Cover
Comença ara de franc sv_sociale_psychologie_geslaagd_.pdf
Summary
# Sociale psychologie in de rechterlijke wereld: rechterlijke dwalingen en juryselectie
### Definitie en reikwijdte van sociale psychologie
* Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van hoe gedachten, gevoelens, motivaties en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de aanwezigheid van anderen [7](#page=7).
* Het richt zich op de manier waarop individuen de wereld waarnemen, begrijpen en interpreteren [7](#page=7).
* De sociale aard van het individu wordt benadrukt [7](#page=7).
* Niet-sociale factoren, zoals hitte die agressie kan verhogen, worden ook meegenomen [7](#page=7).
### De kracht van de sociale situatie
* Mensen laten zich leiden door de reacties van anderen, niet enkel door de objectieve prestatie [8](#page=8).
* De invloed van de sociale situatie op de houding van studenten werd aangetoond in een studie aan Bennington College, waar studenten linkser werden [8](#page=8).
### Verbondenheid met andere disciplines
* **Sociologie:** Bestudeert groepsfactoren zoals klasse en ras; sociale psychologie focust op het individuele niveau. Er is toenemende integratie tussen beide disciplines [8](#page=8).
* **Persoonlijkheidspsychologie:** Bestudeert stabiele, cross-situationele eigenschappen van individuen, in tegenstelling tot de focus op situaties in sociale psychologie [9](#page=9).
* **Interactionisme:** Benadrukt de dynamische wisselwerking tussen persoonlijkheid en situatie [9](#page=9).
### Geschiedenis van sociale psychologie
* **Beginjaren (1880-1935):** Bijdragen van Gustave Le Bon (Psychologie des Foules), Norman Triplett (eerste onderzoeksartikel over fietsers) en Maximilien Ringelmann (touwtrekken) [10](#page=10).
* **Jaren van bevestiging (1936-1960):** Sterke invloed van WOII en de Jodenvervolging. Kurt Lewin, "vader van de sociale psychologie", stelde drie beginselen op [10](#page=10) [11](#page=11).
* Gedrag wordt bepaald door perceptie en interpretatie van de wereld [11](#page=11).
* Gedrag is een functie van de interactie tussen persoon en omgeving [11](#page=11).
* Sociaalpsychologische theorieën kunnen praktische problemen oplossen ('geen onderzoek zonder actie') [11](#page=11).
* **Groei en debat (1960-1975):** Uitbreiding van onderzoeksterreinen en discussies over de ethiek en validiteit van laboratoriumexperimenten [12](#page=12).
* **Methodologisch en inhoudelijk pluralisme (1975-heden):** Toename van sociale cognitie, internationalisering van het vakgebied en opkomst van sociale neurowetenschappen, internetonderzoek en sociaal-culturele perspectieven. Open wetenschap bevordert transparantie en repliceerbaarheid [12](#page=12) [13](#page=13).
### Onderzoeksmethoden in sociale psychologie
#### Hypotheseontwikkeling en literatuurstudie
* **Hypothese:** Een expliciete, toetsbare voorspelling over een gebeurtenis [14](#page=14).
* **Theorie:** Een georganiseerde set principes die fenomenen verklaart [14](#page=14).
* **Primaire bronnen:** Origineel gepubliceerd werk; **Secundaire bronnen:** Samenvattende besprekingen [14](#page=14).
#### Operationaliseren van variabelen
* **Conceptuele variabelen:** Abstracte concepten (bv. conformiteit, agressie) [14](#page=14).
* **Operationele variabele:** Specifieke manipulatie of meting van een conceptuele variabele [14](#page=14).
* **Begripsvaliditeit:** De mate waarin meetinstrumenten meten wat ze beogen te meten [15](#page=15).
#### Meetmethoden
* **Zelfbeschrijving:** Deelnemers beschrijven zelf hun gedachten, gevoelens en gedrag [15](#page=15).
* Problemen: Sociale wenselijkheid en inwilligingstendens [15](#page=15).
* **Gedragsobservatie:** Systematische observatie van gedrag [16](#page=16).
#### Onderzoeksplannen
#### Validiteit van experimenten
#### Ethiek en waarden
---
## Het sociale zelf
### Kernidee
* Het zelfconcept omvat alle kennis over onszelf, terwijl het 'ik' het sturende agens is dat ons leven in handen heeft [25](#page=25).
* Het zelf is een sociale constructie, gevormd door interactie en de reflectie van anderen [25](#page=25).
* Zelfregulatie is de intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren aan de hand van interne standaarden [27](#page=27).
### Zelfconcept en schema's
* Het zelfconcept is de interne representatie van wie je denkt te zijn, bestaande uit zelfschema's die zelfrelevante kennis organiseren [26](#page=26).
* Informatie gerelateerd aan het zelf wordt beter verwerkt en onthouden door het zelfreferentie-effect [26](#page=26).
* Het onbewuste speelt een grote rol in informatieverwerking en dagelijkse taken, veel groter dan het bewuste [26](#page=26).
### Zelfregulatie en zelfbewustzijn
* De Zelfdiscrepantietheorie stelt dat discrepanties tussen het actuele en ideale/ought self leiden tot negatieve emoties en lagere zelfwaardering [27](#page=27).
* Zelfbewustzijn kan leiden tot het bemerken van zelfdiscrepanties, wat motivatie kan creëren om zelfbewustzijn te vermijden of gedrag aan te passen [27](#page=27).
* Zelfcontrole put uit een gedeeld reservoir; na inspanning treedt ego-uitputting op, wat leidt tot tijdelijk verminderde capaciteit [28](#page=28).
### Introspectie en Zelfperceptie
* Introspectie is het 'in jezelf kijken', maar we denken niet constant aan onszelf [28](#page=28).
* Introspectie kan accuraat zijn, maar het inschatten van onderliggende cognitieve processen van eigen gedrag is minder accuraat [28](#page=28).
* Zelfperceptietheorie stelt dat we gedachten en gevoelens afleiden uit observatie van eigen gedrag, vooral bij zwakke of ambigue zelfkennis [29](#page=29).
* De gelaatsfeedbackhypothese suggereert dat veranderingen in gelaatsuitdrukking corresponderende veranderingen in emotie kunnen veroorzaken [29](#page=29).
* Het belonen van activiteiten kan intrinsieke motivatie ondermijnen (overrechtvaardigingseffect) [30](#page=30).
### Invloed van Anderen
* Zelfbeschrijving is relatief en beïnvloed door de sociale omgeving [30](#page=30).
* Sociale vergelijkingstheorie stelt dat we onze capaciteiten en opinies evalueren door ze met anderen te vergelijken, vooral bij onzekerheid [30](#page=30).
* De Twee-factoren-emotietheorie suggereert dat emoties gebaseerd zijn op fysiologische arousal en cognitieve interpretatie, beïnvloed door de omgeving [31](#page=31).
### Zelfwaardering en Mechanisme
* Zelfwaardering is de algemene evaluatie van het zelf en een inschatting van iemands waarde; stabiliteit ervan is ook van belang [32](#page=32).
* Zelfwaardering is een indicator van hoe anderen ons zien en fungeert als buffer tegen doodsangst [33](#page=33).
* Impliciet egotisme is een onbewuste vorm van zelfverheerlijking, zoals het naamlettereffect [33](#page=33).
* Zelfhandicappering is gedrag bedoeld om eigen prestaties te ondermijnen voor een excuus bij mislukking [34](#page=34).
* BIRGing (Basking In Reflected Glory) is het koesteren in het succes van succesvolle groepen of personen [35](#page=35).
* Neerwaartse sociale vergelijkingen zijn een defensieve neiging om onszelf te vergelijken met anderen die het minder goed hebben [35](#page=35).
* Positieve illusies kunnen adaptief zijn voor psychische gezondheid en productiviteit, maar langetermijneffecten zijn onduidelijk [35](#page=35).
### Zelfpresentatie
* Zelfpresentatie is het proces waarbij we vorm geven aan de indrukken die anderen van ons vormen, met voordelen als doel [36](#page=36).
### Sociale Perceptie
### Attributie
---
## Sociale psychologie in de rechterlijke wereld: rechterlijke dwalingen en juryselectie
### Fundamentele attributiefout
* Neiging om impact van situaties op gedrag van anderen te onderschatten, focus op persoonsgebonden oorzaken [46](#page=46).
* Zelfs bij gedwongen gedrag neiging om oorzaak aan persoon toe te schrijven [46](#page=46).
* Onderscheid tussen actor en observator: acteurs richten zich op omgeving, observatoren op de actor [47](#page=47).
* Actor-observatoreffect: persoonsattributies voor anderen, situationele attributies voor zichzelf [47](#page=47).
### Gilbert's twee-stappen model van attributie
* Stap 1: Automatische persoonlijke attributie (geen inspanning) [47](#page=47).
* Stap 2: Aanpassing met situationele factoren (vergt cognitieve hulpbronnen) [47](#page=47).
* Extra cognitieve belasting of distractie bevordert de fundamentele fout [47](#page=47).
* Motivatie tot zorgvuldigheid en voldoende tijd reduceren de fundamentele fout [47](#page=47).
### Culturele invloeden op attributie
* De fundamentele attributiefout is typisch westers en individualistisch [48](#page=48).
* In collectivistische culturen zoals India wordt meer nadruk gelegd op situationele factoren [48](#page=48).
### Cognitieve heuristieken en vertekeningen
* Beschikbaarheidsheuristiek: beoordelen waarschijnlijkheid op basis van gemakkelijk oproepbare informatie [49](#page=49).
* Valse consensuseffect: overschatten van eigen meningen en kenmerken in de populatie [49](#page=49).
* Representativiteitsheuristiek: beoordelen op basis van hoe sterk stimulus lijkt op categorie [49](#page=49).
### Motivatievertekening
* Sociale waarnemingen worden gekleurd door persoonlijke behoeften, wensen en voorkeuren [49](#page=49).
* Succes toeschrijven aan onszelf, mislukking aan externe oorzaken [49](#page=49).
* 'Geloof in een rechtvaardige wereld' kan leiden tot toeschrijving van problemen aan het individu [49](#page=49).
### Integratie: Van disposities tot impressies
* Primauteitseffect: eerder genoemde informatie heeft meer impact op oordelen [50](#page=50).
* Aandacht verzwakt naarmate meer informatie wordt verkregen [50](#page=50).
* Betekenisveranderingshypothese: nieuwe informatie wordt geherinterpreteerd in lijn met de initiële impressie [50](#page=50).
* Centrale trekken (bv. hartelijk, competent) hebben sterkere invloed dan perifere trekken [50](#page=50).
### Informatie-integratie modellen
* Summatief (additief) model: optellen van positieve en negatieve kenmerken [51](#page=51).
* Gemiddelde model: gemiddelde nemen van kenmerken, elk met een gewicht [51](#page=51).
* Anderson's informatie-integratietheorie: impressies gebaseerd op een gewogen gemiddelde [51](#page=51).
### Afwijkingen van het gemiddelde model
* Disposities van de waarnemer: verschillen in hoe belangrijk en gunstig kenmerken worden ervaren [51](#page=51).
* Treknegativiteitsvertekening: negatieve informatie heeft meer impact dan louter het gewicht [52](#page=52).
### Confirmatievertekening
---
### Kernconcepten en mechanismen
* Rechterlijke dwalingen worden deels veroorzaakt door psychologische mechanismen die ook in alledaagse sociale situaties spelen [63](#page=63).
* De wederkerigheidsnorm is een norm die voorschrijft dat je iets terugdoet voor iemand die iets voor jou heeft gedaan, of iemand behandelt zoals zij jou behandelden [63](#page=63).
* Positieve wederkerigheid: iemand die iets voor jou doet, voel je je verplicht iets terug te doen [63](#page=63).
* Negatieve wederkerigheid: iemand die jou goed behandelt, behandel je goed; iemand die onaardig is, behandel je onaardig [63](#page=63).
* Tweestappen instemmingstechnieken maken gebruik van twee opeenvolgende, gerelateerde verzoeken, waarbij het eerste verzoek dient als voorbereiding voor het tweede [63](#page=63).
* Voet tussen de deur: een klein, moeilijk te weigeren verzoek gaat vooraf aan een groter, echt verzoek [63](#page=63).
* Als de bal eenmaal aan het rollen is: een overeenkomst wordt gesloten, waarna verborgen kosten worden onthuld om de omvang van het verzoek te vergroten [64](#page=64).
* Deur tegen de neus: een extreem groot, afgewezen verzoek gaat vooraf aan een kleiner, acceptabeler verzoek [64](#page=64).
* Het is nog niet klaar: een licht overdreven verzoek wordt onmiddellijk verkleind door een bonus of korting aan te bieden [65](#page=65).
### Toepassingen en implicaties
* Milgrams onderzoek toonde aan hoe verwoestende gehoorzaamheid kan zijn: 65% van de deelnemers ging door tot de maximale schok van 450 volt [66](#page=66).
* De autoriteit van de proefleider (witte labjas, Yale-associatie) was cruciaal; verplaatsing naar een kantoorgebouw of vervanging door een burger verlaagde de gehoorzaamheid significant [67](#page=67).
* Fysieke afstand tot het slachtoffer verhoogt de gehoorzaamheid; hoe dichterbij, hoe lager het percentage dat doorgaat [67](#page=67).
* Het gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid met de experimentleider en de geleidelijke escalatie van schokken zijn belangrijke factoren [68](#page=68).
* Zelfs in de 21e eeuw worden Milgrams bevindingen gerepliceerd, wat de blijvende relevantie aantoont [68](#page=68).
* De aanwezigheid van slechts één rebel kan een groep weerhouden van ongehoorzaamheid; twee protesterende handlangers verlaagden de gehoorzaamheid tot 10% [68](#page=68).
* Rechterlijke dwalingen kunnen voortkomen uit de gehoorzaamheid aan autoriteitsfiguren binnen het juridische systeem, vergelijkbaar met de situaties in Milgrams onderzoek [67](#page=67).
* De "sociale staat" regelt relaties via een homeostaseprincipe, waarbij individuen streven naar een optimale hoeveelheid sociaal contact [71](#page=71).
* Eenzaamheid ontstaat door een tekort aan sociale relaties, vooral tijdens overgangsperioden zoals adolescentie of na een scheiding [71](#page=71).
* Hechtingsstijlen (veilig, vermijdend, angstig) beïnvloeden de manier waarop mensen interpersoonlijke relaties aangaan en onderhouden [71](#page=71).
* De kwaliteit van relaties, in plaats van kwantiteit, is cruciaal voor welzijn; een hechte relatie met een beschikbaar persoon biedt meerwaarde [72](#page=72).
* Waargenomen beschikbaarheid van steun leidt tot gelukkiger individuen met een hoger gevoel van zelfefficiëntie [73](#page=73).
* Nabijheid en blootstelling vergroten aantrekkingskracht ("familiarity leads to liking") [74](#page=74).
* Gelijkenissen trekken mensen aan; hoe meer overeenkomsten, hoe positiever de beoordeling van de ander [75](#page=75).
* Uiterlijke aantrekkelijkheid wordt geassocieerd met positieve persoonlijkheidskenmerken ("wat mooi is, is goed"-stereotype), wat kan leiden tot vooroordelen in de rechterlijke wereld (bv. lagere boetes) [75](#page=75).
* Opwindingstransfer (bv. na een enge ervaring) kan de aantrekkelijkheid van een persoon verhogen [77](#page=77).
### Kritische kanttekeningen
---
### Gevaren en beperkingen van attitudemetingen
* Vragenlijsten meten niet altijd de ware attitude, door sociaal wenselijke antwoorden [99](#page=99).
* Mensen ontkennen of minimaliseren sociaal onwenselijke gedragingen [99](#page=99).
* Agressie kan worden gemeten met de Agression Questionnaire (Buss & Perry, 1992) [99](#page=99).
* Deze meet individuele verschillen in fysieke agressie, verbale agressie, boosheid en vijandigheid [99](#page=99).
* Vragenlijsten meten ook acceptatie van interpersoonlijke agressie en verkrachtingsmythes [99](#page=99).
### Agressie en metingen
* Agressie is gedrag bedoeld om een ander ongewenste schade te berokkenen [98](#page=98).
* Kenmerken: onderliggende motivatie, intentie, en ongewenst gedrag door het slachtoffer [98](#page=98).
* Subjectieve typering van agressie door de waarnemer [98](#page=98).
* Fysieke, verbale, spontane, reactieve, instrumentele en emotionele agressie zijn subcategorieën [98](#page=98).
* Pestgedrag is een ernstig probleem met langdurige gevolgen [99](#page=99).
* Nultolerantie en snelle, zware straffen zijn een zinvolle aanpak voor pesten [99](#page=99).
* Agressie kan gemeten worden door observatie, rapportage en publieke bronnen [100](#page=100) [99](#page=99).
* Laboratoriumobservatie gebruikt bijvoorbeeld het hot sauce-paradigma [99](#page=99).
### Crossnationale en intraculturele verschillen in agressie
* Mannen vertonen significant meer agressie dan vrouwen, inclusief relationele agressie [100](#page=100).
* Wereldwijde moordstatistieken geven inzicht in de prevalentie van agressie [100](#page=100).
### Geslacht en hulpvaardigheid
* Mannen helpen vaker in acute, heldhaftige situaties ("knight in shining armour") [97](#page=97).
* Vrouwen bieden vaker volgehouden, dagelijkse hulp [97](#page=97).
* Vrouwen vragen vaker hulp bij kleine problemen, mannen minder vaak uit zelfbeeldoverwegingen [98](#page=98).
### Agressie en zelfbescherming
* Agressie kan gericht zijn op het verkrijgen van iets waardevols (instrumenteel) of omwille van de schade (emotioneel) [98](#page=98).
* Wraak is een voorbeeld van kalme, emotionele agressie [98](#page=98).
* De onderliggende motivatie, niet de gevolgen, definieert agressie [98](#page=98).
### De meting van agressie
* De Agression Questionnaire meet vier dimensies: fysieke agressie, verbale agressie, boosheid en vijandigheid [99](#page=99).
* Aanvaarding van interpersoonlijke agressie en verkrachtingsmythes worden ook gemeten [99](#page=99).
* Publieke bronnen zoals misdaadstatistieken en krantenartikelen zijn aanvullende databronnen [100](#page=100).
---
## Rechterlijke dwalingen en juryselectie
* Sociale psychologie helpt bij het begrijpen en oplossen van fouten in de rechtspleging, zoals rechterlijke dwalingen .
* Rechterlijke dwaling treedt op wanneer iemand wordt veroordeeld voor een misdrijf dat hij of zij niet heeft begaan of dat niet heeft plaatsgevonden .
* De selectie van een jury is cruciaal voor een eerlijk proces, met als doel een onbevooroordeelde en neutrale jury te verkrijgen .
### Kernfeiten
* Bedau & Radelet traceerden 534 bewezen rechterlijke dwalingen in de VS die met de doodstraf bestraft konden worden .
* Het 'Innocence Project' heeft met DNA-profilering 351 onterecht veroordeelden bevrijd, die gemiddeld 14 jaar van hun vrijheid waren beroofd .
* Geschat wordt dat 3% van de rechtszaken leidt tot dwalingen, gebaseerd op DNA-profilering bij verkrachtingszaken .
* Oorzaken van dwalingen omvatten valse bekentenissen (9%), slecht onderzoek (2%), overijverigheid (4%) van de politie .
* Fouten van het openbaar ministerie, zoals het achterhouden van ontlastend bewijs (7%), dragen ook bij .
* Onjuiste identificaties door getuigen (11%) en meineed door getuigen van het OM (22%) zijn significante factoren .
* Misleidend indirect bewijs (6%) en incompetentie van de advocaat (2%) zijn andere oorzaken .
* Grote publieke druk kan leiden tot dwalingen (13%) .
### Kernconcepten
* **Wrakingsrecht:** Het recht van advocaten om een beperkt aantal kandidaat-juryleden uit te sluiten zonder opgaaf van reden, zelfs als ze onbevooroordeeld lijken .
* **Impliciete persoonlijkheidstheorieën:** Intuïtieve aannames van advocaten over hoe iemands beroep of achtergrond zijn oordeel zal beïnvloeden (bv. een ingenieur is 'pietje precies') .
* **Wetenschappelijke juryselectie:** Een methode die relaties tussen demografische gegevens en relevante attitudes onderzoekt om juryleden te selecteren .
* **Bekentenissen door politieverhoor:** Technieken die psychologisch inwerken op de verdachte, zoals de 'white hat, black hat' strategie .
* **Valse bekentenissen:** Bekentenissen van schuld door onschuldige personen, vaak kwetsbare groepen, door inschikkelijkheid of suggestibiliteit .
* **Polygraaf:** Een leugendetector die fysiologische opwinding meet, maar met een aanzienlijk percentage valse positieven .
* **Concealed Information Test:** Een methode die reageert op bekende stimuli met een andere intensiteit dan onbekende .
* **Getuigenissen:** Vervormingen kunnen optreden tijdens acquisitie, opslag en herinnering van gebeurtenissen .
* **Wapenfocuseffect:** Extreme emoties (zoals bij het zien van een wapen) trekken de aandacht naar centrale stimuli, ten koste van perifere details .
* **Vervorming bij crossraciale identificatie:** Personen herkennen leden van hun eigen etnische groep beter .
* **Verkeerde-informatie-effect:** Informatie verkregen na het feit kan de getuigenverklaring vervormen .
* **Line-up:** Factoren als samenstelling, familiariteit, instructies en grootte beïnvloeden de identificatie .
* **Kindergetuigenissen:** Kinderen zijn zeer gevoelig voor suggestieve vragen en externe invloeden .
### Implicaties
* De intuïtieve methoden van advocaten slagen er vaak niet in om het stemgedrag van juryleden te voorspellen .
---
## Sociale psychologie in de rechterlijke wereld: strafmaat en gerechtigheid
### Kernideeën
* De strafmaat wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de straftheorieën, de persoonlijkheid van de rechter en de perceptie van gerechtigheid .
* Perceptie van gerechtigheid is niet enkel gebaseerd op de uitkomst, maar ook op de procesgang en de mogelijkheid tot inspraak .
* Verschillen in strafmaat tussen rechters zijn niet eenduidig toe te wijzen aan straftheorieën of persoonlijkheidskenmerken .
* Er zijn grote verschillen tussen rechters in de beoordeling van identieke dossiers .
* De rechterlijke persoonlijkheid en politieke oriëntatie blijken weinig impact te hebben op de strafmaat in Angelsaksische landen .
* In 'Continentale landen' heeft de rechter meer inbreng, maar ook hier is de impact van persoonlijkheid beperkt .
* De klassieke benadering van gerechtigheid focust op uitkomsten, terwijl recentere benaderingen ook procesbeheersing betrekken .
* Accusatoire rechtspleging (VS) wordt vaker als rechtvaardiger ervaren dan inquisitoire rechtspleging (België) vanwege meer inspraak .
* **Straftheorieën:**
* Retributivisme: Gelijkwaardige vergelding voor het begane delict .
* Utilitarisme: Verhoging van algemeen welzijn door reductie en preventie van criminaliteit. Instrumenten zijn afschrikking, rehabilitatie, onschadelijkingmaking en herstel .
* **Beslissingsbeheersing:** Mogelijkheid om een beslissing te verwerpen .
* **Procesbeheersing:** Mogelijkheid om het eigen verhaal te doen en de visie op de zaak voor te leggen .
* **Accusatoire rechtspleging:** Partijen presenteren hun versies; de rechter bepaalt welke info deze bereikt (bv. VS) .
* **Inquisitoire rechtspleging:** Neutrale onderzoeksrechter verzamelt bewijzen pro en contra (bv. België) .
* Rechters hanteren straftheorieën impliciet, gedreven door concrete dader- en daadkenmerken .
* De perceptie van rechtvaardigheid is cruciaal voor acceptatie van het rechtsproces .
* Meer procesbeheersing kan leiden tot een hogere perceptie van rechtvaardigheid, zelfs bij een ongunstige uitkomst .
* Structurele verschillen in rechtssystemen (accusatoir vs. inquisitoir) beïnvloeden de perceptie van rechtvaardigheid .
* Ondanks instructies wordt ontoelaatbaar materiaal toch meegenomen in jurybeslissingen .
* De meerderheidsregel in juryberaadslagingen is dominant, met sterke sociale druk op minderheden .
---
# Geschiedenis en ontwikkeling van de sociale psychologie
### Beginjaren (1880-1935)
* Geen eenduidige grondlegger, diverse kandidaten met sociologisch perspectief op individu [10](#page=10).
* Gustave Le Bon's "Psychologie des Foules" beschouwde massageweld en koppelde dit aan psychologische principes [10](#page=10) .
* Norman Triplett publiceerde eerste sociaalpsychologische artikel over sneller fietsen in bijzijn van anderen [10](#page=10).
* Maximillien Ringelmann deed onderzoek naar touwtrekken, gepubliceerd in 1913 [10](#page=10).
* Eerste handboeken in 1908 (McDougall, Ross) en 1924 (Floyd Allport) markeerden behoefte aan aparte benadering [10](#page=10).
### Jaren van bevestiging (1936-1960)
* WOII en Jodenvervolging hadden grote invloed op ontwikkeling in de VS [10](#page=10).
* "Society for the Psychological Study of Social Issues" opgericht in 1936 [10](#page=10).
* Kurt Lewin wordt beschouwd als grondlegger van sociale psychologie [11](#page=11).
* Lewin's 3 beginselen:
* Gedrag is functie van waarneming en interpretatie van de wereld [11](#page=11).
* Gedrag is interactie tussen persoon en omgeving (intern/extern) [11](#page=11).
* Sociaalpsychologische theorieën kunnen praktische problemen oplossen ("Geen onderzoek zonder actie, geen actie zonder onderzoek") [11](#page=11).
* Fundamenteel onderzoek verruimt inzicht, toegepast onderzoek lost maatschappelijke problemen op [11](#page=11).
* Belangrijke bijdragen:
* Adorno et al.: "The Authoritarian Personality" [11](#page=11).
* G. Allport: "The nature of prejudice" [11](#page=11).
* S. Asch: Conformiteit en persoonsperceptie [11](#page=11).
* L. Festinger: Sociale vergelijking en cognitieve dissonantie [11](#page=11).
* F. Heider: Balans- en attributietheorie [11](#page=11).
* C. Hoveland: Attitudes en persuasieve communicatie [11](#page=11).
* H. Kelley: Attributietheorie [11](#page=11).
### Groei en debat (1960-1975)
* Onderzoek breidde uit naar diverse terreinen: hulpverlening, agressie, aantrekkelijkheid, liefde, stress [12](#page=12).
* Crisis rond waarde van laboratoriumexperimenten: ethiek, validiteit, culturele beperkingen [12](#page=12).
### Methodologisch en inhoudelijk pluralisme (1975-heden)
* Belang laboratoriumexperimenten blijft, naast andere methoden [12](#page=12).
* Opkomst sociale cognitie: studie van waarnemen, onthouden en interpreteren van informatie [12](#page=12).
---
# Het sociale zelf
### Kernidee
* Het zelfconcept omvat alle kennis over onszelf en hoe we onszelf zien [25](#page=25).
* Het 'ik' is de actor die ons leven stuurt en zelfregulatie uitvoert [25](#page=25).
* Het zelf wordt beschouwd als een sociale constructie [25](#page=25).
* Het vermogen om jezelf als een aparte entiteit te zien is essentieel voor het zelf [25](#page=25).
### Key facts
* Spiegelonderzoek toont aan dat chimpansees en baby's (vanaf 18-24 maanden) zichzelf herkennen [25](#page=25).
* Zelfschema's zijn mentale structuren die zelfrelevante kennis organiseren [26](#page=26).
* Het zelfreferentie-effect zorgt ervoor dat informatie gerelateerd aan het zelf beter wordt verwerkt en onthouden [26](#page=26).
* Onbewuste processen verwerken ongeveer 11 miljoen signalen per seconde, terwijl bewuste processen er 40 verwerken [26](#page=26).
* Zelfdiscrepantietheorie stelt dat discrepanties tussen het actuele en ideale zelf leiden tot negatieve emoties [27](#page=27).
* Zelfbewustzijnstheorie stelt dat zelfgerichte aandacht zelfdiscrepanties doet opmerken, wat leidt tot vermijding of gedragsverandering [27](#page=27).
* Introspectie is het proces van 'in jezelf kijken' en over jezelf nadenken [28](#page=28).
* De Barnum-effect neiging is het accepteren van vage, algemeen geldende uitspraken als typerend voor jezelf [29](#page=29).
* Zelfperceptietheorie stelt dat gedachten en gevoelens afgeleid kunnen worden uit eigen gedrag en de situatie [29](#page=29).
* De gelaatsfeedbackhypothese suggereert dat gelaatsuitdrukkingen emoties kunnen beïnvloeden [29](#page=29).
* Overrechtvaardigingseffect vermindert intrinsieke motivatie wanneer een activiteit beloond wordt [30](#page=30).
* Sociale vergelijkingstheorie stelt dat mensen zichzelf evalueren door vergelijking met anderen [30](#page=30).
* Culturen met een individualistische oriëntatie benadrukken onafhankelijkheid, terwijl collectivistische culturen onderlinge afhankelijkheid benadrukken [32](#page=32).
* Zelfwaardering is de algemene evaluatie van het zelf en de inschatting van iemands waarde [32](#page=32).
* Impliciet egotisme is een onbewuste vorm van zelfverheerlijking, zoals het naamlettereffect [33](#page=33).
* Zelfhandicappering is gedrag dat bedoeld is om prestaties te ondermijnen en een excuus te creëren voor mislukking [34](#page=34).
* BIRGing (Basking In Reflected Glory) is je koesteren in het succes van succesvolle personen of groepen [35](#page=35).
* Zelfpresentatie is het proces van vormgeven aan de indrukken die anderen van ons vormen [36](#page=36).
* Zelfverificatie is het verlangen om door anderen gezien te worden zoals men zichzelf ziet [37](#page=37).
### Key concepts
* Het 'mij' (het zelfconcept) versus het 'ik' (de actor) [25](#page=25).
* Het "looking-glass self" (spiegelzelf) van Cooley: we zien onszelf zoals we denken dat anderen ons zien [25](#page=25).
### Implications
### Common pitfalls
---
# Zelfwaardering en mechanismen van zelfverheerlijking
### Kernidee
* Mensen kennen zichzelf spontaan een positieve of negatieve waarde toe, waarbij zelfwaardering een algemene evaluatie van het zelf en iemands waarde omvat [32](#page=32).
* Zelfwaardering is niet enkel een stabiele variabele, maar wordt ook beïnvloed door externe factoren zoals succes en mislukking [32](#page=32).
### Kernfeiten
* Zelfwaardering is een affectieve component van het zelf en wordt gezien als een indicator van hoe anderen ons zien, afgeleid van de behoefte aan relatievorming en erkenning [33](#page=33).
* Terror Management Theorie stelt dat zelfwaardering fungeert als een buffer tegen doodsangst [33](#page=33).
* Zelfwaardering is cruciaal voor psychisch welzijn en maatschappelijke productiviteit volgens Maslow [33](#page=33).
* Mensen hebben doorgaans een overdreven optimisme over hun toekomst en zichzelf, waarbij meer mensen zichzelf boven gemiddeld plaatsen dan statistisch mogelijk is [33](#page=33).
* Impliciet egotisme is een onbewuste vorm van zelfverheerlijking, zichtbaar in een voorkeur voor letters uit de eigen naam en met name daarin voorkomende objecten of locaties [33](#page=33).
* Zelfverdiende cognities omvatten de neiging om mislukkingen te rationaliseren door externe factoren aan te wijzen of succes juist aan zichzelf toe te schrijven [33](#page=33).
* Zelfhandicappering is gedrag bedoeld om eigen prestaties te ondermijnen, waardoor een excuus voor een verwachte mislukking ontstaat [34](#page=34).
* BIRGing (Basking In Reflected Glory) is het koesteren van verhoogde zelfwaardering door associatie met succesvolle personen of groepen [35](#page=35).
* CORF (Cut Off Reflected Failure) is het vermijden van associatie met falende groepen of personen [35](#page=35).
* Neerwaartse sociale vergelijkingen zijn defensieve neigingen om onszelf te vergelijken met minder bedeelden, wat opbeurend kan werken [35](#page=35).
### Kernconcepten
* **Zelfwaarderingsstabiliteit**: Individuele verschillen in de mate waarin zelfwaardering constant blijft door de tijd heen [32](#page=32).
* **Zelfverheerlijking**: Een algemene positieve kijk op zichzelf, vaak gekenmerkt door overdreven optimisme en egobeschermende rationalisaties [33](#page=33).
* **Impliciet egotisme**: Onbewuste voorkeur voor objecten, mensen of situaties die gelijkenissen vertonen met de eigen naam of identiteit [33](#page=33).
* **Zelfhandicappering (ZH)**: Gedrag dat dient om zichzelf een excuus te verschaffen voor mogelijke mislukkingen [34](#page=34).
* Verschillen tussen mannen (drugs, niet oefenen) en vrouwen (stress, fysieke symptomen) [34](#page=34).
* Redenen voor ZH variëren tussen defensieve excuusvorming (lage zelfwaardering) en verhoogde lof bij succes (hoge zelfwaardering) [34](#page=34).
* **BIRGing & CORF**: Twee tegenovergestelde strategieën om zelfwaardering te manipuleren door middel van groepassociatie [35](#page=35).
* **Neerwaartse sociale vergelijking**: Vergelijken met personen die er slechter aan toe zijn om de eigen situatie positiever te beoordelen [35](#page=35).
### Implicaties
* Positieve illusies, hoewel tijdelijk opbeurend, kunnen op lange termijn schadelijk zijn en leiden tot disfunctionele gedragsvormen [36](#page=36).
* Personen met te hoge zelfwaardering worden vaak negatief beoordeeld en kunnen moeilijker kritiek aanvaarden, wat leidt tot snellere boosheid na egobedreigingen [36](#page=36).
* Strategische zelfpresentatie is gericht op het sturen van indrukken om invloed, macht, sympathie of goedkeuring te verkrijgen [36](#page=36).
* Zelfverificatie is de behoefte om door anderen gezien te worden zoals men zichzelf ziet, wat kan conflicteren met strategische zelfpresentatie, met name bij negatieve zelfbeelden [37](#page=37).
* Individuele verschillen in zelfsturing (self-monitoring) beïnvloeden hoe men gedrag afstemt op sociale situaties [38](#page=38).
### Tip
### Voorbeeld
---
* **Primauteitseffect:** Eerder gepresenteerde informatie heeft meer invloed op impressies dan later gepresenteerde informatie [50](#page=50).
* **Betekenisveranderingshypothese:** Nieuwe, inconsistente informatie wordt hergeïnterpreteerd om in lijn te zijn met de initiële impressie [50](#page=50).
* **Centrale trekken:** Hebben een sterke invloed op de globale impressie en beïnvloeden de perceptie van andere trekken [50](#page=50).
* **Perifere trekken:** Hebben minder invloed op globale impressies [50](#page=50).
* **Informatie-integratietheorie:** Impressies zijn gebaseerd op een gewogen gemiddelde van kenmerken van de doelpersoon [51](#page=51).
* **Treknegativiteitsvertekening:** Negatieve informatie heeft meer impact dan louter het gewicht ervan [52](#page=52).
* **Confirmatievertekening:** De neiging om informatie te interpreteren en te vervormen in overeenstemming met bestaande opvattingen [52](#page=52).
* **Persistentie van opvattingen:** De neiging om bestaande opvattingen te handhaven, zelfs bij ambigue gebeurtenissen [52](#page=52).
* **Confirmatorische hypothesetoetsing:** Het zoeken naar informatie die in overeenstemming is met bestaande opvattingen [53](#page=53).
### Belangrijke bevindingen en modellen
* De volgorde van presentatie van trekken beïnvloedt de beoordeling van een persoon (primauteitseffect) [50](#page=50).
* Twee verklaringen voor het primauteitseffect: verminderde aandacht naarmate meer informatie wordt verkregen, en de behoefte aan cognitieve afsluiting [50](#page=50).
* Het gemiddelde model van informatie-integratie verklaart impressies beter dan een summatief model [51](#page=51).
* Elk kenmerk heeft een gewicht; sommige kenmerken (bv. eerlijkheid) wegen zwaarder dan andere [51](#page=51).
* Competentie en warmte worden beschouwd als de "big two" centrale trekken [50](#page=50).
* Negatieve stimuli veroorzaken meer reactiviteit en worden sneller opgemerkt dan positieve stimuli [52](#page=52).
* Ambigue informatie kan leiden tot meer vertekening, omdat mensen zien wat ze willen zien [52](#page=52).
* Niet-ambigue, consistente extra informatie leidt tot minder vertekening, mits deze niet te veel afwijkt [53](#page=53).
### Afwijkingen en vertekeningen
* **Disposities van de waarnemer:** Waarnemers verschillen in hoe ze trekken beoordelen, wat de beoordeling beïnvloedt ("eye of the beholder") [51](#page=51).
* **Effecten van primeren:** Recent gebruikte woorden of ideeën kunnen de interpretatie van nieuwe informatie beïnvloeden [51](#page=51).
* **Treknegativiteitsvertekening:** Een enkele slechte eigenschap kan iemands reputatie schaden [52](#page=52).
* **Confirmatorische hypothesetoetsing:** Zelfs professionals zoals psychotherapeuten kunnen hieraan lijden [53](#page=53).
* **Sociale media:** "Echo-kamers" op sociale media dragen bij aan maatschappelijke polarisatie door de tendens tot confirmatorische hypothesetoetsing [53](#page=53).
### Onderzoeksvoorbeelden
* Ash's studies met trekkenlijsten toonden het primauteitseffect en het verschil tussen centrale en perifere trekken aan [50](#page=50).
* Anderson's onderzoek ondersteunde het gemiddelde model van informatie-integratie [51](#page=51).
* Onderzoek naar subliminale presentatie van woorden toonde aan dat negatieve woorden sneller worden herkend [52](#page=52).
---
# integratie van kenmerken in globale impressies en afwijkingen van modellen
### Kernidee
* Sociale perceptie integreert losse kenmerken tot een algehele indruk van een persoon.
* Afwijkingen van theoretische modellen verklaren waarom deze integratie niet altijd objectief verloopt.
### Belangrijke concepten
* **Primauteitseffect**: Eerder gepresenteerde informatie heeft meer impact op impressies dan later gepresenteerde informatie [50](#page=50).
* Verklaringen: afnemende aandacht naarmate meer informatie wordt gegeven; behoefte aan cognitieve afsluiting [50](#page=50).
* Betekenisveranderingshypothese: inconsistente informatie wordt geherinterpreteerd om de initiële impressie te ondersteunen [50](#page=50).
* **Centrale trekken**: Kenmerken die een sterke invloed hebben op de globale impressie en het waarnemen van andere trekken beïnvloeden [50](#page=50).
* **Perifere trekken**: Kenmerken die minder effect hebben op de globale impressie [50](#page=50).
* **Informatie-integratietheorie (Anderson)**: Impressies zijn gebaseerd op een gewogen gemiddelde van de kenmerken van de doelpersoon [51](#page=51).
* Beste impressie ontstaat bij hoog-positieve trekken [51](#page=51).
* **Attributietheorieën**: Verklaren hoe we oorzaken toeschrijven aan gedrag [42](#page=42).
### Afwijkingen van modellen
* **Disposities van de waarnemer**: Verschillen in hoe belangrijk of gunstig men trekken ervaart, beïnvloedt de beoordeling ('eye of the beholder') [51](#page=51).
* **Effecten van primeren**: Recent gebruikte woorden of ideeën komen gemakkelijker voor de geest en beïnvloeden de interpretatie van nieuwe informatie [51](#page=51).
* Voorbeeld: beschrijven van een bergklimmer met positieve (dapper) of negatieve (roekeloos) termen beïnvloedt de beoordeling [52](#page=52).
* **Treknegativiteitsvertekening**: Negatieve informatie heeft meer impact en leidt tot extremere indrukken dan positieve informatie [52](#page=52).
* Negatieve stimuli veroorzaken meer reactiviteit dan positieve stimuli [52](#page=52).
* Eén slechte eigenschap kan iemands reputatie schaden [52](#page=52).
### Modellen voor informatie-integratie
* **Summatief (additief) model**: Impressie is de som van alle positieve en negatieve kenmerken [51](#page=51).
* **Gemiddelde model**: Impressie is het gemiddelde van alle kenmerken, waarbij elk kenmerk een gewicht heeft [51](#page=51).
* Dit model sluit beter aan bij waarnemingen, omdat de impact van sterke trekken wordt verzwakt door matige trekken [51](#page=51).
---
# confirmatievertekening en de persistentie van opvattingen
### Kernidee
* Opvattingen die we hebben, houden we meestal intact, zelfs als nieuwe informatie deze tegenspreekt [52](#page=52).
* Confirmatievertekening is de neiging om informatie te interpreteren en te vervormen om deze in overeenstemming te brengen met bestaande opvattingen [52](#page=52).
* Dit fenomeen kan leiden tot tunnelvisie, waarbij ambigue informatie op meerdere manieren kan worden geïnterpreteerd [52](#page=52).
### Belangrijke feiten
* Negatieve informatie heeft een grotere impact dan positieve informatie (treknegativiteitsvertekening) [52](#page=52).
* Indrukken gevormd op basis van negatieve termen zijn extremer dan die gebaseerd op even positieve termen [52](#page=52).
* Negatieve stimuli veroorzaken meer reactiviteit in de hersenen dan positieve stimuli [52](#page=52).
* Eén slechte eigenschap kan iemands reputatie al schaden [52](#page=52).
* Meer informatie leidt niet altijd tot meer accuraatheid; ambigue informatie kan vertekening juist verhogen [53](#page=53).
* Niet-ambigue, extra informatie leidt tot minder vertekening, mits deze consistent en niet te afwijkend is [53](#page=53).
* Professionals, zoals psychotherapeuten, kunnen lijden aan confirmatorische hypothesetoetsing [53](#page=53).
* Sociale media kunnen bijdragen aan maatschappelijke polarisatie door 'echo-kamers' [53](#page=53).
### Belangrijke concepten
* **Confirmatievertekening**: Tendens om informatie te interpreteren en te vervormen in overeenstemming met de bestaande opvatting [52](#page=52).
* **Persistentie van opvattingen**: Tendens om bestaande opvattingen intact te houden [52](#page=52).
* **Treknegativiteitsvertekening**: Negatieve informatie heeft meer impact dan louter het gewicht van de informatie [52](#page=52).
* **Confirmatorische hypothesetoetsing**: Het actief zoeken naar informatie die in overeenstemming is met bestaande opvattingen [53](#page=53).
* **Zelfvervullende voorspelling**: Verwachtingen over een persoon leiden ertoe dat deze persoon zich conform die verwachtingen gaat gedragen [54](#page=54).
### Implicaties
* De manier waarop we informatie verwerken, kan onze bestaande overtuigingen versterken, zelfs als deze onjuist zijn [52](#page=52).
* Experimenten tonen aan dat de manier waarop we een persoon beoordelen, beïnvloed wordt door voorafgaande (mogelijk vertekende) informatie [53](#page=53).
* Leerkrachtenverwachtingen kunnen leerlingen stimuleren tot hogere prestaties (Pygmalion-effect) [54](#page=54).
* Het beperkte effect van verwachtingen, zelfs hoge, laat zien dat de realiteit grenzen stelt [54](#page=54).
* Confirmatorische hypothesetoetsing kan leiden tot een vicieuze cirkel van informatievragen en -aanlevering [54](#page=54).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Blind vertrouwen op nieuwe informatie zonder deze kritisch te toetsen aan bestaande opvattingen [52](#page=52).
* Het interpreteren van ambigue gebeurtenissen op een manier die de eigen mening bevestigt [52](#page=52).
- > **Tip:** Wees je bewust van je eigen bestaande opvattingen en zoek actief naar informatie die deze mogelijk kan weerleggen, in plaats van enkel bevestiging te zoeken [53](#page=53)
- > **Voorbeeld:** Een onderzoeker die gelooft dat een bepaald medicijn effectief is, kan geneigd zijn om studies te benadrukken die positieve resultaten laten zien en studies die negatieve resultaten laten
---
# Milgram's obedience experiments and real-life implications
### Kernidee
* Het Milgram-experiment onderzocht de bereidheid van individuen om bevelen van een autoriteitsfiguur op te volgen, zelfs als deze bevelen schadelijk waren voor anderen [66](#page=66).
* Hoge percentages deelnemers gehoorzaamden volledig, wat suggereert dat normale mensen in abnormale omstandigheden schadelijke bevelen kunnen opvolgen [66](#page=66).
### Belangrijkste feiten
* Deelnemers werden geworven via een krantenadvertentie voor een "leerexperiment" en ontvingen USD 5 dollar voor hun deelname [66](#page=66).
* De deelnemer (de "leraar") diende schokken toe aan een "leerling" telkens als deze een fout maakte, oplopend van 15 tot 450 volt [66](#page=66).
* 65% van de deelnemers diende de maximale schok van 450 volt toe [66](#page=66).
* Deelnemers toonden stress en onthutsing tijdens en na het experiment, wat suggereert dat ze niet gedachteloos gehoorzaamden [66](#page=66).
* De autoriteit van de proefleider werd mede bepaald door de setting (Yale University) en zijn witte labojas [67](#page=67).
* Het verplaatsen van het experiment naar een kantoorgebouw verminderde de gehoorzaamheid tot 45% [67](#page=67).
* Het bevelen op afstand via telefoon verlaagde de gehoorzaamheid tot 21% [67](#page=67).
* Fysieke afstand tussen de leraar en het slachtoffer verminderde de gehoorzaamheid aanzienlijk [67](#page=67).
* Als het slachtoffer aangeraakt moest worden, daalde de gehoorzaamheid tot 30% [67](#page=67).
### Belangrijkste concepten
* **Autoriteitsgehoorzaamheid:** De bereidheid om bevelen van een legitieme autoriteitsfiguur op te volgen [66](#page=66).
* **Situationele factoren:** De omstandigheden en context waarin een bevel wordt gegeven, hebben een grote invloed op gehoorzaamheid [67](#page=67).
* **Geleidelijke escalatie:** Het proces waarbij kleine, escalerende verzoeken leiden tot grotere, ongewenste acties [68](#page=68).
* **Gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid:** Deelnemers voelden zich minder verantwoordelijk omdat de proefleider de uiteindelijke uitvoerder was [67](#page=67).
* **Autoritaire persoonlijkheid (Adorno):** Een persoonlijkheidstype gekenmerkt door rigiditeit, dogmatisme en onderdanigheid aan autoriteiten, die meer geneigd was tot schokken toedienen [66](#page=66).
* **Differentiële procestheorie:** Stelt dat minderheids- en meerderheidsinvloed via verschillende processen verlopen (bv. publieke versus private conformiteit) [61](#page=61).
### Implicaties
* Het experiment verklaart hoe normale mensen kunnen deelnemen aan gruwelijke daden, zoals oorlogsmisdaden of secte-geweld [66](#page=66).
* De resultaten hebben implicaties voor het begrijpen van misbruik in militaire contexten (bv. Abu Ghraib) en de rol van drones [68](#page=68).
* Het benadrukt het belang van ethische overwegingen bij het uitvoeren van psychologisch onderzoek [66](#page=66).
* Het "McDonald's Incident" toont aan hoe valse autoriteitsfiguren via telefoon mensen kunnen manipuleren tot schadelijk gedrag [68](#page=68).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Deelnemers werden geselecteerd op basis van een schijnbaar willekeurige loting die de deelnemer altijd tot "leraar" maakte [66](#page=66).
* Het effect van de "autoritaire persoonlijkheid" is gebaseerd op metingen die later bekritiseerd zijn [66](#page=66).
---
# The need for affiliation and interpersonal relationships
### Kernidee
* De affiliatiebehoefte is een algemene drijfveer om blijvende, positieve en significante interpersoonlijke relaties op te bouwen en te onderhouden [70](#page=70).
* Sociale exclusie (ostracisme) activeert dezelfde hersengebieden als fysieke pijn en kan leiden tot conformerend gedrag [70](#page=70).
* De behoefte om erbij te horen is een fundamentele menselijke behoefte, vergelijkbaar met Maslow's basisbehoeften [70](#page=70).
* De 'sociostaat' regelt sociaal contact en streeft naar homeostase (een optimale hoeveelheid sociaal contact) [71](#page=71).
### Belangrijke feiten
* Ostracisme, het uitsluiten van iemand, leidde vroeger tot verbanning [70](#page=70).
* In het Cyberball paradigma wordt sociale uitsluiting gesimuleerd en de hersenactiviteit gemeten [70](#page=70).
* Individuele verschillen in affiliatiebehoeften bestaan, variërend van zorgeloosheid tot sterke behoefte aan acceptatie [70](#page=70).
* Eenzaamheid ontstaat door een tekort aan sociale relaties en onvervulde affiliatiebehoeften [71](#page=71).
* Eenzaamheid komt vaker voor tijdens overgangsperioden en in de adolescentie/jonge volwassenheid [71](#page=71).
* Veilige hechting maakt het makkelijk om relaties aan te gaan en niet bang te zijn om verlaten te worden [71](#page=71).
* Vermijdende hechting leidt tot afschrikking van hechte relaties en moeite met vertrouwen [71](#page=71).
* Angstige hechting resulteert in angst om verlaten te worden [71](#page=71).
* Het aantal relaties is minder belangrijk dan de kwaliteit en de waargenomen beschikbaarheid van steun [72](#page=72).
* Sociale steun leidt tot betere fysieke gezondheid, lagere bloeddruk, betere immuniteit en hogere levensverwachting [73](#page=73).
* Nabijheid vergroot de kans op relatievorming door het nabijheidseffect [74](#page=74).
* Familiariteit, door herhaalde blootstelling (mere exposure effect), leidt tot positievere evaluatie en aantrekkelijkheid [74](#page=74).
* Gelijkenissen tussen personen zorgen voor aantrekking; tegengestelden trekken elkaar minder aan [75](#page=75).
* Uiterlijke aantrekkelijkheid heeft diverse positieve effecten, zoals verhoogd inkomen en meer hulp krijgen [75](#page=75).
* Schoonheid is deels universeel (bv. symmetrie) en deels subjectief (cultuur, tijdsgeest) [76](#page=76).
* Opwindingstransfer kan de waargenomen aantrekkelijkheid verhogen, zoals bij de wankele brug-experimenten [77](#page=77).
* Het 'sluitingstijd'-effect suggereert dat mensen aantrekkelijker lijken naarmate de avond vordert [77](#page=77).
* Wederkerigheid, waarbij iemand van ons houdt omdat wij van hem/haar houden, is belangrijk in relaties [77](#page=77).
* Mannen interpreteren vriendelijke interacties vaker als seksueel geladen dan vrouwen [78](#page=78).
* Evolutionaire psychologie stelt dat partnerkeuzes gericht zijn op het maximaliseren van genetisch materiaal [78](#page=78).
* Sociale ruiltheorie stelt dat mensen kosten minimaliseren en voordelen maximaliseren in relaties [80](#page=80).
### Belangrijke concepten
### Implicaties
### Veelvoorkomende valkuilen
---
# Prosociale gedragingen en de motieven erachter
### Kernidee
* Prosociale gedragingen zijn acties gericht op het bevoordelen of verhogen van het welzijn van anderen [85](#page=85).
* Hulpvaardigheid kan gebaseerd zijn op zowel egoïsme als altruïsme, vaak in combinatie [88](#page=88).
### Evolutionaire factoren
* Verwantschapsselectie: neiging om genetisch verwante personen te helpen om gemeenschappelijk genetisch materiaal door te geven [85](#page=85).
* Prioriteit bij helpen is groter bij naaste familieleden [85](#page=85).
* Belangrijker in levensbedreigende situaties dan bij alledaagse hulp [85](#page=85).
* Wederkerig altruïsme: hulp geven in nood vergroot kans op hulp in nood krijgen, wat overlevingskansen verhoogt [86](#page=86).
* Komt ook voor bij dieren [86](#page=86).
* Afwijken van de norm wordt bestraft door de groep (altruïstische bestraffing) [86](#page=86).
* Groepsselectie: leden van groepen helpen elkaar op basis van sociale verbondenheid, zonder genetische verwantschap [87](#page=87).
* Vooral bij bedreigingen van buitenaf [87](#page=87).
### Kosten en baten
* Mensen helpen vaak als de baten voor henzelf groter zijn dan de kosten [87](#page=87).
* Baten: zichzelf goed voelen, zelfwaarde verhogen, schuldgevoel verminderen, fysiologisch belonend, verbeterde gezondheid [87](#page=87).
* Kosten: agressie van anderen, zware tol eisen [87](#page=87).
* Barmhartige Samaritaan-wetten: voorkomen dat mensen nalaten te helpen [87](#page=87).
### Altruïsme of egoïsme?
* Egoïsme: motivatie om eigen welzijn te verhogen [87](#page=87).
* Altruïsme: motivatie om welzijn van anderen te verhogen [87](#page=87).
* De empathie-altruïsmehypothese (Batson): empatische bezorgdheid creëert een altruïstisch model om te helpen [87](#page=87).
* Empathie omvat perspectief nemen (cognitief) en bezorgdheid voor de ander (emotioneel) [87](#page=87).
* Laag in empathie: ontvluchten situatie als mogelijk [88](#page=88).
* Hoog in empathie: helpen, zelfs als situatie te ontvluchten is [88](#page=88).
- > **Tip:** De motivatie achter hulpvaardigheid voorspelt in welke mate hulpgedrag situatie-afhankelijk is, zoals bij de mogelijkheid tot ontsnappen [89](#page=89)
### Motieven voor vrijwilligerswerk
* Waarden: doen wat men belangrijk vindt [89](#page=89).
* Sociale relaties: nieuwe vrienden maken [89](#page=89).
* Persoonlijke ontwikkeling: dingen leren [89](#page=89).
* Verhoging van zelfwaardering: beter over zichzelf voelen [89](#page=89).
---
# het omstandereffect en factoren die hulpgedrag beïnvloeden
### Kernidee
* Het omstandereffect beschrijft hoe de aanwezigheid van anderen de kans op het bieden van hulp vermindert [90](#page=90).
* Dit effect is onderzocht via experimenten, zoals de intercomdiscussie over studentenstress met een gesimuleerde noodsituatie [90](#page=90).
### Key facts
* Kitty Genovese-zaak: 38 getuigen deden niets bij aanranding en moord, wat onderzoek naar het omstandereffect stimuleerde [90](#page=90).
* Het omstandereffect werd bewezen in een experiment met studenten die via intercom communiceerden en een noodsituatie hoorden [90](#page=90).
* De kans op hulp is kleiner wanneer er meer mensen aanwezig zijn die niet ingrijpen [90](#page=90).
* In gevaarlijke situaties, waar hulp bieden risicovol is, is het omstandereffect kleiner of afwezig [92](#page=92).
* Mensen met haast of tijdsdruk hebben minder kans om hulp te bieden, zelfs als ze een noodsituatie opmerken [93](#page=93).
* In grote steden met hoge bevolkingsdichtheid en diversiteit is er minder empathie en hulpbereidheid [93](#page=93).
* Rijkere landen hebben over het algemeen minder hulpvaardige burgers dan armere landen [93](#page=93).
* Cultures met 'simpatia' (zorg voor sociaal welzijn) zijn hulpvaardiger [93](#page=93).
### Key concepts
* Omstandereffect: de neiging om minder te helpen wanneer anderen aanwezig zijn [90](#page=90).
* Stimulusoverbelasting: in drukke omgevingen minder aandacht voor mogelijke noodsituaties [91](#page=91).
* Ambiguïteit: onduidelijkheid over de aard van de situatie, wat hulp ontmoedigt [91](#page=91).
* Pluralistische onwetendheid: de misvatting dat niemand anders het als een noodsituatie ziet, omdat niemand reageert [91](#page=91).
* Verspreiding van verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid wordt gedeeld onder aanwezigen, wat de individuele verantwoordelijkheid vermindert [91](#page=91).
* Publieksgeremdheid: angst om een verkeerde indruk te maken op anderen, wat hulp belemmeren kan [92](#page=92).
- Individuele versus summatieve kans: de individuele kans om te helpen is kleiner in een groep, maar de totale kans op hulp (som van individuele kansen) kan gelijk blijven of groter
### Implications
* Om hulp te krijgen, is het effectief om duidelijk te zijn over de behoefte en je rechtstreeks tot specifieke personen te richten [93](#page=93).
* Sociale rollen, zoals die van hulpverlener, kunnen de bereidheid tot het nemen van verantwoordelijkheid vergroten [91](#page=91).
* Het aanpakken van ambiguïteit en het duidelijk maken van een noodsituatie is cruciaal voor het verkrijgen van hulp [91](#page=91).
* Het besef dat de aanwezigheid van anderen niet altijd leidt tot minder hulp kan helpen om het omstandereffect te overwinnen [92](#page=92).
### Common pitfalls
* Gevaren van ambiguïteit: men kan verkeerd inschatten of er wel of geen hulp nodig is [91](#page=91).
* De impact van tijdsdruk: kan leiden tot het negeren van hulpbehoevenden [93](#page=93).
---
# Biologische en leertheorieën over de oorsprong van agressie
### Biologische theorieën
* **Drifttheorieën:** Agressie wordt gezien als een aangeboren drift die bevrediging behoeft, net als honger .
* **Lorenz's "grote aap theorie":** Agressie bevordert overleving en voortplanting door toegang tot territorium, voedsel en partners .
* **Evolutionaire benadering:** Focus op genoverdracht; mannen wedijveren om status en partners, wat agressie kan bevorderen .
* **Gedragsgenetica:** Bestudeert erfelijkheid van agressie met tweelingen- en adoptiestudies, toont genetische component aan .
* **Hormonen:** Hogere testosteronconcentraties bij mannen correleren met agressie .
* **Neurotransmitters:** Hoge serotonineconcentraties gaan gepaard met lage agressie .
### Leertheorieën
* **Basisprincipe:** Agressief gedrag wordt aangeleerd door observatie en ervaring met beloning en straf .
* **Leren uit eigen ervaring:** Gedrag wordt versterkt door baten en verzwakt door kosten (straffen) .
* **Behaviorisme:** Gedrag wordt verklaard door stimulus-respons associaties, versterkt door beloning en verzwakt door straf .
* **Effectiviteit van straf:** Straf is het meest effectief indien direct, zwaar en consequent toegepast .
* **Gevaren van straffen:** Onbillijke straffen kunnen wraakgevoelens oproepen; straffen werken op gedrag, niet op onderliggende normen .
* **Lijfstraffen:** Positieve correlatie tussen lijfstraffen en later antisociaal gedrag bij kinderen .
* **Bestraffen tegen delinquentie:** Vaak minder effectief dan beloningsschema's bij delinquenten door variabele en zwakke bestraffingsschema's .
* **Recidivisme:** Een indicator van het leereffect van straffen; veroordeelden recidiveren vaker dan geseponeerden .
* **Sociaal leren (Bandura):** Gedrag wordt aangeleerd door observatie van anderen die beloningen of straffen ontvangen .
* **Bobo Doll experiment:** Kinderen waren agressiever tegen de pop als het volwassene model beloond werd .
* **Prosociale modellen:** Hebben een beter effect tegen agressie dan agressieve modellen .
* **Geslachtsverschillen (leertheorie):** Verklaart verschillen doordat agressieve jongens populairder zijn, terwijl agressieve meisjes geridiculiseerd worden .
---
# Theorieën over agressie en de invloed van sociale en omgevingsfactoren
### Sociaal leren
* Gedrag wordt aangeleerd door observatie van anderen die beloningen of straffen ontvangen .
* Experiment met Bobo Doll: kinderen waren agressiever na het zien van een volwassene die de pop mishandelde en beloond werd .
* Prosociale modellen hebben een beter effect dan agressieve modellen .
* Verklaart geslachtsverschillen in agressie door leerervaringen en maatschappelijke reacties .
### Frustratie-agressie hypothese
* Frustratie leidt altijd tot agressie; agressief gedrag is altijd een gevolg van frustratie .
* Agressie is een drift en alle vormen ervan ontstaan uit frustraties .
* **Verplaatsing**: Afreageren op iemand anders dan de bron van frustratie, door angst of afwezigheid van de bron .
* **Catharsis**: Afname van agressie door zich te 'ventileren' .
* Empirisch onderzoek toont echter aan dat catharsis juist tot een *verhoging* van agressie kan leiden .
### Negatief affect
* Een brede waaier aan situaties kan tot negatief affect leiden, wat op zijn beurt tot agressie kan leiden .
* Hitte leidt tot verhoogde interpersoonlijke en collectieve agressie .
* Voorbeelden: rellen bij hoge temperaturen, gewelddadige opstanden op nationale feestdagen in de zomer .
* Positief affect, zoals het zien van grappige cartoons, kan agressie verminderen .
### Fysiologische opwinding
* **Opwindingstransfer**: Totale opwinding door meerdere stimuli wordt aan één stimulus toegeschreven .
* Opwinding-affect model: agressie wordt beïnvloed door de intensiteit van de opwinding en de aard van de opgewekte emotie .
### Cognitieve processen
* Geheugen is een associatief netwerk; onaangename ervaringen of gedachten 'laden' dit op, wat leidt tot automatische reacties (vechten of vluchten) .
* Gedragsuitkomsten hangen af van hogere-orde cognitieve verwerking .
* **Wapeneffect**: De loutere aanwezigheid van wapens, zelfs foto's ervan, verhoogt de agressie .
* Hogere-orde cognitieve controle (doelbewuste verwerking) kan agressie weerhouden, zelfs bij prikkels die agressie kunnen opwekken .
* Matigende informatie, die de verantwoordelijkheid van de agressor vermindert, kan de effectiviteit van hogere-orde cognitie beïnvloeden .
* Effect hangt af van individuele verschillen in het beschouwen van daden als agressief en situationele factoren zoals sterke opwinding en alcohol .
---
### Kernpunten uit onderzoek naar rechterlijke straftoemeting
* Rechters benoemen zelden expliciet straftheorieën of strafdoelen tijdens deliberaties .
* De focus ligt voornamelijk op concrete dader- en daadfactoren bij het bepalen van straffen .
* Het is mogelijk dat straftheorieën wel impliciet meespelen in rechterlijke besluitvorming .
### Onderzoek van De Keyser .
* Algemeen: rechters neigen naar zachtere strafmiddelen dan de bevolking .
* Groepen rechters vertonen geen specifieke voorkeur voor één strafmiddel boven andere .
* Onderzoek van De Keyser gebruikte vignetten met concrete aanknopingspunten om straftoemeting te onderzoeken .
* De Keyser analyseerde rechterlijke deliberaties waarin meerdere rechters deelnamen aan straftoewijzing .
* De daad en daderkenmerken bleken de straf te bepalen, niet expliciet benoemde straftheorieën .
* Impliciete aanknopingspunten kunnen leiden tot het gebruik van specifieke strafmiddelen .
- > **Voorbeeld:** Zatte Marijke fietst dronken en veroorzaakt schade aan een bloemenwinkel
- Als Marijke later advocaat is, kan herstel (schade vergoeden) of gevangenisstraf overwogen worden
- Verschillende strafdoelen (afschrikking, rehabilitatie) kunnen hierbij een rol spelen
* Gebalanceerde vignetten met wenken voor alle soorten strafdoelen leidden niet tot een duidelijke connectie met de rechterlijke reactie .
* Verschillen in rechterlijke straftoemeting zijn waarschijnlijk niet toe te wijzen aan het hanteren van verschillende straftheorieën .
* Herstel is een mogelijkheid wanneer een misdrijf is gepleegd, maar financiële compensatie mogelijk is .
* Er kunnen tegenstrijdigheden ontstaan: veel rehabilitatie kan het afschrikkingseffect verminderen .
---
# De selectie en beïnvloeding van juryleden
### Algemene beginselen juryselectie
* Kandidaten voor juryleden worden willekeurig geselecteerd uit bevolkingsregisters en opgeroepen .
* Het doel is een neutrale jury te verkrijgen, vrij van vooringenomenheid .
* Juryleden met vooringenomenheid, zoals kennis van een partij of belang bij de uitkomst, worden uitgefilterd .
* Er wordt rekening gehouden met neigingen van mensen om de openbare aanklager of de verdediging te kiezen .
* Wrakingsrecht stelt advocaten in staat een beperkt aantal kandidaten uit te sluiten zonder reden, zelfs indien onbevooroordeeld .
### Intuïtieve selectie door advocaten
* Advocaten gebruiken impliciete persoonlijkheidstheorieën bij de selectie .
* Voorbeelden: een ingenieur als 'pietje precies', een slager minder geschokt door moord .
* Similariteit met de beklaagde is een selectiecriterium .
* Onderzoek met mock jury's toonde aan dat similariteit afhankelijk van de zaak sterkte positief of negatief kan uitpakken .
* Advocaten slagen er vaak niet in stemgedrag te voorspellen met intuïtieve theorieën of via voir dire .
### Wetenschappelijke selectie van de jury
* Methodiek gebaseerd op gemeenschapsonderzoek naar correlaties tussen demografische gegevens en attitudes .
* Resultaten worden gebruikt als leidraad voor juryselectie .
* Onderzoek kijkt naar effecten van demografische variabelen en procesgerelateerde attitudes .
* Ethisch dilemma: wrakingsrecht kan leiden tot klassenjustitie indien dure wetenschappelijke analyses niet betaalbaar zijn .
* Doelstelling van wetenschappelijke selectie kan zijn een 'favorabele' jury te bekomen, tegenovergestelde van neutrale jury .
* Voorbeeld OJ Simpson: zwarte vrouwen, naar verluidt het meest gelovig in zijn onschuld, werden selecteerd .
### Bekentenissen
* Bekentenissen kunnen onder druk van politieverhoor worden verkregen .
* Factoren bij bekentenissen: externe druk, druk van politie, angst voor geweld .
* Verhoortechnieken zijn psychologisch, combineren zalvende en schrikwekkende methoden .
* Negen technieken van verhoor omvatten confronteren, rechtvaardigen, onderbreken, bezwaren weerleggen, sympathie tonen en details bespreken .
* Valse bekentenissen kunnen voorkomen, vooral bij kwetsbare groepen (mentale handicap, zwak cognitief functioneren) .
* Individuele factoren voor valse bekentenissen zijn inschikkelijkheid en suggestibiliteit .
* Inschikkelijkheid is ja zeggen ondanks weten dat het niet waar is (Ash's paradigma) .
* Suggestibiliteit is iets geloven wat in de mond gelegd wordt, ook in extreme situaties .
* Onderzoek Kassin & Kiechel toonde aan dat bij herinneringsproblemen en vals bewijs iedereen een valse getuigenis aflegde .
---
# invloed van media en gerechtelijke procedures op jurybeslissingen
### Kernidee
* Jurybeslissingen kunnen beïnvloed worden door externe factoren buiten het proces zelf.
* Media-aandacht en de wijze waarop gerechtelijke procedures verlopen, spelen hierin een rol.
* Getuigenissen zijn zeer overtuigend voor jury's, maar kunnen vervormd zijn.
### Kernfeiten
* Getuigenverklaringen dragen significant gewicht bij jurybeslissingen, soms meer dan ander bewijs .
* Vervormingen in getuigenissen kunnen optreden tijdens acquisitie, opslag en herinnering .
* Stress en wapenfocuseffect kunnen acquisitie van informatie tijdens een misdaad belemmeren .
* Het verkeerde-informatie-effect kan geheugen vervormen door informatie na de feiten .
* De manier van ondervraging en identificatieprocedures kunnen herinneringen van getuigen vervormen .
* Kinderen zijn extra gevoelig voor suggestieve vragen en externe invloeden .
* Juryleden kunnen de accuraatheid van getuigenverklaringen niet goed inschatten .
* Snelheid van identificatie door een getuige correleert met accuraatheid: sneller is accurater .
* Er is geen sterk verband tussen de zekerheid van een getuige en de accuraatheid van de identificatie .
* Sociale beïnvloeding door feedback kan het vertrouwen van getuigen in hun oordeel beïnvloeden .
* Sociaalpsychologen kunnen jury's instrueren over de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal .
### Kernconcepten
* **Acquisitie**: Het moment van waarneming van een gebeurtenis, waar fouten zoals slechte belichting, stress, of wapenfocuseffect kunnen optreden .
* **Wapenfocuseffect**: Aandacht wordt gericht op het wapen, waardoor de dader minder goed wordt waargenomen .
* **Cross-raciale identificatiebias**: Minder accuratheid bij het herkennen van personen buiten de eigen etnische groep .
* **Verkeerde-informatie-effect**: Geheugen wordt vervormd door informatie die na de gebeurtenis is verkregen .
* **Line-up procedure**: Proces waarbij een getuige een verdachte identificeert uit een groep personen .
* **Show-up procedure**: Verdachte wordt alleen aan getuige gepresenteerd voor identificatie .
* **Suggestibiliteit**: De mate waarin een persoon beïnvloedbaar is door suggestieve vragen, vooral bij kinderen .
* **Niet-toegelaten bewijsmateriaal**: Informatie die niet in de rechtszaal mag verschijnen, maar jury's toch kan beïnvloeden .
* **Publiciteit voorafgaand aan proces**: Media-aandacht kan een jury onbewust beïnvloeden met informatie die later ontoelaatbaar wordt verklaard .
* **Rechterlijke instructie**: Juryleden instrueren om bepaald bewijsmateriaal te negeren is vaak ineffectief .
* **Macht van de aantallen**: Jury's beslissen meestal volgens de meerderheidsregel, waarbij de initiële meerderheid vaak prevaleert .
### Implicaties
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Omstandereffect | Het fenomeen waarbij de aanwezigheid van andere mensen de kans verkleint dat een individu hulp biedt aan iemand in nood. Hoe groter de groep omstanders, hoe kleiner de individuele bereidheid om in te grijpen. |
| Stimulusoverbelasting | Een toestand waarbij een individu te veel prikkels uit de omgeving ontvangt, wat kan leiden tot verminderde aandacht en opmerkzaamheid voor potentiële noodsituaties. Dit komt vaker voor in drukke stedelijke omgevingen. |
| Ambiguïteit | De onduidelijkheid van een situatie, waardoor het moeilijk is om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van een noodsituatie die hulp vereist. Dit kan ertoe leiden dat mensen aarzelen om in te grijpen. |
| Pluralistische onwetendheid | Een situatie waarin individuen ten onrechte denken dat anderen in een noodsituatie geen gevaar zien, simpelweg omdat niemand reageert. Iedereen wacht op een signaal van anderen, die ook wachten, wat leidt tot inactiviteit. |
| Verspreiding van verantwoordelijkheid | Het psychologische fenomeen waarbij de verantwoordelijkheid voor het bieden van hulp wordt verdeeld over de aanwezige omstanders. Hierdoor voelt geen enkel individu zich volledig verantwoordelijk om in te grijpen. |
| Publieksgeremdheid | De angst om een verkeerde indruk te maken op anderen, bijvoorbeeld door bemoeizuchtig over te komen. Deze vrees kan mensen ervan weerhouden om hulp te bieden, zelfs als ze de noodsituatie opmerken. |
| Tijdsdruk | De omstandigheid waarin iemand zich gehaast voelt of weinig tijd heeft. Dit kan ervoor zorgen dat men minder geneigd is om hulp te bieden, omdat dit als een te grote kost in termen van tijd wordt ervaren. |
| Diversiteit | De variëteit aan mensen in een populatie. In stedelijke gebieden kan een hoge diversiteit leiden tot minder gelijkenis tussen individuen, wat de empathische bezorgdheid kan verminderen en de bereidheid om te helpen kan beïnvloeden. |
| Simpatia | Een cultureel concept dat de zorg voor het sociale welzijn van anderen benadrukt. Dit kenmerk is met name prominent in Spaanse en Latijns-Amerikaanse culturen en hangt samen met een hogere mate van hulpvaardigheid. |
| Algemene lijst van kandidaat juryleden | Een willekeurig aantal personen dat geselecteerd wordt uit het bevolkingsregister en vervolgens wordt opgeroepen voor ondervraging. |
| Vooringenomenheid | De neiging van een kandidaat-jurylid om een bepaalde oriëntatie te hebben, wat afbreuk doet aan de gewenste neutraliteit van de jury. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het kennen van een partij of het hebben van belang bij de uitkomst van het proces. |
| Wrakingsrecht | Het recht dat advocaten hebben om een beperkt aantal kandidaat-juryleden uit te sluiten, zelfs als deze onbevooroordeeld zijn, zonder dat daarvoor een reden hoeft te worden opgegeven. |
| Impliciete persoonlijkheidstheorieën | Onbewuste overtuigingen die mensen hebben over de relatie tussen bepaalde persoonlijkheidskenmerken en gedragingen, die advocaten gebruiken bij het selecteren van juryleden. |
| Similariteit | Het principe waarbij advocaten proberen juryleden te selecteren die lijken op de beklaagde, in de hoop op een gunstigere uitkomst. |
| Mock jury’s | Schijnjury’s die worden gebruikt in onderzoek om de effecten van verschillende jury samenstellingen of bewijsmateriaal te bestuderen, bijvoorbeeld om de impact van similariteit te onderzoeken. |
| Wetenschappelijke selectie van de jury | Een methode waarbij eerst onderzoek in de gemeenschap wordt gedaan om verbanden te leggen tussen demografische gegevens en attitudes die relevant zijn voor een proces, waarna deze resultaten worden gebruikt bij de selectie van juryleden. |
| Klassenjustitie | Een potentieel ethisch dilemma waarbij het wrakingsrecht, met name door de kosten van wetenschappelijke analyse, kan leiden tot een jury die bevooroordeeld is ten gunste van de rijkere partij. |
| Bekentenissen | Verklaringen van schuld die door een verdachte worden afgelegd, soms onder druk van politieverhoor, wat kan leiden tot valse bekentenissen. |
| Externe druk (bij bekentenissen) | De angst die een verdachte voelt om opgesloten te worden, wat een rol kan spelen bij het afleggen van een bekentenis. |
| Druk vanwege politie (bij bekentenissen) | De psychologische druk die door de politie wordt uitgeoefend tijdens een verhoor om een bekentenis te verkrijgen. |
| Angst voor geweld vanwege politie (bij bekentenissen) | De vrees van een verdachte voor fysiek geweld door de politie, wat kan bijdragen aan het afleggen van een bekentenis. |
| Bekentenis | Een verklaring waarin iemand schuld bekent aan een misdrijf, vaak afgelegd tijdens een politieverhoor. |
| White hat, black hat strategie | Een verhoortechniek waarbij de ene verhoorder sympathie toont (white hat) en de andere dreigend is (black hat) om de verdachte te manipuleren. |
| Valse bekentenis | Een bekentenis van een misdaad door iemand die niet schuldig is aan het gepleegde feit. |
| Inschikkelijkheid (compliance) | De neiging van een persoon om ja te zeggen en mee te werken, zelfs als de informatie niet waar is, vaak gedreven door sociale druk of de wens om de situatie te beëindigen. |
| Suggestibiliteit | De mate waarin iemands herinneringen of overtuigingen kunnen worden beïnvloed door suggestieve vragen of informatie van anderen, waardoor diegene iets gaat geloven wat niet waar is. |
| Attributiedilemma (bij jury) | De situatie waarin een jury geconfronteerd wordt met een bekentenis die later wordt teruggetrokken, en moet beslissen of de bekentenis duidt op schuld (persoonlijke attributie) of op dwang (situationele attributie). |
| Polygraaf | Een instrument dat fysiologische reacties zoals hartslag en bloeddruk meet om te proberen te bepalen of iemand liegt, door de reacties op relevante vragen te vergelijken met die op controlevragen. |
| Controlevragen (bij polygraaf) | Vragen die niet direct gerelateerd zijn aan het misdrijf, maar bedoeld zijn om een basislijn van fysiologische reacties te meten bij een verdachte. |
| Schuldige kennis test (concealed information test) | Een methode die meet hoe intensief iemand reageert op bekende versus onbekende stimuli, gebaseerd op het principe dat men anders reageert op informatie die men kent. |
| Acquisitie | Het stadium waarin waarneming van gebeurtenissen plaatsvindt; fouten in dit stadium leiden tot onherroepelijk inaccurate herinneringen. Factoren zoals slechte belichting, stress en de aanwezigheid van wapens kunnen de acquisitie beïnvloeden. |
| Wapenfocuseffect | Een fenomeen waarbij de aandacht van een getuige zich primair richt op het wapen dat tijdens een misdaad wordt gebruikt, waardoor de identificatie van de dader bemoeilijkt wordt. De opwinding van de getuige trekt de aandacht naar centrale stimuli. |
| Cross-raciale identificatie | De neiging om personen van de eigen etnisch-culturele groep beter te herkennen dan personen van andere groepen. Dit fenomeen kan de accuraatheid van getuigenverklaringen beïnvloeden, vooral bij interraciale misdrijven. |
| Opslag | Het proces waarbij informatie na de initiële waarneming in het geheugen wordt bewaard. Verstreken tijd, informatie van anderen, nieuwsverslaggeving en eigen uitspraken kunnen dit stadium van geheugenopslag vervormen. |
| Verkeerde-informatie-effect | Het effect waarbij informatie die na een gebeurtenis wordt verkregen, de oorspronkelijke getuigenverklaring kan vervormen. Dit kan gebeuren door suggestieve vragen of door het horen van de verklaringen van andere getuigen. |
| Herinnering | Het stadium waarin opgeslagen informatie wordt teruggehaald. Ondervragingen, identificatieprocedures en het opmaken van robotfoto's kunnen de herinnering van een getuige beïnvloeden en vervormen. |
| Line-up | Een procedure waarbij een getuige wordt gevraagd een verdachte te identificeren uit een groep van personen die op de verdachte lijken. De samenstelling, de instructies en de familiariteit met de personen kunnen de identificatie beïnvloeden. |
| Familiariteitseffect | Het fenomeen waarbij een persoon die recentelijk is gezien (bijvoorbeeld in foto's of als onschuldige omstander) eerder wordt geïdentificeerd als de dader, zelfs als deze persoon onschuldig is. Dit treedt op wanneer foto's eerst worden beoordeeld voordat de line-up plaatsvindt. |
| Show-up | Een procedure waarbij de politie een verdachte alleen aan een getuige presenteert, zonder andere potentiële daders. Dit leidt tot een absolute beoordeling door de getuige en kan de accuraatheid van de identificatie verhogen. |
| Getuigendeskundige | Een sociaalpsycholoog die jury's informeert over psychologische processen die relevant zijn voor de zaak, zoals de betrouwbaarheid van getuigenissen, leugendetectie en de beïnvloedbaarheid van het geheugen. |
| Ontoelaatbaar materiaal | Bewijsmateriaal dat door de rechter niet is toegestaan in de rechtszaal, maar dat toch de jury kan beïnvloeden. Juryleden hebben moeite om dergelijke informatie te negeren, zelfs na instructie van de rechter. |
| Sociale perceptie | Een algemene term voor de processen die de basis vormen van hoe we tot oordelen over anderen komen. |
| Schema | Een georganiseerde verzameling van kennis over een stimulus of categorie van stimuli, die niet statisch is maar ook gebruikt wordt bij het verwerken van informatie. |
| Script | Een vooropgezette opvatting over hoe een reeks gebeurtenissen zich zal voordoen in een specifieke situatie, zoals eten op restaurant of een examen. |
| Non-verbaal gedrag | Gedrag dat de gevoelens van een persoon signaleert zonder woorden, zoals gelaatsuitdrukkingen, lichaamstaal en vocale expressie. |
| Paraverbaal gedrag | Niet-linguïstische kenmerken van communicatie, zoals toon, volume, intonatie, articulatie en ritme, die bepalen hoe iets gezegd wordt. |
| Attributietheorie | Een theorie die stelt dat mensen proberen oorzaken van gebeurtenissen te verklaren en die het proces beschrijft van het toeschrijven van oorzaken aan gedrag. |
| Persoonsattributies (intern) | Het toeschrijven van het gedrag van een actor aan interne eigenschappen zoals aanleg, persoonlijkheid, humeur en inspanning. |
| Situationele attributies (extern) | Het toeschrijven van het gedrag van een actor aan externe factoren zoals taakmoeilijkheid, andere personen of toeval. |
| Stabiliteit (attributie) | De mate waarin een oorzaak van gedrag wordt gezien als blijvend in de toekomst (stabiel) of als tijdelijk (instabiel). |
| Theorie van corresponderende gevolgtrekkingen | Een theorie die stelt dat men inferenties maakt over een persoon wanneer zijn of haar gedrag vrij gekozen is, onverwacht en een beperkt aantal gunstige effecten heeft. |
| Covariatietheorie (Kelley) | Een theorie die stelt dat personen gedrag toeschrijven aan factoren die aanwezig zijn als het gedrag aanwezig is en afwezig zijn als het gedrag afwezig is, gebaseerd op consensus-, distinctiviteits- en consistentie-informatie. |
| Fundamentele attributiefout | De neiging om de impact van situaties op het gedrag van anderen te onderschatten en de aandacht te richten op persoonsgebonden oorzaken. |
| Sociale beïnvloeding | Het proces waarbij een persoon of groep sociale macht uitoefent om de attitudes en/of het gedrag van anderen te veranderen. |
| Imitatie | Een automatische neiging van mensen om elkaar na te bootsen, wat leidt tot een subtiele vorm van beïnvloeding waarop reflexmatig wordt gereageerd. |
| Kameleoneffect | Het automatische gedrag van volwassenen om het gedrag van anderen te imiteren en zich aan te passen, vergelijkbaar met de camouflage van een kameleon. |
| Conformiteit | De neiging om percepties, meningen en gedrag aan te passen om in overeenstemming te zijn met de geldende groepsnormen. |
| Normen | Overtuigingen die gedrag sturen en gebaseerd zijn op wat de groep beschouwt als typische of wenselijke gedragingen. |
| Autokinetisch effect | Een visuele illusie waarbij een stilstaand lichtpunt in een donkere kamer lijkt te bewegen, gebruikt in experimenten om groepsnormen te bestuderen. |
| Groepsconditie | Een experimentele opzet waarbij individuele oordelen convergeren naar een groepsoordeel, wat leidt tot de vorming van een groepsnorm. |
| Normatieve groepsdruk | De invloed die leidt tot conformiteit omdat men de negatieve sociale gevolgen van afwijkend gedrag vreest en de behoefte heeft om geaccepteerd te worden. |
| Informationele invloed | De invloed die leidt tot conformiteit omdat men gelooft dat anderen correct oordelen, vooral bij ambigue stimuli. |
| Meerderheidsinvloed | Sociale beïnvloeding die voortkomt uit blootstelling aan de mening van de meerderheid binnen een groep. |
| Private conformiteit | De verandering van opvatting die optreedt wanneer iemand voor zichzelf het standpunt van anderen inneemt, wat leidt tot een innerlijke acceptatie. |
| Publieke conformiteit | Een oppervlakkige verandering in openlijk gedrag, zonder een overeenkomstige meningsverandering, veroorzaakt door reële of vermeende groepsdruk. |
| Affiliatiebehoefte | De algemene drijfveer om blijvende, positieve en significante interpersoonlijke relaties op te bouwen en in stand te houden. |
| Ostracisme | Het proces van sociale uitsluiting, wat leidt tot negatieve emoties en een lagere zelfwaardering. Historisch gezien was dit een vorm van verbanning uit de gemeenschap. |
| Cyberball paradigma | Een experimenteel paradigma waarbij deelnemers virtueel een bal naar elkaar gooien. Uitsluiting wordt gesimuleerd wanneer de bal niet naar een specifieke deelnemer wordt gegooid, wat leidt tot activatie van hersengebieden die ook bij fysieke pijn betrokken zijn. |
| Behoefte om erbij te horen (Need to belong) | Een fundamentele menselijke behoefte om positieve, stabiele en duurzame interpersoonlijke relaties te hebben. |
| Sociostaatsprincipe | Een metafoor voor een interne regulatie die de behoefte aan sociaal contact en tijd voor jezelf balanceert, vergelijkbaar met een thermostaat die een optimale temperatuur handhaaft. |
| Eenzaamheid | Een negatief gevoel dat voortkomt uit een waargenomen tekort aan sociale relaties, waardoor de affiliatiebehoeften onvervuld blijven. Dit is een subjectieve ervaring van te weinig sociaal contact. |
| Hechtingsstijlen | Patronen van gedrag en emotionele reacties in interpersoonlijke relaties, die worden gevormd in de vroege kindertijd en invloed hebben op latere relaties. Voorbeelden zijn veilige, vermijdende en angstige hechting. |
| Sociaal netwerk | De verzameling van individuen met wie iemand interactie heeft. Dit kan zowel kwantitatief (aantal contacten) als kwalitatief (diepte en steun van relaties) worden beschouwd. |
| Waargenomen beschikbaarheid van anderen | Het subjectieve gevoel dat er voldoende sociale steun beschikbaar is wanneer dat nodig is. Dit perceptie is een belangrijke factor voor welbevinden. |
| Sociale steun | De responsiviteit van vrienden en andere personen op de psychische behoeften van een individu. Het kan fungeren als een buffer tegen stress en bijdragen aan een betere fysieke en mentale gezondheid. |
| Nabijheidseffect | Het fenomeen dat mensen vaker relaties aangaan met personen die fysiek dichtbij zijn, wat de kans op interactie en bekendheid vergroot. |
| Familiariteit (Mere exposure effect) | Het principe dat herhaalde blootstelling aan een stimulus, zoals een persoon, leidt tot een positievere evaluatie en een grotere aantrekkelijkheid, mits de initiële houding neutraal of positief is. |
| Prosociale gedragingen | Gedrag met als doel een ander te bevoordelen of diens welzijn te verhogen, wat kan voortkomen uit diverse evolutionaire, sociale en psychologische motieven. |
| Verwantschapsselectie | De neiging om genetisch verwante personen te helpen, met als doel het verhogen van de overlevingskansen van gemeenschappelijk genetisch materiaal, wat een evolutionair voordeel biedt. |
| Coöperatieve voortplanting | Een vorm van verwantschapsselectie waarbij individuen hun eigen voortplanting uitstellen om hun ouders te helpen bij de opvoeding van jongere broers of zussen, en zo indirect bijdragen aan de verspreiding van hun eigen genen. |
| Wederkerig altruïsme | Het principe waarbij hulp wordt verleend in nood, met de verwachting dat de ontvanger van de hulp op een later moment een wederdienst zal bewijzen, wat de overlevingskansen van beide individuen kan vergroten. |
| Altruïstische bestraffing | Een sociale norm waarbij individuen die afwijken van de wederkerig altruïstische norm, zoals het niet delen van middelen, worden bestraft door de groep, wat de naleving van coöperatief gedrag bevordert. |
| Groepsselectie | De neiging van leden van groepen om elkaar te helpen op basis van sociale verbondenheid, zelfs zonder genetische verwantschap, wat de overlevingskansen van de groep als geheel kan vergroten, vooral bij externe bedreigingen. |
| Empathie-altruïsmehypothese | De stelling dat empathische bezorgdheid om een persoon in nood een altruïstisch model creëert, waarbij het nemen van het perspectief van de ander en het voelen van bezorgdheid leidt tot oprecht altruïstisch helpen. |
| Egoïsme | De motivatie om primair het eigen welzijn te verhogen, waarbij hulpvaardigheid kan voortkomen uit een kosten-batenanalyse voor het zelf, zoals het vermijden van schuldgevoelens of het verkrijgen van een goed gevoel. |
| Perspectief nemen | De cognitieve component van empathie, waarbij men zich probeert in te leven in de situatie en het standpunt van een ander persoon, om diens ervaringen en gevoelens te begrijpen. |
| Empathische bezorgdheid | De emotionele component van empathie, die zich uit in een oprechte bezorgdheid voor het welzijn van een ander persoon, en die leidt tot een intrinsieke motivatie om te helpen. |
| Verspreiding van de verantwoordelijkheid | Het psychologische proces waarbij de verantwoordelijkheid voor het bieden van hulp wordt verdeeld onder de aanwezige personen, waardoor de individuele verantwoordelijkheid van elk persoon afneemt. |
| Positieve stemmingseffect | Het fenomeen waarbij mensen in een positieve stemming geneigd zijn om meer hulp te bieden aan anderen. Dit effect is echter van korte duur. |
| Altruïstische persoonlijkheid | Een persoonlijkheidstype dat gekenmerkt wordt door een grotere neiging om in uiteenlopende situaties behulpzaam te zijn dan anderen. |
| Empathie | Het vermogen om zich in te leven in de gevoelens en de situatie van een ander persoon. Dit is een belangrijke eigenschap voor behulpzaamheid. |
| Morele identiteit | De mate waarin moraliteit een belangrijk deel van iemands zelfconcept vormt. Het omvat een verzameling van morele waarden, doelen, eigenschappen en gedragspatronen. |
| Morele onthechting | Het proces waarbij iemand slecht gedrag rechtvaardigt, waardoor diegene zichzelf toch als een "goed mens" kan blijven zien, ondanks schadelijke acties. |
| Terugblikvertekening | De neiging van mensen om te overdrijven in de mate waarin ze een bepaalde uitkomst hadden kunnen voorspellen, nadat deze uitkomst in de feiten optrad. |
| Massageweld | Een sociologisch fenomeen dat werd bestudeerd door Gustave Le Bon, waarbij massabewegingen en collectief geweld werden gerelateerd aan psychologische principes van individuele interne processen. |
| Competitiemachine | Een door Norman Triplett ontworpen apparaat om te bestuderen hoe de aanwezigheid van anderen de prestaties van individuen beïnvloedt, specifiek in de context van fietsers die sneller fietsen in het bijzijn van anderen. |
| Society for the Psychological Study of Social Issues | Een organisatie opgericht in 1936 door jonge psychologen die na de beurscrash van 1929 moeite hadden met het vinden van werk, met als doel sociaalpsychologisch onderzoek te bevorderen. |
| Gedragsdeterminanten | Factoren die het gedrag van een persoon beïnvloeden. Deze kunnen intern (psychologisch) of extern (omgevingsgebonden) van aard zijn. |
| Fundamenteel onderzoek | Onderzoek dat is opgezet om het inzicht in menselijk gedrag te verruimen, vaak met een specifieke hypothese afgeleid uit een theorie, zonder direct een praktisch probleem op te lossen. |
| Toegepast onderzoek | Onderzoek dat sociaalpsychologische theorieën of methoden hanteert om dagelijkse gebeurtenissen beter te begrijpen en bij te dragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen. |
| Sociale cognitie | De studie van hoe mensen informatie over zichzelf en anderen waarnemen, onthouden en interpreteren, en hoe dit hun gedrag beïnvloedt. |
| Crosscultureel onderzoek | De studie van de gelijkenissen en verschillen tussen mensen uit verschillende culturen, om universele psychologische principes te identificeren en cultureel specifieke fenomenen te begrijpen. |
| Individualistische culturen | Culturen die de nadruk leggen op zelfstandigheid, autonomie en onafhankelijkheid van het individu, zoals vaak waargenomen in Europa en Noord-Amerika. |
| Collectivistische culturen | Culturen die de nadruk leggen op onderlinge afhankelijkheid, samenwerking en sociale harmonie, zoals vaak waargenomen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië. |
| Open wetenschap | Een beweging die pleit voor openheid, transparantie en repliceerbaarheid in wetenschappelijk onderzoek, met methoden zoals preregistratie en het openbaar maken van onderzoeksgegevens. |
| Sociale normen | Algemene gedragsregels die door de maatschappij worden onderschreven en de norm voor sociale aanvaarding en afkeuring reflecteren. |
| Wederkerigheidsnorm | Een sociale norm die inhoudt dat men geneigd is om hulp te bieden aan iemand die eerder hulp heeft geboden. |
| Billijkheidsnorm | Een sociale norm die stelt dat middelen of hulp moeten worden herverdeeld op basis van verdienste, waarbij iemand die te veel heeft gekregen, eerder geneigd is iemand te helpen die te weinig heeft gekregen. |
| Sociale verantwoordelijkheidsnorm | Een sociale norm die beklemtoont dat personen die hulp nodig hebben, geholpen moeten worden, gebaseerd op een plichtsgevoel. |
| Rechtvaardigheidsnorm | Een sociale norm die stelt dat hulp geboden moet worden aan degenen die deze verdienen, waarbij de toepassing ervan kan verschillen tussen individuen en culturen. |
| Agressie | Gedrag bedoeld om een ander persoon ongewenste schade te berokkenen, waarbij de schade negatieve gevolgen voor het slachtoffer inhoudt. |
| Fysieke agressie | Gedrag dat gericht is op het lichamelijk kwetsen van iemand. |
| Verbale agressie | Communicatie die bedoeld is om iemand mentaal te kwetsen. |
| Spontane agressie | Niet-uitgelokte agressie. |
| Reactieve agressie | Agressie die optreedt als reactie op provocatie. |
| Instrumentele agressie | Agressie die wordt gebruikt om schade te berokkenen met het doel iets waardevols te verkrijgen, zonder noodzakelijk boosheid te voelen, en gericht op persoonlijke voordelen of zelfverdediging. |
| Emotionele agressie | Agressie die wordt gepleegd omwille van de schade zelf, vaak in het heetst van de strijd, maar kan ook kalm worden uitgevoerd, zoals bij wraak. |
| Zelfconcept | Het geheel van de opvattingen van een individu over zijn of haar persoonlijke eigenschappen, inclusief aspecten zoals sekserollen, etnische identiteit, persoonlijkheid, bekwaamheden en hobby's. |
| Zelfschema's | Mentale structuren die we hanteren om zelfrelevante kennis te organiseren en de informatieverwerking ervan te sturen, vergelijkbaar met hoe boeken een bibliotheek organiseren. |
| Zelfreferentie-effect | Het fenomeen waarbij informatie die gerelateerd is aan het zelf beter wordt verwerkt en onthouden dan andere informatie. |
| Zelfregulatie | De intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren en eventueel te veranderen aan de hand van interne standaarden, met verschillende niveaus zoals het ideale zelf en het principeniveau. |
| Zelfdiscrepantietheorie | Een theorie die stelt dat de discrepantie tussen het actuele zelf enerzijds en het ideale zelf en het "ought self" anderzijds, leidt tot een lagere zelfwaardering die gepaard gaat met negatieve emoties. |
| Zelfbewustzijnstheorie | Een theorie die suggereert dat op het zelf gerichte aandacht leidt tot het bemerken van zelfdiscrepanties, wat de persoon motiveert tot het vermijden van zelfbewustzijn of tot gedragsverandering. |
| Ego-uitputting | Een tijdelijke verminderde capaciteit om zelfregulatieprocessen uit te voeren nadat men zelfcontrole heeft uitgeoefend, wat leidt tot vermoeidheid en een verminderd vermogen om mentale energie te gebruiken. |
| Introspectie | Het proces van "in jezelf kijken", waarbij men interne processen zoals denkbeelden, emoties en motivaties observeert en onderzoekt. |
| Barnum-effect | De neiging van mensen om vage en algemeen geldende uitspraken over de eigen persoon te accepteren als rake en typerende omschrijvingen, zonder zich te realiseren dat deze uitspraken voor bijna iedereen opgaan. |
| Affect labeling | Het proces van het onder woorden brengen van emotioneel materiaal, wat leidt tot minder activatie van de amygdala en meer activiteit in de frontale cortex, en helpt bij het verwerken van complexe emotionele ervaringen. |
| Zelfperceptietheorie | De theorie die stelt dat men gedachten en gevoelens kan afleiden uit de observatie van het eigen gedrag en de situatie waarin het gedrag plaatsvindt, vooral effectief wanneer zelfkennis zwak of ambigu is. |
| Gelaatsfeedback hypothese | De hypothese die stelt dat veranderingen in gelaatsuitdrukking kunnen leiden tot corresponderende veranderingen in emotie. |
| Confirmatievertekening | De neiging om informatie te interpreteren en te vervormen op een manier die overeenkomt met reeds bestaande opvattingen of verwachtingen. Dit kan leiden tot het selectief zoeken naar, en het anders wegen van, informatie. |
| Persistentie van opvattingen | Het fenomeen waarbij bestaande overtuigingen en meningen de neiging hebben om langdurig te blijven bestaan, zelfs wanneer er tegenstrijdige informatie beschikbaar komt. Deze opvattingen zijn vaak resistent tegen verandering. |
| Ambigue informatie | Informatie die op meerdere manieren geïnterpreteerd kan worden, waardoor de ontvanger de neiging heeft om de interpretatie te kiezen die het beste aansluit bij zijn of haar bestaande opvattingen. |
| Confirmatorische hypothesetoetsing | Het proces waarbij men actief zoekt naar informatie die de eigen bestaande hypothesen of overtuigingen bevestigt, in plaats van informatie te zoeken die deze zou kunnen weerleggen. |
| Zelfvervullende voorspelling | Een proces waarbij de verwachtingen die men heeft over een persoon of situatie ertoe leiden dat die persoon of situatie zich daadwerkelijk gaat gedragen conform die verwachtingen. |
| Vicieuze cirkel | Een situatie waarin een reeks gebeurtenissen elkaar in stand houdt en versterkt, vaak met negatieve gevolgen. In de context van confirmatievertekening kan dit betekenen dat eenzijdige informatie leidt tot eenzijdige antwoorden, wat de oorspronkelijke verwachting bevestigt. |
| Tunnelvisie | Een beperkte en eenzijdige manier van kijken naar een situatie, waarbij men zich alleen richt op informatie die de eigen opvatting ondersteunt en andere perspectieven negeert. |
| Echo-kamers | Een metafoor voor online omgevingen waarin men voornamelijk wordt blootgesteld aan meningen en informatie die overeenkomen met de eigen opvattingen, wat leidt tot versterking van bestaande overtuigingen en maatschappelijke polarisatie. |
| Normatieve invloed | De invloed die ertoe leidt dat mensen zich conformeren aan de groep uit angst voor sociale afwijzing of om geaccepteerd te worden. Men past gedrag aan om niet af te wijken van de groepsnormen. |
| Sociaal leren | Het proces waarbij gedrag wordt aangeleerd door het observeren van anderen die beloningen of straffen ontvangen voor hun acties. Dit impliceert dat leren niet uitsluitend gebaseerd is op eigen ervaringen. |
| Frustratie-agressie hypothese | De stelling dat frustratie altijd leidt tot agressie, en dat agressief gedrag altijd voortkomt uit frustratie. Agressie wordt hierbij gezien als een drift die voortkomt uit onbevredigde behoeften of doelen. |
| Verplaatsing (agressie) | Het afreageren van agressie op een persoon of object dat niet de oorspronkelijke bron van frustratie is, vaak uit angst voor de bron of omdat de bron niet aanwezig is. |
| Catharsis | Een proces waarbij de spanning en agressie worden verminderd door zich te "ventileren". Dit zou leiden tot een afname van fysiologische opwinding, waardoor men minder geneigd is tot agressie. Empirisch onderzoek suggereert echter dat dit juist tot een verhoging van agressie kan leiden. |
| Negatief affect | Een brede reeks aan onaangename emotionele toestanden, zoals boosheid, angst of frustratie, die kunnen voortkomen uit diverse situaties zoals lawaai, stank, pijn of hitte, en die kunnen leiden tot agressief gedrag. |
| Fysiologische opwinding | De lichamelijke reactie van het lichaam op prikkels, zoals een verhoogde hartslag of bloeddruk. Deze opwinding kan, afhankelijk van de interpretatie van de situatie, zowel tot agressie als tot andere emoties leiden. |
| Opwindingstransfer | Een psychologisch proces waarbij de opwinding die door meerdere stimuli is opgewekt, aan één specifieke stimulus wordt toegeschreven, wat de intensiteit van de reactie op die ene stimulus kan versterken. |
| Opwinding-affect model | Een theorie die stelt dat agressie wordt beïnvloed door zowel de intensiteit van de fysiologische opwinding als de aard van de emotie die door die opwinding wordt opgeroepen. |
| Cognitieve processen | Mentale activiteiten zoals waarnemen, denken, herinneren en probleemoplossen. In de context van agressie beïnvloeden deze processen hoe prikkels worden geïnterpreteerd en hoe daarop wordt gereageerd. |
| Automatische activatie | Een onbewust en snel proces waarbij onaangename ervaringen of gedachten een associatief netwerk in het geheugen activeren, wat kan leiden tot een automatische reactie zoals vechten of vluchten. |
| Wapeneffect | Het fenomeen waarbij de loutere aanwezigheid van wapens, zelfs op een afbeelding, de neiging tot agressief gedrag kan verhogen. Dit wordt toegeschreven aan de associatie van wapens met agressie. |
| Hogere-orde cognitie | Bewuste, weloverwogen en doelgerichte informatieverwerking die in staat is om automatische reacties, zoals agressie, te onderdrukken of te reguleren. |
| Zelfwaardering | De algemene evaluatie van het zelf en een algemene inschatting van iemands waarde, die gekleurde overtuigingen over het zelf bevat. |
| Zelfwaarderingsstabiliteit | Het concept dat aangeeft dat er individuele verschillen zijn in de mate waarin zelfwaardering zich door de tijd heen op een gelijke hoogte bevindt, en dat het niveau ervan door situationele factoren en externe factoren zoals succes en mislukking wordt bepaald. |
| Behoefte aan zelfwaardering | De affectieve component van het zelf, die een indicator is van het beeld dat anderen van ons hebben en een afgeleide motivatie is van de primaire behoefte aan relatievorming en erkenning. |
| Terror Management Theorie | Een theorie die stelt dat zelfwaardering fungeert als een buffer voor doodsangst, waarbij positieve feedback die de zelfwaarde verhoogt, leidt tot minder defensieve en angstige reacties op expliciete voorstellingen van de dood. |
| Mechanisme van zelfverheerlijking | Diverse psychologische processen die mensen gebruiken om zichzelf positief te evalueren, zoals overdreven optimisme, het zichzelf boven het gemiddelde plaatsen, en het onbewust bevoordelen van zaken gerelateerd aan de eigen naam of identiteit. |
| Impliciet egotisme | Een onbewuste vorm van zelfverheerlijking, gekenmerkt door een voorkeur voor letters uit de eigen naam of voor zaken die hiermee geassocieerd worden, zoals woonplaatsen of scholen. |
| Zelfverdienende cognitie | Een neiging om mislukkingen te "vergeten" of te rationaliseren, waarbij argumenten worden gecombineerd die tot gewenste conclusies leiden en onwenselijke informatie wordt weggefilterd om het zelfbeeld te beschermen. |
| Illusie van objectiviteit | Het fenomeen waarbij mensen gunstige informatie over zichzelf verzamelen en ongunstige informatie negeren, wat leidt tot een subjectieve, maar als objectief ervaren, positieve zelfevaluatie. |
| Zelfhandicappering | Gedrag dat bedoeld is om de eigen prestaties te ondermijnen, met als doel zichzelf een excuus te verschaffen voor een verwachte mislukking, of juist om bij succes extra geprezen te worden. |
| BIRGing (Basking In Reflected Glory) | Het proces waarbij men de eigen zelfwaardering verhoogt door zich te associëren met succesvolle personen of groepen, en zich te koesteren in hun glorie. |
| CORF (Cut Off Reflected Failure) | Het proces waarbij men zich distantieert van of de eigen bekwaamheden in twijfel trekt wanneer een geassocieerde groep faalt, om zo de eigen zelfwaardering te beschermen tegen de negatieve reflectie van andermans falen. |
| Neerwaartse sociale vergelijking | Een defensieve neiging om zichzelf te vergelijken met anderen die het minder goed hebben, wat een opbeurend effect kan hebben, vooral bij tegenslag. |
| Sociale psychologie | De wetenschappelijke studie naar de wijze waarop gedachten, gevoelens, motivaties en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de (werkelijke, ingebeelde of impliciete) aanwezigheid van anderen, en hoe wij zelf een invloed uitoefenen op hoe andere personen denken, voelen en zich gedragen. |
| Sociale situatie | De context waarin een individu zich bevindt, inclusief de aanwezigheid en het gedrag van andere mensen, die invloed kan uitoefenen op iemands gedachten, gevoelens en gedragingen. |
| Sociologie | De studie van groepsfactoren en maatschappelijke structuren, die personen classificeert op basis van kenmerken zoals nationaliteit, ras of sociaal-economische klasse, in tegenstelling tot de sociale psychologie die zich richt op het individuele niveau. |
| Persoonlijkheidspsychologie | De studie van de structuur en effecten van stabiele en cross-situationele eigenschappen van individuen, waarbij het cruciale verschil met sociale psychologie ligt in de focus op individuele verschillen (disposities) versus de situatie. |
| Interactionisme | Een benadering die de dynamische wisselwerking tussen dispositie (persoonlijkheidskenmerken) en situatie beschrijft, waarbij de uitingen van disposities afhankelijk zijn van de specifieke situatie. |
| Zwakke situaties | Situaties die gedrag slechts matig beïnvloeden, waardoor persoonlijke disposities een grotere impact hebben op het gedrag van een individu. |
| Sterke situaties | Situaties die gedrag sterk sturen, waardoor individuele disposities minder invloed hebben op het gedrag. |
| Hypothese | Een expliciete, toetsbare voorspelling over het al dan niet optreden van een gebeurtenis, die wordt opgesteld op basis van theorieën, observaties of intuïtie. |
| Theorie | Een georganiseerde set van abstracte principes die het mogelijk maakt om geobserveerde fenomenen te verklaren, en die wordt gekenmerkt door eenvoud, volledigheid en generativiteit. |
| Conceptuele variabele | Abstracte variabelen waarop een hypothese betrekking heeft, zoals conformiteit, attitude, geweld of groepsdruk, die nog vertaald moeten worden naar concrete meetbare eenheden. |
| Operationele variabele | De specifieke manier waarop een conceptuele variabele wordt gemanipuleerd of gemeten in een onderzoek, om deze concreet toetsbaar te maken. |
| Operationele definitie | De procedure die wordt gebruikt om conceptuele variabelen te meten of te manipuleren in een onderzoek, waarbij meerdere operationalisaties mogelijk zijn voor één conceptuele variabele. |