Cover
Comença ara de franc samenvatting levenslooppsychologie.pdf
Summary
# De lichamelijke en psychologische veranderingen tijdens de adolescentie
### Kernconcepten uit de levenslooppsychologie
* Levenslooppsychologie bestudeert de wetenschappelijke evolutie van normaal functioneren en gedrag doorheen het leven [2](#page=2).
* Het beschrijft en verklaart lichamelijke, motorische, neurologische, cognitieve, morele, affectieve en sociale ontwikkeling [2](#page=2).
* `Functioneren` verwijst naar de menselijke functies die bestudeerd worden [2](#page=2).
* `Normaal functioneren` beschrijft gemiddeld gedrag en evolutie in de populatie [2](#page=2).
* `Evolutie` omvat groei, vooruitgang, maar ook achteruitgang [2](#page=2).
* Ontwikkeling is een levenslang proces dat niet stopt na de adolescentie [2](#page=2).
### Basisbegrippen en -inzichten
#### Beschrijven vs verklaren
* `Descriptieve wetenschap` beschrijft wat, waar, wanneer en hoe veranderingen plaatsvinden [3](#page=3).
* `Verklarende wetenschap` onderzoekt de werkzame processen, mechanismen, oorzaken en verbanden achter veranderingen [3](#page=3).
#### Nomothetisch vs idiografisch
* `Nomothetische aanpak` zoekt naar algemene wetmatigheden in ontwikkeling [3](#page=3).
* `Idiografische aanpak` focust op de eigenheid en uniciteit van individuen [3](#page=3).
#### Differentiatie, integratie en organisatie
* `Differentiatie/verfijning` houdt in dat functies preciezer en genuanceerder worden (bv. grove naar fijne motoriek) [3](#page=3).
* `Integratie/samenwerking` betekent dat verschillende functies op elkaar worden afgestemd (bv. oog-handcoördinatie) [3](#page=3).
* `Organisatie` resulteert in complexer gedrag en systemen, met mogelijke terugval op latere leeftijd [3](#page=3).
#### Nature vs nurture
* `Nature` stelt dat persoonlijkheid en vaardigheden erfelijk bepaald zijn [3](#page=3).
* `Nurture` beschouwt ervaringen, leerprocessen en opvoeding als vormende factoren [3](#page=3).
* `Ontwikkelingsdeterminanten` zijn factoren die ontwikkeling sturen, deels aangeboren, deels aangeleerd [3](#page=3).
* `Normatieve determinanten`: invloeden die iedereen in een groep ervaart (niet-persoonsgebonden) [3](#page=3).
* `Leeftijdsgebonden`: samenhangend met biologische groei (bv. hormonale veranderingen adolescentie) [4](#page=4).
* `Socioculturele`: invloeden vanuit sociale omgeving (bv. smartphonegebruik) [4](#page=4).
* `Historische`: gekoppeld aan tijdsframe van opgroeiing (bv. COVID-19 impact) [4](#page=4).
* `Niet-normatieve determinanten`: persoonsgebonden factoren (bv. overlijden) [4](#page=4).
* `Zelfbepaling` beschouwt de mens als actieve handelaar die zelf omgaat met invloeden [4](#page=4).
#### Kritische periode of gevoelige periode
* Een tijdsvenster waarin een vaardigheid optimaal verworven kan worden door biologische ontvankelijkheid [4](#page=4).
#### Plasticiteit van de hersenen (neuroplasticiteit)
* Het vermogen van hersenen om te herstellen en te herstructureren, door zenuwherstel en nieuwe neuroverbindingen [4](#page=4).
* Kan compenseren bij uitval van hersengebieden [4](#page=4).
#### Continu en discontinu
#### Kwantitatief en kwalitatief
### Onderzoeksmethoden in de levenslooppsychologie
#### Longitudinaal onderzoek
#### Transversaal onderzoek (cross-sectioneel)
#### Cohort-sequentieel onderzoek
#### Cohort- en tijdseffecten
### Enkele invloedrijke ontwikkelingspsychologische modellen
#### Fundamentele ontwikkelingspsychologische theorieën
#### De psychoseksuele ontwikkelingstheorie van Sigmund Freud
#### De psychosociale ontwikkelingstheorie van Erik Erikson
#### De cognitieve ontwikkelingstheorie van Jean Piaget
#### Het model van morele ontwikkeling volgens Lawrence Kohlberg
---
## Lichamelijke en psychologische veranderingen tijdens de peuter- en babytijd
### Lichamelijke en motorische ontwikkeling (Babytijd)
* Hersenontwikkeling: 100-200 miljard neuronen met toenemende dendrieten, axonen en myelineschede [28](#page=28).
* Synaptische verbindingen: Neuronen maken meer contact door ervaringen, oplopend tot 5000 per neuron bij volwassenen [28](#page=28).
* Neuronstructuur: Dendrieten ontvangen informatie, axonen geven informatie door via synapsen [28](#page=28).
* Myeline: Omhulsel rond axonen voor snellere informatieoverdracht [28](#page=28).
* Witte stof: Netwerk van neuronverbindingen door myelineschede [28](#page=28).
* Grijze stof: Cellichamen, dendrieten en synapsen, voornamelijk aan de buitenkant van de hersenen [28](#page=28).
* Pruning: Wegsnoeien van overbodige neuronverbindingen voor efficiënter functioneren [28](#page=28).
### Motoriek van de pasgeborene
* Blijvende reflexen: Aanwezig bij volwassenen (niezen, slikken, kniepeesreflex) [29](#page=29).
* Voorbijgaande reflexen: Verdwiijnen na ca. 3 maanden [29](#page=29).
* Archaïsche reflexen: Evolutionair nuttig geweest, nu overbodig (grijpreflex, stapreflex, moro-reflex) [29](#page=29).
* Niet-archaïsche reflexen: Nog steeds belangrijk voor overleving (snuffelreflex, zuigreflex) [29](#page=29).
### Gedragstoestanden en stadia van waakzaamheid
* Slaap: Baby's slapen 2/3 van de tijd; rustige slaap, REM-slaap (actieve slaap, dromen) [30](#page=30).
* Waaktoestanden: Passieve waaktoestand (halfslaap) en actieve waaktoestand (reactie op prikkels) [30](#page=30).
* Huilen: Reageert op onaangename prikkels (respondent), later als middel om iets te bereiken (operant) [39](#page=39).
### Motoriek tijdens de rest van de babytijd
* Groerichtingen:
* Proximodistale as: Van centrum naar extremiteiten (romp, hoofd, armen, benen, handen, voeten) [31](#page=31).
* Cefalo-caudale as: Van boven naar beneden (hoofd, bovenlichaam, bekken, benen, voeten) [32](#page=32).
* Ontwikkelingsstadia (cefalo-caudale): Kijken (0-3m), grijpen (3-6m), zitten (6-9m), rechtopstaand/kruipen (9-12m), lopen (12-15m) [32](#page=32).
### Ontwikkeling in waarneming en cognitie
* Zicht: Begint op 20-30 cm, dieptezicht na 1e maand, volwaardig zicht na 6 maanden [33](#page=33).
* Voorkeur complexe stimuli: Geboeid door kromme lijnen, 3D, en contrast [33](#page=33).
* Voorkeur menselijk gelaat: Aangeboren neiging tot oriëntatie op mensen, sterker bij beweging [33](#page=33).
* Dieptezicht: Ontwikkeld tussen 6-14 maanden, getest met visual cliff experiment [33](#page=33).
* Gehoor: Volledig ontwikkeld bij geboorte, voorkeur voor stem moeder en hartslag [33](#page=33).
* Smaak: Voorkeur voor zoet, afkeer voor zuur/bitter [34](#page=34).
* Geur: Voorkeur voor zoet en geur van moeder [34](#page=34).
### Eerste verstandelijke activiteiten en leerprocessen
### De sensomotorische periode (Piaget)
### Socio-emotionele ontwikkeling
### Taalontwikkeling (Prelinguale periode)
### Hechting
### Lichamelijke en motorische ontwikkeling (Peutertijd)
---
## Cognitieve en lichamelijke ontwikkeling tijdens de kleuterperiode
### Cognitieve ontwikkeling: de preoperationele fase
* De preoperationele fase (2-7 jaar) kenmerkt zich door een evolutie van externe actie naar een symbolisch-talig niveau [47](#page=47).
* Kinderen in deze fase begrijpen de wereld nog beperkt door afwezigheid van logische denkstrategieën [47](#page=47).
* Er is een mix van fantasie en realiteit, leidend tot een nieuw soort egocentrisme [47](#page=47).
* **Typisch peuterdenken (die verdergaat in kleuterfase):**
* Animisme: Levenloze voorwerpen menselijke eigenschappen toekennen [47](#page=47).
* Realisme: Psychische inhoud (dromen, gedachten) als reële objecten hanteren [47](#page=47).
* Juxtapositie: Causaal verband tussen fenomenen wordt niet opgemerkt [47](#page=47).
* Fenomenistische causaliteit: Causaal verband vermoeden tussen losstaande gebeurtenissen [47](#page=47).
* Magisch denken: Veronderstellen dingen te kunnen beïnvloeden door wensen [47](#page=47).
* Artificialisme: Alles is doelbewust door iemand gemaakt [47](#page=47).
* Finalisme: Alles heeft een bedoeling [47](#page=47).
* Fysiognomisch waarnemen: Neiging om voorwerpen een gezicht te zien [48](#page=48).
* **Preconceptueel denken (2-4 jaar):** Denkinhouden nog niet volledig samenvattend en onderscheidend; termen te algemeen of specifiek gebruikt (overgeneralisering, overdiscriminering) [49](#page=49).
* **Intuïtief denken (4-7 jaar):** Oordelen gebaseerd op uiterlijk waarneembare kenmerken, zonder logische redenering [59](#page=59).
* **Klassenclusie:** Kleuters hebben moeite met het begrijpen dat een element deel kan zijn van een grotere klasse; ze oordelen op het eerste gezicht en snappen deelverzamelingen niet [59](#page=59).
* **Egocentrisme:** Moeite om zich in de ander te verplaatsen; beperkingen in 'Theory of Mind' [60](#page=60).
* **Conservatieproeven:** Kleuters (tot 7 jaar) focussen op één aspect (gecentreerdheid), de begin- en eindtoestand (aandacht voor toestanden), en de omkeerbaarheid ontbreekt [60](#page=60).
### Lichamelijke en motorische ontwikkeling
* **Hersenlateralisatie:** Groei van het corpus callosum leidt tot een sterkere handvoorkeur en snellere, efficiëntere informatieverwerking [57](#page=57).
* Linkerhersenhelft: Sequentiële verwerking, verbale taken, taalcentra (Broca, Wernicke) [57](#page=57).
* Rechterhersenhelft: Globale verwerking, non-verbale taken, ruimtelijk inzicht, muziek, emotie [57](#page=57).
* **Grove motoriek:** Coördinatie verbetert, met nieuwe variaties in rennen, traplopen, gooien en fietsen [57](#page=57).
* **Fijne motoriek:** Ontwikkeling van nieuwe vaardigheden zoals constructies, puzzelen, knippen, en eten met mes en vork [57](#page=57).
* **Tekenen:** Ontwikkelt zich van krabbels naar herkenbare figuren [58](#page=58).
* Krabbelstadium (2j): Louter functielust [58](#page=58).
* Toevallig realisme (3j): Eerst krabbelen, dan benoemen [58](#page=58).
### Geheugen en taal
### Affectieve en sociale ontwikkeling
---
## Cognitieve en sociemotionele ontwikkeling in de adolescentie
### Cognitieve ontwikkeling
* **Formeel-operationele fase (Piaget)**: Denken wordt minder concreet en meer abstract [76](#page=76).
* **Hypothetisch denken**: Mogelijkheid om na te denken over abstracte mogelijkheden en hypothetische situaties [76](#page=76).
* **Wetenschappelijk denken**: Systematisch en reflectief denken, met focus op logisch redeneren met abstract materiaal [76](#page=76).
* **Synaptische pruning**: Ontwikkeling van bestaande neuronenverbindingen voor snellere en efficiëntere informatieverwerking [76](#page=76).
* **Experimenteel denken**: Systematisch variëren van één factor tegelijk om een probleem op te lossen, zoals in het slinger-experiment [76](#page=76).
* **Gebruik van abstracte begrippen**: Toenemend gebruik van symbolen, metaforen en het begrijpen van dubbele betekenissen in taal [76](#page=76).
* **Hypothetisch-deductief denken**: Formuleren van algemene hypothesen, afleiden van specifieke toepassingen en toetsen aan de werkelijkheid [77](#page=77).
* **Propositioneel denken**: Gebruik van abstract-logische veronderstellingen zonder concrete voorbeelden, zoals syllogismen [77](#page=77).
* **Combinatorisch denken**: Mogelijkheid om een redenering te maken, conclusies vast te houden en deze te combineren met resultaten van andere denkprocessen [77](#page=77).
* **Gevolgen van formeel-operationeel denken**: Intellectuele vooruitgang, hypothetische stellingnames, absurde humor en metacognitie [78](#page=78).
* **Metacognitie**: Kennis over eigen denkprocessen, mogelijkheden en benodigde studietijd [78](#page=78).
* **Kritische houding**: Regels en autoriteitsfiguren in vraag stellen, idealisme bij maatschappelijke problemen [78](#page=78).
* **Contingentiebeginsel**: Besef dat dingen anders hadden kunnen lopen [78](#page=78).
### Sociemotionele ontwikkeling
#### Identiteitsvorming (Erikson)
* **Zoektocht naar identiteit**: Afzetten tegen volwassen wereld, groepsidentiteit en experimenteergedrag [79](#page=79).
* **Kernconflict**: Bekwaamheid versus minderwaardigheid, oefenen en aanleren van vaardigheden [71](#page=71).
* **Psychosociaal moratorium**: Periode zonder directe verantwoordelijkheden, verkennen en experimenteren om tot een eigen synthese te komen [80](#page=80).
* **Identiteitsproblemen**:
* Identity foreclosure: Voortijdig stoppen van identiteitsvorming door omstandigheden [80](#page=80).
* Synthetic identity: Aannemen van een opgelegde identiteit [80](#page=80).
* Negative identity: Aannemen van een identiteit tegengesteld aan verwachtingen [80](#page=80).
* Identity confusion: Langdurig experimenteren zonder tot afronding te komen [80](#page=80).
* **Identiteit**: Vereist continuïteit (zelf als één persoon zien) en erkenning door significant others [79](#page=79).
#### Emotionele ontwikkeling
* **Zelfbeeld**: Beschrijving gebaseerd op innerlijke processen en persoonlijkheidskenmerken, met een genuanceerdere zelfbeschrijving [80](#page=80).
* **Metafysisch/Intellectueel egocentrisme**: Gevoel van alleen staan, onbegrepen zijn en dat eigen gevoelens uniek zijn [80](#page=80).
* **Imaginair publiek**: Zich voortdurend bewust zijn van de blikken en oordelen van anderen [81](#page=81).
#### Seksualiteit en gender
#### Relaties
#### Risicogedrag
---
## Postformeel denken en veranderende interesses
### Kernconcepten
* Postformeel denken beschrijft een genuanceerdere, pragmatischere en meer geïntegreerde vorm van denken dan formeel operationeel denken [86](#page=86).
* Dit stadium kenmerkt zich door het inzien van de realiteit als grijs, niet als zwart-wit [86](#page=86).
* Veranderende interesses in de adolescentie en vroege volwassenheid zijn vaak gerelateerd aan de nieuwe maatschappelijke status en omvatten gebieden zoals werk, financiën en cultuur [86](#page=86).
### Gekristalliseerde en vloeiende intelligentie
* Gekristalliseerde intelligentie (kennis, woordenschat, vaardigheden) blijft gedurende het leven toenemen [86](#page=86) [87](#page=87).
* Vloeiende intelligentie (redeneervermogen, verwerken van nieuwe informatie) begint vanaf de vroege volwassenheid geleidelijk te dalen [86](#page=86) [87](#page=87).
* Tijdens volwassenheid nemen executieve functies af, terwijl woordenschat en rekenvaardigheden lang standhouden [86](#page=86).
## Socioco-emotionele ontwikkeling
### Erikson's kernconflicten
* **Jongvolwassenheid:** Intimiteit versus isolement, gericht op het ontwikkelen van hechte relaties [87](#page=87).
* **Middenvolwassenheid:** Generativiteit versus stagnatie, gericht op zorg voor volgende generaties en het creëren van iets blijvends [87](#page=87).
* Een ongunstig verloop in de jongvolwassenheid kan leiden tot eenzaamheid en angst voor relaties [87](#page=87).
* Het niet succesvol doorlopen van generativiteit kan leiden tot een gevoel van onproductiviteit [87](#page=87).
### Midlifecrisis
* Een midlifecrisis kan optreden bij het besef dat het leven half voorbij is, gepaard gaande met wanhoop en spijt [87](#page=87).
* Het is geen universeel fenomeen en wordt vaak overdreven [87](#page=87).
### Relaties en intimiteit (Sternberg)
* Sternberg's triarchische theorie beschrijft liefdesrelaties met drie componenten: intimiteit, passie en verbintenis [87](#page=87).
* Deze componenten kunnen verschillende combinaties vormen die leiden tot acht verschillende soorten liefde [88](#page=88).
* Volmaakte liefde omvat intimiteit, passie en verbintenis voor een langdurige relatie [88](#page=88).
### Ouder- en kindrelaties
* Ouder- en kindrelaties kunnen leiden tot financiële, materiële en psychologische consequenties [88](#page=88).
* Het "lege nest syndroom" beschrijft verdriet en eenzaamheid bij ouders wanneer kinderen het huis verlaten [88](#page=88).
* "Boomerang kinderen" zijn volwassen kinderen die terugkeren naar het ouderlijk huis [88](#page=88).
* De "sandwichgeneratie" zorgt voor zowel opgroeiende kinderen als ouder wordende ouders [88](#page=88).
## Werk en carrière
### Werk in de 20e eeuw
* Werk wordt niet alleen meer voor geld gedaan, maar ook voor sociale relaties en uitdagingen [89](#page=89).
* Goede sociale relaties op het werk omvatten zowel horizontale (met collega's) als verticale (met leidinggevenden) banden [89](#page=89).
* Carrière is vaak een statussymbool en kan noodzakelijk of een verlichting worden gezien [89](#page=89).
### Zelfdeterminatietheorie
* Werk moet voldoen aan de behoeften aan autonomie, verbondenheid en competentie [89](#page=89).
* "Musturbations" zijn ongezonde overtuigingen over werk die tot ongelukkigheid leiden [89](#page=89).
## Ouderdom: Modellen en studiegebieden
### Modellen van ouderdom
* Het deficitmodel gaat uit van onvermijdelijke achteruitgang [90](#page=90).
### Studiegebieden van ouderdom
## Lichamelijke ontwikkeling en levensverwachting
### Stijgende levensverwachting
---
# Invloedrijke ontwikkelingspsychologische modellen
### Psychoanalytisch perspectief (Freud)
* **Kernidee:** Focust op onbewuste inhouden die gedrag en ontwikkeling bepalen via de dynamiek tussen tegenstrijdige verlangens [7](#page=7).
* **Topografisch model:**
* Bewuste: Huidige gedachten en processen [7](#page=7).
* Voorbewuste: Makkelijk toegankelijk uit het bewustzijn [7](#page=7).
* Onbewuste: Niet zomaar bewust te maken, verdrongen inhouden [7](#page=7).
* **Structureel model:** Persoonlijkheid is een samenspel van Es, Ich en Über-Ich [8](#page=8).
* Es: Driftmatig, gericht op lustbevrediging, opereert volgens het lustprincipe. Bevat levensdrift (overleven, soortbehoud) en doodsdrift (schade, doden) [8](#page=8).
* Über-Ich: Verzameling morele waarden, zelfbeoordelend, gewetensfunctie. Vormt geweten en ik-ideaal, gebaseerd op moraliteitsprincipes [8](#page=8).
* Ich: Houdt rekening met realiteit en omgeving, bemiddelt tussen Es en Über-Ich. Werkt volgens het realiteitsprincipe en aanvaardt uitstel van lustbevrediging [8](#page=8).
* **Psychoseksuele fasen:** Ontwikkeling via lustbeleving in verschillende lichaamszones [9](#page=9).
* Orale fase (0-1 jaar): Mond, thema: (on)afhankelijkheid [9](#page=9).
* Anale fase (1-3 jaar): Anus, thema: zelfcontrole verwerven [9](#page=9).
* Fallische/oedipale fase (3-5/6 jaar): Genitaliën, thema: omgaan met ambivalentie. Cruciaal voor gewetensvorming [9](#page=9).
* Latentiefase (5/6-12 jaar): Deseksualisatie, focus op schoolse vaardigheden, actieve verdedigingsmechanismen [9](#page=9).
* Genitale fase (vanaf 12 jaar): Heropleving driften, focus op gezonde seksualiteit [9](#page=9).
* **Problemen:** Fixatie (blijven hangen in een fase) of regressie (terugkeren naar een eerdere fase) [9](#page=9).
### Psychosociale ontwikkelingstheorie (Erikson)
* **Kernidee:** Ontwikkeling gedurende het hele leven, met aandacht voor interpersoonlijke aspecten en acht ontwikkelingsfasen [10](#page=10).
* **Basisprincipes:**
* Epigenetisch principe: Ontwikkeling volgens een vooraf bepaald patroon [10](#page=10).
* Kernconflict: Stresstest of uitdaging nodig voor evolutie en hogere functionering [10](#page=10).
* **Ego-sterkte:** Verankerd gevoel van identiteit en geloof in harmonie met de omgeving [10](#page=10).
* **Ontwikkelingsfasen:** Elk met een specifiek kernconflict [10](#page=10) [11](#page=11).
* Oraal-sensorisch (0-1,5 jaar): Basisvertrouwen vs. basiswantrouwen [10](#page=10).
* Anaal-urethraal-musculair (1,5-3 jaar): Autonomie/eigenwaarde vs. twijfel/schaamte [11](#page=11).
* Locomotorisch-genitaal (3-5/6 jaar): Initiatief vs. schuld [11](#page=11).
### Cognitieve ontwikkelingstheorie (Piaget)
### Morele ontwikkelingstheorie (Kohlberg)
---
# Gezondheidsaspecten en risico's tijdens de zwangerschap
### Prenatale ontwikkeling en onderzoek
* **Germinale fase (kiemfase):** week 1-2 na conceptie, start celdeling, innesteling in baarmoeder [17](#page=17).
* **Embryonale fase:** week 3-8, organogenese (organen ontwikkelen), menselijke vorm ontstaat [18](#page=18).
* **Foetale fase:** week 9 tot bevalling, finalisatie organen, inoefenen functies, geslachtdifferentiatie [19](#page=19).
* **Prenataal onderzoek:** Beeldvorming (echoscopie, Doppler), foetoscopie [19](#page=19).
* **NIPT:** Screent foetaal DNA in moeders bloed op chromosomale afwijkingen [20](#page=20).
* **Nekplooimeting:** Echografie van nekplooi, gecombineerd met bloedtest, schat risico op chromosoomafwijkingen [20](#page=20).
* **Vlokkentest:** Analyse van moederkoekweefsel op chromosoomafwijkingen [20](#page=20).
* **Vruchtwaterpunctie:** Opsporen van genetische afwijkingen [20](#page=20).
### Schadelijke invloeden en risico's
* **Infecties bij moeder:** Rubella (blindheid, doofheid), Toxoplasmose (hersenafwijkingen), CMV (blindheid, doofheid, mentale problemen), Parvovirus (bloedarmoede, miskraam), Listeriose (vroeggeboorte), HIV (seropositiviteit baby), Zikavirus (microcefalie) [20](#page=20).
* **Preventieve maatregelen infecties:** Vaccinatie, vermijden rauw vlees/kattencontact, hygiëne, contact met zieke kinderen vermijden, vermijden bepaalde kazen/vleesproducten, HIV-remmers, vermijden muggen/besmette partners [20](#page=20).
* **Resusfactor:** Resusnegatieve moeder met resuspositief kind kan leiden tot afweerstoffen die rode bloedcellen van kind aanvallen [21](#page=21).
* **Medicatie:** Vermijden tenzij noodzakelijk, risico op bloedingen en fysieke ontwikkelingsachterstand [21](#page=21).
* **Softenon-schandaal:** Thalidomide (medicijn tegen misselijkheid) leidde tot misvormingen van ledematen [21](#page=21).
* **DES-hormoon:** Remde miskraam, veroorzaakte vruchtbaarheidsproblemen bij mannen en baarmoederhalskanker bij vrouwen [21](#page=21).
* **Drugs:** Risico op vroeggeboorte, miskraam, afwijkingen, laag geboortegewicht, ontwenningsverschijnselen [21](#page=21).
* **Alcohol:** Kan leiden tot Fetal Alcohol Syndrome (FAS), verstandelijke beperking, typische gelaatstrekken [21](#page=21).
* **Roken:** Niet expliciet beschreven in dit fragment, maar algemeen bekend als risico.
* **Voeding:** Evenwichtig eten, vermijden rauw vlees/ongewassen groenten, supplementen voor spina bifida/anencefalie [22](#page=22).
* **Leeftijd moeder:** Te jong (belastend), te oud (vanaf 42j: afwijkingen eicellen, complicaties) [22](#page=22).
* **Leeftijd vader:** Minder beweeglijke/aantal zaadcellen, transcriptiefouten, overname van fouten [22](#page=22).
* **Stress moeder:** Spierspanningen baarmoeder, verhoogde bloeddruk/hartritme, hogere stresshormonen, bemoeilijkte orgaanontwikkeling [22](#page=22).
### Psychologische en motorische ontwikkeling in de baarmoeder
* **Psychologische ontwikkeling:** Beperkt, automatische leerprocessen (habituatie) laatste trimester mogelijk [23](#page=23).
* **Motorische activiteit:** Spontane bewegingen (draaien hoofd, armen/benen, slikken) en uitgelokte bewegingen (reflexen) [23](#page=23).
* **Orgaanfunctioneren:** Hart, hersenen, spijsvertering, ademhalingsbewegingen functioneren vanaf embryonale/foetale fase [23](#page=23).
* **Zintuiglijke ontwikkeling:** Gehoor (geluiden moeder) en zicht (beperkt) ontwikkelen zich [23](#page=23).
---
# Motorische en neurologische ontwikkeling van de baby
### Kernidee
* De hersenen van een baby bestaan bij de geboorte uit miljarden neuronen zonder veel verbindingen, die zich ontwikkelen door dendrieten, axonen, synapsen en myeline [28](#page=28).
* Motorische ontwikkeling volgt twee hoofdrichtingen: proximodistale (van centrum naar extremiteiten) en cefalo-caudale (van boven naar beneden) [31](#page=31).
### Belangrijkste feiten
* De baby heeft vanaf de geboorte een reeks reflexen, waarvan sommige blijvend zijn (niezen, slikken) en andere verdwijnen na ongeveer 3 maanden [29](#page=29).
* Archaïsche reflexen (grijpen, stapreflex, moro-reflex) waren evolutionair nuttig, maar verdwijnen bij volwassenheid [29](#page=29).
* Niet-archaïsche reflexen zoals de zuig- en zoekreflex zijn essentieel voor overleving [29](#page=29).
* Een baby brengt 2/3 van de tijd slapend door, in rustige diepe slaap of actieve REM-slaap [30](#page=30).
* De motorische ontwikkeling doorloopt fasen zoals kijken, grijpen, zitten, rechtop staan en lopen tussen 0 en 15 maanden [32](#page=32).
* De peutertijd (18-24 maanden) kenmerkt zich door experimenteergedrag en de start van geïnterioriseerde tertiaire circulaire reacties [36](#page=36).
### Belangrijkste concepten
* **Neuronen:** Hersencellen die informatie doorgeven via dendrieten, axonen en synapsen [28](#page=28).
* **Myeline:** Een isolerende laag rond axonen die de snelheid van informatieoverdracht verhoogt [28](#page=28).
* **Witte stof:** Het netwerk van neuronverbindingen door myeline [28](#page=28).
* **Grijze stof:** De cellichamen van neuronen, dendrieten en synapsen, voornamelijk aan de buitenkant van de hersenen [28](#page=28).
* **Pruning:** Het wegsnoeien van overbodige neuronverbindingen om efficiënter te functioneren [28](#page=28).
* **Hersenlateralisatie:** Specialisatie van functies per hersenhelft (bv. taal links, ruimtelijk inzicht rechts) [28](#page=28).
* **Plasticiteit:** Het aanpassingsvermogen van de hersenen [28](#page=28).
* **Groeirichtingen:** Proximodistale en cefalo-caudale assen beschrijven de volgorde van motorische ontwikkeling [31](#page=31).
* **Gedragstoestanden:** Verschillende stadia van waakzaamheid, inclusief slaap en actieve/passieve waakzaamheid [30](#page=30).
### Implicaties
* Laag geboortegewicht verhoogt de kans op psychosociale en motorische problemen [25](#page=25).
* De kangoeroemethode helpt bij de binding en verlaagt de sterftekans bij laaggeboren baby's [25](#page=25).
* De Apgar-score evalueert de lichamelijke toestand van een pasgeborene direct na de geboorte [25](#page=25).
* De eerste 1000 dagen (conceptie tot 2e verjaardag) zijn cruciaal voor de hersenontwikkeling; ongunstige omstandigheden kunnen leiden tot achterstand [36](#page=36).
* Ontwikkeling van zelfbewuste emoties (trots, schaamte) vindt plaats vanaf het tweede levensjaar [37](#page=37).
* **Hechting:** Vormt zich vroeg en beïnvloedt de sociaal-emotionele ontwikkeling; veilige hechting leidt tot gezonde ontwikkeling, onveilige tot meer problemen [39](#page=39).
* Het belang van huid-op-huidcontact en knuffelen voor stressvermindering en angstregulatie [39](#page=39).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Ouders projecteren eigen ambities op het kind, wat leidt tot verkeerde verwachtingspatronen [39](#page=39).
---
# cognitieve ontwikkeling in de kleuterleeftijd
### Kernidee
* Kleuterdenken wordt gekenmerkt door intuïtie, egocentrisme en onomkeerbaarheid, maar toont ook groei in geheugen en taal [59](#page=59) [60](#page=60).
### Key facts
* Waarneming wordt gedetailleerder, maar subtiele verschillen (zoals links/rechts) zijn nog lastig [59](#page=59).
* Kleuters hanteren realistische concepten en oordelen op uiterlijke kenmerken, leidend tot intuïtief denken [59](#page=59).
* Klasseninclusie wordt nog niet begrepen; een kleuter focust op zichtbare kenmerken boven logische groeperingen [59](#page=59).
* Egocentrisme betekent moeite met het innemen van andermans perspectief [60](#page=60).
* Conservatieproeven tonen aan dat kleuters de hoeveelheid niet constant achten bij verandering van vorm [60](#page=60).
* Geheugen verbetert door efficiënt gebruik van strategieën, de symbolische functie, hersenrijping en oefening [60](#page=60).
* Taalontwikkeling is een hoogtepunt met langere zinnen, grotere woordenschat en het toepassen van grammaticale regels [61](#page=61).
* Fantasiedenkvermogen blijft, maar fantasie wordt beheersbaarder [61](#page=61).
### Key concepts
* **Preconceptueel denken (peuter):** Gebruik van globs (vage concepten) [59](#page=59).
* **Intuïtief denken (kleuter):** Oordelen op basis van uiterlijke verschijningsvormen [59](#page=59).
* **Klasseninclusie:** Begrip van hoe elementen in klassen en subklassen passen [59](#page=59).
* **Egocentrisme:** Moeite zich in de ander te verplaatsen [60](#page=60).
* **Gecentreerdheid:** Aandacht voor slechts één aspect van een situatie [60](#page=60).
* **Aandacht voor toestanden:** Focus op begin- en eindpunten, niet het proces [60](#page=60).
* **Onomkeerbaarheid:** Moeilijk kunnen herinneren van de oorspronkelijke toestand [60](#page=60).
* **Symbolische of semiotische functie:** Een begrip staat symbool voor een object of concept [60](#page=60).
* **Fast mapping:** Snelle koppeling van nieuwe woorden aan betekenis [61](#page=61).
* **Magisch denken:** Nog deels aanwezig bij kleuters [61](#page=61).
### Implications
* Kleuters hebben nog moeite met complexe logische redeneringen [59](#page=59).
* Pedagogische benaderingen moeten rekening houden met het egocentrische perspectief [60](#page=60).
* Het vermogen tot zelfbeheersing en het uitstellen van bevrediging ontwikkelt zich [62](#page=62).
* Fantasiespel dient als verwerking van emoties en situaties [61](#page=61).
* De taalontwikkeling faciliteert complexere interactie en denken [61](#page=61).
* Sprookjes bieden een structuur voor omgang met de wereld en morele principes [61](#page=61).
---
# affectieve en sociale ontwikkeling tijdens de kleuterleeftijd
### Kernidee
* Kleuterleeftijd is een cruciale periode voor de ontwikkeling van het zelfbeeld, sociale interacties en moreel besef [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64).
### Psychodynamische kijk
* **Freud (Fallische/oedipale fase, 3-5/6 jaar):**
* Lustbeleving via genitaliën [62](#page=62).
* Fascinatie voor verschillen tussen seksen [62](#page=62).
* Oedipuscomplex: leren omgaan met ambivalente relationele gevoelens [62](#page=62).
* Ontstaan van het Über-Ich en Ik-ideaal [62](#page=62).
* Castratieangst (jongens) en penisnijd (meisjes) leiden tot identificatie met de rivaal [62](#page=62).
* **Erikson (Locomotorisch-genitale fase):**
* Kernconflict: initiatief versus schuld [62](#page=62).
* Ontdekken en zelf beslissingen nemen versus vrees voor scheiding [62](#page=62).
* Nood aan egosterkte ontplooien en adequate ouderlijke ondersteuning [62](#page=62).
### Emotionele ontwikkeling
* Gecentreerdheid: baseren emoties op één aspect [62](#page=62).
* Emotionele expressie breidt uit en de inschatting van emoties bij anderen verbetert [62](#page=62).
* **Marshmallow-experiment (Mischel):**
* Kinderen leren verleiding weerstaan en behoeftebevrediging uitstellen [62](#page=62).
* Hogere inhibitorische mogelijkheden dan bij peuters [62](#page=62).
### Sociale ontwikkeling
* **Ontwikkeling van het 'Ik':**
* Besef van zelf als individu, beschrijving via observeerbare zaken [63](#page=63).
* Aandacht voor bezittingen, jaloers gedrag en egoïsme [63](#page=63).
* **Zelfwaardegevoel:**
* Beeld van eigen mogelijkheden gevormd door ervaringen en reacties [63](#page=63).
* Vaak onrealistisch positief met overschatting van eigen capaciteiten [63](#page=63).
* **Geslachtsidentiteit:**
* Aanwezigheid van gendertyping door identificatie met gelijkgeslachtelijke ouder [63](#page=63).
* Oorzaken: hormonaal, rolmodellen (media, ouders), leeftijdsgenoten [63](#page=63).
### Spel en vriendjes
### Geweten
---
# lichamelijke en motorische ontwikkeling tijdens de lagere schoolleeftijd
### Lichamelijke veranderingen
- Groei in lengte: 5-7 cm per jaar [65](#page=65).
- Groei in gewicht: 2-3 kg per jaar [65](#page=65).
- Vervanging van melktanden door volwassen gebit [65](#page=65).
- Evenwicht tussen spier- en vetweefsel [65](#page=65).
- Hoge energie door aanwezigheid oxidatie-enzymen [65](#page=65).
- Obesitas bij ongeveer 8% van de kinderen [65](#page=65).
### Lichaamsconcepten (onderscheid Kugel)
- **Lichaamsplan:** Geautomatiseerde sensomotorische schema's voor dagelijkse handelingen [65](#page=65).
- **Lichaamsbesef:** Kennis over het eigen lichaam en positie van lichaamsdelen in de ruimte [65](#page=65).
- **Lichaamsidee:** Oordeel over het eigen lichaam qua uiterlijk en prestaties [65](#page=65).
### Neurologische ontwikkeling
- Hersenen zijn rond 5 jaar voor 90% volgroeid [66](#page=66).
- Verdere ontwikkeling van executieve functies in de prefrontale cortex [66](#page=66).
- Hoge plasticiteit met snelle vorming van neuronenverbindingen [66](#page=66).
### Motorische ontwikkeling
- **Grove motoriek:** Verdubbeling spierkracht, snellere reacties, verbeterd evenwicht en behendigheid [66](#page=66).
- **Fijne motoriek:** Vooruitgang in schrijven, tekenen, veters strikken, en gebruik van digitale apparaten [66](#page=66).
- Tekenstadium (visueel realisme): Herkenbare en realistischere weergaven rond 8-9 jaar [66](#page=66).
### Schoolrijpheid
- Vereist cognitieve, motorische, taal-, aandachts-, sociale en emotionele vaardigheden [66](#page=66).
- Geboortemaandeffect kan leiden tot cognitieve en motorische achterstanden bij jongere kinderen [67](#page=67).
### Waarneming en cognitie
- **Waarneming:** Verbeterde aandacht voor details, oog voor het geheel en delen [67](#page=67).
- **Perceptuele regulaties:** Systematisch verkennen, reorganiseren en schematiseren van visuele informatie [67](#page=67).
- **Concreet-operationeel stadium (7-12 jaar):** Verbeterd denkvermogen met decentratie en reversibiliteit [68](#page=68).
- **Classificatie en seriëren:** Kinderen kunnen objecten indelen en ordenen op basis van meerdere criteria [68](#page=68) [69](#page=69).
### Taal-, geheugen- en fantasieontwikkeling
- **Taal:** Betere contextuele betekenisafleiding, adequate uitspraak, correcte zinsbouw en meta-linguïstisch bewustzijn [69](#page=69).
- **Geheugen:** Werkgeheugen verbetert, ontwikkeling van gerichtere geheugenstrategieën en metageheugen [69](#page=69).
- **Fantasie:** Beter onderscheid tussen realiteit en fantasie, voorkeur voor verhalen op de grens [69](#page=69).
### Lezen, schrijven en rekenen
- **Lezen:** Ontwikkeling van het leggen van letter-klankkoppelingen naar begrijpend lezen als middel [70](#page=70).
---
# Lichamelijke en seksuele ontwikkeling tijdens adolescentie
### Lichamelijke ontwikkeling
* Adolescentie wordt opgedeeld in vroege (11/12-14/15j), midden (14/15-18j) en late (18j-22j) adolescentie [73](#page=73).
* De pubertaire groeispurt begint rond 11 jaar bij meisjes (9cm/jaar) en 13 jaar bij jongens (10cm/jaar) [73](#page=73).
* Er is een ongelijke groei van lichaamsdelen, eerst ledematen en lengte (strekkingsfase), daarna de romp (vullingsfase) [73](#page=73).
* Jongens ervaren spiertoename, meisjes vettoename tijdens de vullingsfase [73](#page=73).
* Het acceleratieverschijnsel beschrijft de versnelde intrede van puberteit en groei [75](#page=75).
* Oorzaken hiervan zijn verbeterde welvaart, voeding, gezondheid en socio-culturele invloeden [75](#page=75).
### Seksuele rijping
* Seksuele rijping bij meisjes start rond 9-14 jaar met borstgroei, verbreding van heupen en lichaamshaar [73](#page=73).
* Menarche (eerste menstruatie) vindt plaats tussen 10-15 jaar en duidt op vruchtbaarheid [73](#page=73).
* Seksuele rijping bij jongens begint gemiddeld 1-2 jaar later, met ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken [73](#page=73).
* Hormonale veranderingen leiden tot seksuele lust bij jongens en sensitiviteit voor aanrakingen [74](#page=74).
### Psychologische reacties op lichaamsveranderingen
* Lichaamsveranderingen hebben grote impact op zelfbeeld, identiteitsvorming en zelfvertrouwen [74](#page=74).
* Adolescenten kunnen zich onzeker, angstig of beschaamd voelen over hun lichaam, puistjes of seksuele ontwikkeling [74](#page=74).
* Mediafiguren en influencers creëren vaak een vertekend ideaalbeeld, wat kan leiden tot onzekerheid [74](#page=74).
* Snapchat dysmorphia is een gevaar door de focus op perfecte online beelden [74](#page=74).
* Eetstoornissen zoals anorexia nervosa en boulimia nervosa komen voor, gedreven door het ideaalbeeld [74](#page=74).
### Cognitieve ontwikkeling
* De rijping van de prefrontale cortex leidt tot verbeterde executieve functies, maar impulsiviteit blijft [75](#page=75) [76](#page=76).
* Adolescenten ontwikkelen formeel-operationeel denken, inclusief hypothetisch-deductief en propositioneel denken [76](#page=76) [77](#page=77).
* Kenmerkend is systematisch experimenteren, het gebruik van abstracte begrippen en het combineren van redeneringen [76](#page=76) [78](#page=78).
* Dit leidt tot intellectuele vooruitgang, een kritische houding en metacognitie [78](#page=78).
* Metafysisch/intellectueel egocentrisme manifesteert zich als het gevoel uniek te zijn en onbegrepen te worden [80](#page=80).
* Het gevolg is het 'imaginaire publiek' en 'persoonlijke legendes', wat leidt tot risicovol gedrag [81](#page=81).
### Socio-emotionele ontwikkeling
* Identiteitsvorming staat centraal, met experimenteergedrag en een zoektocht naar wie men is [79](#page=79).
* Erikson beschrijft dit als de zoektocht naar identiteit versus rolverwarring [79](#page=79).
* Psychosociaal moratorium biedt ruimte voor exploratie zonder directe verantwoordelijkheden [80](#page=80).
* Vier identiteitsproblemen: identity foreclosure, synthetic identity, negative identity, en identity confusion [80](#page=80).
---
# The process of aging and its physical and psychological consequences
### Core idea
* Ouder worden is een complex proces met zowel fysieke als psychologische veranderingen, die sterk individueel bepaald zijn.
* Verschillende modellen beschrijven ouder worden: deficitmodel, rust-roestmodel en competentiemodel.
* Gerontologie bestudeert ouder worden, psychogerontologie de psychologische aspecten, en geriatrie de ziekten van ouderdom.
### Fysieke veranderingen
* De levensverwachting stijgt door betere gezondheidszorg, hygiëne, vaccinaties en voedselveiligheid.
* Primaire veroudering is een natuurlijk proces van weefselvernieuwing die stilvalt.
* Secundaire veroudering is het gevolg van een ongezonde levensstijl en ziektes.
* Tertiaire veroudering is een plotselinge aftakeling vlak voor het overlijden.
* **Zintuigen:** Vaak sprake van verziendheid, drogere ogen, en verminderde smaak en geur.
* **Hart, bloedvaten, ademhaling:** Hart wordt kleiner, bloedvaten stugger, longcapaciteit halveert.
* **Skelet en spieren:** Botontkalking (osteoporose) en spieratrofie maken het skelet breekbaarder.
* **Hersenen:** Krimp door volwassenheid en ouderdom, dalende hersendoorbloeding beïnvloedt cognitie.
* **Uiterlijk:** Grijze haren, kaalheid, rimpelvorming door beschadiging van collageen en elastine.
* Lichaamslengte neemt af door krimpend kraakbeen, osteoporose en verslapping van rugspieren.
### Psychologische gevolgen van fysieke veranderingen
* Fysieke veranderingen kunnen moeilijk te aanvaarden zijn, met name voor vrouwen door het ideaal van jeugdige schoonheid.
* Dit kan leiden tot zelfmedelijden, negatieve reacties en gecompenseerd gedrag (bv. cosmetica).
### Cognitieve ontwikkeling
* Meten van cognitieve evolutie is complex door cohorteffecten en selectieve uitval in onderzoek.
* Onderzoek van Schaie en Wills suggereert dat de achteruitgang van intellectuele vermogens meevalt.
* Vloeiende intelligentie (redeneren, verwerkingssnelheid) neemt vanaf 25 jaar af.
* Gekristalliseerde intelligentie (kennis, verworven vaardigheden) neemt toe tot hoge leeftijd.
* Reactiesnelheid neemt af vanaf volwassenheid, maar ervaring compenseert dit vaak.
* Hogere opleiding, interesses, stimulerende contacten en training bevorderen intellectuele vermogens.
* Geheugen: Kortetermijn- en werkgeheugen dalen, autobiografisch en semantisch geheugen blijven langer intact.
* Procedurele herinneringen (bv. fietsen) blijven ook goed behouden.
* "Use it or lose it" geldt voor het gebruik van hersenen en geheugen.
### Socio-emotionele ontwikkeling en theorieën
* Erikson beschrijft ego-integriteit (tevreden terugblik) versus wanhoop (spijt, verbittering) als eindstadia.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Preoperationele fase | Een ontwikkelingsstadium volgens Piaget, gekenmerkt door het leiden door uiterlijk waarneembare kenmerken en het hanteren van afgelijnde, realistische concepten, waarbij oordelen gebaseerd zijn op uiterlijke waarnemingsvormen, wat resulteert in intuïtief denken. |
| Klassenclusie | Het vermogen om te begrijpen hoe één element deel kan uitmaken van een grotere klasse, en hoe deze klasse op haar beurt weer deel kan zijn van een overkoepelende klasse; kleuters hebben hier vaak moeite mee omdat ze intuïtief denken en de concepten van deelverzamelingen en overkoepelende klassen nog niet volledig begrijpen. |
| Intuïtief denken | Een vorm van denken die kenmerkend is voor de kleuterleeftijd, waarbij oordelen en beslissingen voornamelijk gebaseerd zijn op directe waarneming en uiterlijke verschijningsvormen, zonder diepgaande logische analyse. |
| Egocentrisme | Het onvermogen van een kind om zich in te leven in de perspectieven of gevoelens van anderen; kleuters hebben hier nog beperkingen in, wat blijkt uit tests waarbij ze hun eigen gezichtspunt projecteren op dat van een ander. |
| Gecentreerdheid | Een kenmerk van het preoperationele denken waarbij een kind zich slecht kan concentreren op meer dan één aspect van een situatie tegelijk, wat leidt tot een beperkt begrip van complexere problemen. |
| Onomkeerbaarheid | Het onvermogen van een kleuter om in een gewijzigde situatie de oorspronkelijke toestand mentaal te herstellen of terug te draaien, wat invloed heeft op hun begrip van conservatieproeven. |
| Semiotische functie | Het vermogen om een begrip of symbool te laten verwijzen naar een object of iets in de buitenwereld; dit is cruciaal voor de ontwikkeling van het talige geheugen en de verwijsfunctie van taal. |
| Magisch denken | Een vorm van denken die nog enigszins aanwezig is in de kleuterleeftijd, waarbij de grenzen tussen fantasie en realiteit vervagen en er geloof is in bovennatuurlijke krachten of verklaringen. |
| Fast mapping | Een taalontwikkelingsproces waarbij jonge kinderen, na een korte kennismaking, nieuwe woorden snel kunnen koppelen aan hun betekenis, wat bijdraagt aan een snelle woordenschatgroei. |
| Initiatief vs. schuld | Een kernconflict in de locomotorisch-genitale fase volgens Erikson, waarbij kleuters de behoefte voelen om initiatief te nemen en zelf beslissingen te nemen, maar ook angst kunnen ervaren voor de gevolgen of afscheiding, wat kan leiden tot schuldgevoelens. |
| Inhibitorische mogelijkheden | Het vermogen van een kind om impulsen te onderdrukken en gedrag te controleren; bij kleuters zijn deze mogelijkheden groter dan bij peuters, wat hen helpt bij het uitstellen van bevrediging, zoals aangetoond in het Marshmallow-experiment. |
| Oedipale fase | Een psychoseksuele ontwikkelingsfase volgens Freud, die zich kenmerkt door een machtsstrijd met de ouder, het ontstaan van het Über-ich en het ik-ideaal, en castratieangst. Deze fase vindt plaats tussen ongeveer 3 en 5/6 jaar. |
| Oedipuscomplex | Het psychologische fenomeen waarbij een kind leert omgaan met ambivalente relationele gevoelens, zoals haat/liefde, bewondering/nijd, en aantrekking/angst, door zich te identificeren met de rivaal, mede door castratieangst (jongens) of penisnijd (meisjes). |
| Locomotorisch-genitale fase | De fase in de ontwikkeling volgens Erikson, gekenmerkt door het kernconflict initiatief versus schuld. Kinderen ontdekken en nemen zelf beslissingen, maar kunnen ook vrees ervaren voor scheiding van de moeder, wat leidt tot een behoefte aan het ontplooien van egosterkte en adequate ondersteuning van ouders. |
| Gecentreerdheid (emotioneel) | Een kenmerk van emotionele ontwikkeling waarbij het kind zijn emoties baseert op slechts één aspect van een situatie, wat leidt tot een beperkte inschatting van de complexiteit van emoties. |
| Marshmallow experiment | Een experiment van Walter Mischel uit de jaren '70, waarbij kleuters werden getest op hun vermogen om de verleiding van een marshmallow te weerstaan in ruil voor een extra beloning. Dit toont de ontwikkeling van zelfdiscipline en inhibitorische mogelijkheden aan. |
| Zelfwaardegevoel | Het beeld dat een kleuter creëert van zijn eigen mogelijkheden, gevormd door ervaringen, prestaties, positieve en negatieve reacties van anderen, wat vaak leidt tot een onrealistisch positieve zelfoverschatting en onderschatting van taakmoeilijkheden. |
| Gendertypering | Het proces waarbij kinderen typische gedragingen vertonen die geassocieerd worden met hun geslacht, beïnvloed door hormonale factoren, rolmodellen, media, ouders en leeftijdsgenoten, wat resulteert in voorkeuren voor bepaald spel en attitudes. |
| Associatief spel | Een vorm van spel waarbij kinderen speelgoed met elkaar delen, maar nog niet gezamenlijk spelen. Dit is een tussenstap in de ontwikkeling van spelgedrag, voorafgaand aan coöperatief spel. |
| Coöperatief spel | Een vorm van spel waarbij elke deelnemer om de beurt een inbreng heeft en kinderen daadwerkelijk samen spelen, wat een belangrijke stap is in de sociale ontwikkeling en het leren samenwerken. |
| Rollenspel | Een geavanceerde vorm van spel waarbij de interactie tussen kinderen maximaal is, en ze verschillende rollen aannemen om situaties na te bootsen, wat bijdraagt aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden en empathie. |
| Geweten (ontwikkeling) | Het proces van verinnerlijking van normen en waarden, waarbij gewenst gedrag uit zichzelf wordt gesteld en kinderen trots zijn op goed gedrag en beschaamd op slecht gedrag, zonder dat dit nog volledig zelfbepaald is. |
| Ontwikkelingstaken (lagere schoolleeftijd) | De essentiële leerdoelen voor kinderen in de lagere schoolleeftijd, waaronder het leren van fysieke vaardigheden, het ontwikkelen van attitudes over zichzelf, het omgaan met leeftijdsgenoten, het verwerven van schoolse competenties en het ontwikkelen van een geweten. |
| Pubertaire groeispurt | Een periode van versnelde groei die kenmerkend is voor de adolescentie, waarbij zowel lengte als gewicht toenemen, en lichaamsdelen ongelijkmatig groeien, eerst de ledematen en daarna de romp. |
| Menarche | De eerste menstruatie bij een meisje, die meestal plaatsvindt tussen de leeftijd van 10 en 15 jaar en een teken is van vruchtbaarheid. |
| Secundaire geslachtskenmerken | Kenmerken die zich ontwikkelen tijdens de puberteit en die niet direct betrokken zijn bij de voortplanting, zoals lichaamshaar, stemverlaging bij jongens en borstgroei bij meisjes. |
| Acceleratieverschiijnsel | Het fenomeen waarbij de puberteit, zowel de groei als de seksuele rijping, steeds vroeger intreedt in vergelijking met voorgaande generaties. |
| Prefrontale cortex | Het voorste deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor hogere cognitieve functies zoals impulsbeheersing, planning en besluitvorming; dit deel rijpt verder tijdens de adolescentie. |
| Formeel-operationele fase | Een cognitieve ontwikkelingsfase volgens Piaget, waarin adolescenten in staat zijn tot abstract en hypothetisch denken, logisch redeneren en het oplossen van complexe problemen. |
| Hypothetisch-deductief denken | Het vermogen om algemene hypothesen te formuleren, daar specifieke afleidingen over de werkelijkheid uit te maken, en deze hypothesen te toetsen aan de werkelijkheid om ze eventueel te corrigeren. |
| Propositioneel denken | Het vermogen om abstract-logische veronderstellingen te gebruiken en te redeneren, zelfs wanneer er geen concrete voorbeelden aanwezig zijn. |
| Combinatorisch denken | Het vermogen om een redenering te maken, de conclusie daarvan vast te houden, een volgend denkproces uit te voeren en de conclusies van beide denkprocessen te combineren. |
| Identiteitsvorming | Het proces waarbij adolescenten een gevoel van zelf ontwikkelen, inclusief hun waarden, overtuigingen en doelen, vaak door experimenteren en zich af te zetten tegen bestaande normen. |
| Psychosociaal moratorium | Een periode waarin adolescenten, zonder directe verantwoordelijkheden, de tijd nemen om hun identiteit te verkennen en te experimenteren met verschillende rollen en mogelijkheden. |
| Metafysisch/intellectueel egocentrisme | Het adolescentenidee dat zij uniek zijn, dat niemand hen begrijpt, en dat hun eigen gevoelens en ervaringen ongekend zijn, wat kan leiden tot een gevoel van isolement. |
| Deficitmodel | Een visie op ouderdom die stelt dat achteruitgang onvermijdelijk is en dat zowel de mogelijkheden als het welbevinden in de ouderdom dalen. |
| Rust-roestmodel | Een benadering van ouderdom die benadrukt dat het belangrijk is om actief te blijven, in beweging te blijven en sociale contacten en interesses te onderhouden om achteruitgang af te remmen. |
| Competentiemodel | Een model dat erkent dat er wel degelijk achteruitgang kan optreden bij ouderen, maar dat dit niet betekent dat de oudere niet meer competent of autonoom is; achteruitgang kan worden opgevangen met hulpmiddelen. |
| Gerontologie | De wetenschappelijke studie van het ouder worden in al zijn facetten. |
| Psychogerontologie | De studie die zich specifiek richt op de psychologische aspecten van het ouder worden. |
| Geriatrie | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met de ziekten die specifiek bij ouderdom horen. |
| Primaire veroudering | Het onvermijdelijke en natuurlijke proces van veroudering waarbij weefselvernieuwing door celdeling stilvalt. |
| Secundaire veroudering | Veroudering die het gevolg is van een ongezonde levensstijl, ziekten of een combinatie daarvan. |
| Tertiaire veroudering | Een plotselinge en snelle achteruitgang en aftakeling die optreedt kort voor het overlijden. |
| Osteoporose | Een aandoening waarbij botten sneller afbreken dan dat er nieuw botweefsel wordt aangemaakt, wat leidt tot een verhoogd risico op botbreuken. |
| Spieratrofie | Het dunner worden of afnemen van spiermassa, vaak als gevolg van verminderd gebruik. |
| Vloeiende intelligentie | Het vermogen om te redeneren, informatie te verwerken en visueel-ruimtelijke vaardigheden toe te passen, vooral bij het verwerken van nieuwe informatie en situaties; dit vermogen begint vanaf ongeveer 25 jaar af te nemen. |
| Voorweën | Onregelmatige contracties van de baarmoeder die de echte weeën aankondigen, maar nog niet leiden tot de uitdrijving van de foetus zelf. |
| Arbeidsfase | De fase van het geboorteproces die gekenmerkt wordt door de echte weeën, waarbij de ontsluiting van de baarmoederhals plaatsvindt en het kind richting de baarmoederhals wordt gestuurd. |
| Uitdrijvingsfase | De fase van het geboorteproces waarin persweeën worden opgewekt die het kind naar buiten drijven, ook wel de verlossingsfase genoemd. |
| Nageboorte | Het proces waarbij, na de geboorte van het kind, resten van de placenta en vruchtwaterzak naar buiten worden geduwd door middel van zwakkere weeën. |
| Neonatus | Een nieuwgeboren baby, doorgaans gedefinieerd door een geboortegewicht en -lengte, waarbij een gemiddelde wordt gehanteerd voor de eerste levensdagen. |
| Dysmatuur | Een baby die bij de geboorte een te laag gewicht heeft, gedefinieerd als minder dan 2,5 kilogram, wat kan duiden op mogelijke ontwikkelingsrisico's. |
| Apgar-score | Een meetsysteem dat kort na de geboorte wordt toegepast om verschillende aspecten van het functioneren en de uiterlijke kenmerken van de baby te evalueren, met een maximale score van 10. |
| Post-partumdepressie | Een stemmingsstoornis die na de bevalling optreedt, gekenmerkt door neerslachtigheid, lusteloosheid en gevoelens van schuld, wat de hechting en responsiviteit kan beïnvloeden. |
| Post-partumpsychose | Een zeldzame, ernstige psychiatrische aandoening die na de bevalling kan optreden, met symptomen als stemmingsschommelingen, verwardheid en bizar gedrag, die sterke overeenkomsten vertoont met een bipolaire stoornis. |
| Neuronen | De basiseenheden van het zenuwstelsel, ook wel hersencellen genoemd, die informatie verwerken en doorgeven via elektrische en chemische signalen. |
| Dendrieten | Vertakkingen van een neuron die informatie ontvangen van andere neuronen en deze doorgeven aan het cellichaam. |
| Axonen | Lange uitlopers van een neuron die informatie doorgeven aan andere neuronen, vaak omhuld door een myelineschede voor snellere geleiding. |
| Analefase | Een psychoseksuele ontwikkelingsfase volgens Freud, gericht op de controle over de anale en urethrale spieren, wat leidt tot een besef van controle over dingen en de ontwikkeling van koppigheid en onafhankelijkheid. |
| Autonomie/eigenwaarde vs. twijfel/schaamte | Een psychosociale ontwikkelingsfase volgens Erikson, waarin peuters streven naar zelfstandigheid en eigenwaarde, maar ook twijfel en schaamte kunnen ervaren als dit evenwicht tussen steun en discipline niet goed wordt gevonden. |
| Containment | Een dynamiek waarbij ouders de heftige gevoelens van een peuter opvangen en deze vervolgens gefilterd teruggeven aan het kind, wat een rol speelt bij de ontwikkeling van affectregulatie. |
| Differentiatiefase | Een fase binnen Mahlers separatie-individuatieproces (ongeveer 5-10 maanden) waarin het kind een eerste beleving van afgrenzing van de buitenwereld ervaart, met angst voor vreemden en nieuwsgierigheid. |
| Empathie | Het vermogen om de gevoelens van anderen te begrijpen en erop te reageren, wat zich bij peuters uit in troostgedrag en prosociaal gedrag, en bijdraagt aan het ontstaan van moraliteit. |
| Gender | De kenmerken, eigenschappen en verwachtingen die maatschappelijk of traditioneel worden geassocieerd met mannen en vrouwen, in tegenstelling tot biologische verschillen. |
| Genderidentiteit | De rol waarmee iemand zich identificeert, gebaseerd op hoe men zich mannelijk, vrouwelijk, iets ertussenin, of buiten deze polen voelt. |
| Juveniele amnesie | Het fenomeen waarbij de vroegste herinneringen zich situeren rond de leeftijd van 4 à 5 jaar, waarschijnlijk door het nog niet systematisch gebruiken van geheugenstrategieën en een nog niet volledig ontwikkelde taalvermogen. |
| Koppigheids- en protestfase | Een periode in de peutertijd waarin kinderen hun onafhankelijkheid installeren, wat zich kan uiten in koppigheid en woede-uitbarstingen (temper tantrums). |
| Parallel spel/toekijkend spel | Een vorm van spel waarbij kinderen naast elkaar spelen met hetzelfde materiaal, zonder directe interactie of samenspel, kenmerkend voor de vroege sociale interacties van peuters. |
| Primitieve angsten | Angsten die voortkomen uit een evolutionaire overlevingsdrang, zoals angst voor onweer of bepaalde dieren. |
| Praktiseringsfase/oefenfase | Een fase binnen Mahlers separatie-individuatieproces (ongeveer 10-16 maanden) waarin peuters hun fysieke mogelijkheden ontwikkelen en de wereld experimenteren, met terugkeermomenten naar de ouders. |
| Hersenlateralisatie | Het proces waarbij specifieke vaardigheden zich ontwikkelen in één van de hersenhelften, wat leidt tot een duidelijke handvoorkeur en efficiënter denken door myelinisatie van neuronen. |
| Linkerhersenhelft | De hersenhelft die de rechterkant van het lichaam aanstuurt en verantwoordelijk is voor sequentiële verwerking van informatie, verbale taken zoals lezen, praten, denken en redeneren, inclusief de taalcentra zoals het gebied van Broca en Wernicke. |
| Rechterhersenhelft | De hersenhelft die de linkerkant van het lichaam aanstuurt en betrokken is bij non-verbale taken zoals ruimtelijk inzicht, patroonherkenning, muziek en emotieverwerking, waarbij informatie globaal wordt verwerkt. |
| Grove motoriek | De ontwikkeling van grotere lichaamsbewegingen, waarbij stappen gecoördineerd worden, nieuwe variaties zoals rennen en traplopen mogelijk worden, het evenwicht verbetert en activiteiten als gooien, schoppen en fietsen beter uitgevoerd kunnen worden. |
| Fijne motoriek | De ontwikkeling van vaardigheden die precisie vereisen, zoals constructiespel, puzzelen, knippen, plakken, het gebruik van mes en vork, en het aantrekken van schoenen, waarbij de voorkeurshand een belangrijke rol speelt en tekenen een significante evolutie doormaakt. |
| Kindertekeningen | Een vorm van expressie die plezier, emotionele projectie en communicatie dient, met therapeutisch belang en inzicht gevend in fijne motoriek, emoties, sociale relaties, cognitieve vaardigheden, ruimtelijk inzicht en fantasie. |
| Krabbelstadium | De initiële fase van tekenen bij jonge kinderen (rond 2 jaar) waarbij het plezier in het maken van lijnen en krabbels centraal staat, ook wel functielust genoemd. |
| Toevallig realisme | Een fase in kindertekeningen (rond 3 jaar) waarin het kind eerst krabbelt en daarna de krabbel benoemt, waarbij de herkenbaarheid van het getekende toevallig ontstaat. |
| Mislukt realisme | Een tekenfase (rond 3-4 jaar) waarin het kind van tevoren een plan maakt voor wat hij wil tekenen, maar het beoogde resultaat niet volledig wordt gerealiseerd tijdens het tekenen. |
| Kopvoeter | Een herkenbare, maar onrealistische tekening (rond 4 jaar) waarbij een mensfiguur wordt weergegeven met direct aan het hoofd verbonden benen, wat duidt op een beginnend begrip van grootteconstantie. |
| Verstandelijk realisme | Een tekenfase (rond 5-6 jaar) waarin de figuren herkenbaar en goed gevormd zijn, hoewel er nog kleine fouten of tekortkomingen kunnen zijn vanuit een cognitief perspectief, zoals een schoorsteen op een schuin dak. |
| Conceptie | Het moment waarop de eicel wordt bevrucht door de zaadcel, wat het begin van de zwangerschap markeert. |
| Germinale fase (kiemfase) | De eerste fase van de prenatale ontwikkeling, die loopt van de conceptie tot ongeveer week 2, gekenmerkt door celdelingen en innesteling in de baarmoeder. |
| Embryonale fase | De periode van de prenatale ontwikkeling van week 3 tot week 8, waarin de belangrijkste organen worden gevormd (organogenese). |
| Foetale fase | De fase van de prenatale ontwikkeling vanaf week 9 tot de bevalling, waarin de organen verder rijpen en het kind groeit. |
| Organogenese | Het proces waarbij de organen van de foetus zich ontwikkelen tijdens de embryonale fase. |
| Kiembladen | De drie primaire weefsellagen (endoderm, mesoderm, ectoderm) die zich vroeg in de embryonale ontwikkeling vormen en waaruit alle organen en weefsels voortkomen. |
| Trofoblast | De buitenste laag van de bevruchte eicel die zich ontwikkelt tot het voedings- en ondersteuningsapparaat van de foetus, waaronder de basis van de placenta. |
| Embryoblast | De binnenste laag van de bevruchte eicel die zich ontwikkelt tot de eigenlijke embryo. |
| Echoscopie (echografie) | Een medische beeldvormingstechniek die ultrasone golven gebruikt om een visueel beeld te creëren van de foetus en de baarmoeder. |
| Foetoscopie | Een invasieve procedure waarbij een kleine camera met lichtbron in de baarmoeder wordt ingebracht via een incisie in de buikwand om de foetus te onderzoeken. |
| Doppleronderzoek | Een techniek, vaak gecombineerd met 3D- en 4D-echo's, die de bloedstroom in de foetus en placenta gedetailleerd in beeld brengt. |
| NIPT (Niet-invasieve Prenatale Test) | Een screeningstest die het DNA van de baby in het bloed van de moeder analyseert op chromosomale afwijkingen zoals het syndroom van Down. |
| Gekristalliseerde intelligentie | Dit type intelligentie verwijst naar de woordenschat, kennis, vaardigheden en ervaringen die iemand door de tijd heen opbouwt. Het blijft doorgaans gedurende het grootste deel van het leven toenemen. |
| Intimiteit vs. Isolement (Erikson) | Dit is een kernconflict in de jongvolwassenheid, waarbij de nadruk ligt op het ontwikkelen van hechte relaties met anderen. Het omvat het vermogen om de eigen identiteit te laten samenvallen met die van een partner en het nastreven van wederzijds genot. Een ongunstig verloop kan leiden tot eenzaamheid en angst voor relaties. |
| Generativiteit vs. Stagnatie (Erikson) | Dit is een kernconflict in de middenvolwassenheid, gericht op het zorgen voor volgende generaties en het creëren van iets dat blijft bestaan. Een negatieve uitkomst kan leiden tot een gevoel van onproductiviteit en weinig impact. |
| Midlifecrisis | Dit is het besef dat het leven halverwege is, wat kan leiden tot gevoelens van wanhoop, angst, teleurstelling en spijt. Het is niet elke volwassene overkomen en wordt soms overdreven. |
| Triarchische theorie van liefde (Sternberg) | Deze theorie beschrijft liefdesrelaties aan de hand van drie componenten: intimiteit (nabijheid en wederzijds begrip), passie (lichamelijke opwinding en aantrekking) en verbintenis/beslissing (de wens om de relatie uit te bouwen). |
| Lege nest syndroom | Dit beschrijft de gevoelens van verdriet, verlies en eenzaamheid die ouders soms ervaren wanneer hun kinderen het ouderlijk huis verlaten. |
| Boemerang kinderen | Volwassen kinderen die na een periode van zelfstandigheid weer terugkeren naar het ouderlijk huis, vaak om praktische redenen. |
| Sandwich generatie | Mensen, meestal van middelbare leeftijd, die zowel voor hun opgroeiende kinderen als voor hun ouder wordende ouders zorgen, en daardoor dubbele verantwoordelijkheden dragen. |
| Zelfdeterminatietheorie | Deze theorie stelt dat een baan moet voldoen aan de basisbehoeften van autonomie, verbondenheid en competentie om bevredigend te zijn. |
| Deficitmodel (ouderdom) | Dit model gaat ervan uit dat achteruitgang in ouderdom onvermijdelijk is en zowel het welbevinden als de mogelijkheden doet dalen. |
| Rust-roestmodel (ouderdom) | Dit model benadrukt het belang van actief blijven, sociale contacten onderhouden en interesses behouden om achteruitgang in ouderdom af te remmen. |
| Psychoanalytisch/ psychodynamisch perspectief | Dit perspectief focust op onbewuste inhouden die het gedrag en de ontwikkeling bepalen, met nadruk op de dynamiek tussen tegenstrijdige verlangens. |
| Behavioristisch perspectief | Een stroming die vertrekt van het uiterlijk waarneembaar gedrag en de prikkels die dit gedrag beïnvloeden, zoals belonen en straffen. |
| Systeemtheorie en interactionisme | Deze benaderingen focussen op de sociale omgevingsinvloeden op de ontwikkeling van een individu. |
| Cognitief perspectief | Dit perspectief ziet de mens als een informatieverwerker met een input (informatie via zintuigen) en een output (gedrag als resultaat van informatieverwerking). |
| Biologisch perspectief | Dit perspectief bestudeert de genetische overerving van keuzes, vaardigheden en gedragingen, en hanteert daarbij vaak een evolutionair perspectief. |
| Topografisch model (Freud) | Dit model onderscheidt het bewuste (huidige gedachten), het voorbewuste/onderbewuste (gemakkelijk toegankelijke herinneringen) en het onbewuste (niet zomaar toegankelijke mentale inhouden). |
| Bewuste | Bevat alles waar je op dit moment met je nu-bewustzijn aan denkt of wat je aan het processen bent, zoals een rekenoefening die je maakt. |
| Voorbewuste/onderbewuste | Datgene waar je op dit moment niet aan denkt, maar dat je wel vrij gemakkelijk in je bewustzijn kunt brengen, zoals de maaltijd van gisterenavond. |
| Onbewuste | Dit zijn de mentale inhouden die niet zomaar bewust gemaakt kunnen worden en die vaak worden verdrongen, zoals ontoegankelijke inhouden. |
| Taboe | Zaken die niet maatschappelijk aanvaard zijn of niet stroken met de eigen waarden, zoals het verlangen naar seksuele gemeenschap met iemand die onbereikbaar is volgens je waarden. |
| Trauma | Erg heftige en pijnlijke ervaringen die zo zwaar om dragen zijn dat je ze liever wegstopt in de diepste kerkers van je geest. |
| Structureel model (Freud) | Dit model beschrijft de persoonlijkheid als een interactie tussen het Es (driftmatig deel), het Ich (realiteitsprincipe) en het Über-Ich (moraliteitsprincipe). |
| Preconceptueel denken | Een denkfase bij peuters (2-4 jaar) waarbij concepten nog niet volledig samenvattend en onderscheidend zijn, wat leidt tot het te algemeen of specifiek gebruiken van termen, zoals het overgeneraliseren van "schaap" naar "geit". |
| Actief categoriseren | Het proces waarbij peuters dingen uit hun eigen leefwereld organiseren en benoemen, wat helpt bij het vormen van categorieën en het begrijpen van de wereld om hen heen. |
| Uitgestelde imitatie | Het vermogen van peuters om gedrag dat ze eerder hebben waargenomen, later na te bootsen, wat wijst op een geheugenfunctie en het opslaan van informatie op een niet-talige manier. |
| Egocentrisch taalgebruik | Taalgebruik dat voornamelijk gericht is op de spreker zelf, waarbij kinderen tot ongeveer 2,5 jaar vaak de laatste woorden van anderen herhalen zonder deze volledig te integreren in hun eigen communicatie. |
| Anale fase (Freud) | Een psychoseksuele ontwikkelingsfase volgens Freud, gekenmerkt door de focus op controle over de anale en urethrale spieren, wat zich vertaalt naar een psychisch besef van controle en een koppigheidsfase bij peuters. |
| Autonomie/eigenwaarde vs. twijfel/schaamte (Erikson) | Een psychosociale ontwikkelingsfase volgens Erikson, waarin peuters streven naar zelfstandigheid en eigenwaarde, maar ook worstelen met twijfel en schaamte als hun pogingen tot controle niet worden ondersteund. |
| Subject-objectsplitsing | Het moment waarop een peuter zichzelf herkent als een apart individu, vaak zichtbaar wanneer het kind zichzelf in de spiegel herkent, meestal tussen 12 en 15 maanden oud. |
| Symbolisch spel | Een vorm van spel waarbij peuters een fantasiewereld creëren en objecten zoals poppen of knuffels gebruiken als publiek of tegenspeler, wat bijdraagt aan de verwerking van ervaringen en de emotionele stabiliteit. |
| Lichaamsplan | Het geheel van sensomotorische schema's die we nauwelijks bewust uitvoeren, zoals lopen, schrijven en tekenen. Deze schema's zijn geautomatiseerd en maken efficiënte bewegingen mogelijk. |
| Lichaamsbesef | De kennis die iemand heeft over zijn eigen lichaam en de ruimtelijke positie van de verschillende lichaamsdelen ten opzichte van elkaar. Dit is essentieel voor lichaamsbewustzijn en coördinatie. |
| Lichaamsidee | De oordelende evaluatie die iemand heeft over zijn eigen lichaam, zowel wat betreft het uiterlijk als de prestaties die het lichaam kan leveren. Dit beïnvloedt het zelfbeeld en het zelfvertrouwen. |
| Neurologische ontwikkeling | De ontwikkeling van de hersenen, waarbij de hersenen rond het vijfde levensjaar al voor 90% volgroeid zijn. Verdere ontwikkeling richt zich op executieve functies in de prefrontale cortex en de vorming van neuronenverbindingen, wat snel leren van nieuwe zaken bevordert. |
| Schoolrijpheid | De mate waarin een kind klaar is voor de basisschool, beoordeeld op basis van cognitieve vaardigheden, (fijne) motoriek, taalbegrip, aandacht, concentratie, sociale vaardigheden, emotieregulatie, taakrijpheid en zelfstandigheid. |
| Geboortemaandeffect | Het fenomeen waarbij kinderen die later in het kalenderjaar geboren zijn, gemiddeld een achterstand vertonen op cognitief, motorisch en fysiek vlak ten opzichte van oudere klasgenoten, wat kan leiden tot onzekerheid en faalangst. |
| Perceptuele regulaties | Cognitieve processen die de waarneming sturen en verfijnen, waaronder perceptuele exploratie (systematisch overlopen en benoemen van figuren), perceptuele reorganisatie (mentale herschikking van materiaal) en perceptuele schematisering (zien van figuren in globale en deelfiguren). |
| Concreet-operationeel stadium | Een cognitieve ontwikkelingsfase (ongeveer 7-12 jaar) waarin kinderen beter in staat zijn tot mentale operaties, zoals decentratie (niet meer op het eerste gezicht redeneren) en reversibiliteit (in omgekeerde richting kunnen denken), maar nog moeite hebben met abstracte begrippen. |
| Classificatietaken | Opdrachten waarbij kinderen objecten indelen in categorieën op basis van kenmerken zoals kleur, vorm of grootte. Dit toont aan of een kind in staat is tot logisch denken en het herkennen van hiërarchische relaties, zoals het onderscheid tussen "gele bloemen" en "bloemen". |
| Seriële taken | Opdrachten waarbij kinderen objecten ordenen volgens een bepaalde reeks, bijvoorbeeld van klein naar groot en daarbinnen van smal naar breed. Dit vereist decentratie om meerdere aspecten tegelijk in rekening te brengen. |
| Levenslooppsychologie | De wetenschappelijke studie van de evolutie van het normale functioneren en gedrag van het individu gedurende de gehele levensloop, omvat de beschrijving en verklaring van lichamelijke, motorische, neurologische, cognitieve, morele, affectieve en sociale ontwikkeling. |
| Functioneren | De verschillende functies van de mens, waar de levenslooppsychologie zich op richt, vergelijkbaar met de functieleer. |
| Normaal functioneren | De beschrijving van hoe het gemiddelde individu zich gedraagt of evolueert gedurende de levensloop, zonder specifieke afwijkingen. |
| Evolutie (in levenslooppsychologie) | Het proces van verandering en ontwikkeling gedurende het leven, wat niet alleen groei en vooruitgang inhoudt, maar ook mogelijke achteruitgang. |
| Descriptieve wetenschap | Een tak van wetenschap die zich richt op het beschrijven van wat er waargenomen wordt, inclusief wat, waar, wanneer en hoe iets gebeurt. |
| Verklarende wetenschap | Een tak van wetenschap die zich richt op het verklaren van de werkzame processen en mechanismen achter waargenomen fenomenen, inclusief oorzaken, verbanden en de redenen voor veranderingen. |
| Nomothetische aanpak | Een wetenschappelijke benadering die gericht is op het beschrijven van algemene wetmatigheden en principes die gelden voor grote groepen individuen. |
| Idiografische aanpak | Een wetenschappelijke benadering die gericht is op het beschrijven van de unieke kenmerken, eigenschappen en de individualiteit van een specifiek onderzoeksobject of individu. |
| Differentiatie | Het proces waarbij functies steeds preciezer of genuanceerder worden, zoals de ontwikkeling van grove naar fijne motoriek. |
| Integratie | Het proces waarbij verschillende functies steeds meer op elkaar worden afgestemd en samenwerken, zoals oog-handcoördinatie. |
| Organisatie | Het proces waarbij gedrag complexer wordt, zoals het maken van realistischere tekeningen met perspectief en correcte verhoudingen. |
| Nature | De invloed van erfelijke factoren, zoals genen en overgeërfde eigenschappen, op de persoonlijkheid en vaardigheden van een individu. |