Cover
Jetzt kostenlos starten les 6 - Deuterostomia Deel 2_25-26.pdf
Summary
# Indeling van de Chordadieren en gewervelden
Dit gedeelte behandelt de fylogenetische classificatie van de chordadieren (Phylum Chordata) en focust specifiek op de onderverdelingen binnen de gewervelden (Vertebrata), inclusief de primitieve vissen (Agnatha), kraakbeenvissen (Chondrichthyes) en de beenvissen (Osteichthyes) met hun verdere onderverdelingen.
### 1.1 Phylum Chordata (Chordadieren)
Chordadieren vormen een diverse groep met een gedeelde voorouder. De belangrijkste kenmerken die deze groep definiëren, zijn onder andere de aanwezigheid van een ruggenmerg (chorda dorsalis), een keel met kieuwopeningen en een post-anale staart tijdens een bepaald levensstadium [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 Onderverdelingen binnen de Chordadieren
Binnen het Phylum Chordata worden twee belangrijke subphylums onderscheiden:
* **Urochordata (Tunicata)**: Deze groep omvat organismen zoals zakpijpen en mantelvisjes. Gedurende hun levenscyclus vertonen ze weliswaar chordakenmerken, maar deze zijn vaak alleen in het larvale stadium duidelijk aanwezig [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Cephalochordata**: Voorbeelden hiervan zijn lancetvisjes. Deze behouden de chordakenmerken gedurende hun hele leven [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Vertebrata (Gewervelden)**: Dit is de meest bekende en diverse groep binnen de chordadieren, gekenmerkt door de aanwezigheid van een wervelkolom en een kop met gespecialiseerde sensorische organen [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.3 Diversiteit binnen de Gewervelden (Vertebrata)
De gewervelden worden verder onderverdeeld op basis van evolutionaire ontwikkelingen, met name de aanwezigheid van kaken en een skelet van been of kraakbeen.
#### 1.3.1 Agnatha (Kaakloze Vissen)
Dit is een basale groep gewervelden die de kenmerken van kaken missen. Voorbeelden zijn [2](#page=2) [3](#page=3):
* **Prikken**: Deze dieren hebben een langwerpig lichaam en gebruiken hun mond, die geen kaken heeft, om zich vast te hechten aan prooien of om voedseldeeltjes te schrapen [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Slijmprikken**: Net als prikken hebben slijmprikken geen kaken en produceren ze grote hoeveelheden slijm als verdedigingsmechanisme [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.3.2 Gnathostomata (Kaken dragende Gewervelden)
Deze groep kenmerkt zich door de evolutie van kaken, wat een significant voordeel bood voor predatie en voedselverwerking [2](#page=2) [3](#page=3).
##### 1.3.2.1 Chondrichthyes (Kraakbeenvissen)
Deze klasse omvat vissen waarvan het skelet voornamelijk uit kraakbeen bestaat in plaats van been [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Haaien**: Bekend om hun krachtige kaken en flexibele, kraakbenige skelet [2](#page=2) [3](#page=3).
##### 1.3.2.2 Osteichthyes (Beenvissen)
Dit is de meest omvangrijke klasse van gewervelden, gekenmerkt door een skelet dat voornamelijk uit been bestaat. De Osteichthyes worden verder onderverdeeld in [2](#page=2) [3](#page=3):
* **Actinopterygii (Straalvinnigen)**: Deze groep omvat de overgrote meerderheid van de hedendaagse vissen. Hun vinnen worden ondersteund door benige stralen [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Chondrostei**: Een oudere groep straalvinnigen, waaronder steuren [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Holostei**: Een andere, meer basale groep straalvinnigen [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Teleostei**: De meest diverse en geëvolueerde groep straalvinnigen, die de meeste moderne vissen omvat [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Sarcopterygii (Waaiervinnigen)**: Deze groep kenmerkt zich door vlezige, lobvormige vinnen die gepaard zijn en een interne botstructuur hebben, wat de evolutie van ledematen naar landplanten mogelijk maakte [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Coelacanthen**: Oude vissen die als "levende fossielen" worden beschouwd [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Longvissen**: Vissen die naast kieuwen ook over longen beschikken en daardoor zuurstof uit de lucht kunnen halen [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.3.3 Tetrapoda (Vierpotigen)
Deze clade, die voortkomt uit de Sarcopterygii, omvat alle gewervelden met vier ledematen of afstammelingen daarvan [3](#page=3).
* **Amfibieën**: Dieren die een deels aquatisch, deels terrestriële levensstijl hebben en vaak een metamorfose ondergaan [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Reptielen (inclusief vogels)**: Dieren die zich aan een volledig terrestrische levensstijl hebben aangepast, vaak met schubben en een amniot ei. Vogels worden beschouwd als een geëvolueerde tak van reptielen [3](#page=3).
* **Zoogdieren**: Gekenmerkt door haren, melkproductie en een endotherm metabolisme [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** Let bij het bestuderen van deze classificatie op de evolutionaire ontwikkelingen zoals het ontstaan van kaken en ledematen, omdat deze de basis vormen voor de verschillende groepen binnen de gewervelden. De overgang van water naar land is cruciaal om te begrijpen waarom de Tetrapoda zo'n belangrijke afsplitsing zijn.
---
# Adaptaties van reptielen voor het landleven
Reptielen vertonen diverse cruciale aanpassingen die hen in staat stellen om succesvol op het land te leven, waaronder een beschermend ei, een droge huid, longademhaling en een aangepaste bloedsomloop [4](#page=4).
### 2.1 Kenmerken van klasse Reptilia
De klasse Reptilia, ook bekend als Sauropsida, omvat onder andere schildpadden, slangen, hagedissen, brughagedissen en krokodillen. Hoewel veel reptielen landdieren zijn, zijn sommige groepen secundair teruggekeerd naar een aquatisch milieu. De skeletten van reptielen zijn volledig verbeend [5](#page=5) [6](#page=6).
### 2.2 Anatomische en fysiologische aanpassingen
#### 2.2.1 Droge huid met hoornschubben
Een van de meest significante aanpassingen is de droge huid die bedekt is met hoornschubben, voornamelijk opgebouwd uit keratine. Deze schubben bieden een effectieve bescherming tegen uitdroging, wat essentieel is voor overleving buiten het water [6](#page=6).
#### 2.2.2 Longademhaling
Reptielen ademen lucht via longen en maken gebruik van thoracale ventilatie. In tegenstelling tot zoogdieren hebben reptielen geen diafragma; de ademhaling wordt gestuurd door het uitzetten en verkleinen van de ribbenkast. Het uitzetten van de ribbenkast creëert negatieve druk, waardoor lucht de longen instroomt, terwijl het verkleinen ervan positieve druk genereert die lucht uitademt. Sommige reptielen maken daarnaast gebruik van een keelpompmechanisme om de ademhaling te ondersteunen [7](#page=7).
#### 2.2.3 Bloedsomloop
Reptielen hebben een onvolledige dubbele bloedsomloop. Hun hart bestaat uit twee atria en twee ventrikels die slechts gedeeltelijk gescheiden zijn. Bij krokodillen zijn de ventrikels echter volledig gescheiden, wat leidt tot een volledige dubbele bloedsomloop [8](#page=8).
#### 2.2.4 Voortplanting en ontwikkeling
De bevruchting bij reptielen is inwendig. Ze kunnen eierleggend (ovipaar) of levendbarend (vivipaar) zijn, en de ontwikkeling is steeds rechtstreeks, zonder een larvaal stadium. Het kenmerkende amniote ei, ook wel cleidoïsch ei genoemd, is een cruciale aanpassing voor landleven. Dit ei heeft een eischaal en verschillende beschermende membranen: het amnion voor bescherming, het chorion voor gasuitwisseling, de dooierzak voor voedsel, en de allantoïs voor de opslag van afvalstoffen. De membranen en de schaal worden na de bevruchting gevormd [4](#page=4) [9](#page=9).
#### 2.2.5 Ectothermie
Reptielen zijn ectotherm, wat betekent dat hun lichaamstemperatuur afhankelijk is van de omgevingstemperatuur. Ze reguleren hun temperatuur door gedrag, zoals zonnebaden om op te warmen of schaduw op te zoeken om af te koelen [6](#page=6).
### 2.3 Groepen binnen de reptielen
De reptielen worden ingedeeld in verschillende groepen, waaronder krokodillen, vogels en dinosauriërs (nu uitgestorven, met vogels als levende afstammelingen), en hagedissen, slangen en brughagedissen. Een opvallend feit is dat vogels de enige nog levende dinosauriërs zijn. Schildpadden vormen een aparte groep [10](#page=10) [11](#page=11).
> **Tip:** De aanpassingen van reptielen voor het landleven, zoals het amniote ei en de droge huid, waren evolutionair gezien een grote stap die de diversificatie van gewervelden op het land mogelijk maakte.
> **Voorbeeld:** Het cleidoïsche ei van reptielen is vergelijkbaar met het ei van vogels, beide bieden een beschermde, waterdichte omgeving voor de ontwikkeling van het embryo, met membranen voor gasuitwisseling en afvalopslag [4](#page=4).
---
# Kenmerken en aanpassingen van vogels
Vogels, geclassificeerd onder subphylum Vertebrata en klasse Aves, vertonen een reeks evolutionaire aanpassingen die hen onderscheiden, met name hun affiniteit met dinosauriërs en hun vermogen tot vliegen [12](#page=12).
### 3.1 Evolutionaire connectie met dinosauriërs
De evolutionaire link tussen vogels en dinosauriërs is evident, waarbij vroege vogels zoals *Archaeopteryx* zowel dinosauruskenmerken als vogelkenmerken vertoonden. Deze kenmerken omvatten onder andere tanden en klauwen, naast de aanwezigheid van veren. Hoewel de oudste levende vogels op aarde al lang bestaan, zijn zangvogels de grootste en meest recent ontstane orde [12](#page=12) [13](#page=13).
### 3.2 Anatomische en fysiologische kenmerken
Vogels zijn tetrapoden waarvan de voorpoten zijn geëvolueerd tot vleugels. Hoornschubben zijn uitsluitend aanwezig op de achterpoten. De huid van vogels is klierloos, met uitzondering van de stuitklier. Het dieet van vogels kan variëren van herbivoor, carnivoor tot omnivoor. Een kenmerkend anatomisch element is de stuitklier, die aanwezig is [14](#page=14).
### 3.3 Aanpassingen aan vliegen
Vliegen vereist gespecialiseerde aanpassingen. Het skelet van vogels is lichtgewicht, mede dankzij holle beenderen. Ze beschikken over een hoornsnavel zonder tanden. Veren, essentieel voor vliegen, zijn opgebouwd uit keratine en worden beschouwd als gemodificeerde hoornschubben [15](#page=15).
Een veer bestaat uit verschillende componenten: de schacht vormt de centrale as, waaruit de spoel zich vertakt. De spoel is verder gedetailleerd met baardjes, en aan de baardjes zitten weer haakjes die de baardjes aan elkaar verbinden en zo de veer structuur geven [16](#page=16).
Voor de vliegspieren is een sterk borstbeen cruciaal. Dit borstbeen is vaak voorzien van een bootvormige uitstulping, de kiel genaamd, waaraan de krachtige borstspieren, zoals de grote en kleine borstspier, bevestigd zijn. Deze spieren zijn essentieel voor de neerwaartse en opwaartse slagbewegingen van de vleugels [17](#page=17).
> **Tip:** De combinatie van een licht skelet, een gestroomlijnd lichaam en krachtige vliegspieren, ondersteund door de aerodynamische eigenschappen van veren, maakt efficiënt vliegen mogelijk [15](#page=15) [17](#page=17).
### 3.4 Endothermie en metabolisme
Vogels zijn endotherm, wat betekent dat ze hun lichaamstemperatuur constant houden, ongeacht veranderingen in de omgevingstemperatuur. De veren dragen bij aan deze warmte-isolatie. De lichaamstemperaturen van vogels zijn doorgaans hoog, wat een hoog metabolisme ondersteunt [18](#page=18) [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** De grafiek toont de lichaamstemperaturen van verschillende organismen, waarbij de vogels een significante hogere constante temperatuur handhaven dan bijvoorbeeld reptielen [18](#page=18).
### 3.5 Efficiënte ademhaling
Vogels hebben een zeer efficiënt ademhalingssysteem dat bestaat uit longen met een buizenstelsel en luchtzakken. Dit systeem zorgt voor een continue stroom van zuurstofrijke lucht door de longen. De luchtzakken spelen een sleutelrol in dit proces, waardoor er een unidirectionele luchtstroom ontstaat die de parabronchi in de longen continu van zuurstof voorziet. Dit systeem omvat zowel de voorste als de achterste luchtzakken [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Tip:** Het unieke ademhalingssysteem van vogels, met luchtzakken die een dubbele ventilatie van de longen mogelijk maken, is een cruciale aanpassing voor de hoge energiebehoefte van vliegen [20](#page=20) [21](#page=21).
### 3.6 Efficiënte bloedsomloop
Vogels beschikken over een efficiënte, dubbele bloedsomloop. Hun hart is complex en bestaat uit twee atria en twee volledig gescheiden ventrikels. Deze scheiding zorgt ervoor dat zuurstofrijk en zuurstofarm bloed niet vermengd raken, wat essentieel is voor een efficiënte zuurstoftoevoer naar de weefsels. De bloedsomloop omvat zowel de pulmonaire (longen) als de systemische (lichaam) bloedsomloop [22](#page=22).
### 3.7 Voortplanting
De voortplanting bij vogels vindt plaats via inwendige bevruchting. Dit gebeurt vaak via een ‘cloacale kus’, waarbij de cloaca van de man en vrouw contact maken. De cloaca is een veelzijdige ruimte waarin de uitmondingen van het voortplantings-, excretie- en verteringsstelsel samenkomen. Vogels leggen cleidoïsche, amnioot eieren met een kalkschaal [23](#page=23).
Na het uitkomen van het ei onderscheiden vogels zich in twee categorieën: nestvlieders, die het nest kort na het uitkomen verlaten, en nestblijvers, die langer in het nest blijven [24](#page=24).
---
# Eigenschappen en diversiteit van zoogdieren
Dit gedeelte beschrijft de evolutionaire oorsprong, anatomische kenmerken en diverse voortplantingsstrategieën van zoogdieren [26](#page=26) [27](#page=27).
### 4.1 Evolutionaire oorsprong
Zoogdieren zijn geëvolueerd uit een reptielenvoorouder, specifiek binnen de Synapsida, die zich verder ontwikkelden tot Therapsida en uiteindelijk de Cynodontia [26](#page=26).
### 4.2 Skelet en anatomie
* Zoogdieren behoren tot de Tetrapoda en bezitten nagels, klauwen of hoeven [27](#page=27).
* Ze hebben een (bijna) volledig verbeend skelet [27](#page=27).
#### 4.2.1 Gebit
* Zoogdieren hebben een heterodont gebit, wat betekent dat hun tanden gespecialiseerd zijn in vorm, grootte en functie, aangepast aan hun eetwijze. Dit staat in contrast met het homodonte gebit van reptielen en vissen [27](#page=27).
* De belangrijkste tandtypes zijn snijtanden, hoektanden en kiezen (molaren) [27](#page=27).
* Sommige zoogdieren, zoals walvissen, hebben embryonale tanden die later vervangen worden door baleinen [28](#page=28).
#### 4.2.2 Spijsverteringsstelsel
Het spijsverteringsstelsel varieert afhankelijk van de voedingswijze (herbivoor, omnivoor, carnivoor) [29](#page=29).
* **Insectivoor:** Korte darm, geen caecum [29](#page=29).
* **Herbivoor (herkauwer):** Heeft een complexe maag bestaande uit een rumen, reticulum, omasum en abomasum, een lange dunne en dikke darm, en een spiraallus. Dit type herbivoor is een voordarmfermenteerder [29](#page=29).
* **Herbivoor (einddarmfermenteerder):** Heeft een groot caecum en een lange dunne en dikke darm [29](#page=29).
* **Carnivoor:** Heeft een relatief korte darm en een klein caecum [29](#page=29).
#### 4.2.3 Ademhaling en circulatie
* Zoogdieren ademen met behulp van longen en een diafragma (middenrif) dat de borst- en buikholte scheidt [30](#page=30).
* Tijdens inademing trekt het diafragma samen en wordt het platter, waardoor het volume van de borstkas vergroot. Bij uitademing ontspant het diafragma en verkleint het volume van de borstkas. Bij rust is het diafragma ontspannen [30](#page=30).
* Ze bezitten een efficiënte, dubbele bloedsomloop met een hart dat twee atria en twee volledig gescheiden ventrikels heeft [30](#page=30).
#### 4.2.4 Endothermie en huid
* Zoogdieren zijn endotherm, wat betekent dat ze hun eigen lichaamswarmte reguleren [31](#page=31).
* Hun huid is voorzien van klieren, waaronder talg- en zweetklieren, en haren die zorgen voor thermische isolatie [31](#page=31).
* Haren kunnen gemodificeerd zijn voor verschillende functies, zoals aanraking (snorharen bij otters) of bescherming (stekels bij egels). Sommige zoogdieren, zoals dolfijnen, hebben geen haren [32](#page=32).
#### 4.2.5 Melkklieren
Een unieke eigenschap van zoogdieren is de aanwezigheid van melkklieren, die dienen voor de voeding van de jongen [33](#page=33).
### 4.3 Voortplantingsstrategieën
Zoogdieren kennen verschillende voortplantingsstrategieën, gekenmerkt door inwendige bevruchting [34](#page=34).
* **Eierleggende zoogdieren (Monotremata):**
* Voorbeelden zijn het vogelbekdier en mierenegels [36](#page=36).
* Ze zijn ovipaar (leggen eieren) [36](#page=36).
* Ze bezitten een cloaca [36](#page=36).
* Melkklieren zijn aanwezig, maar er zijn geen tepels; de melk wordt uitgescheiden op de huid [36](#page=36).
* **Buideldieren (Marsupialia):**
* De ontwikkeling vindt plaats in de baarmoeder gedurende een korte periode [37](#page=37).
* Het embryo ontwikkelt zich verder in een buidel, waarin zich tepels bevinden voor de melktoevoer [37](#page=37).
* Ze zijn vivipaar (levendbarend) [37](#page=37).
* **Placentaire zoogdieren (Placentalia):**
* Deze groep is vivipaar [38](#page=38).
* De ontwikkeling van de foetus vindt plaats in de baarmoeder, gevoed via een placenta die gevormd wordt uit foetaal en moederlijk weefsel [34](#page=34) [38](#page=38).
* Ze bezitten tepels voor het voeden van de jongen na de geboorte [38](#page=38).
> **Tip:** Het heterodont gebit is een cruciaal aanpassing die de gespecialiseerde voedingsgewoonten van zoogdieren weerspiegelt en hen in staat stelt een breed scala aan voedselbronnen te benutten [27](#page=27).
>
> **Tip:** De evolutie van het diafragma en de efficiënte bloedsomloop zijn sleutelkenmerken die bijdragen aan de endothermie en hoge metabolisme van zoogdieren, wat hen in staat stelt actief te zijn in diverse omgevingen en temperaturen [30](#page=30) [31](#page=31).
---
# Evolutie en kenmerken van primaten
Dit onderwerp behandelt de evolutionaire ontwikkeling van primaten, inclusief de mens, en hun specifieke aanpassingen aan een leven in bomen.
### 5.1 Indeling en aanpassingen van primaten
De mens behoort tot de orde van de primaten (Primates). Deze orde kenmerkt zich door specifieke aanpassingen die evolutionair zijn ontstaan ten behoeve van een arboreale (in bomen levende) levensstijl [40](#page=40).
#### 5.1.1 Fysieke aanpassingen voor arboreaal leven
Belangrijke aanpassingen die primaten helpen bij het leven in bomen omvatten:
* **Binoculair zicht:** Dit stelt primaten in staat om met beide ogen tegelijkertijd op een object te focussen, wat cruciaal is voor diepteperceptie en nauwkeurige inschatting van afstanden bij het springen tussen takken [40](#page=40).
* **Grijpende vingers en tenen:** De aanwezigheid van grijpende handen en voeten met opponeerbare duimen en/of grote tenen biedt een stevige grip op takken, wat essentieel is voor stabiliteit en mobiliteit in een boomrijke omgeving [40](#page=40).
#### 5.1.2 Verdere evolutionaire ontwikkelingen
Naast de aanpassingen voor arboreaal leven, zijn er verdere evolutionaire trends binnen de primaten:
* **Grotere hersenen:** Er is een tendens naar de ontwikkeling van grotere en complexere hersenen, wat samenhangt met verbeterde cognitieve vaardigheden [41](#page=41).
* **Meer sociale interacties:** Primaten vertonen vaak complexere sociale structuren en interacties, wat kan bijdragen aan overleving en reproductie [41](#page=41).
* **Verlies van de staart:** Bij sommige primaten, waaronder gibbons, mensapen en mensen, is de staart in de evolutie verloren gegaan [41](#page=41).
> **Tip:** Begrijp de directe link tussen de fysieke aanpassingen van primaten en de selectiedrukken van hun leefomgeving in de bomen. Dit verklaart veel van hun unieke anatomische kenmerken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Chordadieren (Chordata) | Een fylum binnen het dierenrijk dat zich kenmerkt door een notochord (rugpees), een dorsale holle zenuwstreng, faryngeale spleten en een post-anale staart tijdens een deel van hun ontwikkeling. |
| Vertebrata | Een subfylum van de Chordadieren, waartoe de gewervelden behoren. Kenmerkend is de aanwezigheid van een wervelkolom die de notochord vervangt. |
| Amniota | Een clade van gewervelde dieren die een amnioot ei produceren, wat essentiële aanpassingen biedt voor voortplanting op het land door bescherming en voeding te bieden aan het embryo. |
| Amnioot ei | Een ei dat bedekt is met een reeks beschermende membranen: het amnion, chorion en allantoïs, naast de dooierzak, waardoor embryo's zich buiten water kunnen ontwikkelen. |
| Cleidoïsch ei | Een type amnioot ei met een kalkschaal die bescherming biedt en gasuitwisseling mogelijk maakt, kenmerkend voor reptielen, vogels en eierleggende zoogdieren. |
| Ectotherm | Een organisme waarvan de lichaamstemperatuur sterk afhankelijk is van de externe omgevingstemperatuur. Dit vereist gedrag zoals zonnebaden om op te warmen of schaduw op te zoeken om af te koelen. |
| Endotherm | Een organisme dat zijn eigen lichaamstemperatuur kan reguleren, onafhankelijk van de externe omgevingstemperatuur, door interne metabolische processen. |
| Dubbele bloedsomloop | Een circulatiesysteem waarbij bloed twee keer door het hart stroomt per volledige cyclus: één keer naar de longen en één keer naar de rest van het lichaam. Dit verhoogt de efficiëntie van zuurstofvoorziening. |
| Heterodont gebit | Een gebit waarin de tanden gespecialiseerd zijn in vorm, grootte en functie, zoals snijtanden, hoektanden, premolaren en molaren, aangepast aan een specifieke dieetvoorkeur. |
| Placenta | Een tijdelijk orgaan dat zich tijdens de zwangerschap ontwikkelt in de baarmoeder van levendbarende zoogdieren. Het zorgt voor de uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen tussen de moeder en de foetus. |
| Vivipaar | Organismen die levende jongen baren die zich intern hebben ontwikkeld, meestal via een placenta, die de foetus voedt en beschermt tot de geboorte. |
| Ovipaar | Organismen die eieren leggen waarin de ontwikkeling van het embryo plaatsvindt buiten het lichaam van de moeder. De eieren bevatten voedselreserves voor het embryo. |
| Cloaca | Een gemeenschappelijke opening in de achterste afsluiting van het spijsverterings-, urineweg- en voortplantingsstelsel bij vogels, reptielen, amfibieën en sommige zoogdieren. |