Cover
Comença ara de franc Samenvatting%20CW.docx
Summary
# Bouwstenen van communicatie en betekeniscreatie
Dit onderwerp verklaart de fundamentele componenten van communicatie, met een focus op de rol van tekens, semiotiek en de mechanismen achter betekeniscreatie, waaronder denotatie en connotatie.
### 1.1 Het belang van tekens in communicatie
Communicatie wordt gezien als een complex samenspel van sociale, culturele, gedragsmatige en cognitieve aspecten, waarbij tekens de basis vormen voor betekenisvolle interactie.
#### 1.1.1 Semiotiek: de leer van tekens
Semiotiek is het overkoepelende veld dat zich bezighoudt met de studie van tekens, betekenis en taal. Het onderzoekt:
* Tekens zelf en hun indeling.
* Codes en systemen waarin tekens georganiseerd zijn.
* De bredere culturele context waarin tekens en codes opereren.
De semiotiek kent vier subdomeinen:
* **Fonologie:** De studie van klanken en de kleinste klankeenheden.
* **Syntaxis:** De linguïstische studie van taalconventies, patronen en de ordening van tekens.
* **Pragmatiek:** De studie van de relatie tussen betekenis en tekengebruiker, inclusief contextuele en sociale factoren die betekeniscreatie beïnvloeden.
* **Semantiek:** De studie van de relatie tussen een teken en de betekenis die het representeert, onderscheiden in intensie (criteria voor gebruik) en extensie (de klasse van zaken waarop de term van toepassing is).
#### 1.1.2 De structuur van een teken
Een teken is de kleinste eenheid van communicatie en bestaat uit twee componenten:
* **Betekenaar (signifiant - Sa):** De materiële, fysieke verschijningsvorm van het teken (bijvoorbeeld een woord, beeld of geluid).
* **Betekende (signifié - Se):** Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waarnaar de betekenaar verwijst. Dit kan per persoon verschillen.
De relatie tussen de betekenaar en het betekende is in principe arbitrair (gebaseerd op toeval of afspraak).
* **Referent:** Het feitelijke fysieke object of de entiteit waar het teken naar verwijst. Een referent hoeft niet altijd aanwezig te zijn om betekenisvol over te communiceren (bijvoorbeeld bij abstracte concepten als 'liefde' of 'vrijheid').
#### 1.1.3 Betekeniscreatie: denotatie en connotatie
Betekenis wordt gecreëerd op verschillende niveaus:
* **Denotatie:** De letterlijke, objectieve betekenis van een teken. Dit is de betekenis die voor de meeste tekengebruikers hetzelfde is en waar sociale consensus over bestaat. Het is de standaard, neutrale betekenis.
* **Connotatie:** De figuurlijke, subjectieve of bijbetekenis van een teken. Deze kan verder worden onderverdeeld in:
* **Evaluatieve lading:** De gevoelswaarde (positief, negatief, neutraal).
* **Referentiële lading:** De betekenis die afhangt van de persoon, het tijdstip of de culturele context.
Een mogelijk derde niveau is **ideologie**, de manier waarop de samenleving, vaak door machthebbers, de betekenis van communicatie stuurt. Dit kan worden gezien als een **mythe**: bestaande, met waarden beladen ideeën uit de cultuur die via communicatie worden overgedragen.
### 1.2 Tekensystemen en hun indeling
Tekensystemen verwijzen naar de organisatie en functionaliteit van tekens.
#### 1.2.1 Soorten tekens
Er zijn verschillende manieren om tekens in te delen, die van invloed zijn op hoe ze worden begrepen en gebruikt. Dit kan onder andere gebaseerd zijn op de relatie tussen het teken en het object dat het representeert (volgens Peirce):
* **Icoon:** Een teken dat een sterke gelijkenis vertoont met het object dat het representeert (bv. een foto of een piktogram). De herkenning is vaak direct.
* **Index:** Een teken dat een rechtstreeks, natuurlijk verband heeft met het object dat het representeert, vaak gebaseerd op oorzaak en gevolg (bv. rook als index van vuur, of een wijzende vinger). Dit verband wordt geleerd door ervaring.
* **Symbool:** Een teken waarvan de betekenis berust op afspraak of conventie en dus arbitrair is (bv. de meeste woorden in een taal). Dit vereist aanleren en delen van de code.
#### 1.2.2 Digitale en analoge codes
Een belangrijk onderscheid in codes is tussen:
* **Digitale/conventionele codes:** Deze codes, zoals taal, cijfers en letters, hebben geen gradatie in betekenisintensiteit. De betekenis is arbitrair en moet aangeleerd worden door afspraak. Een letter 'A' betekent niet 'meer A' dan een andere letter 'A'.
* **Analoge/natuurlijke codes:** Deze codes, zoals non-verbale communicatie of beelden, kennen wel een gradatie in betekenisintensiteit. Ze zijn vaak situatiegebonden en er is een gelijkenis met wat ze willen uitdrukken (bv. een steeds bozer gezicht).
### 1.3 Elementen van het communicatieproces
Hoewel er geen enkele, overkoepelende definitie is, wordt er consensus bereikt over de fundamentele elementen of bouwstenen van communicatie:
* **Communicator (zender):** De actor die een boodschap uitzendt. Dit kan bewust of onbewust, bedoeld of onbedoeld gebeuren. De communicator kan een individu, groep of organisatie zijn.
* **Boodschap:** De bewustzijnsinhoud die de communicator kenbaar wil maken aan de ontvanger(s). Dit omvat gedachten, normen, waarden, emoties, kennis, etc. Een boodschap wordt gecodeerd in tekens voor transmissie.
* **Vragen over boodschappen:** Communicatie is mogelijk als de boodschap *kan* worden ontvangen, ook al is de ontvanger onbekend of onbedoeld.
* **Transmissie (kanaal, medium):** Het proces en de middelen waarmee de boodschap wordt overgebracht.
* **Kanaal:** De materiële of fysieke drager van het signaal (het teken), als verbindingsschakel tussen actoren.
* **Medium:** Het technische middel waarmee communicatie-inhoud wordt vermenigvuldigd en overgebracht, om ruimte- en tijdsbeperkingen te overbruggen. Niet altijd aanwezig.
* **Ontvanger:** De actor die de boodschap opvangt en decodeert.
* **Feedback:** De reactie van de ontvanger op de boodschap, die de communicator beïnvloedt. Dit kan non-verbaal zijn.
* **Feedforward:** De anticipatie van de communicator op de mogelijke reactie van de ontvanger.
* **Ruis (noise):** Elke storing of interferentie die de communicatie verstoort. Dit kan extern (omgevingslawaai) of intern zijn (psychologisch, semantisch, mechanisch/technisch).
#### 1.3.1 Lagen van de boodschap (schema van Muylle)
Een boodschap heeft doorgaans drie lagen:
* **Referentiële/inhoudelijke aspect:** De zakelijke, feitelijke inhoud van de boodschap.
* **Expressieve/vormelijke aspect:** De 'verpakking' van de boodschap, die invloed heeft op de verwerking ervan (bv. intonatie, lay-out).
* **Appellerende of handelingsaspect:** De verwachting ten aanzien van de ontvanger en de aanzet om iets te doen.
Het **relationele aspect** (weergave van de relatie tussen communicator en ontvanger) is ook cruciaal en wordt mede bepaald door de expressieve laag.
#### 1.3.2 Encoderen en decoderen
* **Encoderen:** Het omzetten van de interne bewustzijnsinhoud in symbolen of tekens door de communicator, voor verzending via een kanaal. Dit vereist een gedeelde code.
* **Decoderen:** Het ontcijferen en interpreteren van de geëncodeerde boodschap door de ontvanger. Dit is een dubbel proces:
* **Syntactisch proces:** Het ontcijferen van de specifieke code.
* **Semantisch proces:** Het interpreteren en toekennen van betekenis.
Er zijn drie vormen van decodering mogelijk:
* **Dominante/hegemonische decodering (preferred reading):** De ontvanger deelt de bedoelde betekenis van de communicator en accepteert deze als natuurlijk.
* **Aberrante decodering (opposite/counter-hegemonic reading):** De ontvanger geeft een andere, afwijkende of tegenovergestelde betekenis dan de communicator, vaak door botsende waarden of wereldvisies.
* **Onderhandelde decodering (negotiated reading):** De ontvanger gaat grotendeels akkoord met de boodschap, maar met enkele aanpassingen of kanttekeningen.
#### 1.3.3 Het belang van gedeelde codes en context
Voor effectieve communicatie is het essentieel dat zender en ontvanger dezelfde codes delen, zodat de interpretatie van de boodschap vergelijkbaar is. De **context** (fysieke plaats, sociale omgeving, psychologisch referentiekader) beïnvloedt zowel het encoderen als decoderen van boodschappen significant.
#### 1.3.4 De rol van de ontvanger
Vroeger werd de ontvanger vaak als passief beschouwd, maar hedendaagse opvattingen benadrukken de **actieve en selectieve rol** van de ontvanger. Dit komt tot uiting in de verschillende vormen van decodering en de strategieën die ontvangers gebruiken om ruis te reduceren of informatie te verwerken (bv. assimilation, realiteitsreductie, selectieve waarneming).
### 1.4 Communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn gesimplificeerde, grafische beschrijvingen van de werkelijkheid die helpen bij het analyseren en begrijpen van het communicatieproces. Ze bieden een kader voor het identificeren van elementen, eigenschappen en relaties.
#### 1.4.1 Historische evolutie van communicatiemodellen
Door de geschiedenis heen is er een verschuiving geweest in de visie op communicatie, wat zich weerspiegelt in diverse modellen:
* **Model van Lasswell (1948):** Een van de eerste modellen, gericht op de klassieke vraag "Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, met welk effect?". Dit is een lineair model met de focus op de zender en het effect.
* **Model van Shannon & Weaver:** Beschrijft het technische karakter van communicatie, met nadruk op de efficiënte overdracht van signalen en de identificatie van technische ruis.
* **Balansmodel van Newcomb (ABX-model):** Een psychologisch model dat de nadruk legt op de behoefte aan evenwicht en de sociale verhoudingen tussen communicerende actoren.
* **Model van Schramm:** Introduceerde een circulair procesmodel met actieve deelnemers, feedback en de erkenning van semantische ruis en contextuele invloeden.
* **Model van Gerbner:** Een complexer model dat tien kernelementen beschrijft en de wisselwerking tussen perceptie, situatie en de open aard van communicatie benadrukt. Het introduceerde ook het onderscheid tussen transactionele en psychofysische perceptie.
* **Model van Jakobson:** Een linguïstisch model dat zes functies van taal en communicatie identificeert: expressieve, conatieve, referentiële, poëtische, metalinguïstische en fatische functies.
#### 1.4.2 Perspectieven op communicatie
Verschillende visies op de praktijk van communicatie beïnvloeden de interpretatie van het communicatieproces:
* **Transmissievisie:** Richt zich op het overbrengen van inhoud en kennis van zender naar ontvanger.
* **Rituele visie (expressiemodel):** Benadrukt de sociale en culturele betekenis van communicatie als een manier om gemeenschappelijke normen en waarden te delen.
* **Attentievisie (publiciteitsmodel):** Ziet communicatie als een proces om de aandacht van het publiek te trekken, vaak vanuit een economisch perspectief.
* **Receptievisie (encoding-decoding-model):** Focus op hoe ontvangers actief betekenis construeren uit mediaboodschappen, afhankelijk van hun context.
### 1.5 Fundamentele concepten in betekeniscreatie
* **Betekeniscreatie:** Het proces waarbij zowel zenders als ontvangers symbolen interpreteren en betekenis toekennen. Dit is geen eenduidig proces en sterk afhankelijk van context, persoonlijke ervaringen en gedeelde codes.
* **Arbitraire relatie (Sa/Se):** De relatie tussen de materiële vorm van een teken (betekenaar) en het concept dat het vertegenwoordigt (betekende) is niet inherent, maar gebaseerd op sociale afspraken.
* **Denotatie vs. Connotatie:** Het onderscheid tussen de letterlijke, objectieve betekenis en de figuurlijke, subjectieve bijbetekenissen van een teken.
* **Code:** Een georganiseerd systeem van tekens dat dient als basis voor communicatie. Het delen van codes is essentieel voor wederzijds begrip.
> **Tip:** Begrijp dat betekenis niet vastzit in woorden of tekens zelf, maar ontstaat in de interactie tussen de gebruiker, het teken en de context. We kunnen niet niet communiceren; zelfs stilte zendt een boodschap uit.
---
# Communicatiemodellen en hun evolutie
Dit onderdeel bespreekt de evolutie van communicatiemodellen, beginnend bij de vroege, lineaire modellen en eindigend met complexere, circulaire en contextuele benaderingen, met nadruk op hun componenten, functies en theoretische achtergronden.
### 2.1 De bouwstenen van communicatie
Communicatie is een complex samengaan van sociale, culturele, gedragsmatige en cognitieve aspecten, dat verder gaat dan enkel het overbrengen van informatie. Het omvat ook gevoelens, rituelen en emoties. De basis voor betekenisvol communiceren ligt in het gebruik van tekens.
#### 2.1.1 Tekens, semiotiek en betekeniscreatie
* **Semiotiek** is het overkoepelende veld dat zich bezighoudt met tekens, betekenis en taal. Het onderzoekt:
* Tekens zelf en hun indeling.
* Codes en systemen waarin tekens georganiseerd zijn.
* De bredere cultuur waarin tekens en codes opereren.
#### 2.1.2 Subdomeinen van semiotiek
* **Fonologie**: Studie van klanken en de kleinste eenheden (letters).
* **Syntaxis**: Linguïstische studie van taalconventies, patronen, structuren en de ordening van tekens.
* **Pragmatiek**: Studie van de relatie tussen betekenis en tekengebruiker, inclusief contextuele en sociale factoren die betekeniscreatie beïnvloeden.
* **Semantiek**: Studie van de relatie tussen het teken en de betekenis, onderverdeeld in:
* **Intensie**: Criteria of kenmerken die bepalen of een term mag worden gebruikt.
* **Extensie**: De klasse van zaken waarop de term correct van toepassing is.
#### 2.1.3 Teken, tekensystemen en tekensindeling
* Een **teken** is de allerkleinste eenheid van communicatie.
* **Betekenaar (signifiant - Sa)**: De materiële of fysieke verschijningsvorm van het teken (bv. beeld, klank, woord).
* **Betekende (signifié - Se)**: Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waarnaar de Sa verwijst. Dit kan per persoon verschillen. De relatie tussen Sa en Se is arbitrair en gebaseerd op afspraak.
* **Referent**: Het eigenlijke fysieke object waar het teken naar verwijst. Dit hoeft niet altijd aanwezig te zijn voor betekenisvolle communicatie. Tekens kunnen ook verwijzen naar concepten waarvoor geen directe fysieke referent bestaat (bv. liefde, engel).
* **Significatie (Roland Barthes)**:
* **Denotatie**: De letterlijke, objectieve betekenis van een teken, waar sociale consensus over bestaat.
* **Connotatie**: De figuurlijke, subjectieve betekenis, inclusief bijbetekenissen, associaties, evaluatieve lading (goed/slecht) en referentiële lading (afhankelijk van persoon, tijd en cultuur).
* Soms wordt een derde niveau onderscheiden: **ideologie**, hoe samenlevingen (machthebbers) de betekenis van boodschappen sturen en organiseren.
#### 2.1.4 Elementen van het communicatieproces
Hoewel er geen eenduidige definitie is, zijn de volgende elementen algemeen erkend:
* **Communicator (Zender)**: De actor die een boodschap uitzendt. Dit kan bewust of onbewust, bedoeld of onbedoeld zijn. Kan een individu of groep/organisatie zijn.
* **Boodschap**: De bewustzijnsinhoud die de communicator kenbaar wil maken. Het externaliseren hiervan gebeurt door encoderen in tekens.
* **Transmissie (Kanaal, Medium)**: Het middel waarmee de boodschap wordt overgebracht.
* **Ontvanger**: De actor die de boodschap ontvangt en decodeert.
**Belangrijke concepten gerelateerd aan de elementen:**
* **Bron**: De actor die een boodschap bevat, maar niet uitzendt.
* **We kunnen niet niet communiceren**: Ook stilte of nietsdoen zendt een boodschap uit.
* **Constante rolwisseling**: Communicator wordt ontvanger en vice versa.
* **Feedback**: De reactie van de ontvanger op de boodschap, die de communicator beïnvloedt (vaak non-verbaal).
* **Feedforward**: Anticiperen op de mogelijke reactie van de ontvanger.
* **Selectie**: Het uitvergroten of minimaliseren van bepaalde aspecten in de boodschap.
* **Copresence**: De fysieke aanwezigheid van de communicator bij de ontvanger tijdens de overdracht, wat extra informatie en geloofwaardigheid kan bieden.
#### 2.1.5 Boodschap: lagen en codering
* **Lagen van de boodschap (schema van Muylle)**:
* **Referentieel/inhoudelijk aspect**: De zakelijke inhoud, verwijzend naar een begrip of materiële zaak.
* **Expressief/vormelijk aspect**: De "verpakking" (lay-out, intonatie) die de verwerking van de boodschap beïnvloedt.
* **Relationeel aspect**: De weergave van de relatie tussen communicator en ontvanger.
* **Appellerend/handelingsaspect**: De verwachting van een reactie of aanzet tot actie bij de ontvanger.
* **Encoderen en decoderen**:
* **Code**: Een systematisch georganiseerde set tekens (bv. Nederlandse taal).
* **Encoderen**: Het omzetten van inhoud in symbolen/tekens door de communicator.
* **Decoderen**: Het ontcijferen (syntactisch proces) en interpreteren (semantisch proces) van de boodschap door de ontvanger.
* **Dominante/hegemonische decodering**: De ontvanger deelt de beoogde betekenis van de communicator.
* **Aberrante decodering**: De ontvanger geeft een afwijkende of tegengestelde betekenis.
* **Onderhandelde decodering**: De ontvanger gaat gedeeltelijk akkoord, maar past de betekenis aan op basis van eigen referentiekader.
#### 2.1.6 Transmissie en ruis
* **Transmissie**: Het overbrengen van de geëncodeerde boodschap.
* **Kanaal**: De materiële of fysieke drager van het signaal (bv. luchtgolven, radiogolven).
* **Medium**: Het technische middel waarmee communicatie-inhoud vermenigvuldigd en overgebracht wordt om ruimte- en tijdsbeperkingen te overbruggen (bv. telefoon, televisie).
* **Ruis (noise)**: Elke storing die de communicatie verstoort:
* **Externe ruis**: Buiten het communicatieproces (bv. omgevingslawaai).
* **Interne ruis**: Binnen het proces (bv. psychologische toestand, semantische missers, technische moeilijkheden).
#### 2.1.7 De ontvanger
Vroeger gezien als passief, nu als een actieve, selectieve actor die boodschappen interpreteert, ruis compenseert en de boodschap assimileert in eigen referentiekaders. Dit beïnvloedt perceptie en onthouden.
### 2.2 Communicatiemodellen door de geschiedenis heen
Communicatiemodellen zijn gesimplificeerde beschrijvingen van de werkelijkheid die componenten, hun eigenschappen en relaties weergeven, met als doel het proces te expliciteren en organiseren.
#### 2.2.1 Het model van Lasswell (1948)
Een vroeg, lineair model dat het communicatieproces beschrijft met vijf essentiële onderdelen, gegroepeerd in productie, inhoud en receptie:
* Wie? (Communicator)
* Zegt wat? (Boodschap)
* Via welk kanaal? (Kanaal)
* Tegen wie? (Ontvanger)
* Met welk effect? (Effect)
**Voordelen**: Nuttig als startpunt, inventariseert bekende elementen.
**Nadelen**: Lineair, weinig aandacht voor feedback, context of de interactieve aard van communicatie.
#### 2.2.2 Het model van Shannon en Weaver (1949)
Beschrijft het technische karakter van communicatie, gericht op het optimaliseren van de verwerking van informatie in telecommunicatie.
* **Componenten**: Informatiebron, zender (transmitter), kanaal, ruisbron, ontvanger (receiver), bestemming.
* **Proces**: Informatie wordt omgezet in signalen (encodering), verzonden via een kanaal, en door de ontvanger weer omgezet in een boodschap (decodering).
* **Nieuwe inzichten**: Introductie van "ruis" als mogelijke verstoring (technisch, semantisch, psychologisch) en het onderscheid tussen receiver en destination.
* **Nadelen**: Voornamelijk gericht op technische aspecten, lineair, weinig aandacht voor betekenis en ontvanger als actieve deelnemer.
#### 2.2.3 Het ABX-model van Newcomb (1953)
Een eerste model van de tweede generatie, met een psychologisch perspectief gericht op attitudeverandering en het streven naar evenwicht in interpersoonlijke relaties.
* **Componenten**: Twee actoren (A en B) die over een onderwerp (X) communiceren om onderlinge attitudes te harmoniseren.
* **Functie**: Het behouden of verbeteren van de balans in de relatie door informatie uit te wisselen, met als doel gelijke oriëntaties te verkrijgen.
* **Nadelen**: Voornamelijk gericht op interpersoonlijke communicatie, niet op massacommunicatie.
#### 2.2.4 Het model van Schramm (1954, 1955)
Breidde het lineaire model uit met inzichten uit de psychologie en later toegepast op massacommunicatie.
* **Nieuwe inzichten**:
* **Circulair proces**: Niet langer lineair, maar een voortdurend proces.
* **Actieve deelnemers**: Communicator en ontvanger zijn tegelijkertijd actief en er is sprake van feedback.
* **Context**: De invloed van de fysieke en psychologische context (referentiekader) op communicatie.
* **Semantische ruis**: Ontstaan door verschillende interpretaties van boodschappen.
#### 2.2.5 Het model van Gerbner (1956)
Ontwikkeld als een algemeen model voor alle vormen van communicatie, met meer aandacht voor de complexiteit en de perceptie van de werkelijkheid.
* **Nieuwe inzichten**:
* **Complexiteit**: Erkent de complexiteit van het communicatieproces.
* **Realiteit versus perceptie**: Onderscheid tussen de objectieve realiteit en hoe deze wordt waargenomen.
* **10 kernelementen**: Iemand neemt een gebeurtenis waar, reageert daarop in een situatie, door middelen iets ter beschikking te stellen aan een ontvanger, met een bepaalde vorm, context, inhoud en gevolgen.
* **Perceptie**:
* **Transactionele perceptie**: Betekenis ontstaat uit de wisselwerking tussen waargenomene en waarnemer.
* **Psychofysische perceptie**: Betekenis ligt vast in de waargenomene (oude visie).
* **Open karakter**: Resultaten zijn deels onvoorspelbaar.
#### 2.2.6 Het model van Jakobson (1960)
Gebaseerd op taalkundige inzichten, beschrijft dit model de zes functies van taal (en dus communicatie), elk verbonden met een specifiek element van het communicatieproces.
* **Componenten en functies**:
* **Referentiële functie**: Verwijst naar de context.
* **Expressieve/emotieve functie**: Gericht op de zender en zijn attitude.
* **Conatieve functie**: Gericht op de ontvanger en het verkrijgen van een reactie (bv. bevelen, verzoeken).
* **Poëtische functie**: Gericht op de boodschap zelf, de vorm en esthetische aspecten.
* **Metalinguïstische functie**: Gebruik van taal om over taal zelf te spreken.
* **Fatische functie**: Gericht op het tot stand brengen, onderhouden of afbreken van contact (bv. smalltalk).
#### 2.2.7 Het procesmodel van Oomkes (uitwerking van het circulaire model)
Benadrukt communicatie als een betekenis-creërend proces van uitwisseling, waarbij context, referentiekader en interpretatie cruciaal zijn.
* **Kernidee**: Communicatie is een "act of interpretation", waarbij de ontvanger betekenis toekent op basis van zijn achtergrond, waarden en ervaringen.
### 2.3 Visies op en vormen van communicatie
Verschillende theoretische scholen bieden uiteenlopende perspectieven op de aard en functie van communicatie.
#### 2.3.1 De vier visies op communicatie (McQuail)
Deze visies beschrijven de praktijk van communicatie vanuit verschillende invalshoeken:
1. **Transmissievisie**: Gericht op het overbrengen van inhoud en kennis van zender naar ontvanger. Een lineaire, technische visie die de nadruk legt op efficiëntie en controle.
2. **Rituele visie (Expressiemodel)**: Benadrukt de culturele en sociale aspecten van communicatie, gericht op gedeelde ervaringen, het versterken van sociale eenheid en het uiten van emoties.
3. **Attentietheorie (Publiciteitsmodel)**: Focust op het vasthouden van publieke aandacht als een economische waarde. De vorm en het wekken van interesse zijn belangrijker dan de inhoud.
4. **Receptievisie (Encoding-Decoding Model)**: Beschouwt communicatie als een proces van betekenistoekenning door de ontvanger, die de boodschap actief interpreteert op basis van zijn eigen context.
#### 2.3.2 Vier vormen van communicatie (Fiske)
1. **Intrapersoonlijke communicatie**: Communicatie met zichzelf, interne dialoog en reflexiviteit.
2. **Interpersoonlijke communicatie**: Face-to-face communicatie tussen twee of een beperkt aantal mensen, gekenmerkt door interactie en feedback. Tegenwoordig ook gemediatiseerd.
3. **Massacommunicatie**: Communicatie van een organisatie of persoon naar een grote, anonieme groep mensen, via een medium dat ruimte en tijd overbrugt. Kenmerken zijn standaardisatie, openbaar karakter en gescheiden productie en receptie.
4. **Mediacommunicatie**: Alle vormen van informatietransmissie via media/technologie die beperkingen van tijd en ruimte overstijgen, inclusief massacommunicatie en gemediatiseerde interpersoonlijke communicatie.
#### 2.3.3 Non-verbale communicatie
* Non-verbale communicatie is cruciaal (tot 65% van de communicatie).
* Het begeleidt, versterkt of verzwakt verbale taal (metataal).
* Volgens de regel van Mehrabian is bij incongruentie tussen verbale en non-verbale signalen, de non-verbale communicatie doorslaggevend (7% taal, 38% stem, 55% lichaamstaal).
* **Codes van non-verbale communicatie**:
* **Representationele code**: Representeert een niet-aanwezige zender (bv. schilderij).
* **Presentationele code**: Zender is aanwezig en communiceert met het lichaam.
* **Grammatica van lichaamstaal**: Omvat proxemics (ruimtelijke afstand), kinesics (lichaamsbeweging, oogcontact) en paralanguage (stemgebruik).
### 2.4 Sociaalwetenschappelijke mediatheorieën: een historisch overzicht
De ontwikkeling van communicatiewetenschap wordt gekenmerkt door verschillende paradigma's en theorievorming, vaak als reactie op maatschappelijke veranderingen.
#### 2.4.1 Fase 1: Almacht van de media (ca. 1900-1940)
Gekenmerkt door een pessimistische visie op de macht van media, die als almachtig werden beschouwd en de passieve massa manipuleerden. Dit resulteerde in de "massamaatschappijtheorie", de "injectienaaldtheorie" en de "magische kogels" metafoor.
* **Kritieken**: Weinig empirisch bewijs, nostalgisch idealisme, simplistische visie op ontvanger.
#### 2.4.2 Fase 2: Beperkte effecten van media (ca. 1940-1960)
Een verschuiving naar een psychologische en sociologische benadering, met de focus op "limited effects".
* **Two-step flow of communication (Katz & Lazarsfeld)**: Media-invloed is indirect en verloopt via opinieleiders.
* **Mediating factors**: Sociale en psychologische factoren die de effecten van media matigen.
* **Uses and Gratifications**: De actieve ontvanger selecteert media op basis van individuele behoeften en gratificaties.
#### 2.4.3 Fase 3: Sturende macht van de media (ca. 1960-1980)
Een hernieuwd geloof in de macht van media, maar dan gericht op lange-termijn, cumulatieve effecten.
* **Agenda-setting (McCombs & Shaw)**: Media bepalen niet *hoe* we denken, maar *waarover* we denken.
* **Cultivatietheorie (Gerbner)**: Media cultiveren geleidelijk de perceptie van de werkelijkheid op lange termijn ("mean world syndrome").
* **Zwijgspiraal (Noelle-Neumann)**: Media weerspiegelen dominante visies en verzwijgen afwijkende meningen, waardoor mensen met afwijkende meningen zwijgen uit angst voor sociale isolatie.
#### 2.4.4 Fase 4: Onderhandelde macht van media (ca. 1980-heden)
De nadruk ligt op de wisselwerking en onderhandeling tussen de media-werkelijkheid en de eigen werkelijkheid van de ontvanger. Diverse sociale factoren spelen een rol.
#### 2.4.5 Alternatieve kritische paradigma's
Deze benaderingen dagen bestaande structuren en machtsverhoudingen uit.
* **Marxistische benaderingen**: Focussen op de economische basis (onderbouw) die de bovenbouw (inclusief media) bepaalt, en de rol van media in het in stand houden van de dominante ideologie ("manufacturing consent"). Kritiekpunten zijn economisch determinisme en reductionisme.
* **Kritische Theorie (Frankfurter Schule)**: Ziet de cultuurindustrie als een manipulatief en onderdrukkend proces dat de massa aanpast aan heersende maatschappelijke verhoudingen. Focust op commodificatie en de neergang van de publieke sfeer.
* **Politieke economie van communicatie**: Onderzoekt de economische functies en structuren van media-industrieën en hun relatie met ideologische inhoud. Benadrukt winstmaximalisatie, concentratie en machtsverhoudingen.
* **Cultural Studies**: Beschouwt media als een cultureel betekenissysteem waar ideologische strijd plaatsvindt. Benadrukt de actieve rol van de ontvanger en een verruimd cultuurbegrip.
* **Postmodernisme**: Focust op intertekstualiteit, het vervagen van grenzen (feit/fictie, hoge/lage cultuur) en de opkomst van "simulacra" (kopieën zonder origineel). De mediatisering van de realiteit leidt tot hyperrealiteit.
#### 2.4.6 Nieuwe tijden, nieuwe media, nieuwe theorieën
De opkomst van digitale technologieën en het internet heeft geleid tot nieuwe theoretische benaderingen.
* **Mediumtechnologische theorieën (Toronto School - Innis & McLuhan)**: Geloof in mediatechnologie als motor van culturele en maatschappelijke verandering. "The medium is the message."
* **Informatiemaatschappijtheorie (Castells)**: Digitale informatie en ICT transformeren alle maatschappelijke sferen, leidend tot een netwerkmaatschappij.
* **New Media Theory**: Ontwikkeld om de complexiteit van digitale media, convergentie en actieve publieksparticipatie te vatten.
* **Practice Theory**: Analyseert de dagelijkse mediagerelateerde praktijken van mensen.
* **Mediatization**: Beschrijft de toenemende impact en verwevenheid van media met andere maatschappelijke sectoren, als een transformerende kracht.
### 2.5 Theoretische benaderingen en classificaties
* **Theoretische scholen**: Groepen academici met een gedeelde context, paradigma en onderzoeksinvalshoek.
* **Dichotomieën in theorievorming**:
* **Actie vs. structuur**: Nadruk op individuele autonomie versus maatschappelijke determinanten.
* **Consensus vs. conflict**: Maatschappij als harmonieus systeem versus een arena van belangen en macht.
* **Materie vs. geest**: Focus op objectieve feiten en economische basis versus waarden, interpretaties en culturele constructies.
### 2.6 Functies van media
* **Volgens Lasswell**: Surveillance (informatie verzamelen), Correlatie (duiding en interpretatie), Transmissie (waarden en normen overdragen).
* **Volgens Merton & Lazarsfeld**: Eufuncties (positieve effecten voor maatschappij, bv. sociale integratie) en disfuncties (negatieve effecten, bv. narcotiserende functie).
* **Volgens Wright**: Voegt ontspanning en amusement toe aan Lasswells functies.
### 2.7 Mediaboodschap en representatie
* **Representatie**: Het proces waarbij symbolen worden gebruikt om de werkelijkheid betekenisvol te maken. Dit kan een neutrale weerspiegeling zijn of een actieve constructie van de realiteit, met mogelijke vertekening (bias).
* **Stereotypering**: Vereenvoudigde, gegeneraliseerde voorstellingen van groepen, die kunnen leiden tot uitsluiting en morele paniek.
* **Nieuwsselectie**: Bepaald door nieuwswaarden (bv. frequentie, duidelijkheid, elite-landen/personen, negativiteit) en selectiefactoren.
* **Framing**: De manier waarop een boodschap wordt gekaderd, wat de perceptie van de ontvanger stuurt en ideologische functies kan vervullen.
### 2.8 Het publieksperspectief
* Het publiek wordt steeds meer gezien als een actief, selectief en participerend element in het communicatieproces, met eigen behoeften en interpretatievermogen.
* **Mediawijsheid**: Bewust, kritisch en actief omgaan met media-informatie.
* **Persuasieve communicatie**: Pogingen om de attitude (cognitief, affectief, conatief) van ontvangers te veranderen.
* **Dual-process theorieën (bv. ELM)**: Verklaren hoe mentale processen (geautomatiseerd vs. gecontroleerd) de effecten van persuasieve communicatie beïnvloeden.
---
# Macht en invloed van media: kritische en sociologische perspectieven
Dit thema onderzoekt de verschillende theoretische benaderingen die de rol en macht van media in de samenleving analyseren, met focus op machtsverhoudingen, ideologie en culturele constructie.
### 3.1 Historische context en vroege benaderingen
#### 3.1.1 De massamaatschappijtheorie
* **Ontstaan:** Eind 19e en begin 20e eeuw, versterkt door de impact van WOI en WOII, economische depressies en sociale onrust.
* **Kernidee:** Media worden gezien als een potentieel almachtige en destructieve kracht die de individuele mens beïnvloedt en manipuleert. Er is een pessimistische kijk op de relatie tussen media en het publiek.
* **Aannames:**
* Media ondermijnen normen en waarden, en bedreigen de sociale orde.
* Eenrichtingsverkeer van media naar een passief, kritiekloos publiek.
* Het publiek is kwetsbaar, hulpeloos en gemakkelijk manipuleerbaar.
* **Gevolgen:** Sociale chaos, cultureel verval, en de mogelijke opkomst van totalitaire regimes met een elite aan de top die wel weerstand kan bieden.
* **Kritiek:**
* Weinig empirisch bewijs; grotendeels gebaseerd op anekdotes.
* Nostalgische idealisering van het verleden, gedreven door conservatieve elites die hun macht bedreigd zagen.
* Een simplistische visie op zowel media als het publiek, die voorbijgaat aan de complexiteit van hun onderlinge relatie.
* Beïnvloed door een "biased" communicatiewetenschappelijke geschiedschrijving die alternatieve visies negeert.
#### 3.1.2 Propaganda
* **Definitie:** Een opzettelijke, systematische poging om perceptie te vormen of te veranderen (emotionele component), denken te manipuleren (cognitieve component) en gedrag te sturen (conatieve component), met als doel een gewenste reactie te bekomen die het doel van de propagandist bevordert.
* **Relatie met Massamaatschappijtheorie:** Maakt gebruik van een stimulus-respons (S-R) proces, waarbij de stimulus herhaald wordt om de gewenste respons uit te lokken en ongewenste responsen te elimineren.
* **Propagandastudies:** Een ambivalent veld met twee perspectieven:
* **Teleurstelling (Desillusies):** De focus ligt op de teleurstelling over de rol van media, met de intentie om propagandatechnieken efficiënter te maken, maar ook om burgers kritisch sceptisch te maken.
* **Lasswell's Propagandatheorie:** Tracht de efficiëntie van propagandatechnieken te verhogen. Net als de Massamaatschappijtheorie, benadrukt het de kwetsbaarheid van de gemiddelde mens en de maatschappelijke ontreddering. Echter, het model is complexer en ziet propaganda als een middel om collectieve attitudes te beheersen door middel van het manipuleren van significante symbolen.
* **Significante symbolen:** Gebaren (verbaal en non-verbaal) die een standaardbetekenis hebben binnen een groep en ingezet kunnen worden om attitudes te herbevestigen of te definiëren.
* **Propaganda-analyse (Paradigmatische Strijd):**
* **Doel:** De publieke opinie beschermen als een sociale kracht in democratieën door manipulatieve communicatiepraktijken te onderzoeken, de belangen van mediagebruikers bloot te leggen en hervormingen voor te stellen.
* **Technieken:** Name calling, glittering generality, transfer, testimonial, plain folks, bandwagon, card stacking.
* **Kritiek:** Weinig empirisch onderzoek, ging vaak uit van aannames.
* **Verschil met Communicatieonderzoek:** Communicatieonderzoek (dominanter in de VS) richtte zich op kwantitatieve methoden, empirisch bewijs en politieke neutraliteit, terwijl propagandastudies meer kwalitatief, normatief en kritisch waren.
#### 3.1.3 De Frankfurter Schule (Kritische Theorie)
* **Ontstaan:** Jaren '20-'60 van de 20e eeuw, met kernfiguren als Adorno, Benjamin, Habermas, Horkheimer en Marcuse.
* **Kernidee:** Een pessimistische visie op media als instrumenten voor ideologische manipulatie en onderdrukking, gericht op het aanpassen van de massa aan de heersende maatschappelijke verhoudingen.
* **Basis in Marxisme:** Stelt de status quo ter discussie en streeft naar sociale verandering en emancipatie.
* **Culturele Dimensie:**
* **Cultuurindustrie:** Commercialisering en industrialisering van cultuur, leidend tot standaardisatie en commodificatie (verwandeling van artistieke waarde tot handelswaar). Dit elimineert individueel denken.
* Massacultuur wordt gebruikt door machtscentra om de massa te domineren.
* **Politieke Dimensie (Habermas):**
* **Publieke Sfeer:** Een ruimte tussen staat en privé waar publieke opinie gevormd wordt door rationele argumenten. Media spelen hierin een cruciale rol als forum voor debat.
* **Ondergang van de Publieke Sfeer:** Door de opkomst van massamedia en afhankelijkheid van reclame, en de focus op individuele en emotionele topics, wordt de publieke sfeer ondermijnd. De politieke discussiefunctie van de pers wordt vervangen door commerciële manipulatie.
* **Marcuse's One-Dimensional Man:** Media creëren een eendimensionaal wereldbeeld, verlammen kritisch denken en bieden geen alternatieven.
* **Kritiek:** Overmatig pessimisme, economisme, en een simplistische visie op de media als manipulerende massa-instrumenten met passieve ontvangers.
#### 3.1.4 Politieke Economie van Communicatie
* **Ontstaan:** Jaren '60 - heden, met auteurs als Garnham, Golding, Mattelart.
* **Kernidee:** Legt de nadruk op de economische functies en structuren van media en hun relatie met de ideologische inhoud van mediaboodschappen. Media worden niet als neutraal beschouwd, maar beïnvloed door de belangen van politieke en economische machthebbers.
* **Onderzoeksfocus:** De complexe relatie tussen de economische structuur, de specificiteit van media en de ideologische inhoud. Hoe de economische en politieke organisatie van de media-industrie de productie, distributie en consumptie van betekenis beïnvloedt.
* **Essentiële Elementen (Mosco):**
* Longitudinale en historische context.
* Holistische benadering (inclusief politieke, culturele, financiële factoren).
* Sociaal-kritisch en humanistisch perspectief.
* Praktische vertaling en adviezen.
* **Economische Functies:**
* **Accumulatiefunctie:** Winstverwerving van mediakapitaal door middel van investeringen die winst genereren.
* **Circulatiefunctie:** Winstverwerving van het totale maatschappelijke kapitaal door sectoren zoals reclame te ondersteunen.
#### 3.1.5 Cultural Studies
* **Ontstaan:** Jaren '60 - heden, met auteurs als Fiske, Hall en Williams.
* **Kernidee:** Media worden gezien als een cultureel betekenissysteem waarin verschillende betekenissen en ideologieën met elkaar in conflict komen. De focus ligt op de actieve rol van de ontvanger en een verruimd cultuurbegrip.
* **Achtergrond:** Kritiek op de pessimistische en elitaire benadering van de Frankfurter Schule. Populaire cultuur wordt als een volwaardig onderzoeksobject beschouwd.
* **Centrale Concepten:**
* **Ideologie:** Niet als vals bewustzijn, maar als een conceptueel kader dat mensen gebruiken om hun bestaansvoorwaarden te interpreteren.
* **Hegemonie (Gramsci):** Het tijdelijk dominant worden en handhaven van een bepaald maatschappijbeeld, inclusief verzet daartegen.
* **Micropolitics of Power:** Machtsuitoefening op dagelijks niveau en de actieve rol van de ontvanger bij het interpreteren van mediaboodschappen.
* **Encoding/Decoding Model (Stuart Hall):** Mediaboodschappen zijn niet eenduidig; de ontvanger kan verschillende betekenissen toekennen afhankelijk van hun context en achtergrond.
* **Dominante/Hegemonische Decodering:** De voorkeurslezing van de zender wordt geaccepteerd.
* **Onderhandelde Decodering:** De ontvanger accepteert deels de lezing, maar met eigen aanpassingen.
* **Aberrante Decodering:** De ontvanger geeft een afwijkende of tegenovergestelde betekenis.
* **Populaire Cultuur:** Een domein van ideologische strijd op gebieden als gender, etniciteit en klasse.
#### 3.1.6 Postmodernisme
* **Ontstaan:** Jaren '80 - heden.
* **Kernidee:** Nadruk op intertekstualiteit en het vervagen van grenzen tussen voorheen gescheiden entiteiten (feiten/fictie, hoge/lage cultuur, genres). Media-inhoud verwijst minder naar de maatschappelijke werkelijkheid en meer naar andere, eerder geproduceerde teksten.
* **Kenmerken:**
* Realiteit is gefragmenteerd, divers en hybride.
* **Simulacra (Baudrillard):** Kopieën zonder origineel. Symbolen verwijzen niet meer naar de realiteit, maar naar een kopie daarvan.
* **Hyperrealiteit:** De mediawerkelijkheid wordt als de "echte" realiteit ervaren.
* **Mediatisering:** De toenemende invloed van media op diverse maatschappelijke domeinen.
### 3.2 Theoretische Benaderingen en Perspectieven
#### 3.2.1 Mediating Factors (Mediërende Factoren)
* **Kernidee:** De effecten van mediaboodschappen worden gematigd door een reeks tussenliggende factoren. De ontvanger is niet passief, maar wordt beïnvloed door zijn sociale groep, persoonlijke vooroordelen, het medialandschap, etc.
* **Reinforcement-effect:** Media versterken vaak reeds bestaande opinies in plaats van ze fundamenteel te veranderen. Verandering treedt vooral op bij nieuwe onderwerpen.
#### 3.2.2 Uses and Gratifications Theory
* **Kernidee:** Het publiek is een actieve actor die media selecteert en doelgericht gebruikt om individuele behoeften te bevredigen (gratifications). "Wat doen mensen met media?" in plaats van "Wat doen media met mensen?".
* **Focus:** Motivatie van het publiek, persoonlijke kenmerken en voorkeuren.
* **Behoeften:** Cognitieve, affectieve, persoonlijke integratie, sociale integratie, spanningsreductie.
* **Kritiek:** Te individualistisch en te weinig aandacht voor sociale dimensie en bredere structurele factoren.
#### 3.2.3 Agenda-Setting Theorie
* **Kernidee (McCombs & Shaw):** Media bepalen niet *hoe* we over iets denken, maar *waarover* we nadenken. Ze stellen de agenda door te bepalen welke onderwerpen aan bod komen en hoeveel aandacht ze krijgen.
* **Invloed:** De media-agenda wordt na verloop van tijd de publieke agenda. Dit effect wordt versterkt door de synergie tussen online en offline media.
#### 3.2.4 Cultivatie-Onderzoek (Gerbner)
* **Kernidee:** Media, met name televisie, cultiveren op lange termijn (cumulatief, "drip-drip") sociale attitudes en politieke voorkeuren. Media construeren subtiel de perceptie van de werkelijkheid.
* **"Mean World Syndrome":** Een negatief gekleurd wereldbeeld, gecreëerd door mediaconsumptie, dat leidt tot gevoelens van angst, isolement en wantrouwen.
#### 3.2.5 Zwijgspiraal (Noelle-Neumann)
* **Kernidee:** Media weerspiegelen de dominante visie en zwijgen afwijkende meningen, wat ertoe leidt dat mensen uit angst voor sociale isolatie hun afwijkende mening niet uiten. Dit versterkt de dominantie van de consensusmening.
* **"Third-Party Effect":** Mensen worden beïnvloed in hun denken door de media en de waargenomen mening van anderen.
* **Toepassing:** Ook relevant voor "echo chambers" en "filter bubbles" op sociale media.
#### 3.2.6 Communicator Studies
* **Ontwikkeling:** Late ontwikkeling (jaren '60), gefragmenteerd, belemmerd door focus op effecten en ontoegankelijkheid, maar gestimuleerd door organisatiesociologie, Marxisme en media-expansie.
* **Communicator als Broker en Individu:** Een constante afweging tussen belangengroepen die boodschappen willen verspreiden en het publiek dat informatie zoekt.
* **Invloedrijke Factoren (Maletzke, Gerbner & Engwall):** Zelfbeeld, sociale achtergrond, teamdynamiek, regulering, beleid, externe en interne actoren die druk uitoefenen.
* **Gatekeeping:** Het proces van selectie en bewerking van informatie tot mediaboodschappen. Verschillende generaties studies belichten individuele, organisatorische en maatschappelijke factoren.
* **Gatewatching:** Een recentere benadering die zich richt op het filteren en selecteren van reeds gepubliceerde nieuwscontent.
#### 3.2.7 Representatie en Beeldvorming (Stuart Hall)
* **Kernidee:** Media construeren de werkelijkheid via representatie, waarbij ze selecteren en symbolen gebruiken om betekenis te geven. Representatie is geen neutrale weerspiegeling, maar een actieve praktijk van betekeniscreatie.
* **Bias:** Media-inhoud kan "biased" zijn, wat leidt tot stereotypering – vereenvoudigde voorstellingen van groepen die heterogeniteit tussen groepen benadrukken en homogeniteit binnen groepen veronderstellen.
* **Gender & Representatie:** Onderzoek naar hoe gender sociaal wordt geconstrueerd in de media, met aandacht voor ondervertegenwoordiging, stereotypering en de rol van taal.
#### 3.2.8 Nieuwsselectie en Framing
* **Nieuwwaardefactoren:** Factoren die bepalen of gebeurtenissen geselecteerd worden voor publicatie (frequentie, impact, nabijheid, negativiteit, etc.).
* **Framing:** De manier waarop gebeurtenissen worden gekaderd en gepresenteerd, wat de perceptie van het publiek stuurt en ideologische functies kan hebben.
#### 3.2.9 Publieksperspectief
* **Evolutie:** Van een passief, geïsoleerd publiek (massamaatschappijtheorie) naar een actieve ontvanger die media gebruikt om behoeften te bevredigen (Uses and Gratifications) en betekenis creëert (Cultural Studies).
* **Mediawijsheid:** De combinatie van vaardigheden, kennis en een kritische houding om bewust, kritisch en actief om te gaan met informatie en deel te nemen aan de gemediatiseerde samenleving.
#### 3.2.10 Mediatisering
* **Kernidee:** De toenemende impact van media op en de verwevenheid met andere maatschappelijke sectoren, wat leidt tot socio-culturele veranderingen. Media zijn niet neutraal maar een actieve kracht die sociale processen en structuren beïnvloedt.
* **Twee Visies:**
* **Institutionele/Autonome Visie:** Media als een autonome instelling die andere sectoren beïnvloedt.
* **Sociaal-Constructivistische/Inclusieve Visie:** Media construeren de sociale en culturele realiteit.
### 3.3 Kritische en Sociologische Perspectieven
#### 3.3.1 Marxistische Benaderingen
* **Kernidee:** De economische structuur (onderbouw) bepaalt de politiek, cultuur en media (bovenbouw). Media worden gezien als instrumenten van de heersende klasse om ideologie te verspreiden en ongelijkheid in stand te houden.
* **Concepten:** Productiemiddelen, productieverhoudingen, vervreemding, exploitatie, ideologie, manufacturing consent.
* **Kritiek:** Economisch reductionisme, te rigide visie op media en te weinig aandacht voor andere maatschappelijke factoren zoals gender.
#### 3.3.2 Cultural Studies (uitgebreider)
* **Focus:** Populaire cultuur als domein van ideologische strijd, met nadruk op de actieve rol van het publiek en de constructie van betekenis.
* **Hegemonie:** Het dynamische proces van het verwerven en handhaven van cultureel leiderschap.
* **Polysemie & Constructie:** Mediateksten hebben meerdere betekenissen en de interpretatie hangt af van de ontvanger en diens context.
#### 3.3.3 Postmodernisme (uitgebreider)
* **Focus:** Intertekstualiteit, vervaging van grenzen, simulacra en hyperrealiteit. Media creëren een "mediawerkelijkheid" die als echt wordt ervaren.
* **Kritiek op Moderniteit:** Verwerping van grote verhalen, essentialisme en de lineaire vooruitgangsidee van de Verlichting.
#### 3.3.4 Informatiemaatschappijtheorie
* **Kernidee:** Digitale informatie en communicatietechnologieën (ICT) drijven een fundamentele transformatie van de samenleving aan, georganiseerd volgens netwerken.
* **Perspectieven:** Technologisch, economisch, beroepsmatig en ruimtelijk.
* **Kritiek:** Potentieel technologisch determinisme en te weinig aandacht voor de negatieve impact van technologie.
#### 3.3.5 New Media Theory
* **Focus:** De complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatie en digitale media in de 21e eeuw.
* **Concepten:** Convergentie, interoperabiliteit, actieve publieksparticipatie, mono-mediathese (internet als enig medium).
#### 3.3.6 Practice Theory
* **Focus:** Alles wat mensen doen en zeggen in relatie tot media, gezien als mediagerelateerde praktijken die andere sociale praktijken ordenen.
#### 3.3.7 Mediumtechnologische Theorieën (Toronto School: Innis & McLuhan)
* **Kernidee:** Mediatechnologie is de bron van culturele en maatschappelijke verandering. "The medium is the message" – de vorm en technologie van het medium, niet de inhoud, heeft de grootste impact.
* **Concepten:** Het "globale dorp", hete en koele media, extensies van zintuigen.
### 3.4 Machtsdynamieken en Ideologie
#### 3.4.1 Macht en Sociologische Perspectieven
* **Macht:** Het vermogen om doelstellingen te realiseren, wat altijd gepaard gaat met ongelijke verdeling van middelen.
* **Visies op Macht:** Voluntaristisch (power to) versus Structureel (power over).
* **Media Capture:** De subtiele machtsuitoefening waarbij politieke en media-actoren samenwerken om de publieke opinie te beïnvloeden.
* **Sociale Integratie:** Media kunnen bijdragen aan zowel sociale eenheid (centripetaal) als fragmentatie (centrifugaal).
#### 3.4.2 Ideologie en Representatie
* **Ideologie (Marxistisch):** De waarden en normen van de heersende klasse die door de dominante ideologie als vanzelfsprekend worden gepresenteerd, vaak via media.
* **Ideologie (Cultural Studies):** Een dynamisch en veranderlijk proces van hegemonie, waarbij bepaalde maatschappijbeelden tijdelijk dominant worden.
* **Representatie (Stuart Hall):** Media construeren de werkelijkheid door symbolen te gebruiken. Dit kan leiden tot stereotypen en de versterking van bestaande machtsverhoudingen.
#### 3.4.3 Kritische Analyse van Media-inhoud
* **Framing:** De manier waarop gebeurtenissen worden gekaderd, beïnvloedt de perceptie van het publiek en kan ideologische functies hebben.
* **Nieuwswaarden:** Factoren die de selectie van nieuws bepalen, vaak beïnvloed door conventies, economische belangen en ideologische voorkeuren.
* **Macht en Representatie:** Bepaalde groepen hebben meer symbolische macht en kunnen via media hun belangen behartigen en de bestaande maatschappelijke toestand legitimeren.
### 3.5 Typologieën en Modellen
#### 3.5.1 Mediatheorieën: Baran & Davis' Classificatie
* **Postpositivistische Mediatheorieën:** Gebaseerd op empirische observatie en positivistische methoden.
* **Hermeneutiek:** Studie van interpretatie en betekenis.
* **Kritische Mediatheorieën:** Gericht op sociale verandering en emancipatie.
* **Normatieve Mediatheorieën:** Theoretische idealen voor de werking en organisatie van media.
#### 3.5.2 McQuail's Assen van Mediatheorieën
* **Positieve versus Kritische Visie:** Media als bijdrage aan maatschappelijke ontwikkelingen versus media als bron van manipulatie en ongelijkheid.
* **Maatschappijgecentreerd versus Mediagecentreerd:** Media gestuurd door de maatschappij versus media als drijvende kracht achter maatschappelijke veranderingen.
* **Humanistisch-type versus Social-science-type:** Gebaseerd op geesteswetenschappen (bv. taal) versus psychologie en sociologie.
#### 3.5.3 Mediasystemen (Hallin & Mancini)
* **Polarized Pluralist Model:** Sterke politieke paralellisme, vnl. audiovisuele media.
* **Liberal Model:** Kleine rol van politiek, dominante rol van de markt, veel kranten.
* **Democratic Corporatist Model:** Hoge professionalisering van de journalistiek, persvrijheid centraal.
#### 3.5.4 Communicatiemodellen
* **Model van Lasswell:** Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, met welk effect? (Lineair, focus op effecten).
* **Model van Shannon & Weaver:** Technisch model met focus op ruis en efficiënte transmissie.
* **Balansmodel (Newcomb):** Psychologisch model gericht op het bereiken van evenwicht in interpersoonlijke communicatie.
* **Model van Schramm:** Circulair proces, actieve deelnemers, belang van context en feedback.
* **Model van Gerbner:** Complex model met focus op perceptie en de wisselwerking tussen realiteit en mediabeeld.
* **Model van Jakobson:** Functionele analyse van taalgebruik in communicatieprocessen (expressief, conatief, referentieel, etc.).
* **Procesmodel van Oomkes:** Benadrukt betekeniscreatie en de interactieve aard van communicatie.
#### 3.5.5 Visies op Communicatie (McQuail)
* **Transmissievisie:** Overbrengen van informatie.
* **Rituele Visie:** Gedeelde ervaring en culturele expressie.
* **Attentievisie:** Vasthouden van aandacht (economische component).
* **Receptievisie:** Betekenistoekenning door de ontvanger (encoding-decoding).
---
> **Tip:** Het is cruciaal om de evolutie van de communicatiewetenschappen te begrijpen, van de vroege, pessimistische visies op massamedia naar meer genuanceerde benaderingen die de actieve rol van het publiek en de complexiteit van media-invloed erkennen. Let op de kernconcepten en kritiekpunten van elke theoretische stroming.
> **Tip:** De scheiding tussen verschillende theoretische scholen is niet altijd strikt. Vaak overlappen concepten en worden ideeën uit verschillende benaderingen gecombineerd. Focus op de kernargumenten en de kritische analyse die elke school biedt.
> **Tip:** Onderscheid tussen de rol van media als *medium* (technologisch kanaal) en als *instituut* (met eigen belangen en structuren). Mediatisering benadrukt de transformerende rol van media als instituut.
---
# Nieuwe media, technologie en de informatiemaatschappij
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht over "Nieuwe media, technologie en de informatiemaatschappij".
## 4. Nieuwe media, technologie en de informatiemaatschappij
Dit onderwerp onderzoekt de transformatie van de samenleving onder invloed van technologische innovaties, met name nieuwe media, en de theoretische kaders die deze veranderingen verklaren.
### 4.1 De informatiemaatschappijtheorie
#### 4.1.1 Kernconcepten en kenmerken
De informatiemaatschappijtheorie stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) een nieuw tijdperk inluiden waarin alle maatschappelijke sferen fundamenteel getransformeerd worden. De kern ligt bij de centrale rol van digitale informatie.
* **Centrale rol van informatie en kennis:** In de informatiemaatschappij staat informatie en kennis centraal.
* **Afhankelijkheid van mediatechnologieën:** Toegang tot informatie en kennis is sterk afhankelijk van ICT.
* **ICT als drijvende kracht:** ICT wordt gezien als de motor achter maatschappelijke transformatie. Dit is een technologisch deterministische benadering.
* **Historische golven:** De ontwikkeling van de samenleving wordt vaak ingedeeld in golven:
* **Eerste golf:** Agrarische samenleving.
* **Tweede golf:** Industriële samenleving.
* **Derde golf:** Informatierevolutie, leidend tot de postindustriële of informatiesamenleving.
#### 4.1.2 Verschillende perspectieven op de informatiemaatschappij
Vanuit diverse disciplines worden inzichten geboden in de wisselwerking tussen media/ICT en andere maatschappelijke sferen:
* **Technologische perspectieven:**
* Focus op innovaties in ICT.
* **Creatieve destructie:** Innovatie vernietigt oude producten en vervangt deze door nieuwe, wat leidt tot een nieuw techno-economisch paradigma. ICT wordt hier gezien als motor voor sociale verandering (technologisch deterministisch).
* **Economisch perspectief:**
* Focus op de groei van de economische waarde van informatieactiviteiten.
* **Informatietheorie:** Een economie wordt als informatietransformerend beschouwd wanneer de informatie- en kennisgerelateerde sectoren een significante bijdrage leveren aan het bruto nationaal product.
* **Soorten informatiesectoren:**
* **Primaire informatiesector:** Industrie waar informatie direct economische waarde genereert (bv. softwareontwikkeling, databanken).
* **Secundaire informatiesector:** Industrie met informationele activiteiten, maar zonder directe marktproducten (bv. interne communicatie in bedrijven).
* **Niet-informationele sector:** Industrie zonder informationele activiteiten.
* **Beroepsmatig perspectief:**
* Focus op de beroepsstructuur, met een nadruk op de dienstensector waarin informatie- en kenniswerk centraal staat.
* **Ruimtelijk perspectief:**
* Focus op de rol van geografie en ruimte in informatienetwerken.
* **Netwerkmaatschappij of wired society:** Knooppunten wereldwijd worden verbonden, waardoor tijd en ruimte hergeconfigureerd worden.
* **Cultureel perspectief:**
* Focus op veranderingen in patronen van het dagelijks leven, sterk beïnvloed door **mediatisering**.
#### 4.1.3 De netwerkmaatschappij (Castells)
Manuel Castells' concept van de netwerkmaatschappij kan gezien worden als een verdere ontwikkeling van de informatiemaatschappijtheorie.
* **Kenmerken:**
* **Decentralisatie:** In plaats van één centrum dat alles bepaalt, is er sprake van meerdere samenwerkende centra.
* **Informatietechnologie-revolutie:** Een combinatie van arbeid en kapitaal (waarbij informatie/kennis cruciaal is) in het productieproces.
* **Informationeel kapitalisme:** Kapitaal wordt gevormd door informatie, kennis en netwerken, wat fundamentele implicaties heeft voor alle maatschappelijke aspecten, met name de economie.
* **Netwerkeconomie:** De maatschappij bestaat uit meerdere onderling verbonden netwerken, wat leidt tot nieuwe vormen van waardecreatie.
#### 4.1.4 Kritiek op de informatiemaatschappijtheorie
* **Gezondheid:** Wat is de impact van technologie op de (mentale) gezondheid?
* **Universalisme:** De theorieën zijn niet altijd toepasbaar op alle landen, bevolkingsgroepen of contexten.
* **Technologisch determinisme:** De nadruk op technologie als de primaire motor van verandering kan andere maatschappelijke factoren negeren.
### 4.2 Nieuwe Mediatheorieën
Deze theorieën zijn ontstaan in reactie op de snelle technologische ontwikkelingen en de veranderende aard van communicatie. Ze proberen de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatie en digitale media te vatten.
#### 4.2.1 Kenmerken en uitdagingen
* **Update van mediumtechnologische theorieën:** Ze bouwen voort op eerdere ideeën over de impact van media, maar houden rekening met de specifieke kenmerken van digitale media.
* **Snelle expansie van digitale media:** De opkomst van het internet, sociale netwerken en de toenemende digitalisering en convergentie zijn centrale thema's.
* **Complexiteit van nieuwe media:** De focus ligt op genetwerkte media en interactiviteit.
* **Ontologie van nieuwe media:** Men probeert de aard en het wezen van nieuwe media te begrijpen.
#### 4.2.2 Belangrijke concepten
* **Convergentie:** Het proces waarbij voorheen gescheiden technologieën (media en ICT) steeds meer raakvlakken krijgen en samenkomen in één platform (bv. de smartphone).
* **Interoperabiliteit:** De mate waarin verschillende technologieën op elkaar zijn afgestemd en samen kunnen werken.
* **Actieve publieksparticipatie (interactiviteit):** Een grotere mate van gelijkheid en toegang tussen zender en ontvanger, waardoor de grenzen vervagen en de ontvanger een actieve gebruiker wordt.
* **Mono-mediathese:** De stelling dat alle media- en communicatievormen zullen convergeren op het internet, dat het enige dominante medium wordt.
#### 4.2.3 Kritiek op nieuwe mediatheorieën
* **Nieuwheid:** Sommige auteurs vragen zich af of deze concepten werkelijk nieuw zijn, gezien eerdere technologische ontwikkelingen zoals de telegraaf en radio.
* **Technologisch determinisme:** De nadruk op technologie kan andere maatschappelijke factoren negeren.
### 4.3 Diffusietheorie (Everett Rogers)
De diffusietheorie analyseert en verklaart hoe innovaties (nieuwe ideeën, praktijken of objecten die door individuen als nieuw worden ervaren) zich verspreiden binnen een gemeenschap.
* **Diffusieproces:** Het proces van verspreiding van een innovatie via communicatiekanalen over een bepaalde periode naar leden van een sociale gemeenschap.
* **S-curve:** Het normale diffusieproces volgt typisch een S-curve, met een trage start, een snelle "take-off" fase waarin de meeste mensen de innovatie accepteren, en een saturatie fase waarin de snelheid afneemt.
#### 4.3.1 Factoren die diffusie beïnvloeden
1. **Kenmerken van de populatie (Adopter-categorieën):**
* **Innovators:** Risicovol, kosmopolitisch, informatiezoekers.
* **Early adopters:** Opinieleiders, streven naar respect, katalysator voor de "take-off".
* **Early majority:** Accepteren innovaties na de doorbraak.
* **Late majority:** Sceptisch, hebben incentives nodig.
* **Laggards:** Conservatief, wantrouwend, consumeren weinig media.
2. **Kenmerken van de innovatie:**
* **Relatieve meerwaarde:** Hoeveel beter is de innovatie dan bestaande alternatieven?
* **Compatibiliteit:** Hoe goed past de innovatie bij waarden, behoeften en ervaringen van het sociale systeem?
* **Complexiteit:** Hoe makkelijk of moeilijk is de innovatie te begrijpen en te gebruiken?
* **Testbaarheid:** Kan de innovatie eerst uitgetest worden?
* **Visibiliteit:** Hoe zichtbaar zijn de resultaten van de innovatie?
3. **Extra kenmerken voor ICT:**
* **Reinvention:** Gebruikers passen de technologie aan hun eigen behoeften aan.
* **Kritische massa:** Elke nieuwe adoptant verhoogt de meerwaarde van de innovatie voor alle gebruikers.
#### 4.3.2 Fasen van het adoptieproces
* **Awareness:** Kennisname van het bestaan van de innovatie.
* **Interest:** Inzien van het belang en tonen van interesse.
* **Trial:** Testen en experimenteren met de innovatie.
* **Decision:** Besluiten om de innovatie al dan niet te adopteren.
* **Adoption:** Uiteindelijke acceptatie en integratie van de innovatie.
#### 4.3.3 Kritiek op de diffusietheorie
* **Lineariteit:** Het lineair-mechanistische model negeert dat niet alle fasen noodzakelijk op elkaar volgen en dat processen kunnen mislukken.
* **Elitarisme:** De focus op "innovators" en "early adopters" kan een elitaire inslag hebben.
* **Technologisch determinisme:** Net als andere technologiegerichte theorieën, kan het te weinig aandacht besteden aan maatschappelijke context en menselijke keuzes.
### 4.4 Mediumtechnologische of Mediumdeterministische Theorieën (Toronto School)
Deze theorieën, met name geassocieerd met Harold Innis en Marshall McLuhan, stellen dat de dominante communicatietechnologie van een tijdperk een fundamentele oorzaak is van culturele en maatschappelijke veranderingen.
* **Kern:** Geloof in mediatechnologie als bron van verandering.
* **Focus op vorm, niet inhoud:** Het gaat niet zozeer om *wat* er gecommuniceerd wordt, maar *hoe* het gecommuniceerd wordt – de technologische wijze van overdracht.
* **"The medium is the message":** De vorm van het medium draagt de betekenis en heeft een grotere maatschappelijke impact dan de inhoud zelf.
* **Media als extensie van de mens:** Media verlengen onze zintuigen of lichaamsdelen en versterken menselijke vaardigheden.
* **Heet vs. Koel medium:**
* **Heet medium:** Verlengt één zintuig, hoge definitie, vereist weinig participatie (bv. boek, foto, radio).
* **Koel medium:** Vraagt hoge participatie, spreekt meerdere zintuigen aan, lage definitie (bv. televisie, telefoon, dialoog).
* **Global village:** De opkomst van elektronische media leidt tot een terugkeer naar directe, tribale relaties op wereldschaal, overbrugging van tijd en ruimte, en meer gemeenschappelijkheid.
* **Neotribale elektronische samenleving:** Nieuwe gemeenschappen ontstaan door media, die grenzen overschrijden en emoties aanspreken.
#### 4.4.1 Kritiek
* **Technologisch determinisme:** Deze theorieën worden vaak bekritiseerd voor het negeren van andere maatschappelijke factoren en de actieve rol van ontvangers.
### 4.5 Conclusie: De wisselwerking tussen technologie, samenleving en communicatie
De theorieën rond nieuwe media en de informatiemaatschappij benadrukken de dynamische en complexe wisselwerking tussen technologische innovaties, maatschappelijke structuren, culturele praktijken en menselijke interactie. Ze bieden verschillende lenzen om te begrijpen hoe communicatieprocessen de samenleving vormgeven en vice versa, waarbij de nadruk kan liggen op economische, technologische, culturele of sociale factoren. De informatiemaatschappij wordt gekenmerkt door de centrale rol van digitale informatie, de transformatieve kracht van ICT en de opkomst van netwerkstructuren, terwijl nieuwe mediatheorieën specifieke aandacht besteden aan de unieke kenmerken van digitale en genetwerkte media. De diffusietheorie en mediumtechnologische benaderingen bieden daarnaast inzichten in de verspreiding van innovaties en de fundamentele impact van media op cultuur en samenleving.
---
# Publieksperspectieven en persuasieve communicatie
## 5. Publieksperspectieven en persuasieve communicatie
Dit onderdeel verkent de actieve rol van het publiek in de mediacommunicatie, de theorieën rond overtuigende boodschappen en de ontwikkeling van kritisch mediagebruik.
### 5.1 De actieve ontvanger en publieksonderzoek
Vroeger werd het publiek als een passieve, absorberende spons beschouwd die mediaboodschappen zonder kritiek overnam. Latere theorieën, echter, benadrukken de actieve rol van de ontvanger. Deze activiteit manifesteert zich op verschillende manieren:
* **Drie vormen van decoderen:**
* **Dominante/hegemonische decodering (preferred reading):** De ontvanger neemt de boodschap in de beoogde betekenis van de communicator over. Dit is de voorkeurslezing en wordt als natuurlijk en transparant ervaren.
* **Aberrante decodering:** De ontvanger kent een afwijkende of tegenovergestelde betekenis toe aan de boodschap. Dit kan gebeuren door botsende waarden, normen of wereldvisies.
* **Onderhandelde decodering (negotiated reading):** De ontvanger gaat grotendeels akkoord met de beoogde betekenis, maar met enkele aanpassingen of kanttekeningen.
* **Strategieën voor ruisreductie en compensatie:** Ontvangers vullen gaten in de informatie op, assimileren boodschappen door deze aan te passen aan hun bestaande verwachtingen en ervaringen, en reduceren of versterken bepaalde aspecten van de boodschap.
* **Perceptie en selectiviteit:** De waarneming is een selectief proces. Zintuigen filteren prikkels, aandacht wordt gericht op specifieke zaken, informatie wordt geïnterpreteerd en alleen wat onthouden wordt, wordt uiteindelijk aanvaard.
* **Publiek als actieve gebruiker:** In tegenstelling tot het oude lineaire model, waar de ontvanger passief was, wordt de ontvanger nu gezien als een actieve participant die selectief omgaat met mediaboodschappen. Dit wordt duidelijk in theorieën zoals "Uses and Gratifications".
#### 5.1.1 Van passieve massa naar actief publiek: evolutie van publieksonderzoek
Het publieksonderzoek heeft een significante evolutie gekend, die kan worden opgedeeld in verschillende fasen:
1. **Media-effectparadigma (almachtige media, passieve ontvanger):**
* **Injectienaaldtheorie:** Media injecteren boodschappen rechtstreeks in een passief publiek. Dit impliceert een enorme macht van de media en een weerloze massa.
* **Massamaatschappijtheorie:** Media worden gezien als een destructieve kracht die sociale orde ondermijnt en de "gewone" mens manipuleert. De ontvanger is kwetsbaar en hulpeloos. Propaganda speelt hierbij een cruciale rol.
2. **Paradigma van de beperkte effecten (limited effects):**
* Dit paradigma, beïnvloed door sociologische en psychologische inzichten, stelt dat sociale processen en factoren (zoals leeftijd, geslacht, selectieve aandacht, sociale groepen) de impact van media matigen.
* **Two-step flow en multi-step flow:** Modellen die suggereren dat media-invloed vaak indirect verloopt via opinieleiders binnen sociale netwerken. Opinieleiders fungeren als een tussenschakel tussen media en het publiek.
* **Mediating factors:** Psychologische en sociale condities die de effecten van persuasieve communicatie beperken, zoals sociale groepsnormen, persoonlijke vooroordelen en het medialandschap.
* **Reinforcement-effect:** Media versterken vaak reeds bestaande meningen in plaats van fundamentele veranderingen teweeg te brengen.
* **Uses and Gratifications:** Dit perspectief stelt dat het publiek actief mediaboodschappen selecteert om individuele behoeften te bevredigen (kennis, plezier, sociale integratie, ontspanning). De vraag verschuift van "Wat doen media met mensen?" naar "Wat doen mensen met media?".
3. **Heroriëntatie op de macht van media (sturende macht, lange termijn effecten):**
* **Agenda-setting theorie:** Media bepalen niet *hoe* we denken, maar *waarover* we nadenken door de agendapunten voor het publieke debat te bepalen en aandacht te besteden aan bepaalde onderwerpen.
* **Cultivatietheorie (stalagmiet- of drip-drip theorie):** Op lange termijn cultiveren media subtiel de perceptie van de werkelijkheid, wat leidt tot een geleidelijke vorming van attitudes en overtuigingen. Het "mean world syndrome" is een voorbeeld van een negatief wereldbeeld gecultiveerd door media.
* **Zwijgspiraal (Noelle-Neumann):** Media weerspiegelen dominante visies en verzwijgen afwijkende meningen, waardoor mensen die een afwijkende mening hebben, uit angst voor sociale isolatie stil blijven. Dit versterkt de dominantie van de consensusmening.
4. **Onderhandelde invloed (negotiated influence):**
* Dit perspectief erkent dat de invloed van media een complex proces is van onderhandeling tussen de mediaboodschap en de eigen werkelijkheid van het publiek. Ontvangers interpreteren en construeren betekenis actief.
### 5.2 Persuasieve communicatie
Persuasieve communicatie heeft als expliciet doel het overtuigen van ontvangers en het bewerkstelligen van sociale verandering. Dit is vaak zichtbaar in reclame, public relations en propaganda. Het centrale aspect is de verandering van **attitude**, die bestaat uit drie componenten:
* **Cognitief aspect:** Verandering van kennis en overtuigingen. Dit wordt vaak als het belangrijkste component beschouwd voor duurzame verandering.
* **Affectief aspect:** Sturing van emoties en gevoelens.
* **Conatief aspect:** Sturing van gedrag.
#### 5.2.1 Modellen van persuasieve communicatie
Verschillende modellen proberen het proces van overtuiging te verklaren:
* **Hovland, Janis & Kelly:** Dit model benadrukt het belang van nieuwe informatie en herhaling in een leerproces. Het overtuigingsproces wordt gezien als een reeks van drie stappen:
* **Attention (aandacht):** De ontvanger moet aandacht besteden aan de boodschap.
* **Comprehension (begrip):** De ontvanger moet de boodschap begrijpen.
* **Acceptance (acceptatie):** De ontvanger moet de boodschap accepteren.
* **McGuire & Kelman:** Deze modellen introduceren bredere sociale en psychologische factoren:
* McGuire focust op groepscommunicatie en conformiteit.
* Kelman onderscheidt drie niveaus van attitudeverandering:
* **Compliance (inschikkelijkheid):** Aanpassing van gedrag om beloningen te verkrijgen of straffen te vermijden. Dit is een externe motivatie.
* **Identification (identificatie):** Aanpassing van gedrag gebaseerd op een wens om zich te identificeren met de bron van de boodschap (bijvoorbeeld een opinieleider).
* **Internalization (internalisering):** De boodschap wordt overgenomen omdat de ontvanger de inhoud ervan als waar of correct beschouwt. Dit leidt tot de meest duurzame attitudeverandering.
* **Elaboration Likelihood Model (ELM):** Een dual-proces theorie die stelt dat overtuiging via twee routes kan verlopen:
* **Centrale route:** Gecontroleerde en diepgaande verwerking van de boodschap, waarbij de ontvanger kritisch de argumenten analyseert. Dit leidt tot duurzamere attitudeverandering.
* **Perifere route:** Geautomatiseerde en oppervlakkige verwerking van de boodschap, waarbij de ontvanger zich richt op perifere cues zoals de aantrekkelijkheid van de bron of de lengte van het argument. Dit leidt tot minder duurzame attitudeverandering. De route die gekozen wordt, hangt af van de betrokkenheid van de ontvanger en de beschikbare cognitieve capaciteit.
* **Limited Capacity Model (LCM):** Dit model, gericht op informatieverwerking, stelt dat de menselijke capaciteit voor het verwerken van informatie beperkt is. Dit beïnvloedt hoe effectief boodschappen begrepen en onthouden worden.
#### 5.2.2 Propaganda
Propaganda is een systematische poging om perceptie te vormen, denken te manipuleren en gedrag te sturen om de doelen van de propagandist te bevorderen. Kenmerkend is het gebruik van significante symbolen om attitudes te beïnvloeden, vaak door het herhalen van stimuli en het vermijden van stimuli die ongewenste reacties uitlokken.
**Propagandatechnieken geïdentificeerd in kritische studies:**
* **Name calling:** Negatieve labels plakken op personen of ideeën.
* **Glittering generality:** Positieve, vage termen gebruiken om iets aantrekkelijk te maken.
* **Transfer:** Een positieve eigenschap van een object of persoon koppelen aan een ander om acceptatie te bevorderen.
* **Testimonial:** Gebruik maken van een getuigenis van een bekende persoon.
* **Plain folks:** Een idee presenteren als iets dat "gewoon volk" deelt om het acceptabel te maken.
* **Bandwagon:** Suggestie dat een trend populair is om mensen aan te zetten zich daarbij aan te sluiten.
* **Card stacking:** Selectief argumenten presenteren om een bepaald beeld te creëren.
### 5.3 Mediawijsheid
Mediawijsheid omvat niet alleen de vaardigheden om media te gebruiken (mediageletterdheid), maar ook de kennis, houding en mentaliteit om bewust, kritisch en actief om te gaan met informatie en deel te nemen aan de gemediatiseerde samenleving. Dit vereist een begrip van hoe mediaboodschappen worden gecreëerd, welke belangen erachter schuilgaan en hoe ze de publieke opinie kunnen beïnvloeden.
> **Tip:** Bij het bestuderen van persuasieve communicatie is het essentieel om niet alleen de boodschap zelf te analyseren, maar ook de context, de bron en de potentiële effecten op de ontvanger. Onderscheid altijd tussen feitelijke informatie en manipulatieve tactieken.
> **Tip:** Het **elaboration likelihood model (ELM)** is cruciaal om te begrijpen hoe mensen overtuigd worden. Denk na over de mate van betrokkenheid van het publiek bij een onderwerp: is er sprake van diepgaande analyse (centrale route) of een oppervlakkige reactie op cues (perifere route)?
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Communicatiewetenschap | De wetenschappelijke studie van de relatie tussen media en de samenleving, inclusief de impact op cultuur, politiek en economie. Het is een jong, maar breed en divers veld, vaak beïnvloed door interdisciplinaire stromingen en de dominantie van Angelsaksische landen. |
| Mediatisering | Het proces van sociale veranderingen in de samenleving op zowel macro- als microniveau, die gelinkt kunnen zijn aan de toenemende impact van en verwevenheid met media. |
| Semiotiek | Het overkoepelende veld dat de studie van tekens, betekenis en taal omvat, waarbij drie centrale domeinen worden onderscheiden: de tekens zelf en hun indeling, de codes of systemen waarbinnen tekens georganiseerd zijn, en de brede cultuur waarin tekens en codes opereren. |
| Betekenisdrager (Signifiant, Sa) | De materiële of fysieke verschijningsvorm van een teken, zoals een beeld, klank of woord. |
| Betekende (Signifié, Se) | Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waar de betekenisdrager naar verwijst. Dit kan bij verschillende personen verschillen. |
| Referent | Het eigenlijke fysieke object waar een teken naar verwijst. Dit object hoeft niet fysiek aanwezig te zijn om er betekenisvol over te kunnen communiceren. |
| Denotatie | Het primaire, letterlijke of objectieve betekenisniveau van een teken. Dit is het deel van de betekenis dat voor elke tekengebruiker hetzelfde is en waarover sociale consensus bestaat. |
| Connotatie | Het secundaire, figuurlijke of subjectieve betekenisniveau van een teken, ook wel bijbetekenis of associatie genoemd. Het kan een evaluatieve lading (goed, slecht, neutraal) of een referentiële lading (afhankelijk van persoon, tijdstip, culturele context) hebben. |
| Encoderen | Het proces waarbij een communicator de interne bewustzijnsinhoud omzet in symbolen of tekens, zodat deze via een geschikt kanaal naar een ontvanger verstuurd kan worden. |
| Decoderen | Het proces waarbij de ontvanger de geëncodeerde symbolen of tekens ontcijfert en interpreteert om betekenis toe te kennen. Dit omvat zowel het syntactische proces (ontcijferen van de code) als het semantische proces (interpreterenen betekenis toekennen). |
| Ruis (Noise) | Elke mogelijke storing of interferentie die het communicatieproces kan verstoren, onderverdeeld in externe ruis (buiten het proces) en interne ruis (binnen het proces, zoals psychologische, semantische of mechanische ruis). |
| Communicatiemodel | Een bewust gesimplificeerde beschrijving, vaak grafisch, van een deel van de werkelijkheid van communicatie. Modellen worden gebruikt om de componenten, hun eigenschappen, relaties en functies te ordenen en te expliciteren. |
| Paradigma | Een samenhangend geheel van modellen en theorieën dat universeel gedeeld wordt binnen een wetenschappelijke discipline. Het biedt een kader om de werkelijkheid te analyseren en richting aan wetenschappelijk onderzoek. |
| Mediatisering | Het proces waarbij de logica van media steeds meer doordringt in andere maatschappelijke sectoren, zoals politiek, economie en cultuur, waardoor deze sectoren zich aanpassen aan de eisen en werkwijzen van de media. |
| Massamaatschappijtheorie | Een reeks ideeën die de rol van media in de moderne samenleving beschrijft, vaak met een pessimistische visie op de invloed van almachtige media op een passieve, manipuleerbare massa en de erosie van sociale cohesie. |
| Propaganda | Een opzettelijke, systematische poging om perceptie, denken en gedrag te vormen, manipuleren of sturen om een reactie te verkrijgen die de gewenste doelen van de propagandist bevordert. |
| Frankfurter Schule | Een groep Duitse denkers die kritiek uitten op de massacultuur en de ideologische rol van media in het legitimeren van heersende maatschappelijke verhoudingen. Ze benadrukten de commodificatie van cultuur en de neergang van de publieke sfeer. |
| Politieke economie van communicatie | Een benadering die de nadruk legt op de economische structuren en belangen die de productie, distributie en ideologische inhoud van media beïnvloeden. Het onderzoekt de relatie tussen economische macht en mediaproductie. |
| Cultural studies | Een interdisciplinaire benadering die media analyseert als een cultureel betekenissysteem waar verschillende ideologieën met elkaar in confrontatie gaan. Het benadrukt de actieve rol van de ontvanger en beschouwt populaire cultuur als een domein van ideologische strijd. |
| Postmodernisme | Een brede theoretische stroming die kritiek uit op de moderniteit en de Verlichtingswaarden. Kenmerkend is het vervagen van traditionele grenzen, de nadruk op intertekstualiteit en de idee dat realiteit gefragmenteerd en hybride is. |
| Informatiemaatschappijtheorie | Een theorie die stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën een nieuw tijdperk inluiden waarin alle maatschappelijke sferen fundamenteel getransformeerd worden, met informatie en kennis als centrale drijvende krachten. |
| Netwerkmaatschappij | Een concept uit de informatiemaatschappijtheorie, waarbij de samenleving georganiseerd is rond gedecentraliseerde netwerken van informatie en kennis, die verschillende maatschappelijke sferen met elkaar verbinden en transformeren. |
| New media theory | Een theoretisch kader dat de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatievormen en nieuwe digitale media probeert te vatten, met aandacht voor convergentie, interoperabiliteit en actieve publieksparticipatie. |
| Practice theory | Een theoretische benadering die focust op de alledaagse handelingen en uitspraken van mensen in relatie tot media in diverse situaties en contexten. Het beschouwt mediagerelateerde praktijken als organiserende elementen van andere sociale praktijken. |
| Mediatization | Het proces waarbij de impact van media op en de verwevenheid met andere maatschappelijke sectoren toenemen, wat leidt tot socio-culturele veranderingen. Media worden gezien als een autonome kracht die de sociale en culturele realiteit mede vormgeeft. |
| Gatekeeping | Het proces waarbij informatie wordt geselecteerd, bewerkt en doorgegeven via mediakanalen. Gatekeepers (journalisten, redacteuren) bepalen welke gebeurtenissen nieuwswaardig zijn en hoe ze worden gepresenteerd. |
| Representatie | Het gebruik van taal en symbolen om de wereld betekenisvol te maken en over te brengen aan anderen. In de media kan dit variëren van een neutrale weerspiegeling van de werkelijkheid tot een actieve constructie ervan. |
| Stereotype | Een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid, waarbij kenmerken veralgemeend worden toegekend aan alle leden van een groep. Dit kan leiden tot uitsluiting en negatieve beeldvorming. |
| Gender | Een sociale constructie die verwijst naar de conventies, verwachtingen en normen die gekoppeld zijn aan vrouwelijkheid en mannelijkheid, in tegenstelling tot biologische sekse. |
| Framing | De manier waarop een communicator een boodschap inhoudelijk kadert of in beeld brengt door bepaalde aspecten te selecteren en te benadrukken, wat de perceptie van de ontvanger stuurt. |
| Publiek | Een dynamisch concept dat verwijst naar het geheel van ontvangers die mediaboodschappen consumeren binnen een bepaalde context. Het kan gefragmenteerd zijn door netwerkstructuren en gekenmerkt worden door interactiviteit. |
| Persuasieve communicatie | Communicatie met het expliciete doel om ontvangers te overtuigen en sociale verandering teweeg te brengen, bijvoorbeeld via reclame, PR of propaganda. Het richt zich op het veranderen van attitudes, kennis, emoties en gedrag. |
| Mediawijsheid | Het bewust, kritisch en actief omgaan met informatie en het participeren in de complexe gemediatiseerde samenleving, waarbij vaardigheden, kennis en een bepaalde mentaliteit vereist zijn. |
| Semiotische school | Een benadering binnen de communicatiewetenschap die zich richt op de uitwisseling van betekenis en interactiviteit, waarbij de betekenis van een teken wordt gevormd door de relatie met andere tekens en de interactie tussen communicator en ontvanger. |
| Processchool | Een benadering binnen de communicatiewetenschap die zich richt op de transmissie van informatie en de efficiëntie van het communicatieproces, met een focus op de communicator en lineaire communicatie. |
| Administratief onderzoek | Onderzoek dat wordt gefinancierd door of ten dienste staat van publieke of private instanties, gericht op het meten van de effecten van communicatie, vaak met een negatieve insteek ten opzichte van persuasieve effecten. |
| Kritisch onderzoek | Onderzoek dat kritiek uit op bestaande sociale systemen en machtsverhoudingen, gericht op het bevorderen van emancipatie en sociale verandering. Het maakt gebruik van kwalitatieve methoden en heeft een humanistische basis. |
| Dominante mainstreamparadigma | De heersende theoretische benadering binnen de communicatiewetenschap, vooral in de VS na WOII, gekenmerkt door een liberaal-pluralistisch wereldbeeld, een positieve kijk op media als vierde macht en het gebruik van kwantitatieve methoden. |
| Alternatieve kritische paradigma | Een reeks theoretische stromingen die kritiek uiten op het mainstreamparadigma, met een focus op ongelijkheden, machtsverhoudingen, ideologie en de manipulatieve rol van media. Gebruikt kwalitatieve methoden. |
| Theoretische school | Een groep academici die een gedeelde context, tijd, ruimte en invalshoek delen bij het bestuderen van een bepaald onderwerp, vaak met internationale erkenning. |
| Theorie | Een ordenend, structurerend en zingevend ankerpunt in wetenschappelijk onderzoek dat relaties tussen concepten aangeeft en verklaart. |
| Actie vs. Structuur | Een centrale dichotomie in sociologische theorieën die onderzoekt of individuen actief hun sociale relaties opbouwen (actie) of dat hun gedrag bepaald wordt door sociale structuren en druk (structuur). |
| Consensus vs. Conflict | Een dichotomie die onderzoekt of maatschappijen veranderen door lineaire groei en integratie (consensus) of door sociale wanorde, permanente crisis en conflicten door ongelijke belangen en macht (conflict). |
| Materie vs. Geest | Een dichotomie die onderzoekt of wetenschappelijk onderzoek zich moet richten op feiten en objectieve structuren (materie) of op waarden, interpretaties en subjectieve constructies van sociale realiteit (geest). |
| Surveillancefunctie | De functie van media om de sociale omgeving te observeren, controleren en informatie te verzamelen die doelstellingen dient, zoals nieuwsberichten over politiek of weer. |
| Correlatiefunctie | De functie van media om duiding en interpretatie te geven aan maatschappelijke gebeurtenissen, zoals de relatie tussen oorlog en prijsstijgingen. |
| Transmissiefunctie | De functie van media om waarden en normen over te brengen en in stand te houden, bijvoorbeeld door culturele producties zoals films. |
| Conformiteitsfunctie | De functie van media om de sociale structuur te bevestigen door gedrag te belonen of te bestraffen. |
| Statusverlenende functie | De functie van media om status toe te kennen aan zaken of personen, zowel positief als negatief. |
| Narcotiserende functie | De functie van media om het publiek te verdoven of apathisch te maken door een overvloed aan informatie, wat kan leiden tot mentale uitputting of compassie-moeheid. |
| Linguïstisch-relativisme hypothese | De hypothese dat taal relatief is en hoe we naar de wereld kijken en deze voorstellen beïnvloedt, gebaseerd op sociaal-culturele omstandigheden en ervaringen. |
| Linguïstisch-determinisme hypothese | De hypothese dat taal ons denken bepaalt en dat de gebruikte taalstructuur een rol speelt in de manier waarop we de werkelijkheid waarnemen. |
| Restricted code | Een eenvoudige, orale communicatiestijl die vaak wordt gebruikt in situaties met veel gemeenschappelijkheid en interactie, waarbij de betekenis grotendeels wordt begrepen door gedeelde context en non-verbale communicatie. |
| Elaborated code | Een complexere communicatiestijl, zowel oraal als schriftelijk, die wordt gebruikt om individuele en abstracte ideeën uit te drukken. Deze stijl vereist een rijkere woordenschat en complexe syntaxis, en is kenmerkend voor formeel onderwijs. |
| Functionalisme | Een sociologische theorie die de samenleving beschouwt als een systeem opgebouwd uit subsystemen, met als centraal doel zelfhandhaving. Media vervullen hierin functies om harmonie, cohesie en consensus te bevorderen. |
| Marxisme | Een theoretische benadering die de nadruk legt op arbeidsprocessen, productieverhoudingen, klassentegenstellingen en de rol van economische structuren (onderbouw) in het bepalen van de bovenbouw (politiek, cultuur, media). Media worden gezien als instrumenten van de dominante klasse. |
| Frankfurter Schule | Een kritische theoretische stroming die de cultuurindustrie analyseert als een commerciële en manipulatieve kracht die de massa domineert en de neergang van de publieke sfeer bevordert. |
| Politieke economie van communicatie | Een kritische benadering die de economische structuren en belangen achter mediabedrijven onderzoekt en de relatie tussen economische macht, media-inhoud en ideologie analyseert. |
| Cultural studies | Een interdisciplinaire benadering die media analyseert als een cultureel betekenissysteem waar ideologische strijd plaatsvindt, met een actieve rol voor de ontvanger en een focus op populaire cultuur. |
| Poststructuralisme | Een theoretische benadering die voortbouwt op het structuralisme maar de stabiliteit van betekenis en structuren betwist, en de focus legt op de fluïde en transformerende aard van betekenis, discours en identiteit. |
| Structuralisme | Een benadering die, voortbouwend op Marx, de rol van ideologische staatsapparaten (ISA) en de vorming van wereldbeelden door middel van taal en discours benadrukt, met een focus op de controle over deze apparaten. |
| Culturalisme | Een benadering die de nadruk legt op de ontvanger en de levende cultuur van het volk, waarbij cultuur wordt gezien als veranderlijk en transformerend, en hegemonie als een centraal concept in ideologische strijd. |
| Polysemie | Het concept dat een enkele mediatekst meerdere betekenissen kan hebben, afhankelijk van de interpretatie van de ontvanger en diens context. |
| Simulacra | Concept van Baudrillard, verwijzend naar kopieën zonder origineel, waarbij symbolen niet meer verwijzen naar de realiteit, maar naar een kopie ervan, wat leidt tot hyperrealiteit. |
| Hypermediatisering | Het toenemen van media-afhankelijkheid in plaats van directe observatie, waarbij media bepalen wat en hoe we de realiteit zien, wat leidt tot een mediagecreëerde realiteit (hyperrealiteit). |
| Diffusietheorie van Everett Rogers | Een theorie die het proces analyseert waarmee innovaties (nieuwe ideeën, praktijken of objecten) zich verspreiden binnen een gemeenschap, en onderscheidt verschillende adopter-categorieën gebaseerd op hun houding ten opzichte van innovatie. |
| Mediumtechnologische benaderingen (Toronto School) | Theorieën die geloven in mediatechnologie als bron van culturele en maatschappelijke verandering. Het medium zelf wordt gezien als de boodschap, met nadruk op de vorm en technologische wijze van inhoudsoverdracht. |
| Informatiemaatschappijtheorie | Een theorie die stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) de drijvende kracht zijn achter een nieuw tijdperk van sociale transformatie, waarin informatie en kennis centraal staan en maatschappijen georganiseerd worden volgens netwerkstructuren. |
| Netwerkmaatschappij | Het concept dat de informatiemaatschappij wordt gekenmerkt door gedecentraliseerde netwerken van informatie en kennis, die verschillende maatschappelijke sferen met elkaar verbinden en transformeren, en waarin kapitaal wordt gevormd door informatie, kennis en netwerken. |
| Mediatization | Het proces waarbij de logica van media steeds dieper doordringt in andere maatschappelijke sectoren, wat leidt tot structurele veranderingen in deze sectoren en de vorming van een steeds meer door media beïnvloede samenleving. |
| Mediation | Een neutraal proces waarbij communicatie plaatsvindt via media, die fungeren als kanaal of drager van content, zonder zelf een actieve transformatieve kracht te zijn. |
| Gatewatching | Een proces waarbij nieuws dat reeds is gepubliceerd door andere journalisten of media, wordt gefilterd en geselecteerd, vergelijkbaar met gatekeeping maar dan gericht op bestaande informatie. |
| Gender | Sociale constructie van vrouwelijkheid en mannelijkheid, inclusief rollen, verwachtingen en normen, die verschilt van biologische sekse en die door media wordt gevormd en gereproduceerd. |
| Framing | De manier waarop mediaboodschappen worden ingekaderd door selectie en benadrukking van bepaalde aspecten, wat de perceptie en interpretatie van de ontvanger stuurt en vaak een ideologische functie heeft. |
| Publiek | De verzameling ontvangers van mediaboodschappen, beschouwd als een dynamisch en potentieel actief geheel dat mediaconsumptie contextualiseert en betekenis geeft. |
| Mediageletterdheid | De vaardigheden die nodig zijn om mediaboodschappen te begrijpen, analyseren en kritisch te evalueren. |
| Mediawijsheid | Een bredere term dan mediageletterdheid, die naast vaardigheden ook kennis, attitudes en een actieve mentaliteit omvat in het omgaan met media en het participeren in de gemediatiseerde samenleving. |
| Semiotische school | Een benadering binnen de communicatiewetenschap die focust op tekens, betekeniscreatie en interactie, waarbij betekenis voortkomt uit de relatie tussen tekens en de interpretatie van de ontvanger. |
| Processchool | Een benadering die communicatie ziet als een lineair transmissieproces, met focus op de accuraatheid en efficiëntie van de boodschapsoverdracht, en een actieve rol voor de communicator. |
| Administratief onderzoek | Onderzoek dat gefinancierd wordt door en ten dienste staat van organisaties, met als doel het meten van effecten en het verbeteren van communicatiepraktijken, vaak met een persuasieve insteek. |
| Kritisch onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het blootleggen van machtsverhoudingen, sociale ongelijkheden en de manipulatieve rol van media, met als doel emancipatie en sociale verandering te bewerkstelligen. |
| Dominante mainstreamparadigma | De heersende theorie binnen de communicatiewetenschap, vooral in de VS, die media ziet als een positieve kracht met sterke effecten ten gunste van de samenleving, met behulp van kwantitatieve methoden. |
| Alternatieve kritische paradigma | Theoretische stromingen die kritiek uiten op het mainstreamparadigma, met een focus op de manipulatieve en ideologische rol van media, en die kwalitatieve methoden gebruiken. |
| Theoretische school | Een groep academici die rondom een bepaald onderwerp en met een gedeelde invalshoek samenwerken en internationale erkenning genieten. |
| Theorie | Een raamwerk van concepten en ideeën dat helpt bij het ordenen, structureren en verklaren van de werkelijkheid. |
| Actie vs. Structuur | Een fundamentele dichotomie in sociologische theorieën die de mate van individuele autonomie (actie) versus de bepalende invloed van sociale structuren (structuur) onderzoekt. |
| Consensus vs. Conflict | Een dichotomie die de dynamiek van maatschappelijke verandering analyseert, enerzijds als een proces van groei en integratie (consensus), anderzijds als een gevolg van ongelijke belangen en machtsverhoudingen (conflict). |
| Materie vs. Geest | Een dichotomie die de focus van wetenschappelijk onderzoek bepaalt: enerzijds gericht op feiten, objectieve structuren en empirische waarneming (materie), anderzijds op waarden, interpretaties en subjectieve constructies van de sociale werkelijkheid (geest). |
| Mediasysteem | Het geheel van massamedia binnen een specifieke nationale gemeenschap, vaak geclassificeerd in supranationale modellen zoals polarized pluralist, liberal en democratic corporatist. |
| Media-organisatie | De specifieke organisatie die concrete mediaproductie en -activiteiten uitvoert, inclusief de factoren die de inhoudsproductie beïnvloeden. |
| Ideologie | Een systeem van overtuigingen, waarden en normen die een bepaalde visie op de wereld weerspiegelen en vaak dienen ter legitimatie van bestaande machtsverhoudingen. |
| Hegemonie | Het tijdelijk dominant worden of blijven van een bepaald maatschappijbeeld door middel van toestemming (consent) en onderhandelingen, eerder dan door directe dwang. |
| Media-logica | De regels, normen en conventies die de productie van mediainhoud sturen en beïnvloeden, vaak gericht op het aantrekken en vasthouden van publieke aandacht. |
| Framinganalyse | Een methode om te onderzoeken hoe mediaboodschappen worden ingekaderd door de selectie en benadrukking van bepaalde aspecten, wat de perceptie van de ontvanger stuurt en vaak een ideologische functie heeft. |