Cover
Comença ara de franc PSYCHOLOGIE.pdf
Summary
# Inleiding tot de ontwikkelingspsychologie en theoretische modellen
Dit onderdeel introduceert de ontwikkelingspsychologie als de studie van menselijk gedrag doorheen de levensfasen, en verkent de belangrijkste theoretische modellen die deze ontwikkeling proberen te verklaren.
### 1.1 Wat is ontwikkelingspsychologie?
Psychologie wordt gedefinieerd als de studie van menselijk gedrag, zowel intern (denken, voelen) als extern (agressie). De ontwikkelingspsychologie, ook wel levenslooppsychologie genoemd, is een specifieke tak binnen de psychologie die zich richt op het gedrag gedurende de verschillende levensfasen. Oorspronkelijk lag de nadruk op de ontwikkeling van baby tot adolescent, maar later verschoof dit naar levenslange veranderingen, erkennend dat groei en verandering ook in de volwassenheid en ouderdom plaatsvinden [10](#page=10).
### 1.2 Theoretische modellen in de ontwikkelingspsychologie
Er bestaan verschillende theoretische modellen om de menselijke ontwikkeling te verklaren, die grofweg in twee categorieën kunnen worden ingedeeld: fasetheorieën (discontinue ontwikkeling) en continue ontwikkelingstheorieën.
#### 1.2.1 Is ontwikkeling stapsgewijs of continu?
* **Fasetheorieën (discontinue theorieën):** Deze theorieën onderscheiden specifieke fasen waarin het kind bepaalde, relatief stabiele kenmerken vertoont, totdat een volgende fase wordt bereikt. Hoewel stadiatheorieën constructen zijn, worden ze vaak als hanteerbaarder en inzichtelijker beschouwd dan continue theorieën [10](#page=10).
* **Sigmund Freuds ontwikkelingstheorie:**
* Orale fase (geboorte – 12 à 18 maand): Orale bevrediging door zuigen, eten, etc. [11](#page=11).
* Anale fase (12 à 18 maand – 3 jaar): Anale lustvorming en leren omgaan met controle (zindelijkheidstraining) [11](#page=11).
* Fallische fase (3 – 5 à 6 jaar): Interesse in geslachtsdelen en omgaan met het oedipuscomplex [11](#page=11).
* Latentiefase (5 à 6 jaar – adolescentie): Seksualiteit op de achtergrond [11](#page=11).
* Genitale fase (adolescentie – volwassenheid): Heropleving van het libido en volwassen seksuele relaties [11](#page=11).
* *Opmerking:* Freuds theorie is vandaag de dag grotendeels verlaten [11](#page=11).
* **Erik Eriksons psycho-sociale identiteitstheorie:** Deze theorie beschrijft psychosociale uitdagingen per leeftijdsfase [11](#page=11) [12](#page=12).
* Geboorte – 12 à 18 maand: Vertrouwen versus wantrouwen [11](#page=11).
* 12 à 18 maand – 3 jaar: Autonomie versus schaamte en twijfel [11](#page=11).
* 3 – 5 à 6 jaar:^{*}\hspace{0.5em}Initiatief versus schuldgevoel [11](#page=11).
* 5 à 6 jaar - adolescentie: Ijver versus minderwaardigheid [12](#page=12).
* Adolescentie: Identiteit versus identiteitsverwarring [12](#page=12).
* Eerste volwassenheid: Intimiteit versus isolement [12](#page=12).
* Volwassenheid: Generativiteit versus stagnatie [12](#page=12).
* Rijpheid: Ego-integriteit versus wanhoop [12](#page=12).
* *Opmerking:* Eriksons theorie is nog steeds bruikbaar voor een globaal overzicht, maar wordt bekritiseerd vanwege vaagheid [12](#page=12).
* **Jean Piagets cognitieve ontwikkelingstheorie:** Deze theorie beschrijft stadia van cognitieve ontwikkeling [12](#page=12) [13](#page=13).
* Sensomotorische stadium (0-2 jaar): Kennisverwerving via zintuiglijke ervaring en motorisch handelen [12](#page=12).
* Preoperationele stadium (2-6 jaar): Ontwikkeling van mentaal representeren, maar nog zonder logische denkprocessen [13](#page=13).
* Concreet operationele stadium (6-12 jaar): Logisch en systematisch denken met concrete inhoud [13](#page=13).
* Formeel operationele stadium (12-16 jaar): Ontwikkeling van logisch en abstract denken [13](#page=13).
* *Opmerking:* Piagets theorie is invloedrijk en breed gebruikt, maar de methodologie (observaties bij eigen kinderen) en het onderschatten van kinderlijke vermogens worden bekritiseerd. De universaliteit en het bestaan van stadia worden ook ter discussie gesteld [13](#page=13).
* **Continue ontwikkeling:** Deze theorieën stellen dat ontwikkeling geleidelijker en meer continu verloopt, wat de werkelijkheid beter zou benaderen [10](#page=10).
#### 1.2.2 Andere modellen
* **Sociaal-culturele theorie van Lev Vygotski:** Cognitieve ontwikkeling wordt gezien als een resultaat van sociale interacties binnen een cultuur. Kernconcepten zijn *scaffolding* en de *zone van naaste ontwikkeling* [13](#page=13).
* **Neuropsychologische invalshoek:** Inzichten in ontwikkeling worden verkregen door het bestuderen van hersenprocessen [13](#page=13).
* **Informatieverwerkingstheorie:** Cognitieve ontwikkeling wordt vergeleken met een computer, waarbij kennis uitbreidt en processen verfijnder en efficiënter worden [13](#page=13).
> **Tip:** De cursus hanteert de volgende leeftijdsperioden, gebaseerd op Piaget: babytijd, peuter/kleutertijd, lagere schooltijd, adolescentie, volwassenheid en ouderdom [10](#page=10).
### 1.3 Wat heeft allemaal invloed op ontwikkeling?
De menselijke ontwikkeling wordt beïnvloed door verschillende factoren, die worden onderverdeeld in:
* **Universele invloeden:** Invloeden die gelden voor alle mensen [13](#page=13).
* **Gedeelde (of normatieve) invloeden:** Invloeden die gelden voor een specifieke groep of norm binnen een samenleving [13](#page=13).
* **Unieke invloeden:** Individuele, specifieke invloeden die niet voor iedereen gelden [13](#page=13).
---
# Ontwikkelingsfasen: van prenatale ontwikkeling tot ouderdom
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de ontwikkelingsfasen, van prenatale ontwikkeling tot ouderdom:
## 2. Ontwikkelingsfasen: van prenatale ontwikkeling tot ouderdom
Dit document beschrijft de verschillende stadia van menselijke ontwikkeling, beginnend bij de prenatale periode, gevolgd door de babytijd, peuter- en kleutertijd, lagere schooltijd, adolescentie, volwassenheid en ouderdom.
### 2.1 Universele, normatieve en unieke invloeden
Bij het bestuderen van menselijke ontwikkeling kunnen we drie soorten invloeden onderscheiden [14](#page=14).
* **Universele invloeden:** Deze factoren zijn gemeenschappelijk voor alle mensen, ongeacht tijd of plaats. Voorbeelden zijn de rijping van motorische en cognitieve functies, de ontwikkeling van hechting en taalverwerving [14](#page=14).
* **Normatieve invloeden:** Dit zijn invloeden die gedeeld worden door groepen mensen en typisch zijn voor specifieke tijdsperioden of culturele/sociale contexten.
* **Historisch bepaalde invloeden:** Gebeurtenissen die een hele generatie vormen, zoals de coronapandemie of de opkomst van het internet, wat leidt tot cohorteffecten [14](#page=14).
* **Sociaal-culturele invloeden:** Ervaringen binnen een specifieke sociale of culturele groep, zoals autonomieverwerving in westerse landen of de ontwikkeling van zelfbeeld in collectivistische versus individualistische culturen [14](#page=14).
* **Unieke invloeden:** Persoonlijke, vaak toevallige ervaringen die de ontwikkeling beïnvloeden, zoals opvoedingsstijl, hechtingsrelaties, schoolkeuze, verlieservaringen, armoede of pesten [14](#page=14).
### 2.2 Onderzoeksmethoden in de ontwikkelingspsychologie
Om ontwikkelingen te bestuderen, worden verschillende methoden gebruikt [14](#page=14).
* **Longitudinaal onderzoek:** Volgt een groep mensen over tijd om veranderingen te observeren. Dit is tijdrovend [15](#page=15).
* **Cross-sectioneel onderzoek (dwarsdoorsnedeonderzoek):** Onderzoekt tegelijkertijd mensen van verschillende leeftijdsgroepen. Verschillen kunnen worden toegeschreven aan ontwikkeling, maar ook aan cohorteffecten [15](#page=15).
* **Cross-sequentieel onderzoek:** Combineert beide methoden door meerdere leeftijdsgroepen over tijd te volgen met verschillende meetmomenten. Dit geeft een genuanceerder beeld en is minder tijdsintensief dan longitudinaal onderzoek [15](#page=15).
### 2.3 Prenatale ontwikkeling
De prenatale ontwikkeling omvat de periode van conceptie tot de geboorte en wordt gekenmerkt door snelle fysieke en neurologische groei [16](#page=16).
#### 2.3.1 Fysieke en motorische ontwikkeling
De ontwikkeling verloopt in drie fasen:
* **Zygote (0-2 weken):** Bevruchting, innesteling en vorming van placenta en navelstreng [16](#page=16).
* **Embryo (2-8 weken):** Vorming van organen, ontwikkeling van het zenuwstelsel vanuit de neurale buis, en eerste motorische reacties op aanraking [16](#page=16).
* **Foetus (8 weken-9 maanden):** Grote lichaamsgroei, voltooiing van structuren, ontwikkeling van reflexen, spontane activiteit, functioneren van zintuigen, en levensvatbaarheid rond het derde trimester [16](#page=16).
#### 2.3.2 Hersenontwikkeling
In het derde trimester zijn alle neuronen aanwezig en migreren ze naar hun uiteindelijke locatie. Ze ontwikkelen zich verder door de aanleg van verbindingen (synapsen). Hersenen worden functioneel actiever met zichtbare hersenactiviteit rond 6 maanden en een slaap-waakpatroon dat lijkt op dat van pasgeborenen vanaf 8 maanden [16](#page=16).
#### 2.3.3 Cognitieve ontwikkeling
Hoewel bewuste cognitieve functies moeilijk te meten zijn, tonen foetussen aanleg voor:
* **Auditieve waarneming:** Herkennen van voorgelezen teksten en onderscheiden van moedersstem na de geboorte, wat wijst op impliciete geheugenprocessen [17](#page=17).
* **Smaak en reuk:** Ontwikkeling vanaf de vierde maand [17](#page=17).
* **Pijnwaarneming:** Aanwezig vanaf de zesde maand [17](#page=17).
* **Tast en zicht:** Aanwezig, maar volledig benut na de geboorte [17](#page=17).
#### 2.3.4 Hechting en stress tijdens de zwangerschap
Een hechtingsband met het kind kan ontstaan vanaf 5 maanden zwangerschap. Negatieve gevoelens van de moeder kunnen via risicogedrag of stresshormonen (cortisol) de baby beïnvloeden [17](#page=17).
* **Teratogene stoffen:** Alcohol, tabak, drugs en medicatie kunnen schadelijk zijn [17](#page=17).
* **Stress:** Moederlijke stresshormonen (cortisol) kunnen de bloedtoevoer naar de uterus verminderen en de baby beïnvloeden (hartslag, bloeddruk, activiteitsniveau). Langdurige blootstelling aan cortisol wordt geassocieerd met een lager geboortegewicht, een gedaald immuunsysteem en meer emotionele prikkelbaarheid. Goede ondersteuning en copingvaardigheden van de moeder zijn cruciaal [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Eerste 1000 dagen:** De periode van conceptie tot 2 jaar na de geboorte is cruciaal vanwege de snelle ontwikkeling. Negatieve invloeden kunnen levenslang doorwerken. Er is kritiek dat het concept onnodige stress bij ouders kan veroorzaken [18](#page=18).
### 2.4 Babytijd (0-2 jaar)
De menselijke baby wordt psychologisch gezien te vroeg geboren, afhankelijk van zorg voor verdere ontwikkeling [20](#page=20).
#### 2.4.1 Fysieke en motorische ontwikkeling
* **Babyhersenen:** Groeien sterk in gewicht en complexiteit door synapsvorming (miljarden nieuwe verbindingen, ongeveer dubbel zoveel als bij volwassenen op 2 jaar, gevolgd door snoeien) en myelinisatie (omhulling van axonen voor snellere signaaloverdracht). Dit verklaart de verdrievoudiging van hersengewicht in de eerste twee levensjaren [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Lichaamsbouw en groei:** Gemiddeld gewicht 3,5 kg en lengte 50 cm bij geboorte, met snelle groei [21](#page=21).
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Reflexen:** Niet-aangeleerde, onvrijwillige responsen zoals slikken, hoesten (blijvend) en de zoek- en zuigreflex (voorbijgaand). Sommige, zoals de grijpreflex, bevorderen hechting [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Principes van groei:**
* **Cefalocaudale groei:** Van hoofd naar ledematen [23](#page=23).
* **Proximodistale groei:** Van centrum naar extremiteiten [23](#page=23).
* **Motorische stadia:**
1. **Kijkstadium (0-3 maanden):** Controle over oog- en halsspieren [24](#page=24).
2. **Grijpstadium (3-6 maanden):** Controle over schouder, armen, polsen en vingers; rijfgreep naar handgreep [24](#page=24).
3. **Zitstadium (6-9 maanden):** Stevigheid in romp en heupen; zelfstandig zitten rond 8-9 maanden [24](#page=24).
4. **Kruip- en optrekstadium (9-12 maanden):** Controle over onderste ledematen; kruipen, staan met steun en optrekken [24](#page=24).
5. **Loopstadium (12-15 maanden):** Eerste stappen, zelfstandig lopen rond 12-15 maanden [24](#page=24).
6. **Verdere beheersing (15+ maanden):** Verbetering grof- en fijnmotoriek, oog-handcoördinatie [24](#page=24).
* **Mijlpalen:** Belangrijk om afwijkende ontwikkeling te volgen, maar rekening houdend met individuele en interculturele verschillen [24](#page=24).
#### 2.4.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Kennisverwerving:** Volgens Piaget bouwen baby's kennis op via zintuiglijke indrukken en beweging (sensomotorische fase). Ingenieuze onderzoeken (bv. fixatietijd) tonen aan dat baby's meer kunnen dan Piaget dacht [25](#page=25).
* **Zintuigen en waarneming:**
* **Tast:** Zeer goed ontwikkeld, essentieel voor exploratie en contact [25](#page=25).
* **Temperatuur & Pijn:** Gevoelig voor beide; pijn kan permanente veranderingen veroorzaken [25](#page=25).
* **Smaak en reuk:** Goed ontwikkeld, met voorkeur voor bekende smaken en geuren [25](#page=25).
* **Gehoor:** Goed, met voorkeur voor menselijke stemmen en moedertaal [26](#page=26).
* **Zicht:** Ontwikkelt zich in de eerste maanden; lichtgevoelig, contrast, kleuren onderscheiden; voorkeur voor gezichten; dieptezicht rond 6 maanden [26](#page=26).
* **Piaget's sensomotorische fase (0-2 jaar):** Kennisopbouw via zintuigen en beweging, geleid door reflexen, gedragsherhaling (prettige waarneming of effect), doelgericht gedrag en experimenteren [26](#page=26).
* **Geheugen en leren:**
* **Habituatie & Conditionering:** Aangeboren vermogens [27](#page=27).
* **Geheugen:** Kan herinneringen opslaan, capaciteit verbetert met leeftijd [27](#page=27).
* **Objectpermanentie:** Besef dat objecten blijven bestaan, zelfs als ze niet zichtbaar zijn, ontwikkelt zich rond 4 maanden, A-niet-B-effect verdwijnt tegen 2 jaar [27](#page=27).
* **Sociaal leren:** Ontwikkelt zich gedurende het eerste jaar, mede door spiegelneuronen [27](#page=27).
* **Infantiele amnesie:** Afwezigheid van episodische herinneringen uit de eerste 2-3 levensjaren, o.a. door taal en gebrek aan zelfbewustzijn [27](#page=27).
* **Denken en aandacht:**
* **Begrip:** Tonen vroeg begrip van hoeveelheid; koppelen fragmentarische indrukken tot ruimtelijke en tijdsstructuren; begrip van causale samenhang ontwikkelt zich [28](#page=28).
* **Aandacht:** Van gestuurd door prikkels naar betere concentratie en gerichte aandacht [28](#page=28).
* **Categorisatie:** Groeiend vermogen om voorwerpen, mensen of dieren in te delen [28](#page=28).
* **Taal:**
* **Link met cognitie:** Nauw verweven en wederzijds beïnvloedend [28](#page=28).
* **Wat is taal?** Systematische ordening van betekenisvolle symbolen voor communicatie; deels aangeboren, met universele grammatica, maar vereist interactie en heeft een kritische periode (0-7 jaar) [28](#page=28).
* **Stadia van taalverwerving:**
1. **Passieve verwerving (0-6 weken):** Gevoelig voor taal, onderscheiden van talen en klanken; beperkte communicatie (huilen) [29](#page=29).
2. **Vocaliseren (vanaf 6 weken):** Uitstoten en herhalen van klinkers, alert op reactie volwassene [29](#page=29).
3. **Vocale spel (vanaf 4 maand):** Gebruik van medeklinkers, nonsenswoordjes, dialoog met volwassene [29](#page=29).
4. **Brabbelen (vanaf 7 maand):** Gemodelleerd naar moedertaal, ritme en intonatie overnemen; vanaf 8 maand begrip van eenvoudige boodschappen [29](#page=29).
5. **Eerste woordje (rond 1 jaar):** Systematisch woordgebruik om iets aan te duiden [29](#page=29).
6. **Begin tweewoordzinnen (18 maand):** Gebruik van 2 woorden om ideeën duidelijk te maken; telegramstijl; ontwikkeling van mentale categorieën [29](#page=29).
#### 2.4.3 Sociale en emotionele ontwikkeling
* **Hechting:**
* **Theorie:** Aangeboren neiging tot hechten aan zorgfiguur voor bescherming en verwerving van vaardigheden [30](#page=30).
* **Definitie:** Emotionele band tussen kind en ouder/verzorger [30](#page=30).
* **Factoren:** Contactcomfort (Harlow's apenonderzoek) is belangrijker dan voeding [30](#page=30).
* **Kwaliteit van hechting:** Afhankelijk van sensitieve responsiviteit en mentaliseren/mind-mindedness [30](#page=30).
* **Voordelen:** Bouwt basisvertrouwen op, beïnvloedt latere relaties, zelfbeeld, mentaal welbevinden, en ontwikkeling [31](#page=31).
* **Uiting:** Begin van gehechtheid (2-6 maand), feitelijke gehechtheid met scheidingsangst (7-8 maand) [31](#page=31).
* **Meting:** Vreemde situatie procedure (Ainsworth) onderscheidt vier hechtingsvormen:
1. **Veilig (50%+):** Kind exploreert, zoekt toenadering bij terugkomst, laat zich troosten [32](#page=32).
2. **Angstig-vermijdend (20%):** Weinig nabijheid, niet van streek bij vertrek, laat zich weinig troosten [32](#page=32).
3. **Angstig-ambivalent (15-20%):** Weinig exploratie, sterk gestresseerd, ambivalente reacties bij terugkomst [33](#page=33).
4. **Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd (10-15%):** Tegenstrijdig gedrag, moeder wekt stress op [33](#page=33).
* **Impact ziekenhuisopname:** Dankzij hechtingsonderzoek is rooming-in en onbeperkt bezoek praktijk geworden [33](#page=33).
* **Expressie van emoties:**
* **Pasgeborene:** Huilen bij ongenoegen; tevredenheid bij rust; 'gastric smile' in slaap [34](#page=34).
* **3-12 weken:** Glimlachen naar prettige prikkels [34](#page=34).
* **6-8 weken:** Sociale glimlach naar menselijk gezicht, versterkt door interactie [34](#page=34).
* **Vanaf 3 maand:** Glimlachen naar bekende volwassene [34](#page=34).
* **Vanaf 6 maand:** Uitbundiger lachen bij spel [34](#page=34).
* **Halfweg 1e jaar:** Vreemdenangst (gezonde ontwikkeling, teken van gehechtheid) [34](#page=34).
* **Parallel:** Scheidingsangst [34](#page=34).
* **Vanaf 1.5 jaar:** Zelfbewuste emoties (schaamte, schuld) [35](#page=35).
* **Emoties beïnvloed door de ander (Social referencing):** Baby's laten zich leiden door gezichtsuitdrukkingen van de hechtingsfiguur; 'still face techniek' toont belang van constante interactie [35](#page=35).
* **Theory of Mind (ToM):** Bouwstenen aanwezig, maar nog geen uitgebouwde ToM. Rond 1 jaar besef van bedoelingen, rond 2 jaar besef dat gedachten/gevoelens verschillen, troosten en leugentjes [35](#page=35).
* **Temperament en persoonlijkheid:**
* **Temperament:** Genetisch verankerd, stabiel deel van persoonlijkheid (activiteitsniveau, gevoeligheid) [36](#page=36).
* **Persoonlijkheid:** Beïnvloed door levenservaringen en opvoeding; Big Five model (extraversie, vriendelijkheid, gewetensvolheid, neuroticisme, openheid) [36](#page=36).
* **Ontstaan van het zelf:** Zelfbesef ontwikkelt zich geleidelijk; zelfherkenning in spiegel vanaf 18-24 maanden; gebruik van 'ik' en 'mijn' rond 2 jaar; categorisatie van zichzelf [36](#page=36).
* **Spel en relaties met leeftijdsgenoten:** Functioneel spel (plezier door herhaling), sociale spelletjes (koekeboe), toenemende interactie, imitatie van andere kinderen [37](#page=37).
### 2.5 Peuter- en kleutertijd (2-6 jaar)
Groei vertraagt, hersengebieden zoals de prefrontale cortex ontwikkelen zich [38](#page=38).
#### 2.5.1 Fysieke en motorische ontwikkeling
* **Lichaamsbouw en groei:** Lichaam wordt langer, onderhuids vet neemt af, spiermassa neemt toe. Toename in prefrontale gebieden, myelinisatie tussen cerebellum en cortex [38](#page=38).
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Grofmotoriek:** Verbeterd evenwicht, rennen, springen, huppelen, balvaardigheid [39](#page=39).
* **Fijnmotoriek:** Verbeterde controle, zelfredzaamheid (kleden, eten), constructievaardigheden (knippen, lijmen, tekenen), oog-handcoördinatie [39](#page=39).
* **Sekseverschillen:** Meisjes iets beter in fijne motoriek, jongens in grofmotorische vaardigheden; verschillen verwaarloosbaar [39](#page=39).
#### 2.5.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Piaget's preoperationele stadium:** Symbolisch denken (gebruik van symbolen, alsof-spel) ontwikkelt zich [39](#page=39).
* **Denkfouten:**
* **Centratie & Conservatie:** Focussen op één aspect (uiterlijke schijn), niet inzien dat hoeveelheid gelijk blijft bij verandering van vorm [40](#page=40).
* **Transformatie:** Moeilijk voorstellen hoe toestand verandert [40](#page=40).
* **Reversibiliteit:** Moeilijkheden met mentale terugdraaien van handelingen [40](#page=40).
* **Magisch denken:** Gedachten, wensen of handelingen beïnvloeden werkelijkheid; oorzaak-gevolg begrip ontwikkelt zich geleidelijk [40](#page=40).
* **Educatie:** Alert zijn voor fantasie en onjuiste verklaringen van kinderen; zorgvuldige, op maat gemaakte uitleg is belangrijk [40](#page=40).
* **Imaginaire vriend:** Vaak bij enige kinderen of na ingrijpende gebeurtenissen; verdwijnt tegen 5-7 jaar [41](#page=41).
* **Aandacht, waarneming, geheugen, denken:**
* **Aandacht & Impulscontrole:** Verbeteren, mede door executieve functies [41](#page=41).
* **Waarneming:** Nauwkeuriger, oog voor details [41](#page=41).
* **Geheugen:** Verbetering episodisch geheugen (gedetailleerd navertellen); scripts ontwikkelen; werkgeheugen beperkt, geen bewuste geheugenstrategieën [41](#page=41).
* **Denken:** Ontwikkelt stapsgewijs, beter overweg met concrete categorieën; moeite met hiërarchische structuren. Getalbegrip ontwikkelt zich [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Cognitieve ontwikkeling stimuleren:** Scaffolding (steigerleren) richt zich op de zone van naaste ontwikkeling, uitdagen zonder te hoog lat te leggen [42](#page=42).
* **Taal:**
* **Woordenschat:** Snelle opname via 'fast mapping'; ontwikkeling van abstracte begrippen [42](#page=42).
* **Grammatica:** Evolutie naar langere, complexere zinnen; correcte verbuigingen [42](#page=42).
* **Pragmatiek:** Aanpassen taal aan gesprekspartner, beurtwisseling [43](#page=43).
* **Private taal:** Voorloper van innerlijke dialoog [43](#page=43).
* **Voorlezen:** Cruciaal voor taalontwikkeling en activering van hersengebieden voor aandacht, zelfcontrole en denken [43](#page=43).
#### 2.5.3 Sociale en emotionele ontwikkeling
* **Hechting en opvoeding:**
* **Warm grenzen stellen:** Belangrijk voor veiligheid en structuur [43](#page=43).
* **Opvoedingsstijlen (Baumrind):**
1. **Democratisch (veeleisend, betrokken):** Meest effectief; leidt tot goede emotieregulatie, onafhankelijkheid, vriendelijkheid [43](#page=43).
2. **Permissief (niet veeleisend, betrokken):** Weinig grenzen, warme houding; minder sociaal, zelfbeheersing [43](#page=43).
3. **Autoritair (veeleisend, onbetrokken):** Controlerend, streng, koud; minder sociaal, zelfbeheersing [43](#page=43).
4. **Onverschillig/Verwaarlozend (niet veeleisend, onbetrokken):** Nefast; kind voelt zich niet geliefd, cognitieve ontwikkeling belemmerd [43](#page=43).
* **Erikson:** Initiatief versus schuld; evenwicht tussen spel en realiteitszin [43](#page=43).
* **Morele ontwikkeling:** Ontwikkeling van moreel kompas door grenzen stellen, sociaal leren en empathie; rigide hantering van regels [44](#page=44).
* **Emoties:** Toename woordenschat, betere herkenning en regulatie van emoties; zelfbewuste emoties komen meer voor; afname agressiebuien, toename van jaloezie, rivaliteit en empathie [44](#page=44).
* **Theory of Mind:** Egocentrisch denken volgens Piaget (driebergenexperiment); vanaf 4 jaar begin van ToM, beter in telefoongesprekken, verstoppertje en 'foute overtuiging' taken [44](#page=44).
* **Zelfbegrip:** Vorming van zelfconcept gebaseerd op observeerbare eigenschappen, vaardigheden en voorkeuren; zelfwaarde beïnvloed door warme band met zorgfiguren [36](#page=36) [45](#page=45).
* **Genderidentiteit:** Rigide beleving, koppeling aan genderstereotypen, besef van genderconstantie [45](#page=45).
* **Spel en vriendschappen:** Evolutie van solospel naar parallel, toekijkend, associatief en coöperatief spel; constructief spel en rollenspel/fantasiespel nemen toe. Eerste vriendschappen zijn vluchtig, gebaseerd op gedeelde interesses [45](#page=45).
* **Seksualiteit:** Interesse in eigen lichaam en dat van anderen; belang van openheid en bewaken van grenzen [46](#page=46).
### 2.6 Lagere schooltijd (6-12 jaar)
Lichaamsgroei is traag en regelmatig, lichaam wordt langer en slanker [47](#page=47).
#### 2.6.1 Fysieke en motorische ontwikkeling
* **Lichaamsbouw en groei:** Regelmatige groei, langer en slanker lichaam; meisjes voor op groei rond 10-11 jaar [47](#page=47).
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Grofmotoriek:** Betere lichaamscontrole, coördinatie, reactiesnelheid, spierkracht; touwtjespringen, hoog- en verspringen, balsporten [48](#page=48).
* **Fijnmotoriek:** Evolutie van schrijven en tekenen, knutselen, legobouwconstructies; oog-handcoördinatie [48](#page=48).
* **Sekseverschillen:** Jongens beter in grofmotoriek, meisjes in fijnmotoriek, evenwicht en lenigheid; beïnvloed door genetica en omgeving [48](#page=48).
#### 2.6.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Overdracht van kennis:** Niet overal scholing, wel basisvaardigheden, kennis en attitudes [48](#page=48).
* **Logisch, maar concreet denken:** Kinderen denken logischer, kunnen decentreren, reversibiliteit en transformatie toepassen; de logica blijft beperkt tot concrete voorstellingen [48](#page=48).
* **Aandacht, waarneming, geheugen en denken:**
* **Informatieverwerkingssnelheid & Executieve functies:** Toename, betere concentratie, gerichte aandacht, impulscontrole [49](#page=49).
* **Waarneming:** Systematisch screenen, oog voor details [49](#page=49).
* **Werkgeheugen:** Capaciteit vergroot (5 chunks op 7 jaar, 6 op 9-10 jaar); gebruik van geheugenstrategieën; langetermijngeheugen breidt uit [49](#page=49).
* **Metacognitie:** Denken over denken wordt beter, aanpassen geheugenstrategieën [49](#page=49).
* **Denken:** Categorisatie met overkoepelende categorieën, seriatie (ordenen op kenmerk) [49](#page=49).
* **Ondersteuning:** Omgeving (school, thuis) speelt grote rol; oefening automatiseert kennis; Pygmaleon-effect: verwachtingen van leerkrachten beïnvloeden prestaties [50](#page=50).
* **Taal:** Toename woordenschat, complexere grammatica, verbeterde pragmatiek, taalhumor. Leren lezen is complex proces [50](#page=50).
#### 2.6.3 Sociale en emotionele ontwikkeling
* **Band met leeftijdsgenoten en vriendschappen:** Onafhankelijker, meer tijd met leeftijdsgenoten; eigen leefwereld; zoeken kinderen die op hen lijken; groepsvorming (jongens grotere, hiërarchische groepen; meisjes kleinere, horizontale groepen); seksekloof neemt af. Vriendschappen worden stabieler, gebaseerd op persoonlijke kenmerken; verwachten loyaliteit en steun [51](#page=51).
* **Zelfbeeld:** Genuanceerder zelfbeeld, beoordeling op verschillende domeinen; doorgaans positief zelfbeeld; democratische opvoeding bevordert zelfwaarde; Erikson: ijver versus minderwaardigheid [52](#page=52).
* **Emoties en emotieregulatie:** Toename empathie, begrip van emotionele complexiteit; zelfbewuste emoties komen meer voor; kinderangsten en reële angsten; betere controle over emotie-uiting en regulatie [52](#page=52).
* **Theory of Mind:** Steeds beter in perspectief van anderen innemen door vooruitgang in taal, sociale ervaring en prefrontale cortex [52](#page=52).
* **Morele ontwikkeling:** Naleven van geïnternaliseerde regels, minder rigide; gevoelig voor groepsdruk [53](#page=53).
* **Spel:** Complexere regels, ruwere speelvormen (vooral bij jongens) [53](#page=53).
### 2.7 Adolescentie (12-18 jaar)
Periode van snelle fysieke en psychosociale veranderingen [53](#page=53).
#### 2.7.1 Fysieke en motorische ontwikkeling
* **Puberteit:** Lichamelijke veranderingen door hormonale processen; groeispurt, ontwikkeling primaire en secundaire geslachtskenmerken [54](#page=54).
* **Motorische ontwikkeling:** Piek in kracht, uithouding en coördinatie; duidelijker sekseverschil in grofmotorisch functioneren [54](#page=54).
* **Hersenen:** Afname grijze stof door snoeien van verbindingen; toenemende myelinisatie zorgt voor efficiëntere informatieverwerking. Prefrontale cortex is laat ontwikkeld, wat kan leiden tot emotiereguleringsproblemen en risicogedrag. Verandering in slaaptiming [54](#page=54).
#### 2.7.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Abstract denken:** Redeneren met abstracte concepten, hypothetisch-deductief denken (systeem 2 denken); niet altijd aanwezig, afhankelijk van scholing en interesse [55](#page=55).
* **Verdere cognitieve ontwikkeling:** Verbetering executieve functies (concentratie, planning, inhibitie); complexere mentale voorstellingen, efficiëntere geheugenstrategieën; metacognitie verbetert [56](#page=56).
#### 2.7.3 Sociale en emotionele ontwikkeling
* **Zelfbeeld:** Verwarring door snelle lichamelijke veranderingen; vroegrijpe meisjes hebben het moeilijker; jongens hebben vaak positiever zelfbeeld; imaginair publiek (gevoel dat anderen continu letten op wat je doet); identiteitsverwarring, experimenteren; Erikson: identiteit versus rolverwarring [56](#page=56).
* **Risicogedrag:** Door gebrekkige prefrontale controle en intense emotiebeleving; persoonlijke fabel (gevoel van uniciteit) werkt risicogedrag in de hand [57](#page=57).
* **Emoties:** Extreme, schommelende emoties door zwart/wit denken; beter onderdrukken afhankelijk van sociale context; emotieregulatie nog niet volwassen; stressoren kunnen leiden tot eenzaamheid [57](#page=57).
* **Sociale relaties:** Loskomen van ouders, toenemende ouder-kind conflicten over autonomie; vriendschapsgroepen gebaseerd op interesses; seksekloof verdwijnt; risico's van conformiteit en groepsdruk; subculturen als tijdelijke groepsidentiteit [58](#page=58).
* **Seksuele ontwikkeling:** Ontstaan van seksuele interesse, verliefdheden en experimenteren; behoefte aan privacy, maar belang van communicatie over risicogedrag [58](#page=58).
### 2.8 Volwassenheid (18-65 jaar)
Periode met grote diversiteit aan invloeden en veranderingen [59](#page=59).
#### 2.8.1 Fysieke en motorische ontwikkeling
Biologisch verouderen begint geleidelijk na de twintigerjaren; grote individuele verschillen door levensstijl en erfelijkheid [60](#page=60).
* **Veranderingen:** Huid en haar, afname spier- en toename vetmassa, botdensiteit neemt af, immuunsysteem op toppunt rond 20 jaar, voortplantingssysteem achteruitgang, zintuigen verminderen (presbyopie, presbyacusis) [60](#page=60) [61](#page=61).
* **Motorisch:** Afname van sportprestaties na de twintigerjaren [60](#page=60).
#### 2.8.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Postformeel denken:** Toepassen van aangeleerde denkvormen op dagdagelijkse, complexe situaties, met meer beroep op deskundigheid en intuïtie [62](#page=62).
* **Intelligentie:** Gekristalliseerde intelligentie (kennis, vaardigheden) neemt toe en daalt pas na 65 jaar; vloeiende intelligentie (informatieverwerking, snelheid) neemt af vanaf dertigerjaren [63](#page=63).
* **Expertise:** Ontwikkeling van procedureel en intuïtief weten door jarenlange ervaring [63](#page=63).
#### 2.8.3 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Belangrijke levensgebeurtenissen:** Uitgestelde volwassenheid ('emerging adulthood'); liefdesrelatie, huwelijk, kinderen krijgen, scheiding; schoon- en kleinkinderen [64](#page=64).
* **Sociale klok theorie:** Maatschappelijke verwachtingen over wanneer bepaalde levensfasen bereikt moeten worden [64](#page=64).
* **Ontwikkelingstaken (Erikson):**
* **Intimiteit versus isolatie (vroege volwassenheid):** Opbouwen van duurzame relaties zonder eigen identiteit te verliezen [65](#page=65).
* **Generativiteit versus stagnatie (late volwassenheid):** Bijdrage leveren aan maatschappij of toekomstige generaties [65](#page=65).
* **Zelfbeeld en welbevinden:** Stabiel zelfbeeld en welbevinden, toename autonomie en controlegevoel [65](#page=65).
* **Stress en coping:** Midlifecrisis niet wetenschappelijk bewezen; beter omgaan met stressoren door verbeterde coping [66](#page=66).
* **Persoonlijkheid:** Relatief stabiel, maar toename vriendelijkheid en gewetensvolheid, afname neuroticisme [66](#page=66).
### 2.9 Ouderdom (> 65 jaar)
Gekenmerkt door fysieke en cognitieve veranderingen, maar met mogelijkheden tot compensatie [67](#page=67).
#### 2.9.1 Fysieke en motorische ontwikkeling
Chronologische leeftijd komt niet altijd overeen met functionele leeftijd; uiterlijke tekenen nemen toe; afname spiermassa, botsterkte, gewrichtsflexibiliteit; achteruitgang zintuigen. Hersenmassa neemt af, vooral in prefrontale cortex en hippocampus, wat de cognitieve functies beïnvloedt [67](#page=67).
#### 2.9.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Deficitmodel verlaten:** Biopsychosociaal model gaat uit van compensatiestrategieën [68](#page=68).
* **Cognitieve veranderingen:** Moeilijker aandacht richten, multitasking wordt een uitdaging; werkgeheugen neemt af; problemen met episodisch geheugen (vooral context en volgorde). Semantisch en impliciet geheugen blijven behouden. Taal blijft behouden, maar woordvindingsproblemen komen op [68](#page=68).
* **Denkprocessen:** Oplossen van nieuwe problemen is moeilijk; problemen die expertise vereisen, lukken wel [68](#page=68).
* **Selectieve optimalisatie en compensatie (SOC-model):** Strategie om om te gaan met cognitieve moeilijkheden door doelen te selecteren, mogelijkheden te optimaliseren en compensatiemiddelen te zoeken [68](#page=68).
* **Stimulatie en actief blijven:** Helpen veel; terminale cognitieve achteruitgang kan optreden [68](#page=68).
#### 2.9.3 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Belangrijke levensgebeurtenissen:** Rouw, pensionering; welbevinden hangt samen met betrokkenheid, gezondheid, financiële stabiliteit en sociale steun [68](#page=68).
* **Terugtrekken of actief blijven:** Activiteitstheorie versus disengagement theorie [69](#page=69).
* **Ego-integriteit versus wanhoop (Erikson):** Balans opmaken van het leven [69](#page=69).
* **Welbevinden:** Psychologisch welzijn hangt samen met autonomie, keuzevrijheid en behoud van sterktes; ouderen ontwikkelen betere copingstrategieën. Verhoogd risico op suïcide bij oudere mannen; preventie is cruciaal [69](#page=69).
---
# Factoren die de ontwikkeling beïnvloeden en onderzoeksmethoden
De menselijke ontwikkeling wordt gevormd door een samenspel van universele patronen, gedeelde culturele en historische contexten, en unieke persoonlijke ervaringen, waarbij specifieke onderzoeksmethoden worden ingezet om deze invloeden te bestuderen.
### 3.1 Factoren die de ontwikkeling beïnvloeden
De menselijke ontwikkeling wordt beïnvloed door verschillende soorten factoren, die ingedeeld kunnen worden in drie categorieën [13](#page=13):
#### 3.1.1 Universele invloeden
Dit zijn factoren die alle mensen gemeenschappelijk hebben doorheen de levensloop, onafhankelijk van tijd en ruimte. De focus van de cursus ligt op gedragsveranderingen in elke leeftijdsfase die bij alle mensen voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn de rijping van motorische en cognitieve functies, de ontwikkeling van hechting in de vroege kindertijd, en de ontwikkeling van het taalverwervingsvermogen. Deze ontwikkeling kan vergeleken worden met het proces van zaad tot plant: hoewel geen enkele plant hetzelfde is, volgt de groei een herkenbaar patroon [13](#page=13).
#### 3.1.2 Normatieve invloeden
Normatieve invloeden zijn factoren die niet universeel zijn, maar gedeeld worden door groepen mensen. Ze zijn typisch voor personen die in dezelfde tijdsperiode of in dezelfde culturele/sociale context opgroeien [13](#page=13).
##### 3.1.2.1 Historisch bepaalde invloeden
Dit zijn gebeurtenissen of omstandigheden die een hele generatie vormen. Voorbeelden zijn het meemaken van de coronapandemie, leven tijdens een wereldoorlog, of de opkomst van het internet. Zulke invloeden leiden tot cohorteffecten, wat verschillen in ontwikkeling tussen groepen mensen betekent die geboren zijn of opgroeien in verschillende tijdperken. Een voorbeeld hiervan zijn verschillen tussen de babyboomgeneratie en generatie Z [14](#page=14).
##### 3.1.2.2 Sociaal-culturele invloeden
Dit zijn ervaringen die mensen binnen een bepaalde sociale en/of culturele groep met elkaar delen. Voorbeelden zijn de manier waarop adolescenten autonomie verwerven in Westerse landen, of de ontwikkeling van zelfbeeld in collectivistische versus individualistische culturen [14](#page=14).
#### 3.1.3 Unieke invloeden
Unieke invloeden zijn persoonlijke ervaringen die niet gedeeld worden met een grotere groep. Dit zijn vaak toevallige factoren die iemands ontwikkeling beïnvloeden. Voorbeelden zijn de opvoedingsstijl van ouders, hechtingsrelaties, het type school, verlieservaringen, armoede of pesten. Deze invloeden zorgen ervoor dat elk individu een uniek ontwikkelingsverhaal heeft, zelfs binnen dezelfde generatie of cultuur [14](#page=14).
### 3.2 Onderzoeksmethoden in de ontwikkelingspsychologie
Hoewel normatieve en unieke invloeden soms de focus van onderzoek zijn, richt de ontwikkelingspsychologie zich meestal op universele invloeden. Het is daarom cruciaal om onderzoeksmethoden te gebruiken die geschikt zijn voor het onderzoeksonderwerp [14](#page=14).
#### 3.2.1 Longitudinaal onderzoek
Bij longitudinaal onderzoek volgt men een groep mensen door de tijd heen om te observeren hoe zij zich ontwikkelen. Een voorbeeld is het onderzoeken of het gebruik van sociale media een negatieve impact heeft op tieners door hen over een langere periode te volgen en metingen te verrichten. Dit type onderzoek is interessant, maar zeer tijdsintensief en daardoor vaak onhaalbaar [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 3.2.2 Cross-sectioneel onderzoek
Cross-sectioneel of dwarsdoorsnedeonderzoek onderzoekt tegelijkertijd mensen van verschillende leeftijdscategorieën. Verschillen die bij vergelijking op één moment in de tijd gevonden worden, kunnen aan ontwikkeling worden toegeschreven. Een probleem hierbij is dat gevonden verschillen ook te wijten kunnen zijn aan cohorteffecten. Een historisch voorbeeld hiervan is de conclusie uit cross-sectioneel onderzoek dat intelligentie sterk afneemt van de volwassenheid tot op oudere leeftijd, wat onjuist bleek omdat oudere generaties minder ervaring, motivatie en scholing hadden met intelligentietaken [15](#page=15).
#### 3.2.3 Cross-sequentieel onderzoek
Een mogelijke oplossing om de beperkingen van zowel cross-sectioneel als longitudinaal onderzoek te omzeilen, is het combineren van beide methoden in een cross-sequentieel onderzoek. Hierbij worden meerdere leeftijdsgroepen (cohorten) over een bepaalde tijdsperiode gevolgd, met verschillende meetmomenten. Een voorbeeld hiervan is het bestuderen van zowel 30-jarigen als 40-jarigen en hen elk gedurende vijf jaar te volgen. Dit maakt het mogelijk om zowel veranderingen binnen individuen (leeftijdsveranderingen) als verschillen tussen leeftijdsgroepen (cohorteffecten of leeftijdsverschillen) te analyseren. Cross-sequentieel onderzoek is doorgaans minder tijdsintensief en duur dan longitudinaal onderzoek, terwijl het toch een genuanceerder beeld geeft van ontwikkeling over de tijd [15](#page=15).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ontwikkelingspsychologie | De tak van de psychologie die zich bezighoudt met de studie van gedragsveranderingen gedurende de verschillende levensfasen van de mens, van baby tot adolescent en verder. |
| Levenslooppsychologie | Een alternatieve term voor ontwikkelingspsychologie die benadrukt dat ontwikkeling en verandering plaatsvinden gedurende de gehele levensloop, inclusief volwassenheid en ouderdom. |
| Fasetheorieën | Theoretische modellen die de ontwikkeling opdelen in discrete stadia of fasen, waarbij elke fase gekenmerkt wordt door specifieke kenmerken die relatief stabiel blijven tot de volgende fase wordt bereikt. |
| Continue ontwikkeling | Het concept dat ontwikkeling een geleidelijk en vloeiend proces is zonder duidelijke sprongen of fasen, waarbij veranderingen continu plaatsvinden over de tijd. |
| Prenatale ontwikkeling | De periode van menselijke ontwikkeling vanaf de conceptie tot de geboorte, inclusief de fasen van zygote, embryo en foetus. |
| Zygote | De cel die ontstaat na de bevruchting van een eicel door een zaadcel, en die zich vervolgens ontwikkelt tot een blastocyst. |
| Embryo | Het ontwikkelingsstadium van de mens tussen de bevruchting en de achtste zwangerschapsweek, waarin de organen en structuren zich vormen. |
| Foetus | Het ontwikkelingsstadium van de mens vanaf de negende zwangerschapsweek tot de geboorte, gekenmerkt door aanzienlijke groei en verdere ontwikkeling van de structuren. |
| Hersenontwikkeling | Het proces van groei, verbindingen leggen (synapsvorming) en omhulling met myeline van de hersenen, wat cruciaal is voor cognitieve en motorische functies. |
| Synapsvorming | Het aanmaken van verbindingen tussen neuronen, essentieel voor de ontwikkeling en plasticiteit van de hersenen, met een overproductie en daaropvolgend snoeien van ongebruikte verbindingen. |
| Myelinisatie | Het proces waarbij de axonen van zenuwcellen worden omhuld met myeline, wat zorgt voor een snellere en efficiëntere overdracht van elektrochemische signalen. |
| Cognitieve ontwikkeling | De ontwikkeling van mentale processen zoals waarneming, geheugen, denken, probleemoplossing en taalverwerving. |
| Hechting | De emotionele band die zich vormt tussen een kind en zijn primaire verzorgingsfiguur, cruciaal voor veiligheid, exploratie en latere sociale en emotionele ontwikkeling. |
| Theory of Mind (ToM) | De vaardigheid om aan zichzelf en anderen gedachten, overtuigingen, intenties en emoties toe te schrijven, en te begrijpen dat deze kunnen verschillen van de eigen mentale staat. |
| Temperament | Het deel van de persoonlijkheid dat grotendeels genetisch bepaald en relatief stabiel is, en dat invloed heeft op hoe een individu reageert op prikkels en situaties. |
| Zelfbesef | Het bewustzijn van het eigen zelf, inclusief zelfherkenning, zelfdefiniëring, en het begrijpen van de eigen mentale en fysieke kenmerken. |
| Functioneel spel | Eenvoudige, herhaalde acties die kinderen uitvoeren puur om het plezier van de activiteit zelf, kenmerkend voor de babytijd. |
| Scaffolding | Een pedagogische benadering, geïntroduceerd door Vygotski, waarbij een volwassene ondersteuning biedt aan een kind om een nieuwe vaardigheid te leren, gericht op de zone van naaste ontwikkeling. |
| Zone van naaste ontwikkeling (ZNO) | Het concept van Vygotski dat het verschil beschrijft tussen wat een kind zelfstandig kan en wat het kan bereiken met hulp van een meer deskundige ander. |
| Genderidentiteit | Het innerlijke gevoel van een persoon om mannelijk, vrouwelijk, beide of geen van beide te zijn, en hoe dit zich manifesteert in gedrag en expressie. |
| Pygmalion-effect | Een psychologisch fenomeen waarbij de verwachtingen van een persoon (bv. leraar, ouder) de prestaties van een ander persoon (bv. leerling, kind) beïnvloeden, zowel positief als negatief. |
| Gekristalliseerde intelligentie | De kennis en vaardigheden die men gedurende het leven opbouwt, zoals woordenschat en feitenkennis, die doorgaans toeneemt gedurende de volwassenheid. |
| Vloeiende intelligentie | De basale informatieverwerkingssnelheid, perceptie en reactietijd, die doorgaans afneemt vanaf de dertigerjaren. |
| Expertise | Een hoog niveau van kennis en vaardigheid binnen een specifiek domein, verkregen door jarenlange gerichte oefening en ervaring, gekenmerkt door intuïtief en efficiënt probleemoplossend vermogen. |
| Sociale klok theorie | Het idee dat er maatschappelijke verwachtingen zijn over het bereiken van bepaalde levensgebeurtenissen (zoals trouwen, kinderen krijgen) op specifieke leeftijden, wat invloed heeft op het welzijn. |
| Intimiteit versus isolatie (Erikson) | Een ontwikkelingsconflict in de vroege volwassenheid, waarbij men probeert duurzame, betekenisvolle relaties aan te gaan zonder de eigen identiteit te verliezen, tegenover het risico van eenzaamheid. |
| Generativiteit versus stagnatie (Erikson) | Een ontwikkelingsconflict in de late volwassenheid, gericht op het bijdragen aan de maatschappij of toekomstige generaties, tegenover het zich terugplooien op zichzelf. |
| Ego-integriteit versus wanhoop (Erikson) | Het laatste ontwikkelingsconflict, waarin ouderen vrede sluiten met hun geleefde leven (integriteit) of spijt en teleurstelling ervaren (wanhoop). |
| Selectieve optimalisatie en compensatie (SOC-model) | Een strategie om met cognitieve achteruitgang om te gaan door doelen te selecteren, de beschikbare middelen te optimaliseren en compenserende mechanismen in te schakelen. |