Cover
Jetzt kostenlos starten Deel 1 Hoofdstuk 3 TOT HET BEENDERSTELSE1.docx
Summary
# Functies en indeling van het beenderstelsel
Dit onderwerp beschrijft de algemene functies van het beenderstelsel, de 206 beenderen en hun onderverdeling in het axiale en appendiculaire skelet.
## 1.1 Functies van het beenderstelsel
Het beenderstelsel vervult vijf belangrijke functies in het menselijk lichaam:
* **Ondersteuning en dragen van lichaamsgewicht:** Het skelet biedt een structureel kader dat het lichaamsgewicht ondersteunt. De balans tussen botopbouw en botafbraak is cruciaal; bij ouderen of na de menopauze kan een verhoogde botafbraak leiden tot osteoporose.
* **Ankerplaatsen voor spieren:** Botten dienen als hefbomen waarop spieren aangrijpen, wat beweging mogelijk maakt.
* **Bescherming van vitale organen:** Het skelet omsluit en beschermt kwetsbare organen, zoals de schedel die de hersenen beschermt, het borstbeen dat het hart beschermt, en de wervelkolom die het ruggenmerg beschermt.
* **Reservoir voor mineralen:** De botmatrix fungeert als een opslagplaats voor belangrijke mineralen zoals calcium en fosfaationen, evenals voor collagene vezels.
* **Hematopoëse (bloedcelvorming):** In het rode beenmerg, dat zich in bepaalde botten bevindt, worden bloedstamcellen gevormd die zich ontwikkelen tot rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.
## 1.2 Indeling van het skelet
Het menselijk skelet bestaat uit 206 beenderen (exclusief sesambeenderen) en wordt ingedeeld in twee hoofddelen:
### 1.2.1 Axiaal skelet
Dit deel omvat 80 beenderen die zich in het midsagittale vlak bevinden en de centrale as van het lichaam vormen. Voorbeelden zijn de schedel, de wervelkolom, de ribben en het borstbeen.
### 1.2.2 Appendiculair skelet
Dit deel omvat de beenderen van de ledematen en de gordels die deze met het axiale skelet verbinden. Dit omvat de sleutelbeenderen (clavicula), schouderbladen (scapula), arm- en beenbeenderen, en de heupbeenderen (os coxae).
## 1.3 Macroscopische bouw van een bot
Beenderen kunnen, gebaseerd op hun vorm, in vier hoofdcategorieën worden ingedeeld:
* **Lange beenderen (pijpbeenderen):** Kent deze vorm, met een schacht en twee verbrede uiteinden, zoals de opperarm (humerus) of het dijbeen (femur).
* **Korte beenderen:** Hebben een kubusvormige structuur, zoals de handwortelbeentjes (ossa carpi) of voetwortelbeentjes (ossa tarsi).
* **Platte beenderen:** Zijn dun en plat, bedoeld voor bescherming of aanhechting van spieren, zoals de botten van de schedel (cranium) of het schouderblad (scapula).
* **Onregelmatige beenderen:** Hebben een complexe vorm die niet in de andere categorieën past, zoals de wervels (vertebrae) of de onderkaak (mandibula).
Daarnaast bestaat er een **restgroep** van sesambeenderen. Dit zijn beenderen die in pezen of ligamenten liggen en vaak een hefboomfunctie hebben of een pees beschermen. Het grootste sesambeen is de knieschijf (patella), die in de pees van de musculus quadriceps femoris ligt en de krachtoverdracht naar het onderbeen verbetert.
### 1.3.1 Bouw van de lange beenderen
Lange beenderen bestaan uit twee soorten beenweefsel:
* **Compact beenweefsel:** Dit is dicht en solide, en vormt de buitenste laag van het bot.
* **Spongieus beenweefsel:** Dit heeft een honingraatachtige structuur en bevindt zich aan de binnenkant van het bot, vooral in de uiteinden.
Typische kenmerken van een lang bot zijn:
* **Schacht (diafyse):** Het cilindrische middengedeelte, bestaande uit compact beenweefsel. Het bevat de mergholte (cavum medullare), die geel beenmerg met vetweefsel bevat.
* **Epifysen:** De verbrede uiteinden van het bot. Ze zijn bedekt met hyalien kraakbeen, waardoor ze kunnen articuleren met aangrenzende beenderen. De epifysen bevatten rood beenmerg.
* **Metafyse:** Het gebied tussen de epifyse en de diafyse. Bij kinderen bevat dit de epifysaire schijf (groeischijf) die verantwoordelijk is voor lengtegroei. Na het sluiten van de epifysaire schijf stopt de lengtegroei en blijft de epifysaire lijn over.
* **Periost:** Een stevig bindweefselmembraan dat het bot omgeeft, behalve op de gewrichtsoppervlakken. Het bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwen, en zorgt voor een sterke aanhechting van pezen en ligamenten.
## 1.4 De schedel
De schedel, of cranium, heeft twee hoofdfuncties: het beschermen van de hersenen (cranium cerebrale) en het dienen als aanhechtingsplaats voor spieren van de tong, keel, nek en het gezicht (gezichtsschedel of cranium viscerale). Bovendien bevat de schedel de zintuigen voor zicht, gehoor en reuk.
De schedel bestaat uit:
* **Hersenschedel (cranium cerebrale):** 8 beenderen die de hersenen omsluiten.
* **Aangezichtsschedel (cranium viscerale):** 14 beenderen die het gezicht vormen.
Naast deze beenderen zijn er nog 7 extra beenderen die niet tot de hersenschedel of aangezichtsschedel behoren, waaronder de 6 gehoorbeentjes in het middenoor en het tongbeen (os hyoideum). Het tongbeen is uniek omdat het geen directe verbinding heeft met andere botten en dient als ankerpunt voor de tong- en slikspieren.
Sommige schedelbeenderen bevatten luchtige holtes, de sinussen, die het gewicht van de schedel verminderen. De vier belangrijkste sinussen bevinden zich in het os frontale, os sphenoidale, os ethmoidale en de maxilla. Ontsteking van deze sinussen wordt sinusitis genoemd en kan gepaard gaan met verkoudheid en hoofdpijn.
### 1.4.1 De hersenschedel
De hersenschedel is opgebouwd uit 8 beenderen die, bij volwassenen, verbonden zijn door zogenaamde schedelnaden. Deze naden maken het mogelijk dat de schedel tijdens de geboorte wordt samengedrukt en dat de hersenen en holtes kunnen groeien. Bij pasgeborenen zijn de schedelnaden nog open en worden ze bedekt door tijdelijke bindweefselmembranen, de fontanellen. De groei van de schedelnaden is meestal voltooid rond het 8e levensjaar.
## 1.5 De wervelkolom en borstkas
De wervelkolom, ongeveer 72-75 cm lang, is opgebouwd uit 33 wervels, die echter niet allemaal afzonderlijk zijn. De wervelkolom bestaat uit de volgende delen:
* **7 cervicale vertebrae (nekwervels):** C1 is de atlas, C2 is de axis, en C7 is de vertebra prominens.
* **12 thoracale vertebrae (borstwervels):** Verbunden met de ribben.
* **5 lumbale vertebrae (lendenwervels):**
* **1 os sacrum (heiligbeen):** Oorspronkelijk 5 wervels, vergroeid rond het 25e levensjaar tot één bot.
* **1 os coccygis (staartbeen):** Bestaat uit 3-5 wervels die meestal niet vergroeid zijn.
### 1.5.1 Krommingen van de wervelkolom
Op een lateraal zicht vertoont de wervelkolom vier krommingen:
* **Cervicale lordose:** Holle kromming in de nek.
* **Thoracale kyfose:** Bolle kromming in de borstkasregio.
* **Lumbale lordose:** Holle kromming in de lendenregio.
* **Sacrale kyfose:** Bolle kromming in het heiligbeen.
### 1.5.2 Bouw van de wervels
Alle wervels delen een aantal gemeenschappelijke structuren:
* **Wervellichaam (corpus vertebrae):** De voorste, dragende structuur.
* **Wervelgat (foramen vertebrale):** De opening waar het ruggenmerg doorheen loopt tot aan T12/L1. Daaronder bevinden zich de uitlopers van de ruggenmergzenuwen, de cauda equina.
* **Wervelboog (arcus vertebrae):** Vormt het posterieure deel van het wervelgat.
* **Dwarsuitsteeksels (processus transversi):** Laterale uitsteeksels voor spieraanhechting; bij thoracale wervels verbonden met de ribben.
* **Doornuitsteeksel (processus spinosus):** Dorsaal uitsteeksel voor spieraanhechting.
* **Gewrichtsuitsteeksels (processus articulares):** Vier uitsteeksels die contact maken met de boven- en onderliggende wervels voor stabiliteit.
### 1.5.3 Specifieke kenmerken van wervels
* **Cervicale wervels:** Hebben een foramen transversarium in het dwarsuitsteeksel voor de arteria vertebralis. Hun wervellichamen zijn kleiner omdat ze minder gewicht dragen. De atlas (C1) is ringvormig en ondersteunt het hoofd, de axis (C2) heeft een dens die een draaiingsgewricht vormt met de atlas.
* **Thoracale wervels:** Hebben een hartvormig wervellichaam en grote dwarsuitsteeksels waaraan de ribben hechten.
* **Lumbale wervels:** Hebben grote wervellichamen om het zwaardere lichaamsgewicht te dragen.
### 1.5.4 Tussenwervelschijven
Tussen de wervellichamen van de hals-, borst- en lendenwervels bevinden zich tussenwervelschijven (disci intervertebrales), die bestaan uit fibreus kraakbeen. Deze schijven fungeren als schokdempers. Een tussenwervelschijf bestaat uit een vezelige buitenring (anulus fibrosus) en een geleiachtige kern (nucleus pulposus). Wanneer de kraakbeenring verzwakt of scheurt, kan de nucleus pulposus uitpuilen en druk uitoefenen op het ruggenmerg of de spinale zenuwen, wat leidt tot rugklachten of zelfs verlamming (discushernia). De tussenwervelschijven dragen bij aan ongeveer 25% van de totale hoogte van de wervelkolom, en door drukverlies gedurende de dag kunnen mensen 's avonds korter zijn dan 's ochtends. De nucleus pulposus bevat veel water, wat verklaart waarom ouderen, met uitgedroogde tussenwervelschijven, krimpen.
### 1.5.5 Os sacrum en os coccygis
* **Os sacrum (heiligbeen):** Bestaat uit 5 vergroeide wervels en beschermt de bekkenorganen. Het verbindt de wervelkolom met de heupbeenderen. De driehoekige vorm heeft een basis (basis ossis sacri) en een apex (apex ossis sacri).
* **Os coccygis (staartbeen):** Bestaat uit 3 tot 5 wervels die meestal niet met elkaar vergroeid zijn.
### 1.5.6 De thorax (borstkas)
De thorax wordt gevormd door 12 thoracale wervels, 12 paar ribben en het borstbeen (sternum).
* **Ribben:** Dorsaal articuleren de 12 paar ribben met de thoracale wervels. Ze worden onderverdeeld in:
* **7 paar ware ribben:** Rechtstreeks verbonden met het sternum via kraakbeen (cartilago costalis).
* **5 paar valse ribben:**
* Paar 8-10: Verbonden met het kraakbeen van rib 7.
* Paar 11-12: Zwevende ribben, niet verbonden met het sternum.
* **Sternum (borstbeen):** Bestaat uit drie delen: het manubrium sterni, het corpus sterni en de processus xiphoideus. Het is een plat bot dat voelbaar is over de volledige lengte.
## 1.6 De schoudergordel en bovenste ledemaat
### 1.6.1 Schoudergordel
De schoudergordel, bestaande uit de scapula (schouderblad) en clavicula (sleutelbeen), verbindt de bovenste ledematen met het axiale skelet.
* **Scapula (schouderblad):** Een driehoekig bot aan de dorsale zijde van de thorax. Het fixeert de arm op de borstkas en kan vrij over het borstbeen bewegen. Belangrijke structuren zijn het acromion (schouderdak), de spina scapulae (schouderkam), de cavitas glenoidalis (schouderkom die articuleert met de humerus) en de processus coracoideus.
* **Clavicula (sleutelbeen):** Een S-vormig bot dat voelbaar is in de halsstreek. Het is relatief kwetsbaar voor breuken, vooral bij een val op de arm.
### 1.6.2 Bovenste ledemaat
De bovenste ledemaat bestaat uit de humerus (opperarm), radius (spaakbeen), ulna (ellepijp), handwortelbeenderen, middenhandsbeentjes en vingerkootjes.
* **Humerus (opperarm):** Het lange bot van de bovenarm.
* **Proximale epifyse:** Bevat de caput humeri (femurkop) die articuleert met de cavitas glenoidalis van de scapula. Er zijn ook twee knobbeltjes (tuberculum majus en minus) voor aanhechting van schouderspieren.
* **Diafyse:** Het schachtgedeelte.
* **Distale epifyse:** Heeft twee epicondyli (laterale en mediale) en gewrichtsvlakken voor de elleboog: de capitulum (articuleert met radius) en de trochlea (articuleert met ulna). De fossa olecrani aan de dorsale zijde van de distale epifyse ontvangt de ulna bij gestrekte arm.
* **Onderarm:** Bestaat uit de radius en de ulna.
* **Radius (spaakbeen):** Ligt proximaal van de duim. De proximale epifyse heeft een caput radii (donutvormig). De distale epifyse is breder en articuleert met de handwortelbeenderen. Breuken van de distale radius komen vaak voor bij ouderen.
* **Ulna (ellepijp):** Ligt proximaal van de pink. Proximaal is de ulna groter dan de radius. Kenmerkend is het C-vormige olecranon (uitsteeksel van de proximale epifyse) dat in de fossa olecrani van de humerus past bij gestrekte arm. De incisura trochlearis articuleert met de trochlea van de humerus.
* **Hand (manus):** Bestaat uit 27 beenderen:
* **8 handwortelbeentjes (ossa carpi):** Gedeeld in een proximale rij (os scaphoideum, os lunatum, os triquetrum, os pisiforme) en een distale rij (os trapezium, os trapezoideum, os capitatum, os hamatum).
* **5 middenhandbeentjes (ossa metacarpi):** Vormen de handpalm. Het eerste metacarpale bot van de duim is onafhankelijk, waardoor de duim kan roteren.
* **14 vingerkootjes (phalanges):** Elke vinger heeft drie kootjes (proximalis, media, distalis), behalve de duim die er twee heeft (proximalis, distalis).
Het volledige aantal botten in de arm is 30: 1 humerus, 1 radius, 1 ulna, 8 ossa carpi, 5 ossa metacarpi en 14 phalanges.
## 1.7 Bekkengordel en onderste ledemaat
### 1.7.1 Bekkengordel (pelvis)
De bekkengordel, bestaande uit de twee heupbeenderen (os coxae) en het sacrum, is essentieel voor het dragen van lichaamsgewicht, de bescherming van voortplantings- en uitscheidingsorganen, en als aanhechtingsplaats voor de benen. Elk os coxae is opgebouwd uit drie vergroeide beenderen: os pubis (schaambeen), os ilium (darmbeen) en os ischium (zitbeen).
Belangrijke structuren van de bekkengordel zijn:
* **Os pubis:** Verbunden met de andere zijde via de symphyse pubica (schaambeenvoeg).
* **Os ilium:** Met de crista iliaca (darmbeenkam) die voelbaar is. De ala ossis ilii (darmbeenvleugels) wijst bij vrouwen meer naar buiten en bij mannen meer naar boven, wat bijdraagt aan de verschillen tussen mannelijk en vrouwelijk bekken.
* **Os ischium:** Met de spina ischiadica.
* **Acetabulum:** De heupkom waarin de kop van het femur articuleert.
Het bekken van de vrouw is breder en ronder dan dat van de man, wat een aanpassing is voor de zwangerschap en bevalling.
### 1.7.2 Onderste ledemaat
Het onderste ledemaat omvat het femur (dijbeen), patella (knieschijf), tibia (scheenbeen), fibula (kuitbeen), voetwortelbeenderen, middenvoetsbeentjes en teenkootjes.
* **Femur (dijbeen):** Het sterkste en grootste bot in het lichaam, ongeveer een kwart van de lichaamslengte.
* **Proximale epifyse:** Bevat de caput femoris die articuleert met het acetabulum. Er zijn twee grote knobbels, de trochanter major en trochanter minor, voor spieraanhechtingen.
* **Diafyse:** Aan de dorsale zijde bevinden zich de linea aspera en de tuberositas glutea voor spieraanhechting.
* **Distale epifyse:** Bevat de condylus medialis en condylus lateralis, en de epicondyli medialis en lateralis. De facies patellaris aan de ventrale zijde articuleert met de patella.
* **Patella (knieschijf):** Het grootste sesambeen, ingebed in de patellapees. Het verbetert de hefboomwerking van de quadricepsspier.
* **Onderbeen:** Bestaat uit twee parallelle beenderen:
* **Tibia (scheenbeen):** Het grotere, binnenste bot dat het lichaamsgewicht draagt. Het tibiale plateau articuleert met het femur. De tuberositas tibiae is een aanhechtingsplaats voor de patellapees. De mediale zijde is voelbaar.
* **Fibula (kuitbeen):** Het kleinere, buitenste bot dat geen deel uitmaakt van het kniegewricht. Het articuleert distaal met de tibia en vormt de malleolus lateralis van de enkelvork.
Beide beenderen zijn verbonden door de membrana interossea cruris.
* **Enkel:** De distale uiteinden van de tibia (malleolus medialis) en fibula (malleolus lateralis) vormen de enkelvork die articuleert met de talus van de voet.
* **Voet (pes):** Bestaat uit 26 beenderen en draagt het lichaamsgewicht en dient als hefboom bij lopen.
* **7 voetwortelbeentjes (ossa tarsi):** Waarvan de talus (sprongbeen) het enkelgewricht vormt met de tibia en fibula, en de calcaneus (hielbeen) het grootste en sterkste bot is.
* **5 middenvoetsbeentjes (ossa metatarsi):** Vormen de middenvoet.
* **14 teenkootjes (phalanges):** Elke teen heeft drie kootjes, behalve de grote teen (hallux) die er twee heeft.
## 1.8 Botverbindingen
Botverbindingen, of articulaties, zijn de plaatsen waar twee beenderen tegen elkaar liggen. Er zijn ongeveer 360 articulaties in het menselijk lichaam. Deze worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën, gebaseerd op hun samenstelling en bewegelijkheid:
### 1.8.1 Fibreuze beenverbindingen
Beenderen worden hier verbonden door dicht collagene bindweefsel, zoals ligamenten. Deze verbindingen laten weinig tot geen beweging toe.
### 1.8.2 Kraakbeenverbindingen
Beenderen zijn hier verbonden door kraakbeen. Dit kan fibreus kraakbeen zijn (zoals tussen de wervels) of hyalien kraakbeen. Deze verbindingen laten enige beweging toe.
### 1.8.3 Synoviale beenverbindingen (echte gewrichten)
Dit zijn de meest voorkomende en meest beweeglijke gewrichten. Ze worden gekenmerkt door een gewrichtskapsel, een synoviaal membraan en synoviaal vocht, wat zorgt voor een soepele beweging. Deze gewrichten worden ook wel diartrosen genoemd.
---
# Macroscopische bouw van botten en specifieke skeletdelen
Dit onderwerp beschrijft de macroscopische opbouw van botten en specifieke skeletdelen, waaronder de schedel, wervelkolom en thorax.
## 2.1 Algemene functies en indeling van het skelet
Het skelet, bestaande uit ongeveer 206 botten, is een levend weefsel dat zich aanpast aan belasting en nauw samenwerkt met de spieren (musculoskeletaal stelsel). Pezen verbinden bot met spier, terwijl ligamenten bot met bot verbinden. Verbindingen tussen botten worden articulaties of gewrichten genoemd. Het skelet bevat een aanzienlijke hoeveelheid calcium, essentieel voor botsterkte en andere lichaamsfuncties.
Het beenderstelsel vervult vijf belangrijke functies:
* **Ondersteuning en dragen van lichaamsgewicht:** Dit vereist een balans tussen botopbouw en botafbraak.
* **Ankerplaatsen voor spieren:** Waardoor beweging als een hefboomsysteem mogelijk is.
* **Bescherming van vitale organen:** De schedel beschermt de hersenen, het borstbeen het hart, en de wervelkolom het ruggenmerg.
* **Reservoir voor mineralen:** Botmatrix dient als opslagplaats voor calcium, fosfaationen en collagene vezels.
* **Bloedcelvorming (hematopoëse):** In het rode beenmerg worden rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes gevormd.
Het skelet wordt opgedeeld in twee hoofdgroepen:
* **Axiaal skelet:** De botten in het middenvlak van het lichaam, zoals de schedel, wervelkolom, ribben en borstbeen.
* **Appendiculair skelet:** De botten van de ledematen en de gordels die deze verbinden met het axiale skelet (clavicula, scapula, arm- en beenbeenderen, os coxae).
## 2.2 Macroscopische bouw van een bot
Botten kunnen naar vorm worden ingedeeld in vier hoofdcategorieën:
* **Lange botten (pijpbeenderen):** Zoals de humerus of femur.
* **Korte botten:** Zoals de ossa carpi (handwortelbeentjes).
* **Platte botten:** Zoals de beenderen van de hersenschedel of de scapula.
* **Onregelmatige botten:** Beenderen die niet in de bovenstaande categorieën passen, zoals vertebrae of de mandibula.
* **Sesambeenderen:** Liggen in pezen of ligamenten en hebben vaak een hefboomfunctie of bieden bescherming. De patella (knieschijf) is het grootste sesambeen.
### 2.2.1 Bouw van lange botten
Lange botten bestaan uit twee soorten beenweefsel: compact beenweefsel (dicht en sterk) en spongieus beenweefsel (honingraatachtig). Typische kenmerken van een lang bot zijn:
* **Schacht (diafyse):** Bestaat uit compact beenweefsel en bevat de mergholte (cavum medullare) met geel beenmerg (vetweefsel).
* **Epifysen:** De verbrede uiteinden, bedekt met hyalien kraakbeen, die gewrichtsverbindingen vormen. Ze bevatten rood beenmerg.
* **Metafyse:** Het gebied tussen de epifyse en diafyse. Bij kinderen bevindt zich hier de epifysaire schijf die voor lengtegroei zorgt; bij volwassenen is dit de epifysaire lijn.
* **Periost:** Een vlies van vast bindweefsel dat het bot omgeeft (niet op gewrichtsoppervlakken). Het bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwen en zorgt voor de aanhechting van pezen en ligamenten.
## 2.3 Specifieke skeletdelen
### 2.3.1 De schedel
De schedel beschermt de hersenen (cranium cerebrale) en biedt aanhechtingsplaatsen voor spieren van de tong, keel, nek en gezicht. Tevens huisvest het zintuigen zoals ogen en oren. De schedel bestaat uit twee groepen beenderen:
* **Aangezichtsschedel (cranium viscerale):** 14 beenderen van het gezicht.
* **Hersenschedel (cranium cerebrale):** 8 beenderen die de hersenen omhullen.
Daarnaast zijn er 7 extra botten die niet tot de hersenschedel of aangezichtsschedel behoren, waaronder de 6 gehoorbeentjes en het tongbeen (os hyoideum). Sommige schedelbeenderen bevatten luchthoudende holtes, de sinussen (in os frontale, os sphenoidale, os ethmoidale, maxilla), die het gewicht van de schedel verminderen en de stemklank beïnvloeden. Ontsteking hiervan wordt sinusitis genoemd.
#### 2.3.1.1 De hersenschedel
De hersenschedel bestaat uit 8 beenderen die via schedelnaden (suturae) met elkaar verbonden zijn. Deze naden maken groei van de hersenen en aanpassing tijdens de geboorte mogelijk. Bij pasgeborenen bevinden zich bindweefselmembranen, de fontanellen, die later door bot worden vervangen.
#### 2.3.1.2 De aangezichtsschedel
De aangezichtsschedel bestaat uit 14 beenderen die de gelaatstrekken vormen.
### 2.3.2 De wervelkolom
De wervelkolom is gemiddeld 72-75 cm lang en bestaat uit:
* 7 cervicale vertebrae (nekwervels)
* 12 thoracale vertebrae (borstwervels)
* 5 lumbale vertebrae (lendenwervels)
* 1 os sacrum (heiligbeen), gevormd uit 5 vergroeide wervels.
* 1 os coccygis (staartbeen), gevormd uit 3-5 wervels.
#### 2.3.2.1 Krommingen van de wervelkolom
De wervelkolom heeft vier natuurlijke krommingen die het dragen van gewicht vergemakkelijken:
* Cervicale lordose (kromming naar voren in de nek)
* Thoracale kyfose (kromming naar achteren in de borstkas)
* Lumbale lordose (kromming naar voren in de lendenen)
* Sacrale kyfose (kromming naar achteren in het heiligbeen)
#### 2.3.2.2 Structuur van een wervel
Alle wervels, met enkele uitzonderingen, delen een basale structuur:
* **Wervellichaam (corpus vertebrae):** Het dragende deel aan de ventrale zijde.
* **Wervelgat (foramen vertebrale):** Het kanaal waar het ruggenmerg doorheen loopt.
* **Wervelboog (arcus vertebrae):** Vormt de dorsale begrenzing van het wervelgat.
* **Dwarsuitsteeksels (processus transversi):** Laterale uitsteeksels voor spieraanhechting.
* **Doornuitsteeksel (processus spinosus):** Dorsaal uitsteeksel voor spieraanhechting.
* **Gewrichtsuitsteeksels (processus articulares):** Vier uitsteeksels (twee boven, twee onder) voor verbinding met aangrenzende wervels.
#### 2.3.2.3 Specifieke wervels
* **Cervicale wervels (C1-C7):** Hebben een foramen transversarium in de dwarsuitsteeksels voor de arteria vertebralis en een kleiner wervellichaam. C1 (atlas) en C2 (axis) zijn speciaal:
* **Atlas (C1):** Ringvormig, zonder wervellichaam of doornuitsteeksel, ondersteunt de schedel.
* **Axis (C2):** Heeft een dens (tandvormig uitsteeksel) dat door het wervelgat van de atlas heen steekt, wat rotatie van het hoofd mogelijk maakt (atlanto-axiaal gewricht).
* **Thoracale wervels (T1-T12):** Hebben een hartvormig wervellichaam en grote dwarsuitsteeksels waaraan de ribben vasthechten.
* **Lumbale wervels (L1-L5):** Hebben een groot wervellichaam om het lichaamsgewicht te dragen.
#### 2.3.2.4 Tussenwervelschijven
Tussen de wervellichamen (behalve tussen C1 en C2) bevinden zich de tussenwervelschijven (disci intervertebrales), opgebouwd uit een vezelige kraakbeenring (anulus fibrosus) en een geleiachtige vulling (nucleus pulposus). Deze schijven fungeren als schokdempers en dragen bij aan ongeveer 25% van de totale lengte van de wervelkolom. Uitdroging van de nucleus pulposus met de leeftijd kan leiden tot krimp van de wervelkolom. Een scheur in de anulus fibrosus met uitstulping van de nucleus pulposus kan leiden tot een discushernia.
#### 2.3.2.5 Os sacrum en os coccygis
* **Os sacrum (heiligbeen):** Bestaat uit 5 vergroeide wervels, is driehoekig van vorm en vormt de verbinding met het os coxae. De ventrale zijde is de facies pelvica, de dorsale zijde de facies dorsalis. De centrale opening is het canalis sacralis.
* **Os coccygis (staartbeen):** Bestaat uit 3-5 vergroeide wervels.
### 2.3.3 De thorax (borstkas)
De thorax wordt gevormd door:
* 12 thoracale vertebrae
* 12 paar ribben
* 1 sternum (borstbeen)
#### 2.3.3.1 Ribben
Ribben articuleren dorsaal met de thoracale vertebrae. Ze worden ingedeeld op basis van hun verbinding met het sternum:
* **Ware ribben (7 paar):** Verbonden met het sternum via kraakbeen (cartilago costalis).
* **Valse ribben (3 paar):** De eerste 3 paar (8-10) zijn indirect verbonden met het sternum via het kraakbeen van rib 7.
* **Zwevende ribben (2 paar):** De laatste 2 paar (11-12) zijn niet verbonden met het sternum.
#### 2.3.3.2 Sternum
Het sternum is een plat bot in het midden van de borstkas en bestaat uit drie delen: manubrium sterni, corpus sterni en processus xiphoideus.
### 2.3.4 De schoudergordel en bovenste ledemaat
#### 2.3.4.1 Schoudergordel
De schoudergordel verbindt de arm met het axiale skelet en bestaat uit de scapula en clavicula.
* **Scapula (schouderblad):** Een driehoekig bot aan de dorsale zijde van de thorax. Belangrijke structuren zijn het acromion (maakt verbinding met de clavicula via het AC-gewricht), de spina scapulae (schouderkam), de cavitas glenoidalis (schouderkom waar de humerus in articuleert) en de processus coracoideus.
* **Clavicula (sleutelbeen):** Een S-vormig bot dat de scapula met het sternum verbindt. Fracturen van de clavicula komen relatief vaak voor.
#### 2.3.4.2 Bovenste ledemaat
* **Humerus (opperarmbeen):** Een lang bot met een proximale kop (caput humeri) die articuleert met de cavitas glenoidalis van de scapula. De anatomische nek (collum anatomicum) en chirurgische nek (collum chirurgicum, waar veel fracturen optreden) bevinden zich onder de kop. De proximale epifyse heeft twee knobbels (tuberculum majus en minus) voor aanhechting van schouderspieren. De distale epifyse bevat de epicondyli (medialis en lateralis) en de condylus, bestaande uit het capitulum (articuleert met radius) en de trochlea (articuleert met ulna). De fossa olecrani aan de dorsale zijde van de distale epifyse herbergt de ulna bij gestrekte arm.
* **Onderarm:** Bestaat uit de radius (spaakbeen) en ulna (ellepijp).
* **Radius:** Ligt proximaal ten opzichte van de duim. De proximale epifyse heeft de caput radii. De distale epifyse heeft de processus styloideus radii en de facies articularis carpalis die articuleert met de handwortelbeentjes. Breuken van de distale radius komen frequent voor bij ouderen.
* **Ulna:** Ligt proximaal ten opzichte van de pink. De proximale epifyse heeft de incisura trochlearis (articuleert met de trochlea humeri) en het olecranon (steekt uit en past in de fossa olecrani). De distale epifyse heeft de processus styloideus ulnae en de caput ulnae die articuleert met de handwortelbeentjes.
De radius en ulna zijn verbonden door het ligamentum membrana interossea antebrachii.
* **Hand (manus):** Bestaat uit 27 beenderen:
* **Ossa carpi (handwortelbeentjes):** 8 beenderen in twee rijen (proximale rij: os scaphoideum, os lunatum, os triquetrum, os pisiforme; distale rij: os trapezium, os trapezoideum, os capitatum, os hamatum).
* **Ossa metacarpi (middenhandbeentjes):** 5 beenderen die de palm vormen.
* **Ossa digitorum manus (vingerkootjes/phalanges):** 14 beenderen. Elke vinger heeft 3 phalanges (proximalis, media, distalis), de duim heeft er 2 (proximalis, distalis).
De volledige arm telt 30 beenderen: 1 humerus, 1 radius, 1 ulna, 8 ossa carpi, 5 ossa metacarpi, en 14 ossa digitorum manus.
### 2.3.5 Bekkengordel en onderste ledemaat
#### 2.3.5.1 Bekkengordel (pelvis)
De bekkengordel, bestaande uit de twee ossa coxae en het sacrum, draagt het lichaamsgewicht, beschermt inwendige organen en dient als aanhechtingsplaats voor de benen. Elk os coxae is samengesteld uit drie vergroeide beenderen:
* **Os pubis (schaambeen):** Verbonden met het andere os pubis via de symphyse pubica.
* **Os ilium (darmbeen):** Met de prominente crista iliaca (darmbeenkam).
* **Os ischium (zitbeen):** Vormt het onderste deel van het os coxae.
Belangrijke structuren zijn de acetabulum (heupkom), tuberculum pubicum, spina ischiadica en facies auricularis ossis ilii. De vorm van het bekken verschilt tussen mannen en vrouwen, met een bredere bekkenuitlaat bij vrouwen voor de bevalling.
#### 2.3.5.2 Onderste ledemaat
* **Femur (dijbeen):** Het sterkste en grootste bot van het lichaam. De proximale kop (caput femoris) articuleert met het acetabulum. De proximale epifyse heeft de trochanter major en trochanter minor voor spieraanhechting. De dorsale diafyse heeft de linea aspera en tuberositas glutea. De distale epifyse heeft de condylus medialis en lateralis, en de epicondyli medialis en lateralis. Aan de ventrale zijde bevindt zich de facies patellaris die articuleert met de patella.
* **Patella (knieschijf):** Het grootste sesambeen, ingebed in de patellapees, verbetert de hefboomwerking van de quadricepsspier.
* **Onderbeen:** Bestaat uit de tibia (scheenbeen) en fibula (kuitbeen), verbonden door het membrana interossea cruris.
* **Tibia:** Het dikkere, mediale bot dat het lichaamsgewicht draagt. Belangrijke structuren zijn het tibiale plateau (contact met femur), de tuberositas tibiae (aanhechting patellapees) en de malleolus medialis (mediale enkelknobbel). De tibia articuleert met het femur en de talus.
* **Fibula:** Het dunnere, laterale bot dat geen significante bijdrage levert aan het dragen van lichaamsgewicht of het kniegewricht. Het articuleert proximaal met de tibia en distaal met de talus. De malleolus lateralis is de laterale enkelknobbel.
* **Voet (pes):** Bestaat uit 26 beenderen en ondersteunt het lichaamsgewicht en fungeert als hefboom bij beweging.
* **Ossa tarsi (voetwortelbeentjes):** 7 beenderen, waaronder de talus (sprongbeen, vormt het enkelgewricht met tibia en fibula) en de calcaneus (hielbeen, grootste en sterkste voetwortelbeen).
* **Ossa metatarsi (middenvoetsbeentjes):** 5 beenderen die de middenvoet vormen.
* **Ossa digitorum pedis (teenkootjes/phalanges):** 14 beenderen. De grote teen (hallux) heeft 2 phalanges, de andere tenen hebben er 3.
### 2.4 Botverbindingen
Botverbindingen, of articulaties, zijn de plaatsen waar twee beenderen elkaar raken. Ze worden onderverdeeld in drie hoofdtypen op basis van hun samenstelling en bewegelijkheid:
* **Fibreuze beenverbindingen:** Beenderen zijn verbonden met collagene vezels, zoals ligamenten.
* **Kraakbeenverbindingen:** Beenderen zijn verbonden met kraakbeen.
* **Synoviale beenverbindingen (echte gewrichten):** Gekenmerkt door een gewrichtskapsel, synoviaal membraan en synoviaal vocht, wat grote bewegingsvrijheid biedt (diartrosen).
---
# Ledematen: schoudergordel, bovenste en onderste ledematen, en de voet
Dit onderwerp behandelt de anatomie en kenmerken van de botten die de schoudergordel, de bovenste en onderste ledematen, en de voet vormen, inclusief hun verbindingen en specifieke structuren.
### 3.1 De schoudergordel en het bovenste ledemaat
De schoudergordel verbindt de bovenste ledematen met het axiale skelet en bestaat uit de scapula en clavicula.
#### 3.1.1 De scapula (schouderblad)
De scapula is een driehoekig bot aan de dorsale zijde van de thorax, dat de arm fixeert en relatief vrij over de borstkas kan bewegen. Belangrijke structuren zijn:
* **Acromion:** een naar lateraal en superior uitstekend deel dat het schouderdak vormt en articuleert met de clavicula (AC-gewricht).
* **Spina scapulae:** de schouderkam.
* **Cavitas glenoidalis:** de schouderkom waarin de humerus articuleert.
* **Processus coracoideus:** het ravenbeksuitsteeksel.
#### 3.1.2 De clavicula (sleutelbeen)
De clavicula is een S-vormig bot dat voelbaar is in de halsstreek en de verbinding vormt tussen het acromion van de scapula en het manubrium van het sternum. Fracturen van de clavicula komen frequent voor, vaak door een val op de uitgestrekte arm.
#### 3.1.3 De humerus (opperarm)
De humerus is het lange bot van de bovenarm.
* **Proximale epifyse:** bevat de caput humeri, die mediaal wijst en articuleert met de cavitas glenoidalis. Daarnaast bevinden zich het collum anatomicum en het collum chirurgicum (waar de meeste fracturen optreden). Twee knobbeltjes, het tuberculum majus en minus, dienen als aanhechtingsplaatsen voor schouderspieren.
* **Diafyse:** het schachtgedeelte.
* **Distale epifyse:** bevat twee condyli die gewrichtsvlakken vormen:
* **Capitulum:** articuleert met de radius.
* **Trochlea:** articuleert met de ulna.
* Verder zijn er de twee epicondyli (mediale en laterale) en aan de dorsale zijde de fossa olecrani, waarin de ulna past bij het strekken van de elleboog.
#### 3.1.4 De onderarm (radius en ulna)
De onderarm bestaat uit twee parallelle botten: de radius en de ulna, verbonden door de membrana interossea antebrachii.
* **Radius (spaakbeen):** Ligt proximaal ten opzichte van de duim.
* **Proximale epifyse:** heeft een opvallende caput radii (donutvormig) die articuleert met het capitulum van de humerus.
* **Diafyse:** bevat de tuberositas radii, een aanhechtingsplaats voor de musculus biceps brachii.
* **Distale epifyse:** breder dan proximaal, met een processus styloideus radii lateraal en de facies articularis carpalis die articuleert met de handwortelbeentjes. Fracturen van de distale radius zijn veelvoorkomend bij ouderen.
* **Ulna (ellepijp):** Ligt proximaal ten opzichte van de pink.
* **Proximale epifyse:** gekenmerkt door een C-vormig olecranon (die in de fossa olecrani van de humerus past) en de incisura trochlearis, die articuleert met de trochlea humeri. Het olecranon is goed voelbaar.
* **Diafyse:** de schacht.
* **Distale epifyse:** heeft de processus styloideus ulnae en het caput ulnae dat articuleert met de handwortelbeentjes.
#### 3.1.5 De hand (manus)
De hand bestaat uit 27 beenderen, onderverdeeld in:
* **Ossa carpi (handwortelbeentjes):** 8 beenderen, georganiseerd in een proximale en distale rij.
* Proximale rij (van radiaalkant naar ulnair): os scaphoideum, os lunatum, os triquetrum, os pisiforme (palmair zichtbaar).
* Distale rij (van radiaalkant naar ulnair): os trapezium, os trapezoideum, os capitatum, os hamatum.
* **Metacarpus (middenhandbeentjes):** 5 beenderen (ossa metacarpi), genummerd I (duim) tot V (pink). Het eerste metacarpale bot is vrij ingebouwd, wat duimbeweging mogelijk maakt.
* **Digiti manus (vingerkootjes/phalanges):** 14 beenderen. Elke vinger bestaat uit drie phalanges (proximalis, media, distalis), de duim heeft er twee (proximalis, distalis).
De volledige arm telt 30 botten: 1 humerus, 1 radius, 1 ulna, 8 ossa carpi, 5 ossa metacarpi, en 14 ossa digitorum manus.
### 3.2 De bekkengordel en het onderste ledemaat
De bekkengordel (pelvis) draagt het lichaamsgewicht, beschermt organen en dient als aanhechtingsplaats voor de benen. Het is opgebouwd uit het sacrum en de twee ossa coxae.
#### 3.2.1 De bekkengordel (pelvis)
Elk os coxae bestaat uit drie vergroeide botten: os pubis (schaambeen), os ilium (darmbeen) en os ischium (zitbeen). Belangrijke structuren zijn:
* **Os ilium:** met de crista iliaca (darmbeenkam), die dik en voelbaar is, en de spina iliaca posterior superior.
* **Os pubis:** de twee ossa pubis zijn verbonden via de symphyse pubica (schaambeenvoeg).
* **Os ischium:** met de spina ischiadica.
* **Acetabulum:** de heupkom waarin de femur kop articuleert.
De pelvis verschilt tussen mannen en vrouwen; de vrouwelijke pelvis is breder en heeft een grotere hoek onder de symphysis pubica, wat de bevalling vergemakkelijkt.
#### 3.2.2 De femur (dijbeen)
De femur is het grootste en sterkste bot van het lichaam.
* **Caput femoris:** de femurkop, wijst proximaal en mediaal, en articuleert met het acetabulum.
* **Proximale epifyse:** bevat de trochanter major en trochanter minor, belangrijke aanhechtingspunten voor heupspieren.
* **Diafyse:** de schacht, met aan de dorsale zijde de linea aspera.
* **Distale epifyse:** bevat de condylus medialis en condylus lateralis, en de epicondyli. De facies patellaris aan de ventrale zijde articuleert met de patella.
#### 3.2.3 De patella (knieschijf)
De patella is het grootste sesambeen, ingebed in de patellapees. Het beschermt het kniegewricht en verbetert de krachtoverbrenging.
#### 3.2.4 Het onderbeen (tibia en fibula)
Het onderbeen bestaat uit twee parallelle botten, de tibia en de fibula, verbonden door de membrana interossea cruris.
* **Tibia (scheenbeen):** Draagt het lichaamsgewicht.
* **Proximale epifyse:** heeft het tibiale plateau, dat articuleert met de femur. De tuberositas tibiae is de aanhechtingsplaats van de patellapees.
* **Diafyse:** de schacht.
* **Distale epifyse:** vormt de malleolus medialis (mediale enkelknobbel). De tibia articuleert met de talus.
* **Fibula (kuitbeen):** Ligt lateraal en dorsaal ten opzichte van de tibia. Draagt geen lichaamsgewicht en maakt geen deel uit van het kniegewricht.
* **Proximale einde:** articuleert met de tibia.
* **Distale einde:** vormt de malleolus lateralis (laterale enkelknobbel).
De malleoli van de tibia en fibula vormen samen de enkelvork rondom de talus.
#### 3.2.5 De voet
De voet bestaat uit 26 beenderen en dient ter ondersteuning van het lichaamsgewicht en als hefboom tijdens het lopen.
* **Ossa tarsi (voetwortelbeentjes):** 7 beenderen.
* **Talus (sprongbeen):** articuleert met de tibia en fibula en vormt zo het enkelgewricht.
* **Calcaneus (hielbeen):** het grootste en sterkste tarsale bot, vormt de hiel.
* Andere tarsale beenderen zijn onder andere het os naviculare, ossa cuneiformia en de ossa cuboidea.
* **Ossa metatarsi (middenvoetsbeentjes):** 5 beenderen, genummerd I (dikke teen) tot V (kleine teen).
* **Ossa digitorum pedis (teenkootjes/phalanges):** 14 beenderen. Elke teen heeft drie phalanges, behalve de grote teen (hallux), die er twee heeft.
### 3.3 Beenverbindingen (articulaties)
Beenverbindingen zijn de plaatsen waar twee botten samenkomen. Ze worden ingedeeld op basis van hun samenstelling en bewegelijkheid.
#### 3.3.1 Soorten beenverbindingen
Er zijn drie hoofdtypen beenverbindingen:
1. **Fibreuze beenverbindingen:** Beenderen zijn verbonden door collagene vezels (bv. ligamenten). Deze zijn weinig beweeglijk.
2. **Kraakbeenverbindingen:** Beenderen zijn verbonden door kraakbeen.
3. **Synoviale beenverbindingen:** Dit zijn de 'echte' gewrichten, gekenmerkt door een gewrichtskapsel, synoviaal membraan en synoviaal vocht. Deze bieden de meeste bewegingsvrijheid (diartrosen).
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke botnamen en hun locaties te kunnen benoemen en aanwijzen op afbeeldingen, aangezien dit vaak gevraagd wordt op examens. Oefen met anatomische modellen of online resources.
---
# Beenverbindingen
Dit onderwerp behandelt de verschillende typen beenverbindingen (articulaties), hun samenstelling en de drie hoofdgroepen waarin ze worden ingedeeld op basis van hun bewegelijkheid en structuur.
### 4.1 Soorten beenverbindingen
Beenverbindingen, ook wel articulaties genoemd, zijn de plaatsen waar twee of meer beenderen met elkaar contact maken. Ons lichaam kent ongeveer 360 articulaties die de 206 beenderen met elkaar verbinden. Deze verbindingen worden ingedeeld in drie hoofdgroepen, primair gebaseerd op hun onderlinge bewegelijkheid.
### 4.2 Samenstelling van de verschillende beenverbindingen
Op basis van hun samenstelling worden beenverbindingen onderverdeeld in drie hoofdtypes:
#### 4.2.1 Fibreuze beenverbindingen
Bij fibreuze beenverbindingen zijn de beenderen direct met elkaar verbonden door middel van collagene vezels. De lengte van deze vezels bepaalt de mate van beweging. Wanneer de vezels relatief lang zijn, spreken we van ligamenten die de beenderen met elkaar verbinden.
#### 4.2.2 Kraakbeenverbindingen
Deze verbindingen maken gebruik van kraakbeen als verbindend weefsel tussen de beenderen. Er zijn verschillende soorten kraakbeen die hierbij een rol spelen, zoals hyalien kraakbeen en fibreus kraakbeen.
#### 4.2.3 Synoviale beenverbindingen
Synoviale verbindingen zijn de meest voorkomende en meest beweeglijke typen beenverbindingen in het lichaam. Ze worden ook wel 'echte gewrichten' genoemd. De kenmerken van een synoviale verbinding omvatten:
* **Gewrichtskapsel:** Een stevige omhulling die het gewricht omvat.
* **Synoviaal membraan:** Een binnenste laag van het gewrichtskapsel die synoviaal vocht produceert.
* **Synoviaal vocht:** Een smeermiddel dat de wrijving tussen de gewrichtsoppervlakken vermindert en de voeding van het gewrichtskraakbeen verzorgt.
Deze gewrichten worden ook wel diartrosen genoemd, wat wijst op hun hoge mate van bewegelijkheid.
> **Tip:** Het begrijpen van de verschillende samenstellingen van beenverbindingen is cruciaal voor het begrijpen van de bewegingsmogelijkheden en stabiliteit van het skelet. Fibreuze verbindingen bieden stabiliteit, terwijl synoviale verbindingen beweging faciliteren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Beenderstelsel (Skelet) | Het beenderstelsel, ook wel skelet genoemd, is een levend weefsel dat zich aanpast aan belasting en ondersteuning biedt aan het lichaam. Het menselijk lichaam telt doorgaans 206 beenderen, exclusief sesambeenderen. |
| Musculoskeletaal stelsel | Dit stelsel is een nauwe samenwerking tussen de spieren en het beenderstelsel, wat essentiële beweging en stabiliteit mogelijk maakt voor het lichaam. |
| Pezen | Pezen zijn bindweefselstructuren die spieren verbinden met beenderen, waardoor spiercontracties krachten kunnen overbrengen om beweging te genereren. |
| Ligamenten | Ligamenten zijn veerkrachtige bindweefselbanden die beenderen met elkaar verbinden op gewrichtspunten, wat zorgt voor stabiliteit. |
| Articulaties (Gewrichten) | Articulaties, beter bekend als gewrichten, zijn de verbindingen tussen beenderen die beweging tussen deze botten mogelijk maken, variërend van zeer beweeglijk tot gefixeerd. |
| Calcium | Calcium is een essentieel mineraal dat voor 99% in het beenderstelsel is opgeslagen en cruciaal is voor de botsterkte en diverse lichaamsfuncties. |
| Osteoporose | Osteoporose is een botziekte gekenmerkt door een afname van de botdichtheid en botkwaliteit, wat leidt tot fragielere beenderen en een verhoogd risico op fracturen, vaak voorkomend bij ouderen of na de menopauze. |
| Hematopoëse | Hematopoëse is het proces van bloedcelvorming dat plaatsvindt in het rode beenmerg, waarbij bloedstamcellen zich ontwikkelen tot rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. |
| Axiaal skelet | Het axiale skelet omvat de 80 beenderen langs de centrale as van het lichaam, inclusief de schedel, wervelkolom, ribben en borstbeen, en speelt een beschermende rol voor vitale organen. |
| Appendiculair skelet | Het appendiculaire skelet bestaat uit de ledematen en de gordels die deze verbinden met het axiale skelet, zoals de clavicula, scapula, arm- en beenderen, en de ossa coxae. |
| Compact beenweefsel | Compact beenweefsel is een dichte, solide vorm van botweefsel die het grootste deel van de schacht van lange beenderen vormt en zorgt voor sterkte en ondersteuning. |
| Spongieus beenweefsel | Spongieus beenweefsel, ook bekend als trabeculair bot, heeft een honingraatachtige structuur en bevindt zich voornamelijk in de uiteinden van lange beenderen en in platte en korte beenderen; het bevat rood beenmerg. |
| Diafyse (Schacht) | De diafyse, of schacht, is het lange, cilindrische middengedeelte van een lang bot, voornamelijk bestaande uit compact beenweefsel en een centrale mergholte. |
| Epifysen (Eindes) | De epifysen zijn de verbrede uiteinden van een lang bot, bedekt met hyalien kraakbeen, en vormen de gewrichtsoppervlakken met aangrenzende beenderen. |
| Metafyse | De metafyse is het gebied tussen de epifyse en de diafyse, dat bij kinderen de epifysaire schijf bevat, verantwoordelijk voor lengtegroei. |
| Epifysaire schijf (Lijn) | De epifysaire schijf, aanwezig in de metafyse van kinderen, is verantwoordelijk voor de lengtegroei van het bot; bij voltooiing van de groei sluit deze schijf en wordt de epifysaire lijn genoemd. |
| Periost | Het periost is een taai, bindweefselmembraan dat de buitenkant van een bot omgeeft (behalve op gewrichtsoppervlakken) en bloedvaten, zenuwen en lymfevaten bevat. |
| Cranium | Het cranium, of schedel, beschermt de hersenen (cranium cerebrale) en biedt aanhechtingsplaatsen voor spieren van de tong, keel, nek en gezicht, evenals onderdak aan zintuigen zoals ogen en oren. |
| Sinussen | Sinussen zijn luchtige holtes in bepaalde schedelbeenderen die dienen om het gewicht van de schedel te verminderen en de resonantie van de stem te beïnvloeden; ontsteking hiervan wordt sinusitis genoemd. |
| Fontanellen | Fontanellen zijn tijdelijke bindweefselmembranen tussen de schedelbeenderen van pasgeborenen, die het hoofd flexibel maken voor de geboorte en groei van de hersenen mogelijk maken voordat ze met bot worden vervangen. |
| Vertebrae | Vertebrae, of wervels, zijn de individuele botten die samen de wervelkolom vormen, die het lichaam ondersteunt en het ruggenmerg beschermt. |
| Wervellichaam (Corpus vertebrae) | Het wervellichaam is het voorste, gewichtdragende deel van een wervel. |
| Wervelgat (Foramen vertebrale) | Het wervelgat is de opening in het midden van een wervel waar het ruggenmerg doorheen loopt. |
| Wervelboog (Arcus vertebrae) | De wervelboog is het posterieure deel van een wervel dat het wervelgat omringt. |
| Tussenwervelschijf (Discus intervertebralis) | Tussenwervelschijven zijn schokdempers tussen de wervellichamen, bestaande uit een fibreuze ring (anulus fibrosus) en een geleiachtige kern (nucleus pulposus). |
| Discushernia | Een discushernia treedt op wanneer de nucleus pulposus van een tussenwervelschijf door een scheur in de anulus fibrosus puilt en druk uitoefent op het ruggenmerg of spinale zenuwen. |
| Thorax | De thorax, of borstkas, bestaat uit de ribben, het borstbeen en de borstwervels, en beschermt het hart en de longen. |
| Sternum | Het sternum, of borstbeen, is een plat bot in het midden van de borstkas waaraan de ribben (direct of indirect) zijn bevestigd. |
| Schoudergordel | De schoudergordel, bestaande uit de scapula en clavicula, verbindt het bovenste lidmaat met het axiale skelet. |
| Scapula (Schouderblad) | De scapula, of het schouderblad, is een driehoekig bot aan de dorsale zijde van de thorax dat de arm fixeert en beweging mogelijk maakt. |
| Clavicula (Sleutelbeen) | De clavicula, of het sleutelbeen, is een S-vormig bot dat de schoudergordel vormt en articuleert met de scapula en het sternum. |
| Humerus (Opperarm) | De humerus is het lange bot van de bovenarm, dat articuleert met de scapula aan de proximale zijde en met de radius en ulna aan de distale zijde. |
| Radius (Spaakbeen) | De radius is het laterale bot van de onderarm, dat aan de proximale zijde articuleert met de humerus en aan de distale zijde met de handwortelbeenderen. |
| Ulna (Elle pije) | De ulna is het mediale bot van de onderarm, dat aan de proximale zijde articuleert met de humerus en aan de distale zijde met de handwortelbeenderen. |
| Manus (Hand) | De hand, of manus, bestaat uit 27 beenderen: de ossa carpi (handwortelbeentjes), de ossa metacarpi (middenhandbeentjes) en de phalanges (vingerkootjes). |
| Ossa carpi | De ossa carpi zijn de acht kleine beenderen van de pols, georganiseerd in proximale en distale rijen. |
| Ossa metacarpi | De ossa metacarpi zijn de vijf middenhandbeentjes die de palm van de hand vormen. |
| Phalanges (Vingerkootjes) | De phalanges, of vingerkootjes, zijn de beenderen van de vingers en duim, met drie kootjes per vinger en twee voor de duim. |
| Bekkengordel (Pelvis) | De bekkengordel, of pelvis, is een ringvormige structuur die het lichaamsgewicht draagt, de interne organen beschermt en de benen met het axiale skelet verbindt. |
| Os coxae | Het os coxae, of heupbeen, is een groot, onregelmatig bot dat ontstaat uit de fusie van het os ilium, os ischium en os pubis. |
| Os ilium | Het os ilium is het bovenste en grootste deel van het heupbeen, met de crista iliaca (darmbeenkam). |
| Os pubis (Schaambeen) | Het os pubis is het anterieure deel van het heupbeen, dat aan de andere zijde van de symphyse pubica (schaambeenvoeg) met het contralaterale os pubis is verbonden. |
| Os ischium (Zitbeen) | Het os ischium is het posterieure en inferieure deel van het heupbeen, waarop men zit. |
| Femur (Dijbeen) | De femur is het langste, sterkste en zwaarste bot van het lichaam, dat articuleert met het acetabulum van het heupbeen en met de tibia. |
| Patella (Knieschijf) | De patella is een sesambeen dat ingebed ligt in de pees van de quadriceps femoris en de knie beschermt en de krachtoverdracht verbetert. |
| Tibia (Scheenbeen) | De tibia is het mediale en grotere bot van het onderbeen, dat het lichaamsgewicht draagt en articuleert met de femur en de talus. |
| Fibula (Kuitbeen) | De fibula is het laterale en slankere bot van het onderbeen, dat geen gewicht draagt en articuleert met de tibia en de talus. |
| Talus (Sprongbeen) | De talus is een van de tarsale beenderen van de voet, dat articuleert met de tibia en fibula om het enkelgewricht te vormen. |
| Calcaneus (Hielbeen) | De calcaneus is het grootste bot van de voet, gelegen onder de talus, en vormt de hiel. |
| Beenverbindingen (Articulaties) | Beenverbindingen, of articulaties, zijn de plaatsen waar twee of meer beenderen elkaar ontmoeten en verbonden zijn, variërend in bewegelijkheid. |
| Fibreuze beenverbindingen | Fibreuze verbindingen zijn gewrichten waarbij beenderen met elkaar zijn verbonden door dicht bindweefsel dat voornamelijk uit collageenvezels bestaat. |
| Kraakbeenverbindingen | Kraakbeenverbindingen zijn gewrichten waarbij de beenderen met elkaar zijn verbonden door kraakbeen, dat stevigheid en enige flexibiliteit biedt. |
| Synoviale beenverbindingen | Synoviale verbindingen, of echte gewrichten, hebben een gewrichtskapsel, synoviale membraan en synoviale vloeistof, en maken de grootste bewegingsvrijheid mogelijk. |