Cover
Jetzt kostenlos starten celbiologie 02 - bloed.pdf
Summary
# Bloedsamenstelling en bloedcellen
Bloed is een gespecialiseerd bindweefsel dat uit twee hoofdbestanddelen bestaat: bloedplasma en bloedcellen, die samen zorgen voor het in stand houden van het inwendige milieu en diverse transportfuncties [4](#page=4) [5](#page=5) [7](#page=7).
### 1.1 Algemene samenstelling van bloed
Bloed bestaat uit een cellulair compartiment en een extracellulaire substantie, het bloedplasma. Ongeveer 55% van het totale bloedvolume wordt ingenomen door bloedplasma, terwijl de overige 45% uit bloedcellen bestaat, bekend als het hematocriet [4](#page=4) [5](#page=5) [8](#page=8).
#### 1.1.1 Bloedplasma
Bloedplasma is het lichtgele, vloeibare deel van het bloed. Het bevat opgeloste stoffen en suspensies die essentieel zijn voor het interne milieu van het lichaam. Deze omvatten [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6):
* **Water**: Het hoofdbestanddeel van plasma [6](#page=6).
* **Eiwitten**: Zoals albumine (handhaaft osmotische druk), fibrinogeen (bloedstolling) en immunoglobulines (antistoffen) [6](#page=6).
* **Voedingsstoffen**: Zoals glucose en vetten [6](#page=6).
* **Afvalstoffen**: Zoals CO2 [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Hormonen** [6](#page=6).
* **Zouten** [6](#page=6).
* **Opgeloste zuurstof** [6](#page=6).
#### 1.1.2 Serum
Serum is de vloeistof die overblijft nadat bloed is gestold en de bloedklonter van de vloeistof is gescheiden. Het bevat plasma zonder de stollingseiwitten, aangezien deze tijdens de stolling zijn neergeslagen tot fibrine [4](#page=4) [6](#page=6).
#### 1.1.3 Bloedklonter
Een bloedklonter ontstaat wanneer fibrinogeen, een plasma-eiwit, neerslaat als een netwerk van fibrinedraden, waarin bloedcellen gevangen blijven [4](#page=4).
### 1.2 Bloedcellen
De bloedcellen zijn afkomstig van voorlopers in het beenmerg en lymfoïd weefsel. Ze omvatten erytrocyten, leukocyten en trombocyten [5](#page=5) [7](#page=7) [9](#page=9).
#### 1.2.1 Rode bloedlichaampjes (Erytrocyten)
* **Functie**: Het transporteren van zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2) met behulp van hemoglobine [11](#page=11) [13](#page=13) [7](#page=7).
* **Microscopische kenmerken**: Biconcave schijfjes, zonder kern en met weinig organellen. Ze hebben een diameter van ongeveer 7 µm. Ze kleuren rood met eosine [11](#page=11).
* **Hemoglobine**: Een eiwit dat ongeveer 1/3 van de erytrocytmassa uitmaakt en essentieel is voor gasuitwisseling. Hemoglobine bindt O2 in O2-rijke gebieden (longen) en laat het los in O2-arme gebieden (weefsels). Het bindt ook CO2 uit de weefsels en transporteert dit naar de longen [11](#page=11) [13](#page=13).
* **Levensduur**: Ongeveer 120 dagen. Verouderde erytrocyten worden afgebroken in de milt, lever en beenmerg [11](#page=11) [17](#page=17).
* **Aantal**: Ongeveer 5 miljoen per microliter bloed. Er zijn variaties tussen mannen (5,4 miljoen/mm3) en vrouwen (4,8 miljoen/mm3) [9](#page=9).
* **Reticulocyten**: Jonge erytrocyten die nog ribosomen bevatten, wat een lichte basofilie veroorzaakt. Ze maken ongeveer 1% uit van de totale hoeveelheid rode bloedlichaampjes [12](#page=12).
* **Geldrolschikking (Rouleaux-vorming)**: Een normale schikking waarbij erytrocyten in lange rijen tegen elkaar liggen [12](#page=12).
* **CO-vergiftiging**: Koolmonoxide (CO) bindt sterker aan hemoglobine dan zuurstof, wat leidt tot onvoldoende zuurstoftransport en levensbedreigend zuurstoftekort [11](#page=11) [14](#page=14).
* **EPOGEN (Erytropoëtine - EPO)**: Een hormoon geproduceerd door de nieren dat de productie van rode bloedcellen stimuleert. Bij een lage zuurstofconcentratie in het bloed wordt meer EPO geproduceerd [11](#page=11) [15](#page=15).
* **Bloedgroepen**: Genetisch bepaalde antigenen op het celmembraan van erytrocyten bepalen de bloedgroep (bv. A, B, AB, O) [11](#page=11) [16](#page=16).
* **Afwijkingen**:
* **Stippeling**: RNA-resten, zichtbaar bij gestoorde erytropoëse (bv. loodvergiftiging) [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Howell-Jolly lichaampjes**: Resten van de kern (DNA-fragmenten), pathologisch, o.a. bij miltverwijdering [18](#page=18).
* **Anemie**: Een te gering aantal rode bloedlichaampjes [18](#page=18).
* **Polyglobulinemie**: Een te groot aantal rode bloedlichaampjes [18](#page=18).
* **Hypochroom, normochroom, hyperchroom**: Verwijst naar de hoeveelheid hemoglobine en de kleuring van de cel [18](#page=18).
* **Microcyt, normocyt, macrocyt**: Afwijkingen in grootte (diameter < 6 µm, normaal, > 9 µm) [18](#page=18).
* **Poikilocytose**: Afwijkingen in vorm (bv. sikkelcellen) [18](#page=18).
#### 1.2.2 Witte bloedcellen (Leukocyten)
* **Functie**: Het afweersysteem van het lichaam; ze bestrijden ziekteverwekkers door insluiting of het maken van antistoffen [21](#page=21) [7](#page=7).
* **Algemene kenmerken**: Bolvormig in suspensie, bezitten een kern en celorganellen, maar geen hemoglobine [21](#page=21).
* **Aantal**: 5000 – 9000 per microliter bloed [9](#page=9).
* **Classificatie**:
* **Agranulocyten**: Regelmatig gevormde kern, geen specifieke granules in cytoplasma [21](#page=21).
* **Lymfocyten**:
* **Kenmerken**: Kleine cellen (6-8 µm), relatief grote kern (heterochromatisch), azurofiele granules (lysosomen) in cytoplasma [23](#page=23).
* **Functie**: Specifieke immuunreactie tegen antigenen [23](#page=23).
* **Populaties**: B-lymfocyten (produceren antistoffen, humorale immuniteit) en T-lymfocyten (cellulaire immuniteit) [25](#page=25).
* **Aantal in bloed**: 20-40% van de leukocyten [9](#page=9).
* **Monocyten**:
* **Kenmerken**: Grootste cellen (10-18 µm), nier- tot hoefijzervormige kern (minder dens chromatine dan lymfocyten), veel lysosomen [28](#page=28).
* **Functie**: Fagocytose van dode cellen, debris en lichaamsvreemd materiaal (mononucleair fagocytisch systeem); antigen presenterende cellen (APC) [28](#page=28).
* **Differentiatie**: Verlaat bloedbaan en worden weefselmacrofagen [28](#page=28).
* **Aantal in bloed**: 3-8% van de leukocyten [9](#page=9).
* **Granulocyten**: Onregelmatig, gelobde kern; specifiek gekleurde granules in cytoplasma [21](#page=21) [36](#page=36).
* **Neutrofielen**:
* **Kenmerken**: 40-75% van de leukocyten, ongeveer 10 µm, sterk ingesnoerde/gelobde kern (3-5 lobben), cytoplasma met lysosomen en specifieke granules (alkalische fosfatase, bactericide substanties) [30](#page=30).
* **Functie**: Eerste afweer tegen bacteriële infecties, fagocytose, migreren naar beschadigde gebieden. Kortlevend buiten de bloedbaan [30](#page=30) [36](#page=36).
* **Eosinofielen**:
* **Kenmerken**: 1-4% van de leukocyten, ongeveer 10 µm, brilvormige kern (vaak 2 lobben), cytoplasma met specifieke granules (Major Basic Protein, bepaalt kleurbaarheid met eosine) [32](#page=32).
* **Functie**: Bestrijden van worminfecties, opruimen van antigen-antilichaam complexen bij allergieën [32](#page=32) [36](#page=36).
* **Basofielen**:
* **Kenmerken**: Minder dan 1% van de leukocyten, ongeveer 10 µm, gelobde, gemaskeerde kern, cytoplasma met granules die kleuren met basische kleurstoffen (histamine, heparine) [34](#page=34).
* **Functie**: Rol bij allergieën, stimuleren vasodilatatie (histamine), voorkomen bloedstolling (heparine) [34](#page=34) [36](#page=36).
* **Diapedese**: Het vermogen van leukocyten om de bloedbaan te verlaten door tussen endotheelcellen te glijden om in het weefsel terecht te komen [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Fagocytose**: Het proces waarbij cellen (vooral neutrofielen en macrofagen) deeltjes, zoals bacteriën, opnemen en vernietigen [22](#page=22) [30](#page=30).
#### 1.2.3 Bloedplaatjes (Trombocyten)
* **Functie**: Spelen een cruciale rol bij de bloedstolling (hemostase) [37](#page=37) [40](#page=40) [7](#page=7).
* **Microscopische kenmerken**: Kleine, donker gekleurde, schijfvormige fragmenten (kernloos). Diameter 2-4 µm. Licht basofiel cytoplasma met lysosomen (azurofielekorrels) [38](#page=38) [3](#page=3).
* **Ontstaan**: Ontstaan in het beenmerg door afsnoering van cytoplasma van megakaryocyten. Eén megakaryocyt kan ongeveer 3000 bloedplaatjes produceren [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [9](#page=9).
* **Aantal**: 150.000-300.000 per microliter bloed [38](#page=38) [9](#page=9).
* **Levensduur**: Circuleren ongeveer tien dagen in het bloed [37](#page=37).
* **Proces bij beschadiging**: Adhereren aan de beschadigde wand, agglutineren onderling en vormen met stollingsfactoren (zoals Von Willebrand-factor) een stolsel om bloedverlies te beperken. Fibrinogeen wordt omgezet in fibrine voor versteviging [37](#page=37) [40](#page=40).
### 1.3 Bloedvorming (Hematopoëse)
De aanmaak van bloedcellen vindt plaats in bloedvormende organen, met name het rode beenmerg bij volwassenen [41](#page=41).
#### 1.3.1 Beenmerg
Beenmerg is sponsachtig weefsel dat bloedvaten bevat en fungeert als een 'fabriek' voor bloedcellen [41](#page=41).
* **Multipotente stamcellen**: Cruciale cellen in het beenmerg die zich kunnen ontwikkelen tot verschillende celtypen, waaronder bloedcellen [26](#page=26) [41](#page=41).
* **Hematopoëse**: Het proces waarbij verschillende bloedcellen zich ontwikkelen uit stamcellen [41](#page=41).
#### 1.3.2 Rood beenmerg
Op zwakke vergroting ziet men een grofkorrelige massa met lege ruimtes door vetcellen. Op sterke vergroting ziet men verschillende cellen van de myeloïde reeks, waaronder megakaryocyten (opvallend door grootte en kernstructuur) [2](#page=2).
---
# Het immuunsysteem
Het immuunsysteem is een complex netwerk dat het lichaam beschermt tegen ziekteverwekkers en zieke eigen cellen, opgebouwd uit verschillende lagen en met diverse celtypen en moleculen [44](#page=44).
### 2.1 Overzicht van afweersystemen in de gastheer
De gastheerverdediging tegen ziekteverwekkers die mechanische/chemische grenzen overschrijden, is opgebouwd uit drie lagen [45](#page=45):
* **Mechanische en chemische verdedigingen:** Dit zijn de eerste barrières, zoals de huid (epitheel) en fysieke barrières, en chemische middelen zoals de lage pH van de maag en antibacteriële enzymen in tranen [46](#page=46).
* **Het aangeboren immuunsysteem:** Dit systeem wordt binnen minuten tot uren na infectie geactiveerd en omvat cellen zoals fagocyten (neutrofielen, dendritische cellen, macrofagen), natural killer (NK) cellen, en moleculen zoals complementeiwitten en interleukinen. Het aangeboren immuunsysteem kan een adaptieve respons versterken [46](#page=46).
* **Het adaptieve immuunsysteem:** Dit systeem wordt volledig geactiveerd na enkele dagen en wordt gemedieerd door B- en T-lymfocyten. Het adaptieve immuunsysteem kan de aangeboren immuniteit versterken [47](#page=47).
Ontsteking is een vroege reactie op weefselbeschadiging of infectie en combineert elementen van zowel het aangeboren als het adaptieve immuunsysteem [45](#page=45).
#### 2.1.1 Lymfoïde organen en transport
Het transport van immuuncellen door het lichaam is essentieel voor een effectieve afweer [48](#page=48).
* **Primaire lymfoïde organen:** Hier vindt de generatie van lymfocyten plaats. Het beenmerg produceert B-cellen en T-cel precursors, terwijl de thymus de rijping van T-cellen verzorgt [48](#page=48).
* **Secundaire lymfoïde organen:** Lymfeklieren en de milt zijn betrokken bij het initiëren van immuunresponsen. Lymfeklieren fungeren als filters die antigeninformatie verzamelen uit verschillende lichaamsdelen en deze presenteren aan B- en T-cellen om een adaptieve immuunrespons op te wekken. Leukocyten circuleren door het lichaam en bevinden zich in weefsels en lymfeklieren [48](#page=48) [49](#page=49).
#### 2.1.2 Initiatie van adaptieve immuunrespons in lymfeklieren
De initiatie van een adaptieve immuunrespons vindt plaats in de lymfeklieren door een reeks stappen [49](#page=49):
1. Lymfocyten verlaten de bloedsomloop en vestigen zich in de lymfeklieren.
2. Lymfe levert oplosbaar antigen en met antigen geladen dendritische cellen aan de lymfeklieren via afferente lymfevaten.
3. Oplosbaar antigen wordt herkend door B-cellen.
4. Met antigen geladen dendritische cellen presenteren antigenen aan T-cellen.
5. Interactie tussen T- en B-cellen stimuleert B-cellen om follikels binnen te gaan en te differentiëren tot plasmacellen, die grote hoeveelheden immunoglobulinen (antilichamen) produceren.
6. Efferente lymfevaten voeren lymfe terug naar de bloedsomloop.
### 2.2 Belangrijke componenten van het afweersysteem
Verschillende moleculen en celtypen spelen cruciale rollen in het afweersysteem [50](#page=50).
* **Leukocyten (witte bloedcellen):** Dit zijn de cellen van het immuunsysteem [50](#page=50).
* **Cytokinen:** Eiwitten die dienen als signaalstoffen voor interne communicatie tussen cellen, betrokken bij immuunreacties, afweer en replicatie van witte bloedcellen. Ze hebben ook een terugkoppelingsfunctie naar geheugencellen [50](#page=50) [57](#page=57).
* **Antilichamen (immunoglobulinen):** Eiwitten geproduceerd door B-cellen die specifiek aan antigenen binden [50](#page=50) [58](#page=58).
* **Complement:** Een systeem van ongeveer 30 eiwitten die in het bloed circuleren in een inactieve vorm en, wanneer geactiveerd, een kettingreactie aangaan om pathogenen aan te vallen [50](#page=50) [51](#page=51).
### 2.3 Het complementsysteem
Het complementsysteem is een cruciaal onderdeel van zowel het aangeboren als het verworven immuunsysteem. Het bestaat uit een cascade van proteasen die het C3-protease activeren, en heeft de volgende functies [51](#page=51):
* **Opsonisatie:** Complementeiwitten binden zich aan pathogenen, waardoor ze makkelijker herkend en gefagocyteerd worden door cellen zoals macrofagen en neutrofielen.
* **Lysis van pathogenen:** Sommige complementeiwitten vormen het membrane attack complex (MAC), dat gaten maakt in het celmembraan van pathogenen, wat leidt tot hun lysis.
* **Activatie van ontstekingsreacties:** Complementfragmenten trekken immuuncellen aan naar de plaats van infectie en stimuleren ontsteking.
* **Verwijdering van immuuncomplexen:** Complement helpt bij het opruimen van antigen-antilichaam complexen die anders schade zouden kunnen veroorzaken.
Er zijn drie activeringsroutes voor het complementsysteem [51](#page=51).
### 2.4 Cellen in het afweersysteem
Verschillende soorten witte bloedcellen hebben specifieke rollen in het immuunsysteem [52](#page=52) [53](#page=53).
* **B-cellen:** Spelen een rol in de humorale afweer, waarbij ze antistoffen produceren die ziekteverwekkers in lichaamsvochten onschadelijk maken en fagocytose vergemakkelijken [53](#page=53).
* **T-cellen:** Zijn verantwoordelijk voor de cellulaire afweer, met name bij virusinfecties. Ze kunnen geïnfecteerde cellen "lekprikken" om de celinhoud op te ruimen [53](#page=53).
* **Monocyten, neutrofielen en eosinofielen:** Dit zijn fagocyten die lichaamsvreemde stoffen opnemen en afbreken. Ze kunnen ook antigen-presenterende cellen (APC's) worden om specifieke afweer te activeren [53](#page=53).
#### 2.4.1 Cellulaire afweer
Bij een virusinfectie gaan eigen cellen virussen produceren en presenteren eiwitten (antigenen) via MHC-type-1 moleculen. Macrofagen, die na fagocytose ook MHC-II moleculen met antigenen presenteren en zo APC's worden, spelen een sleutelrol. T-helpercellen, elk met een unieke T-cel receptor (TCR), herkennen deze presentatie en laten cytokines vrij, wat cytotoxische T-cellen activeert. Cytotoxische T-cellen binden aan geïnfecteerde cellen, waarbij eerst perforines vrijkomen die de cel lek maken, gevolgd door granzymes die de cel in apoptose sturen [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 2.4.2 Humorale afweer
Het humorale afweersysteem, ook wel antilichaam-gemedieerde afweer genoemd, is cruciaal voor de bescherming tegen infecties. B-cellen produceren immunoglobulinen (antilichamen) die zich hechten aan ziekteverwekkers. Deze binding kan de activiteit van ziekteverwekkers neutraliseren, ze markeren voor vernietiging door andere immuuncellen, of het complementsysteem activeren. Dit systeem is een essentieel onderdeel van het adaptieve immuunsysteem en draagt bij aan immunologisch geheugen [56](#page=56).
### 2.5 Immunoglobulinen: Structuur en functie
Immunoglobulinen, of antilichamen, zijn eiwitten die adaptieve immuniteit verlenen. De meeste immunoglobulinen bestaan uit twee identieke zware en lichte ketens met constante en variabele gebieden die antigen-specifieke bindingsplaatsen bevatten. Ze worden onderverdeeld in klassen op basis van de constante regio's in hun zware keten. Elk B-lymfocyten produceert een uniek immunoglobuline dat specifiek is voor een bepaald antigen. Constante regio's stellen antilichamen in staat om complement te binden en te interageren met Fc-receptoren voor transport of fagocytose [58](#page=58).
Fragmentatie van immunoglobulinen met proteasen levert verschillende fragmenten op, waaronder antigeenbindende F(ab)-fragmenten en een Fc-fragment met andere functionele eigenschappen [58](#page=58).
### 2.6 Klonale selectie
Volgens de klonale selectietheorie produceert elke naïeve B-cel een uniek immunoglobuline. Een grote set lymfocyten is elk uitgerust met zijn eigen unieke antigen-specifieke receptor. Antigeenbinding aan een receptor stimuleert die lymfocyt tot klonale expansie, wat resulteert in de productie van grote hoeveelheden van een specifiek antilichaam [59](#page=59).
### 2.7 Immunologisch geheugen
Het verworven afweersysteem onthoudt kenmerken van ziekteverwekkers na eerdere blootstelling. Bij herinfecties reageren B-geheugencellen als eerste en snelst, samen met antistoffen, om de ziekteverwekker op te ruimen en verdere ziekte te voorkomen. Na het opruimen van een infectie gaan de meeste afweercellen dood, maar geheugencellen (B- en T-geheugencellen) blijven langdurig aanwezig, waardoor het lichaam immunologisch geheugen opbouwt [60](#page=60).
### 2.8 Regulatoire T-cellen (Treg) en immunotolerantie
Regulatoire T-cellen (Treg-cellen) spelen een cruciale rol in de controle van immuunresponsen en het handhaven van immunotolerantie, het voorkomen van destructieve reacties tegen eigen weefsels. De ontdekking van Treg-cellen (CD4+CD25+FOXP3+) en hun belang in de controle van zelf-reactieve responsen heeft het veld van Treg-cel-gemedieerde perifere immunotolerantie revolutionair veranderd [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Toepassingen:** Het verhogen van het aantal Treg-cellen kan auto-immuunreacties onderdrukken, terwijl het verlagen ervan de immuunrespons tegen kankers kan versterken. Klinische onderzoeken testen momenteel deze mogelijkheden [62](#page=62).
---
# Bloedvorming en hematopoëse
Bloedvorming, of hematopoëse, is het proces waarbij bloedcellen worden aangemaakt vanuit stamcellen in het beenmerg en lymfoïd weefsel [9](#page=9).
### 3.1 De oorsprong van bloedcellen
Rijpe bloedcellen hebben een beperkte levensduur en moeten daarom continu worden aangevuld vanuit bloedvormende organen. Bij volwassen mensen is dit voornamelijk het rode beenmerg [41](#page=41).
#### 3.1.1 Het beenmerg als bloedvormend orgaan
Het beenmerg is een sponsachtig weefsel, voornamelijk gelegen in de holtes van lange platte beenderen zoals het borstbeen en de heupbeenderen. Het bevat bloedvaten en twee soorten stamcellen: mesenchymale en hematopoëtische stamcellen. Het rode beenmerg bevat veel minder vetcellen dan geel beenmerg en is de plaats waar alle bloedcellen worden aangemaakt. Op zwakke vergroting van rood beenmerg ziet men een grofkorrelige massa met gaten, veroorzaakt door verdwenen vetcellen. Op sterke vergroting zijn diverse cellen van de myeloïde reeks zichtbaar [2](#page=2) [41](#page=41).
> **Tip:** Het beenmerg wordt ook wel de 'fabriek' van bloedcellen genoemd [41](#page=41).
#### 3.1.2 Stamcellen en hun potentieel
* **Multipotente stamcellen:** Deze stamcellen hebben het vermogen zich te ontwikkelen tot verschillende, meer gespecialiseerde celtypen [26](#page=26).
* **Hemopoëtische stamcellen:** Deze zijn multipotent en kunnen differentiëren tot diverse bloedceltypen, zoals rode bloedcellen, bloedplaatjes en witte bloedcellen. Hun ontwikkeling is echter beperkt tot het bloedstelsel [26](#page=26).
* **Hematopoëse:** Dit is het proces waarbij bloedcellen zich ontwikkelen uit stamcellen. Onder invloed van omgevings- en hormonale factoren differentiëren multipotente hematopoëtische cellen zich tot specifieke bloedceltypen [41](#page=41).
### 3.2 De verschillende bloedceltypen
Bloed is een gespecialiseerde vorm van bindweefsel en bestaat uit bloedcellen en bloedplasma. De voorlopers van bloedcellen bevinden zich in het beenmerg en lymfoïd weefsel [2](#page=2) [9](#page=9).
#### 3.2.1 Rode bloedlichaampjes (erythrocyten)
* **Kenmerken:** Rode, ronde cellen zonder kern maar met een centrale indeuking [2](#page=2).
* **Aantal:** Ongeveer 5,4 miljoen per mm³ bij mannen en 4,8 miljoen per mm³ bij vrouwen [9](#page=9).
* **Levensduur en productie:** Rode bloedcellen leven ongeveer 120 dagen. Nieuwe rode bloedcellen worden continu aangemaakt in het beenmerg. Er worden ongeveer 2 miljoen rode bloedcellen per seconde afgebroken en tegelijkertijd bijgevormd [15](#page=15) [17](#page=17).
* **Regulatie:** De productie van rode bloedcellen wordt gestimuleerd door het hormoon erytropoëtine (EPO), geproduceerd door de nieren. Bij een lage zuurstofconcentratie in het bloed produceren de nieren extra EPO [15](#page=15).
> **Example:** Bij lage zuurstofniveaus (hypoxie) stimuleren de nieren de aanmaak van meer rode bloedcellen door EPO-productie te verhogen, wat de zuurstoftransportcapaciteit van het bloed vergroot [15](#page=15).
#### 3.2.2 Witte bloedcellen (leukocyten)
* **Aantal:** 5000 tot 9000 per µl bloed [9](#page=9).
* **Classificatie:**
* **Agranulocyten:**
* Lymfocyten: 20-40% van de leukocyten. Ze bevinden zich voornamelijk in de bloedbaan en staan in voor cellulaire immuniteit [25](#page=25) [9](#page=9).
* Monocyten: 3-8% van de leukocyten. In een uitstrijkje zijn het grote cellen met een hoefijzervormige tot niervormige kern [2](#page=2) [9](#page=9).
* **Granulocyten:**
* Neutrofielen: 40-75% van de leukocyten. Ze hebben een sterk gesegmenteerde kern [2](#page=2) [9](#page=9).
* Eosinofielen: 1-4% van de leukocyten. Ze hebben oranje, korrelig cytoplasma en een brilvormige kern [2](#page=2) [9](#page=9).
* Basofielen: 1% van de leukocyten. Ze vertonen blauw tot violet gekleurde korrels in het cytoplasma [2](#page=2) [9](#page=9).
* **Rol:** De voorlopers van lymfocyten bevinden zich in het beenmerg [25](#page=25).
#### 3.2.3 Bloedplaatjes (trombocyten)
* **Kenmerken:** Fragmenten van cytoplasma afkomstig van megakaryocyten. Ze zijn licht basofiel en bevatten lysosomen (azurofiele korrels). De fragmenten zijn ovaal tot rond en biconvex, met een afmeting tussen de 2 en 4 µm. Een glycocalix omringt de trombocyt en is verantwoordelijk voor adhesie aan de endotheelwand en agglutinatie onderling [38](#page=38).
* **Aantal:** 150.000 tot 300.000 per µl bloed [38](#page=38).
* **Aanmaak:** Ontstaan in het beenmerg door het uiteenvallen van megakaryocyten. Van elke megakaryocyt kunnen ongeveer 3000 bloedplaatjes worden losgemaakt [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Functie:** Cruciaal voor bloedstolling in samenwerking met stollingsfactoren [38](#page=38).
> **Tip:** Trombocyten zijn geen echte cellen, maar ontstaan door afsnoering van cytoplasma van megakaryocyten in het beenmerg [9](#page=9).
### 3.3 Preparaten en observatie
#### 3.3.1 Rood beenmerg preparaat
Op een preparaat van rood beenmerg ziet men op zwakke vergroting een grofkorrelige massa met ronde gaten (veroorzaakt door verloren vetcellen). Op sterke vergroting zijn diverse cellen zichtbaar, waaronder megakaryocyten met hun opvallende mandjesvormige kern [2](#page=2).
#### 3.3.2 Bloed preparaat (uitstrijkje)
Een bloeduitstrijkje wordt gemaakt door een druppel bloed uit te smeren, waarna het wordt gedroogd en gekleurd met basische en zure kleurstoffen, zoals de May-Grünwald-Giemsa kleuring. Op een dergelijk preparaat zijn de volgende bloedcellen te zien [2](#page=2) [9](#page=9):
* Rode bloedlichaampjes: rode, ronde cellen zonder kern [2](#page=2).
* Witte bloedcellen: waaronder neutrofielen, eosinofielen, lymfocyten, monocyten en basofielen, elk met specifieke kenmerken van hun kern en cytoplasma [2](#page=2).
> **Tip:** Zowel het aantal als de vorm van bloedceltypen in een uitstrijkje kan diagnostische betekenis hebben voor ziekten zoals leukemie [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Celbiologie | De studie van cellen, hun structuur, functie, en processen, inclusief hun oorsprong en levenscyclus. |
| Beenmerg | Sponsachtig weefsel dat zich in de holtes van beenderen bevindt en verantwoordelijk is voor de aanmaak van bloedcellen uit stamcellen. |
| Bloedplasma | Het vloeibare deel van het bloed, dat voor het grootste deel uit water bestaat en diverse opgeloste stoffen zoals eiwitten, zouten, voedingsstoffen en afvalproducten bevat. |
| Rode bloedlichaampjes (erytrocyten) | Cellen in het bloed die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof, dankzij het eiwit hemoglobine. Ze zijn biconcaaf, kernloos en hebben een levensduur van ongeveer 120 dagen. |
| Witte bloedcellen (leukocyten) | Cellen van het immuunsysteem die betrokken zijn bij de verdediging tegen infecties en ziekteverwekkers. Ze zijn er in verschillende soorten, zoals neutrofielen, lymfocyten, monocyten, eosinofielen en basofielen. |
| Bloedplaatjes (trombocyten) | Kleine, kernloze celfragmenten die een cruciale rol spelen bij de bloedstolling om bloedverlies te voorkomen. |
| Hemoglobine | Een eiwit dat voornamelijk in rode bloedcellen voorkomt en verantwoordelijk is voor het binden en transporteren van zuurstof en koolstofdioxide. |
| Hematopoëse | Het proces van bloedvorming, waarbij alle soorten bloedcellen (rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes) worden aangemaakt vanuit multipotente hematopoëtische stamcellen. |
| Immuunsysteem | Het complexe netwerk van cellen, weefsels en organen dat het lichaam beschermt tegen ziekteverwekkers zoals bacteriën, virussen en parasieten. |
| Aangeboren immuniteit | De eerste verdedigingslinie van het immuunsysteem, die niet-specifiek is en snel reageert op pathogenen door middel van cellen zoals fagocyten en moleculen zoals complementeiwitten. |
| Adaptieve immuniteit | Een specifiek en adaptief deel van het immuunsysteem dat zich ontwikkelt gedurende het leven en zich richt op specifieke pathogenen door middel van B- en T-lymfocyten, en een immunologisch geheugen opbouwt. |
| Lymfocyten | Een type witte bloedcel dat een sleutelrol speelt in het adaptieve immuunsysteem, onderverdeeld in B-cellen (productie van antilichamen) en T-cellen (cellulaire immuniteit). |
| Fagocytose | Het proces waarbij bepaalde cellen, zoals macrofagen en neutrofielen, lichaamsvreemde deeltjes, celresten of ziekteverwekkers insluiten en afbreken. |
| Antilichamen (immunoglobulinen) | Eiwitten geproduceerd door B-cellen die zich specifiek binden aan antigenen op ziekteverwekkers, om deze onschadelijk te maken of te markeren voor vernietiging. |
| Cytokines | Signaalmoleculen die door cellen van het immuunsysteem worden geproduceerd om de communicatie tussen cellen te reguleren en immuunreacties te coördineren. |
| Complement | Een systeem van bloedeiwitten dat een belangrijke rol speelt in het aangeboren immuunsysteem door pathogenen te lyseren, ontstekingsreacties te activeren en immuuncomplexen te verwijderen. |