel, gekenmerkt door de dens axis, die rotatie van het hoofd mogelijk maakt. |
| Os sacrum (heiligbeen) | Een driehoekig bot dat bestaat uit de vergroeide vijf sacrale wervels, gelegen aan de basis van de wervelkolom. |
| Os coccygis (staartbeen) | Een klein bot aan het einde van de wervelkolom, bestaande uit vergroeide staartwervels, dat een aanhechtingsplaats biedt voor spieren. |
| Skelet van de ledematen | Het deel van het skelet dat bestaat uit de ledematen (armen en benen) en de bijbehorende gordels. |
| Schoudergordel | Het botstructuur dat de bovenste ledematen met de romp verbindt, bestaande uit de scapulae (schouderbladen) en de claviculae (sleutelbeenderen). |
| Scapula (schouderblad) | Een plat, driehoekig bot aan de achterkant van de schouder dat het schoudergewricht vormt. |
| Clavicula (sleutelbeen) | Een gebogen bot dat de schoudergordel verbindt met het sternum. |
| Arm | Het bovenste ledemaat, bestaande uit de bovenarm (humerus), onderarm (radius en ulna) en hand (pols, middenhand, vingers). |
| Humerus (opperarmbeen) | Het lange bot van de bovenarm dat de schouder verbindt met de elleboog. |
| Radius (spaakbeen) | Een van de twee botten van de onderarm, gelegen aan de duimzijde. |
| Ulna (ellepijp) | Een van de twee botten van de onderarm, gelegen aan de pinkzijde, met het olecranon dat de elleboog vormt. |
| Pols (ossa carpalia) | De acht kleine beenderen die de pols vormen, georganiseerd in twee rijen. |
| Handpalm (ossa metacarpalia) | De vijf middenhandsbeenderen die de handpalm vormen. |
| Vingers (phalanges) | De kootjes van de vingers en duim. |
| Bekkengordel (pelvis) | De structurele ring van botten die het bekken vormt, bestaande uit de ossa coxae (heupbeenderen), het os sacrum en het os coccygis. |
| Os coxae (heupbeen) | Een van de twee grote bekkengordelbeenderen, gevormd door de vergroeiing van het os ilium, os ischium en os pubis. |
| Os ilium (darmbeen) | Het bovenste en grootste deel van het heupbeen, met een groot oppervlak voor spieraanhechting. |
| Os ischium (zitbeen) | Het onderste deel van het heupbeen, met de tuber ischiadicum (zitknobbel) die het gewicht ondersteunt bij het zitten. |
| Os pubis (schaambeen) | Het voorste deel van het heupbeen, dat met het andere schaambeen verbonden is bij de symphysis pubica. |
| Symphysis pubica | De verbinding tussen de twee ossa pubis aan de voorkant van het bekken, bestaande uit vezelig kraakbeen. |
| Been | Het onderste ledemaat, bestaande uit het dijbeen (femur), knieschijf (patella), onderbeen (tibia en fibula) en voet (enkel, middenvoet, tenen). |
| Femur (dijbeen) | Het langste en zwaarste bot in het lichaam, dat de heup verbindt met de knie. |
| Patella (knieschijf) | Een sesambeentje dat de pees van de quadriceps femoris spier bedekt en over het kniegewricht glijdt. |
| Tibia (scheenbeen) | Het grotere, mediale bot van het onderbeen, dat een belangrijk deel van het knie- en enkelgewricht vormt. |
| Fibula (kuitbeen) | Het dunne, laterale bot van het onderbeen, dat evenwijdig loopt aan de tibia en voornamelijk dient voor spieraanhechting. |
| Enkel (ossa tarsi) | De zeven voetwortelbeenderen die de enkel vormen. |
| Voetwortelbeentjes (ossa tarsi) | De zeven botten die de enkel vormen, waaronder het os talus en os calcaneus. |
| Middenvoetsbeentjes (ossa metatarsalia) | De vijf beenderen die de middenvoet vormen. |
| Tenen (phalanges) | De kootjes van de tenen. |
| Schedel (cranium) | Het botachtige omhulsel van de hersenen, bestaande uit meerdere beenderen die aan elkaar zijn vergroeid. |
| Hersenschedel (cranium) | Het deel van de schedel dat de hersenen omvat. |
| Aangezichtsbeenderen | De beenderen die het gezicht vormen, inclusief de bovenkaak, jukbeenderen, neusbeenderen, traanbeenderen, gehemeltebeenderen, onderste neusschelpen, ploegschaarbeen en onderkaak. |
| Os frontale (voorhoofdsbeen) | Het bot dat het voorhoofd en de bovenkant van de oogkassen vormt. |
| Ossa parietallia (wandbeenderen) | De twee botten die de zijkanten en het dak van de schedel vormen. |
| Os occipitale (achterhoofdsbeen) | Het bot dat de achterkant en onderkant van de schedel vormt, met het foramen magnum voor de doorgang van het ruggenmerg. |
| Os sphenoidale (wiggenbeen) | Een complex bot aan de basis van de schedel dat verbindingen legt tussen verschillende schedelbotten en de aangezichtsbeenderen. |
| Ossa temporalia (slaapbeenderen) | De botten aan de zijkanten van de schedel, waaronder structuren zoals de processus mastoideus en processus styloideus. |
| Os ethmoidale (zeefbeen) | Een bot aan de voorzijde van de schedel dat deel uitmaakt van de neusholte en de oogkassen. |
| Mandibula (onderkaak) | Het enige beweeglijke bot van het gezicht, dat de onderkaak vormt. |
| Maxilla (bovenkaak) | Het grootste bot van het aangezicht, dat de bovenkaak en een deel van de oogkas vormt. |
| Os zygomaticum (jukbeen) | Het bot dat de jukbeenderen vormt en deel uitmaakt van de oogkas. |
| Ossa nasalia (neusbeenderen) | De kleine botjes die de brug van de neus vormen. |
| Ossa lacrimalia (traanbeenderen) | Kleine botjes in de oogkas die de traanbuizen bevatten. |
| Conchae nasales inferiores | De onderste neusschelpen die de luchtstroom in de neusholte reguleren. |
| Os vomer (ploegschaarbeen) | Een bot dat deel uitmaakt van het neustussenschot. |
| Os hyoideum (tongbeen) | Een U-vormig bot onder de schedel dat dient als ankerpunt voor de tong en spieren die betrokken zijn bij slikken. |
| Gewricht (articulatio) | Een verbinding tussen twee of meer beenderen, die beweging mogelijk maakt. |
| Junctura fibrosa (vezelige verbinding) | Een type botverbinding waarbij de beenderen met bindweefsel zijn verbonden, zoals schedelnaden. |
| Junctura cartilaginea (kraakbeenverbinding) | Een type botverbinding waarbij de beenderen met kraakbeen zijn verbonden, zoals de symphysis pubica. |
| Junctura synovialis (synoviale gewrichten) | Gewrichten met een gewrichtsholte gevuld met synoviale vloeistof, die vrije beweging mogelijk maken. |
| Diartrose | Een gewricht waar de beenderen vrij kunnen bewegen, altijd opgebouwd als synoviale gewrichten. |
| Amfiartrose | Een gewricht met een zeer beperkte beweging, zoals de symphysis pubica. |
| Synartrose | Een onbeweeglijke botverbinding, zoals de naden van de schedel. |
| Glijdend of vlak gewricht | Een type synoviaal gewricht waarbij de botoppervlakken plat zijn en elkaar lichtjes kunnen verschuiven. |
| Scharnier gewricht | Een type synoviaal gewricht dat beweging in één vlak mogelijk maakt, vergelijkbaar met een scharnier. |
| Condylair gewricht (ei-gewricht) | Een type synoviaal gewricht waarbij een ovaal uitsteeksel (condylus) past in een ovale holte, wat beweging in twee vlakken toelaat. |
| Zadelgewricht | Een type synoviaal gewricht waarbij de ene botcomponent de vorm heeft van een zadel en de andere een tegenovergestelde vorm, wat beweging in twee vlakken toelaat. |
| Draaigewricht | Een type synoviaal gewricht waarbij een bot rond een as draait, zoals de dens axis die rotatie van het hoofd mogelijk maakt. |
| Kogelgewricht | Een type synoviaal gewricht met de grootste bewegingsvrijheid, waarbij een bolvormige kop past in een komvormige holte, wat beweging over drie assen mogelijk maakt. |
| Schoudergewricht (articulatio glenohumeralis) | Een kogelgewricht tussen de scapula en de humerus, dat uitgebreide beweging van de arm toelaat. |
| Elleboog gewricht (articulatio cubiti) | Een complex gewricht dat de humerus, radius en ulna verbindt, en beweging van de onderarm mogelijk maakt. |
| Polsgewricht (articulatio radiocarpea) | Het gewricht dat de radius en de ossa carpalia verbindt, wat buigen, strekken en zijwaartse bewegingen van de hand mogelijk maakt. |
| Heupgewricht (articulatio coxae) | Een kogelgewricht tussen de femurkop en het acetabulum van het heupbeen, dat stabiliteit en beweging van het been toelaat. |
| Kniegewricht (articulatio genus) | Een complex scharniergewricht tussen de femur, tibia en patella, dat strekken en buigen van het been mogelijk maakt, met stabiliteit van kruisbanden en collaterale banden. |
| Enkel (articulatio talocruralis, articulatio talocalcaneonavicularis) | De gewrichten die de tibia en fibula met het os talus verbinden (bovenste spronggewricht) en de verbinding tussen os talus, os calcaneus en os naviculare (onderste spronggewricht), die voetbewegingen mogelijk maken. |
| Enkelverstuiking (distorsie) | Een blessure waarbij de gewrichtsbanden van de enkel worden uitgerekt of ingescheurd door een verkeerde beweging, meestal een hyperinversietrauma. |
| Ligament | Een stevige band van bindweefsel die beenderen met elkaar verbindt en gewrichten stabiliseert. |
| Kraakbeen | Een veerkrachtig bindweefsel dat gewrichtsoppervlakken bedekt, schokken absorbeert en wrijving vermindert. |
| Meniscus | Een schijfvormig stuk vezelig kraakbeen in het kniegewricht dat als schokbreker fungeert en de pasvorm tussen de femur en tibia verbetert. |
| Cruciate ligamenten (kruisbanden) | De voorste en achterste kruisbanden in de knie die de voorwaartse en achterwaartse stabiliteit van het onderbeen ten opzichte van het bovenbeen waarborgen. |
| Collaterale ligamenten (collaterale banden) | De mediale en laterale collaterale banden aan de zijkanten van de knie die laterale stabiliteit bieden. |
| Anulus fibrosus | De buitenste, stevige bindweefselring van een tussenwervelschijf, bestaande uit collageen en water. |
| Nucleus pulposus | De gelei-achtige, waterrijke kern van een tussenwervelschijf die helpt bij de drukverdeling. |
| Osteologie | De wetenschappelijke studie van de beenderen. |
| Artrologie | De wetenschappelijke studie van de gewrichten. |
| Botverbinding (articulatie) | Een plaats waar twee beenderen tegen elkaar liggen. |
| Sutura | Een type vezelige verbinding tussen schedelbotten, ook wel schedenaad genoemd. |
| Foramen magnum | Een grote opening aan de onderkant van het achterhoofdsbeen waardoor het ruggenmerg de hersenholte verlaat. |
| Condyli occipitales | De gewrichtsknobbels aan de zijkanten van het foramen magnum, waar de schedel verbinding maakt met de eerste nekwervels. |
| Processus mastoideus | Een uitsteeksel achter het oor dat dient voor de aanhechting van spieren die het hoofd bewegen. |
| Processus styloideus | Een scherp uitsteeksel aan het slaapbeen dat dient als aanhechting voor ligamenten en spieren. |
| Tuberositas deltoidea | Een ruwe plek op de humerus waar de deltaspier aanhecht. |
| Epicondylus | Een botuitsteeksel boven een condylus, belangrijk voor spieraanhechting. |
| Condylus | Een ronde gewrichtsknobbel aan het uiteinde van een bot, die deel uitmaakt van een gewricht. |
| Trochlea | Een spoelvormig gewrichtsvlak, specifiek aan de humerus, dat articuleert met de ulna. |
| Olecranon | Het uitsteeksel aan de bovenkant van de ulna dat de punt van de elleboog vormt. |
| Caput | Kop, bijvoorbeeld de kop van de humerus (caput humeri) of de kop van de femur (caput femoris). |
| Collum | Nek, bijvoorbeeld de nek van de humerus (collum humeri) of de nek van de femur (collum femoris). |
| Crista iliaca | De bovenste rand van het os ilium, die dient voor de aanhechting van spieren en banden. |
| Tuber ischiadicum (zitknobbel) | Een verhevenheid aan de onderkant van het os ischium die het gewicht ondersteunt bij het zitten. |
| Acetabulum (heupkom) | De komvormige holte in het heupbeen waarin de kop van de femur past. |
| Linea aspera | Een richel aan de achterkant van het femur die dient voor de aanhechting van spieren. |
| Malleolus | Een hamer- of knobbeltje-vormig uitsteeksel, zoals de mediale malleolus (tibia) en laterale malleolus (fibula) die de enkel vormen. |
| Membrana interossa | Een vlies dat de tibia en fibula met elkaar verbindt. |
| Spina scapulae | De schoudergraat, een richel aan de achterkant van de scapula die het bot verdeelt in twee fossae. |
| Cavitas glenoidalis (fossa glenoidalis) | De schouderkom, de holte in de scapula waarin de kop van de humerus past. |
| Processus coracoideus | Een uitsteeksel aan de scapula dat dient voor de aanhechting van spieren en banden. |
| Acromion | De schoudertop, het grootste achterste uitsteeksel van de scapula. |
| Os scaphoideum | Bootvormig handwortelbeen. |
| Os lunatum | Maanvormig handwortelbeen. |
| Os triquetrum | Driehoeksbeen (handwortel). |
| Os pisiforme | Erwtvormig handwortelbeen. |
| Os hamatum | Haakvormig handwortelbeen. |
| Os capitatum | Hoofdvormig handwortelbeen. |
| Os trapezoideum | Klein veelhoekig handwortelbeen. |
| Os trapezium | Veelhoekig handwortelbeen. |
| Os talus (sprongbeen) | Het bovenste bot van de enkel, dat articuleert met de tibia en fibula. |
| Os calcaneus (hielbeen) | Het grootste bot van de enkel, dat de hiel vormt. |
| Os naviculare (scheepbeen) | Een voetwortelbeen aan de mediale zijde van de voet. |
| Os cuboideum (teerlingbeen) | Een voetwortelbeen aan de laterale zijde van de voet. |
| Os cuneiforme | Wigvormig voetwortelbeen; er zijn drie van (mediaal, intermediair, lateraal). |
| Ossa metatarsalia | De vijf middenvoetsbeenderen die de middenvoet vormen. |
| Phalang (enkelvoud phalanx) | Kootje van een vinger of teen. |
| Os frontale (voorhoofdsbeen) | Het bot dat het voorhoofd en de bovenkant van de oogkassen vormt. |
| Sutura sagittalis | De naad die de twee wandbeenderen (ossa parietalia) aan de middellijn van de schedel verbindt. |
| Sutura coronalis | De naad die het voorhoofdsbeen (os frontale) verbindt met de wandbeenderen (ossa parietalia). |
| Sutura lambdoidea | De naad die het achterhoofdsbeen (os occipitale) verbindt met de wandbeenderen (ossa parietalia). |
| Os temporale (slaapbeen) | Bot aan de zijkant van de schedel, met belangrijke structuren zoals de processus mastoideus en processus styloideus. |
| Processus mastoideus | Een uitsteeksel achter het oor dat dient voor de aanhechting van spieren die het hoofd bewegen. |
| Processus styloideus | Een scherp uitsteeksel aan het slaapbeen dat dient als aanhechting voor ligamenten en spieren. |
| Concha nasalis inferior | De onderste neusschelp, een botstructuur in de neusholte die de luchtstroom vertraagt. |
| Septum nasi | Het tussenschot dat de neusholte in twee helften verdeelt. |
| Processus coronoideus | Een uitsteeksel van de mandibula dat dient voor de aanhechting van de temporalisspier. |
| Ligamentum acromioclaviculare | Band die het acromion (scapula) verbindt met de clavicula. |
| Ligamentum coracoclaviculare | Band die het processus coracoideus (scapula) verbindt met de clavicula. |
| Ligamentum coracoacromiale | Band die het processus coracoideus (scapula) verbindt met het acromion. |
| Ligamentum coracohumerale | Band die het processus coracoideus (scapula) verbindt met de humerus. |
| Ligamentum glenohumerale | Banden die het schoudergewricht stabiliseren. |
| Ligamentum transversum humeri | Band die de pees van de biceps brachii spier over de humerus heen houdt. |
| Articulatio sternoclavicularis | Gewricht tussen het sternum en de clavicula. |
| Articulatio acromioclavicularis | Gewricht tussen het acromion (scapula) en de clavicula. |
| Articulatio glenohumeralis | Het schoudergewricht. |
| Articulatio cubiti | Het ellebooggewricht. |
| Articulatio radiocarpea | Het polsgewricht. |
| Articulatio coxae | Het heupgewricht. |
| Articulatio genus | Het kniegewricht. |
| Articulatio talocruralis | Het bovenste spronggewricht. |
| Articulatio talocalcaneonavicularis | Het onderste spronggewricht. |
| Ligamentum patellae | Band die de patella verbindt met de tibia. |
| Ligamentum cruciatum anterius (ACL) | Voorste kruisband van de knie. |
| Ligamentum cruciatum posterius (PCL) | Achterste kruisband van de knie. |
| Ligamentum collaterale mediale (MCL) | Mediale collaterale band van de knie. |
| Ligamentum collaterale laterale (LCL) | Laterale collaterale band van de knie. |
| Ligamentum talofibulare anterius | Voorste enkelband aan de buitenzijde. |
| Ligamentum calcaneofibulare | Calcaneofibulair ligament aan de buitenzijde van de enkel. |
| Ligamentum talofibulare posterius | Achterste enkelband aan de buitenzijde. |
| Ligamentum deltoideum | De binnenste enkelband, bestaande uit vier delen. |
| Membrana interossa | Vlies tussen de tibia en fibula. |
| Ligamentum talocalcaneum | Band tussen het sprongbeen en het hielbeen. |
| DIP (Articulatio Interphalangeales Distales) | Distale interfalangeale gewricht (vingers/tenen). |
| PIP (Articulatio Interphalangeales Proximales) | Proximale interfalangeale gewricht (vingers/tenen). |
| MCP (Articulatio Metacarpophalangeales) | Metacarpofalangeaal gewricht (hand). |
| MTP (Articulatio Metatarsophalangeales) | Metatarsofalangeaal gewricht (voet). |
| Hyalien kraakbeen | Een type kraakbeen dat de gewrichtsoppervlakken bedekt en schokken absorbeert. |
| Osteologie | Kennis van de beenderen. |
| Artrologie | Leer van de gewrichten. |
| Thorax | Borstkas. |
| BL | Bovenste ledemaat. |
| OL | Onderste ledemaat. |
| RBC | Rode bloedcellen. |
| WBC | Witte bloedcellen. |
| Ca2+ | Calciumionen. |
| Pectus excavatum | Trechterborst, een groeistoornis van de borstkas. |
| Nuss-techniek | Een chirurgische techniek voor de correctie van pectus excavatum. |
| Rotatie | Een draaibeweging. |
| Circumductie | Een beweging waarbij een lichaamsdeel een cirkelvormige beweging maakt. |
| Hoekbeweging | Een beweging waarbij de hoek tussen twee botten verandert. |
| Fossa | Een depressie of holte in een bot. |
| Condylus lateralis | Laterale gewrichtsknobbel. |
| Condylus medialis | Mediale gewrichtsknobbel. |
| Epicondylus lateralis | Laterale epicondylus. |
| Epicondylus medialis | Mediale epicondylus. |
| Caput femoris | Kop van het dijbeen. |
| Trochanter major | Grote rolheuvel aan het femur. |
| Trochanter minor | Kleine rolheuvel aan het femur. |
| Linea aspera | Ruwe richel aan de achterkant van het femur. |
| Facies patellaris femoris | Het gladde voorste oppervlak van het femur waar de patella overheen glijdt. |
| M. quadriceps femoris | Vierhoofdige dijbeenspier. |
| Tuberositas tibiae | Ruwheid op de tibia waar het ligamentum patellae aanhecht. |
| Malleolus medialis | Mediale enkelknobbel (tibia). |
| Malleolus lateralis | Laterale enkelknobbel (fibula). |
| Os talus | Sprongbeen. |
| Fibulakop | Bovenste uiteinde van de fibula. |
| Condylus lateralis tibiae | Laterale gewrichtsknobbel van de tibia. |
| Condylus mediales tibiae | Mediale gewrichtsknobbel van de tibia. |
| Mediale malleolus | Mediale uitsteeksel van de tibia dat de enkel mediaal ondersteunt. |
| Laterale malleolus | Laterale uitsteeksel van de fibula dat de enkel lateraal ondersteunt. |
| Os hyoideum | Tongbeen. |
| Farynx | Keelholte. |
| Foramen orbitale | Opening in de oogkas voor bloedvaten en zenuwen. |
| Foramen magnum | Grote opening aan de onderkant van het os occipitale. |
| Condyli occipitales | Achterhoofdknobbels. |
| Articulatio sacro-iliaca | Het sacro-iliacaal gewricht. |
| Symphysis pubica | Schaambeenvoeg. |
| Tuber ischiadicum | Zitknobbel. |
| Crista iliaca | Bovenste rand van het os ilium. |
| Os ilium | Darmbeen. |
| Os pubis | Schaambeen. |
| Os ischium | Zitbeen. |
| Mandibula | Onderkaak. |
| Maxilla | Bovenkaak. |
| Os zygomaticum | Jukbeen. |
| Os nasale | Neusbeen. |
| Os lacrimale | Traanbeen. |
| Os palatinum | Gehemeltebeen. |
| Concha nasalis inferior | Onderste neusschelp. |
| Os vomer | Ploegschaarbeen. |
| Articulatio cubiti | Ellebooggewricht. |
| Articulatio radiocarpea | Polsgewricht. |
| Articulatio coxae | Heupgewricht. |
| Articulatio genus | Kniegewricht. |
| Articulatio talocruralis | Bovenste spronggewricht. |
| Articulatio talocalcaneonavicularis | Onderste spronggewricht. |
| Ligamentum deltoideum | Binnenste enkelband. |
| Ligamentum talofibulare posterior | Achterste buitenste enkelband. |
| Ligamentum calcaneofibulare | Calcaneofibulair ligament. |
| Membrana interossa | Vlies tussen tibia en fibula. |
| Os calcaneus | Hielbeen. |
| Os talus | Sprongbeen. |
| Mediale malleolus | Mediale enkelknobbel van de tibia. |
| Laterale malleolus | Laterale enkelknobbel van de fibula. |
| DIP | Distale interfalangeale gewricht. |
| PIP | Proximale interfalangeale gewricht. |
| MCP | Metacarpofalangeaal gewricht. |
| MTP | Metatarsofalangeaal gewricht. |
| Nucleus pulposus | Geleiachtige substantie in het midden van de tussenwervelschijf. |
| Anulus fibrosus | Stevige bindweefselring rond de nucleus pulposus in de tussenwervelschijf. |
| Discus intervertebralis | Tussenwervelschijf. |
| Cervicale wervelkolom | Nekgedeelte van de wervelkolom. |
| Thoracale wervelkolom | Borstgedeelte van de wervelkolom. |
| Lumbale wervelkolom | Lendengedeelte van de wervelkolom. |
| Osteolyse | Afbraak van botweefsel. |
| Resorptie | Het proces waarbij botweefsel wordt afgebroken en opgenomen door het lichaam. |
| Endomembraan | Een ander woord voor endost. |
| Sutura | Schedenaad. |
| Foramen | Gat of opening in een bot. |
| Processus | Botuitsteeksel. |
| Fossa subcapularis | Holte aan de voorzijde van de scapula. |
| Fossa supraspinata | Holte aan de bovenzijde van de spina scapulae. |
| Fossa infraspinta | Holte aan de onderzijde van de spina scapulae. |
| M. subcapularis | Spier onder de scapula. |
| M. supraspinatus | Bovendoornspier. |
| M. infraspinatus | Onderdoornspier. |
| M. deltoideus | Deltaspier. |
| M. biceps brachii | Tweehoofdige bovenarmspier. |
| M. temporalis | Temporaalspier. |
| M. quadriceps femoris | Vierhoofdige dijbeenspier. |
| Ligament | Gewrichtsband. |
| Articulatio | Gewricht. |
| Osteogenese | Botvorming. |
| Ossificatie | Verbening. |
| Enchondraal | Binnen het kraakbeen. |
| Intramembraneus | Binnen het vlies. |
| Diafyse | Schacht van een lang bot. |
| Epifysen | De uiteinden van een lang bot. |
| Medulla | Merg. |
| Substantia compacta | Compact beenweefsel. |
| Substantia spongiosa | Spongieus beenweefsel. |
| Periost | Buitenste beenvlies. |
| Endost | Binnenste beenvliesbekleding. |
| Osteocyten | Volwassen botcellen. |
| Osteoclasten | Botafbrekende cellen. |
| Osteoblasten | Botvormende cellen. |
| Kyfose | Gebogen rug, vaak met een bochel. |
| Lordose | Holle rug. |
| Scoliose | Zijwaartse kromming van de wervelkolom. |
| Hyperkyfose | Versterkte kyfose. |
| Hyperlordose | Versterkte lordose. |
| Clavicula fractuur | Sleutelbeenbreuk. |
| Adductieverband | Een verband om een ledemaat naar het midden van het lichaam te brengen. |
| Mitella | Een draagdoek voor de arm. |
| Caput humeri | Kop van de humerus. |
| Tuberculum majus humeri | Grote tuberculus op de humerus. |
| Tuberculum minus humeri | Kleine tuberculus op de humerus. |
| Collum anatomicum | Anatomische nek van de humerus. |
| Collum chirurgicum | Chirurgische nek van de humerus. |
| Tuberositas deltoidea | Aanhechtingsplaats voor de deltaspier op de humerus. |
| Epicondylus medialis humeri | Mediale epicondylus van de humerus. |
| Epicondylus lateralis humeri | Laterale epicondylus van de humerus. |
| Caput radii | Kop van de radius. |
| Collum radii | Nek van de radius. |
| Tuberositas radii | Aanhechtingsplaats voor de biceps brachii op de radius. |
| Processus styloideus radii | Steelvormig uitsteeksel van de radius. |
| Processus styloideus ulnae | Steelvormig uitsteeksel van de ulna. |
| Olecranon | Ellebooguitsteeksel van de ulna. |
| Trochlea humeri | Spoelvormig gewrichtsvlak van de humerus. |
| Processus coronoideus ulnae | Kroonvormig uitsteeksel van de ulna. |
| Ossa carpalia | Handwortelbeentjes. |
| Ossa metacarpalia | Middenhandsbeentjes. |
| Phalanges | Kootjes van vingers en tenen. |
| Pollex | Duim. |
| Hallux | Grote teen. |
| Os coxae | Heupbeen. |
| Os ilium | Darmbeen. |
| Os ischium | Zitbeen. |
| Os pubis | Schaambeen. |
| Femur | Dijbeen. |
| Tibia | Scheenbeen. |
| Fibula | Kuitbeen. |
| Patella | Knieschijf. |
| Condylus lateralis femoris | Laterale gewrichtsknobbel van het femur. |
| Condylus medialis femoris | Mediale gewrichtsknobbel van het femur. |
| Femur (schacht) | Het middengedeelte van het femur. |
| Mediale meniscus | Mediale meniscus van de knie. |
| Laterale meniscus | Laterale meniscus van de knie. |
| Ligamentum collaterale fibulare | Lateraal collateraal ligament. |
| Ligamentum collaterale tibiale | Mediaal collateraal ligament. |
| Os talus | Sprongbeen. |
| Os calcaneus | Hielbeen. |
| Os naviculare | Scheepbeen (voetwortel). |
| Os cuboideum | Teerlingbeen (voetwortel). |
| Os cuneiforme mediale | Mediale wigvormige voetwortelbeen. |
| Os cuneiforme intermediaire | Intermediair wigvormig voetwortelbeen. |
| Os cuneiforme laterale | Laterale wigvormige voetwortelbeen. |
| Ossa metatarsalia | Middenvoetsbeentjes. |
| Phalanges | Kootjes van tenen. |
| Os frontale | Voorhoofdsbeen. |
| Ossa parietallia | Wandbeenderen. |
| Os occipitale | Achterhoofdsbeen. |
| Os sphenoidale | Wiggenbeen. |
| Ossa temporalia | Slaapbeenderen. |
| Os ethmoidale | Zeefbeen. |
| Maxilla | Bovenkaak. |
| Os zygomaticum | Jukbeen. |
| Os nasale | Neusbeen. |
| Os lacrimale | Traanbeen. |
| Os palatinum | Gehemeltebeen. |
| Concha nasalis inferior | Onderste neusschelp. |
| Os vomer | Ploegschaarbeen. |
| Mandibula | Onderkaak. |
| Os hyoideum | Tongbeen. |
| Articulatio sternoclavicularis | Sternoclaviculair gewricht. |
| Articulatio acromioclavicularis | Acromioclaviculair gewricht. |
| Articulatio glenohumeralis | Glenohumeraal gewricht. |
| Articulatio cubiti | Ellebooggewricht. |
| Articulatio radiocarpea | Polsgewricht. |
| Articulatio coxae | Heupgewricht. |
| Articulatio genus | Kniegewricht. |
| Articulatio talocruralis | Bovenste spronggewricht. |
| Articulatio talocalcaneonavicularis | Onderste spronggewricht. |
| Discus intervertebralis | Tussenwervelschijf. |
| Anulus fibrosus | Buitenste ring van de tussenwervelschijf. |
| Nucleus pulposus | Geleiachtige kern van de tussenwervelschijf. |
| Cervicale wervels | Halswervels. |
| Thoracale wervels | Borstwervels. |
| Lumbale wervels | Lendewervels. |