Cover
Comença ara de franc syllabus psycho.pdf
Summary
# Inleiding tot de psychologie en het holistisch mensbeeld
## 1. Psychologie als wetenschap en het holistisch mensbeeld
Dit onderdeel introduceert de psychologie als wetenschap, onderscheidt dagelijkse kennis van wetenschappelijke kennis en beschrijft de vier dimensies van het holistisch mensbeeld: biologisch, psychologisch, sociaal en spiritueel [5](#page=5).
### 1.1 Definitie van de psychologie
Psychologie probeert met modellen en begrippen menselijk en sociaal gedrag te begrijpen. Het biedt diepgang voor zelfreflectie en ondersteunt professioneel handelen door een grondiger zicht op gedrag en problemen. Psychologie wordt gedefinieerd als de wetenschappelijke studie van gedrag en mentale activiteiten van het individu waarbij zowel zichtbaar gedrag als niet-zichtbare mentale processen (denken, voelen, willen, waarnemen) worden bestudeerd, met aandacht voor omgevingsfactoren. Andere wetenschappen zoals sociologie (groepsgedrag) en biologie (fysiologische verklaringen) dragen ook bij aan de kennis over menselijk gedrag [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Tip:** De studie van psychosociale wetenschappen helpt zorgverleners om hun handelen doordachter vorm te geven en aan te passen [6](#page=6).
### 1.2 Psychologie als wetenschap
Psychologie is een ervaringswetenschap die theorieën opstelt en verklaringen geeft voor waargenomen werkelijkheid. Als gedragswetenschap bestudeert het elk gedrag dat mensen of dieren kunnen vertonen [7](#page=7).
#### 1.2.1 Dagelijkse kennis (of intuïtieve mensenkennis)
Dagelijkse kennis is een verzameling van opvattingen, veronderstellingen en verwachtingen over mensen, gevormd door levenslange, vaak beperkte en subjectieve ervaringen. De beperkingen hiervan zijn [7](#page=7):
* **Niet systematisch opgebouwd:** Gebaseerd op toevallige en beperkte ervaringen [7](#page=7).
* **Subjectief:** Beïnvloed door eerdere ervaringen, huidige gevoelens en context [8](#page=8).
* **Oncontroleerbaar:** Moeilijk na te gaan hoe de kennis is ontstaan en te controleren door externen [8](#page=8).
#### 1.2.2 Wetenschappelijke kennis
Wetenschappelijke kennis wordt verkregen via strikte methoden en is betrouwbaarder en nauwkeuriger. Kenmerken zijn [8](#page=8):
* **Systematisch opgebouwd:** Gebaseerd op een gekozen studieonderwerp, representatieve steekproef, specifieke methoden en vooraf opgestelde onderzoeksvragen [8](#page=8).
* **Streeft naar objectiviteit:** Feiten blijven gelijk, ongeacht wie ze observeert [8](#page=8).
* **Controleerbaar:** Experimenten en vaststellingen kunnen herhaald worden, en redeneringen zijn te volgen en te beoordelen. Vaak uitgevoerd in gecontroleerde laboratoriumomstandigheden [8](#page=8).
### 1.3 Begripsverwarring
Er is overlap en verwarring tussen diverse 'psy'-beroepen die zich met menselijk gedrag bezighouden. Belangrijke onderscheidingen zijn:
#### 1.3.1 Psycholoog
Een psycholoog heeft een universitaire opleiding psychologie afgerond en houdt zich bezig met *alle* vormen van gedrag, niet alleen psychische stoornissen. Ze stellen vragen over hoe mensen leren en denken [8](#page=8).
#### 1.3.2 Psychiater
Een psychiater is een arts die zich gespecialiseerd heeft in psychische stoornissen. Het cruciale verschil met een psycholoog is dat een psychiater medicatie mag voorschrijven en lichamelijk onderzoek mag doen [9](#page=9).
#### 1.3.3 Psychotherapeut
Een psychotherapeut heeft na een opleiding tot psycholoog of psychiater een vervolgopleiding gevolgd om psychologische of psychiatrische kennis toe te passen in de behandeling van psychische problematieken. Deze opleiding kan gebaseerd zijn op verschillende therapeutische stromingen [9](#page=9).
#### 1.3.4 Psychoanalyticus
Een psychoanalyticus heeft een vervolgopleiding gevolgd volgens de psychoanalytische school, uitgaande van specifieke psychoanalytische verklaringen en methoden. Meestal is een psychoanalyticus ook een psychotherapeut [9](#page=9).
### 1.4 Holistisch mensbeeld
Het holistisch mensbeeld beschouwt de mens als een bio-psycho-sociale en spirituele eenheid. Dit betekent dat de mens altijd vanuit deze vier dimensies wordt bekeken. In de vroedkunde is het essentieel om de patiënt vanuit deze vier dimensies te benaderen en niet te herleiden tot enkel de biologische klacht. Dit vertaalt zich in een integraal zorgconcept [9](#page=9).
#### 1.4.1 Biologische dimensie
Dit betreft het lichamelijke, anatomische en fysiologische aspect van een menselijk fenomeen. In de zorgverlening is dit vaak de lichamelijke klacht of toestand waarmee de patiënt zich presenteert [10](#page=10).
* **Voorbeeld:** Kanker als pathofysiologische aandoening met ongecontroleerde celgroei. Zwangerschap als toestand waarin een vrouw een vrucht draagt [10](#page=10).
#### 1.4.2 Psychologische dimensie
Deze dimensie omvat gedragingen, gevoelens, gedachten, verwachtingen en motivaties, zowel zichtbaar observeerbaar als onderliggende psychische processen. Kennis hierover is cruciaal voor zorgverleners om het holistisch mensbeeld toe te passen [10](#page=10).
* **Voorbeeld:** Een kankerpatiënt die zich terugtrekt, angstig is, of gemotiveerd is voor behandeling. Een zwangere vrouw die blij, bang of onzeker is [10](#page=10).
#### 1.4.3 Sociale dimensie
Dit betreft de rol die anderen spelen binnen het sociale systeem van een persoon (gezin, familie, vrienden, werk, school, ziekenhuis). Ruimer gezien omvat het ook sociaaleconomische, maatschappelijke en culturele tendensen [10](#page=10).
* **Voorbeeld:** Een kankerpatiënt die steun krijgt van familie, vrienden of zorgverleners, of juist geïsoleerd leeft. Een zwanger koppel dat terechtkan bij vrienden, familie, artsen of vroedvrouwen [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.4.4 Spirituele dimensie
Deze dimensie betreft de levensbeschouwing en/of religieus functioneren: hoe mensen in het leven staan, zin geven aan hun bestaan, en de ervaren zinvolheid van gebeurtenissen [11](#page=11).
* **Voorbeeld:** Een kankerpatiënt die een existentiële crisis ervaart ("waarom overkomt mij dit?") of juist meer geniet van kleine dingen [11](#page=11).
#### 1.4.5 Interactie
De vier dimensies beïnvloeden elkaar wederzijds. Deze wederzijdse beïnvloeding is de kracht van het holistische mensbeeld in de zorgverlening. Hoe men leeft, voelt, gedrag vertoont en omgaat met stress, evenals de mate van steun en geloof in therapie, beïnvloedt biologische fenomenen zoals gezondheid en ziekte. Omgekeerd hebben deze biologische fenomenen een significante invloed op gevoelens, gedachten, gedrag, sociaal netwerk en zingeving [11](#page=11).
---
# Stromingen in de psychologie en psychotherapie
Dit deel geeft een overzicht van de belangrijkste theoretische stromingen in de psychologie, zoals structuralisme, behaviorisme en psychoanalyse, en behandelt diverse stromingen binnen de psychotherapie [12](#page=12).
### 2.1 Stromingen in de psychologie
De psychologie heeft zich niet rechtlijnig ontwikkeld; vanaf het begin waren er meningsverschillen over onderzoeksonderwerpen en -methoden, wat leidde tot verschillende theoretische onderzoeksscholen. Elke school heeft vanuit een specifiek model het menselijk gedrag bestudeerd, waarbij elk model een deel van de werkelijkheid belicht, vergelijkbaar met het dragen van een specifieke bril. Deze stromingen hebben significant bijgedragen aan de moderne psychologie en beïnvloeden deze nog steeds [12](#page=12).
#### 2.1.1 Structuralisme
Het structuralisme, opgericht door Wundt was de oudste psychologische school. Wundt richtte in 1879 het eerste psychologische laboratorium op. Titchener, een student van Wundt, introduceerde de term 'structuralisme' in Amerika. Het doel was de structuur van de bewuste menselijke ervaring te ontleden in drie hoofdcomponenten: sensaties, beelden en gevoelens. De onderzoeksmethode was introspectie, oftewel het observeren van het eigen bewustzijn. Deze methode bleek echter moeilijk en onbetrouwbaar, waardoor het structuralisme tegen 1920 verdween [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 2.1.2 Functionalisme
Het functionalisme ontstond in Amerika en legde de nadruk op de functies van bewuste ervaring en gedrag. Vragen zoals 'Waarom zijn bepaalde gedragingen ontstaan? Welk doel dienen ze?' stonden centraal. De evolutietheorie van Darwin had hierop grote invloed, wat leidde tot vragen over de evolutionaire geschiedenis van mentale processen en de adaptieve waarde van menselijke eigenschappen. In tegenstelling tot structuralisten, die zich richtten op de inhoud (structuur), waren functionalisten geïnteresseerd in het gebruik (functies) van de menselijke geest. Ze gaven de voorkeur aan praktische problemen en bestudeerden gedrag in natuurlijke contexten. Zij ontwikkelden ook de eerste Amerikaanse intelligentietests voor kinderen [13](#page=13).
#### 2.1.3 Behaviorisme
Het behaviorisme, ook een Amerikaanse stroming, concentreert zich uitsluitend op waarneembaar, extern observeerbaar en meetbaar gedrag. Introspectie werd verworpen als onderzoeksmethode; de voorkeur ging uit naar wetenschappelijk onderzoek in gecontroleerde laboratoriumomstandigheden. Hoewel behavioristen het bestaan van bewustzijn en geest niet ontkenden, beschouwden ze deze als een 'black box' die niet relevant was voor wetenschappelijk onderzoek. John Watson was de eerste behaviorist en pleitte voor de focus op direct observeerbaar gedrag. Hij geloofde dat fundamentele leerprincipes, zoals het S-R (stimulus-respons) schema, gedrag van mens en dier konden verklaren. B.F. Skinner, een student van Watson, breidde deze benadering uit en paste deze toe op willekeurig gedrag, en wordt beschouwd als een radicale behaviorist. Skinner stelde dat gedrag volledig geleerd en bepaald wordt door de omgeving. Een bekende uitspraak van Watson illustreert dit: "Geef mij een dozijn gezonde kinderen en mijn eigen specifieke wereld om hen in op te voeden. Ik garandeer dat ik elk van hen kan trainen tot gelijk welke specialist – arts, advocaat, kunstenaar en zelfs bedelaar en dief – los van zijn talenten, aanleg, neigingen, bekwaamheden, roeping of ras van de voorouders." [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 2.1.4 Gestaltpsychologie
De gestaltpsychologie ontstond in Duitsland als reactie op het structuralisme. Deze stroming verwierp de opvatting dat perceptie een optelsom is van onafhankelijke sensaties. Gestaltpsychologen stelden dat mensen de wereld waarnemen in gehelen of 'Gestalten' (geheel, patroon, organisatie). Centraal staat de stelling: "Het geheel is meer dan de som van de delen, het geheel wordt eerst waargenomen en het waarnemingsbeeld wordt zowel bepaald door het geheel als door zijn afzonderlijke delen." De invloed van gestaltpsychologie is met name sterk in de studie van perceptie, geheugen en denken [14](#page=14).
#### 2.1.5 Psychoanalyse
Sigmund Freud (1856-1939) is de grondlegger van de psychoanalyse, die de nadruk legt op het belang van onbewuste krachten in persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen. De psychoanalyse ontstond in de context van het Victoriaanse tijdperk, met nadruk op uiterlijk fatsoen en het taboe op seksualiteit. Freud was beïnvloed door Darwins evolutietheorie, die de mens als een dier zag, gedreven door instincten, met een bovenlaag van zelfbeheersing. Hij geloofde dat jeugdervaringen cruciaal zijn voor later gedrag, zelfs onbewust. Freud brak met de psychiatrische traditie door te zoeken naar psychische oorzaken van geestesziekten. Hij ontwikkelde een 'talking cure', de basis van moderne psychotherapie. De term psychoanalyse verwijst zowel naar de therapeutische methode als naar de persoonlijkheidstheorie. Hoewel de theorie inzichten bood in persoonlijkheidsontwikkeling, motivatie en abnormaal gedrag, werd ze bekritiseerd vanwege vaagheid en onmeetbaarheid [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 2.1.6 Humanistische psychologie
De humanistische psychologie, ook wel 'derde weg psychologie' genoemd, werd opgericht door Carl Rogers en Abraham Maslow als reactie op de mensvisie van psychoanalyse (driftwezen) en behaviorisme (leermachine). Deze stroming, ontstaan in de jaren 1960, kenmerkt zich door een positieve kijk op de mens, geloof in groeibehoeften en de drang tot zelfactualisatie [16](#page=16).
* **Mensbeeld:** De mens is in beginsel goed, verandert continu, groeit en realiseert creatief zijn mogelijkheden. Een gezonde mens leeft in harmonie met zichzelf en zijn omgeving. De benadering is van binnenuit, met aandacht voor gevoelens en belevingen. Onderzoek richt zich op gezonde mensen in normale toestand [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.1.7 Cognitieve psychologie
Ontstaan rond de jaren 1960 als reactie op het behaviorisme, met als startpunt het boek 'Cognitive Psychology' van U. Neisser. Gemeenschappelijk is het begrippenkader zoals informatieverwerking, input & output, en geheugen [17](#page=17).
* **Uitgangspunten:**
1. De inhoud van de 'black box' (innerlijke toestanden) staat centraal; deze moet onderzocht worden om gedrag te begrijpen [17](#page=17).
2. De cognitieve psychologie wil begrijpen hoe gedrag ontstaat, in tegenstelling tot het behaviorisme dat gedrag wil verklaren [17](#page=17).
3. De mens wordt gezien als een computer die informatie verwerkt [17](#page=17).
4. De mens is een actief en creatief wezen, niet een passief slachtoffer van prikkels of driften [17](#page=17).
5. Er is een onderscheid tussen mensen en dieren, waarbij taal een essentieel menselijk kenmerk is [17](#page=17).
#### 2.1.8 Overzicht van psychologische stromingen
| SCHOOL | ONDERZOEKS- OBJECT | ONDERZOEKS- DOELEN | ONDERZOEKS- METHODEN |
| :----------------- | :--------------------------- | :------------------------------------------------------------ | :---------------------------- |
| STRUCTURALISME | Structuur van bewuste ervaring | Sensaties, beelden en gevoelens | Introspectie |
| FUNCTIONALISME | Functies van mentale processen | Mentale processen bestuderen in hun natuurlijke context | Objectieve maten, introspectie |
| BEHAVIORISME | Uiterlijk waarneembaar gedrag | Beschrijving, verklaring, voorspelling en controle van gedrag | Wetenschappelijke experimenten |
| GESTALTPSYCHOLOGIE | Subjectieve ervaring | Fenomenen van bewuste ervaring in hun geheel begrijpen | Subjectieve rapportering |
| PSYCHOANALYSE | Abnormaal menselijk gedrag | Normale en abnormale persoonlijkheid begrijpen via studie van abnormale gevallen | Vrije associatie, droominterpretatie |
| COGNITIEVE PSYCHOLOGIE | Interne informatieverwerking | Gedrag van de mens begrijpen | Wetenschappelijk onderzoek |
De humanistische psychologie wordt eerder als een filosofische dan een psychologische school beschouwd en is daarom niet opgenomen in dit overzicht [18](#page=18).
### 2.2 Stromingen in de psychotherapie
Psychotherapie is het proces waarbij een hulpverlener een reeks gesprekken voert met een cliënt om emoties of ervaringen beter te verwerken. De methode die gebruikt wordt, hangt af van de specifieke stroming in de psychotherapie. Hoewel de meeste therapieën gemeenschappelijke kenmerken hebben, zoals een therapeutische relatie en een behandelplan, verschillen ze in hun specifieke benaderingen. Dit deel bespreekt gedragstherapie, cognitieve gedragstherapie, systeemtherapie, cliënt-centered therapie en psychoanalytische psychotherapie [19](#page=19).
#### 2.2.1 Gedragstherapie
Gedragstherapie is gebaseerd op de theorieën van het behaviorisme, met het uitgangspunt dat alle gedrag, normaal en abnormaal, is aangeleerd. Abnormaal gedrag ontstaat, blijft bestaan en wordt veranderd door dezelfde leerprocessen als normaal gedrag [20](#page=20).
* **Technieken:** Een veelgebruikte techniek is **systematische desensitisatie**, voornamelijk toegepast bij fobieën. Deze techniek richt zich op het vervangen van de angstrespons door een relaxatierespons, aangezien deze elkaar wederzijds uitsluiten. De procedure verloopt in drie stappen [20](#page=20):
1. **Training in relaxatie:** De cliënt leert zich te ontspannen [20](#page=20).
2. **Opstellen angsthiërarchie:** Angststimuli worden gerangschikt van minst naar meest angstaanjagend [20](#page=20).
3. **Eigenlijke desensitisatieprocedure:** De cliënt wordt geleidelijk geconfronteerd met de angststimuli, beginnend bij de minst angstaanjagende, terwijl hij zich probeert te ontspannen. Als angst optreedt, wordt de cliënt teruggebracht naar de ontspanningsstaat. Dit proces herhaalt zich voor de gehele angsthiërarchie. De desensitisatie kan plaatsvinden in de werkelijkheid of door verbeelding [20](#page=20).
> **Example:** Een vrouw met angst voor tandartsen doorliep een systematische desensitisatie. Ze rangschikte tandartsgerelateerde handelingen op angstniveau, leerde ontspanningstechnieken en werd geleidelijk aan de verschillende situaties blootgesteld terwijl ze zich probeerde te ontspannen. Uiteindelijk kon ze zonder angst een tandartsafspraak maken en de behandeling ondergaan [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 2.2.2 Cognitieve gedragstherapie
Cognitieve gedragstherapie stelt dat leerprocessen onvoldoende zijn om al het gedrag te veranderen; de onderliggende cognities (gedachten) moeten ook veranderd worden. Therapeuten richten zich op onaangepaste, disfunctionele, negatieve gedachten en leren de cliënt meer aangepaste, functionele, positieve gedachten aan. Dit leidt tot het verdwijnen van problematisch gedrag en/of het ontstaan van gezond gedrag [22](#page=22).
* **Technieken:** Centraal staat de **Rationeel-Emotieve Therapie (RET)**, ontwikkeld door Albert Ellis. Deze therapie gaat uit van de veronderstelling dat veel mensen onrealistische en perfectionistische overtuigingen hebben die leiden tot irrationeel gedrag en een gevoel van mislukking [22](#page=22).
> **Example:** Iemand die overtuigd is dat ‘iedereen hem/haar moet liefhebben’, zal kritiek als een falen ervaren en zijn gedrag volledig afstemmen op de verwachtingen van anderen, wat vaak tot mislukking leidt en gevoelens van besluiteloosheid en vervreemding veroorzaakt [22](#page=22) [23](#page=23).
Een RET-therapeut bevraagt irrationele uitspraken om de overtuigingen realistischer te maken [23](#page=23).
#### 2.2.3 Systeemtherapie
De kernidee van systeemtherapie, beïnvloed door gestaltpsychologie ("het geheel is meer dan de som van de delen"), is dat klachten, problemen en conflicten van individuen alleen begrepen en behandeld kunnen worden binnen het geheel van interpersoonlijke relaties waarvan het individu deel uitmaakt. Een systeem is een samenhangend geheel waarin elementen elkaar wederzijds beïnvloeden [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Kenmerken:** Elk individu maakt deel uit van diverse systemen (gezin, familie, vriendenkring, etc.), waarin voortdurend wederzijdse beïnvloeding plaatsvindt [24](#page=24).
* **Technieken:** Alle leden van het gezin worden betrokken bij de therapie, soms aangevuld met leden uit andere relevante systemen. Kinderen en jongeren worden individueel, met hun ouders of als gezin uitgenodigd [24](#page=24).
> **Example:** Een geschetste situatie van gezinshereniging toont hoe conflicten tussen vader en zoon, de loyaliteit van de moeder en de problemen van het jongste kind onderling verbonden zijn binnen het familiesysteem [23](#page=23).
#### 2.2.4 Humanistische therapie / cliënt-centered therapie
Cliënt-centered therapie, voortgekomen uit het werk van Carl Rogers, werd ontwikkeld als alternatief voor de psychoanalyse en wordt beschouwd als een humanistische therapie vanwege de nadruk op het potentieel voor het goede in de cliënt. Het wordt ook wel niet-directief genoemd, omdat de cliënt verantwoordelijk wordt gehouden voor de oplossing van het probleem. De focus ligt op het gezichtspunt en de subjectieve ervaring van de cliënt, waarbij de therapeut fungeert als een 'spiegel'. Rogers geloofde dat mensen van nature goed zijn en zich vanzelf ontplooien, tenzij de omgeving dit verhindert [25](#page=25).
* **Kenmerken:** De therapeut creëert gunstige voorwaarden voor zelfontplooiing door een grondhouding van echtheid, empathie en onvoorwaardelijke aanvaarding [26](#page=26).
* **Echtheid (Congruentie):** De therapeut is oprecht en congruent (overeenstemming tussen gevoel en uiting) [26](#page=26).
* **Empathie:** Het vermogen om zich in de cliënt te verplaatsen zonder te oordelen [26](#page=26).
* **Onvoorwaardelijke aanvaarding en respect:** Vertrouwen in de mogelijkheden van de cliënt, onbevooroordeeld en onbevangen tegemoet treden [26](#page=26).
Wanneer deze drie kenmerken aanwezig zijn, spreekt men van 'ontvankelijkheid' [26](#page=26).
#### 2.2.5 Psychoanalytische psychotherapie
Psychoanalytische psychotherapie ontwikkelde zich parallel aan de Freudiaanse theorie. De patiënt praat met de therapeut over het leven, waarbij onbewuste conflicten vrijkomen en door de therapeut geïnterpreteerd worden. Het doel is om onbewuste conflicten bloot te leggen, waardoor de persoon vrijkomt van verdrongen problematiek en efficiënter kan omgaan met de omgeving [28](#page=28).
* **Kenmerken:** Abnormaal gedrag wordt gezien als een symptoom van een onopgelost onbewust conflict. In een traditionele setting ligt de cliënt op een sofa en praat over dromen en vroegere relaties, terwijl de therapeut luistert. Hedendaagse procedures kunnen variëren. De therapie is langdurig en intensief, gericht op bredere problematieken zoals depressies, onvrede met relaties en vage angstgevoelens [28](#page=28).
* **Technieken:** De belangrijkste techniek is **vrije associatie**, waarbij de cliënt wordt aangemoedigd om zijn gedachten de vrije loop te laten, ongeacht hoe onbelangrijk, zinloos of schaamtevol ze lijken. Dit omzeilt afweermechanismen en maakt onbewuste elementen toegankelijk [28](#page=28).
> **Example:** Een vrouw met depressie na een scheiding onderzoekt haar verleden, inclusief de zorg voor haar gezin en tweede-generatie problematiek, om zo te begrijpen waarom ze haar eigen behoeften zo lang negeerde en hoe ze dit in de toekomst anders kan doen [27](#page=27) [28](#page=28).
---
# Leerprocessen en cognitie
3. Leerprocessen en cognitie
Dit deel verkent het concept van leren, inclusief klassieke en operante conditionering, sociale leertheorie (model-leren) en de rol van cognitieve schema's bij informatieverwerking.
### 3.1 Inleiding tot leren
Leren speelt een centrale rol in het verklaren van menselijk gedrag, waarbij het behaviorisme stelt dat al het gedrag aangeleerd wordt of kan worden. Dit hoofdstuk behandelt de definitie van leren, klassieke en operante conditionering, en kort shaping en modeling [29](#page=29).
### 3.2 Aangeboren gedrag versus aangeleerd gedrag
Menselijk gedrag is een product van zowel biologische (nature) als omgevingsfactoren (nurture). Aangeboren gedragsmogelijkheden, zoals ademhalen en huilen bij een pasgeboren kind, ontwikkelen zich verder door leren en interactie met de omgeving, wat leidt tot "instrumenteel huilen" [29](#page=29).
#### 3.2.1 Instinct
Instincten zijn universele, complexe handelingen die bij alle individuen van een soort voorkomen en worden uitgelokt door specifieke externe prikkels. Ze zijn aangeboren en bevorderen de overlevingskansen. Voorbeelden zijn het oprollen van een egel bij dreiging en de natuurlijke onderzoeksgedragingen van moeders jegens hun pasgeboren baby's [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 3.2.2 Reflexen
Reflexen zijn eenvoudige, mechanische, aangeboren reacties op een prikkel, die zich onttrekken aan de wil en waar men zich pas achteraf bewust van wordt. Een voorbeeld is de kniepeesreflex, waarbij de reactie voorafgaat aan het bewustzijn van de pijn. Reflexen spelen een rol in klassieke conditionering [30](#page=30).
#### 3.2.3 Rijping
Rijping omvat organische en structurele veranderingen in het lichaam die bepalen wanneer gedragsmogelijkheden beïnvloedbaar zijn door leerprocessen. Gedrag zoals lopen, zindelijkheid of veters strikken, is pas mogelijk wanneer de bijbehorende fysieke capaciteiten gerijpt zijn [30](#page=30) [31](#page=31).
### 3.3 Leren
Leren kan gedefinieerd worden als de capaciteit om iets te doen waar men voorheen niet toe in staat was. Kenmerken van leren zijn [31](#page=31):
* Een relatief permanente gedragsverandering [31](#page=31).
* Productie van nieuwe gedragsmogelijkheden, zichtbaar of onzichtbaar [31](#page=31).
* Invloed van beloning of straf op het vertonen van gedrag [31](#page=31).
* De rol van oefening in het uitbreiden en vervolmaken van gedragsmogelijkheden [31](#page=31).
Centraal in leermechanismen zoals klassieke en operante conditionering staan de begrippen stimulus (prikkel) en respons (reactie). Een stimulus is alles wat invloed heeft op ons organisme. Een respons is het gedrag of de reactie die door de stimulus wordt uitgelokt [31](#page=31).
### 3.4 Klassieke conditionering
Klassieke conditionering, ontdekt door Ivan Pavlov, is een leervorm waarbij een neutrale stimulus geassocieerd wordt met een ongeconditioneerde stimulus om een geconditioneerde respons op te wekken [32](#page=32).
#### 3.4.1 Het experiment van Pavlov
Pavlov onderzocht de spijsvertering bij honden en ontdekte dat speekselvorming (ongeconditioneerde respons) niet alleen werd uitgelokt door voedsel in de mond (ongeconditioneerde stimulus), maar ook door prikkels die daarmee geassocieerd werden, zoals een belsignaal [32](#page=32).
* **Fase 1 (ongeconditioneerd):** Voedsel (ongeconditioneerde stimulus) → Speekselvorming (ongeconditioneerde respons). Een belsignaal was neutraal [32](#page=32).
* **Fase 2 (associatie):** Belsignaal + Voedsel → Speekselvorming. Het belsignaal wordt gekoppeld aan de ongeconditioneerde stimulus [32](#page=32).
* **Fase 3 (geconditioneerd):** Belsignaal (geconditioneerde stimulus) → Speekselvorming (geconditioneerde respons). De hond reageert op het belsignaal, ook zonder voedsel [32](#page=32).
Dit proces kan ook bij mensen voorkomen, zoals de zuigreflex bij een baby die getriggerd kan worden door het zien van de moeder of fles [33](#page=33).
#### 3.4.2 Little Albert
J.B. Watson toonde aan dat menselijke angstreacties geconditioneerd kunnen worden. Little Albert, die geen angst had voor witte ratten, ontwikkelde een fobie nadat het zien van een rat systematisch werd gecombineerd met een hard geluid. Alleen de rat veroorzaakte vervolgens angst [34](#page=34).
#### 3.4.3 Kenmerken van de klassieke conditionering
De klassieke conditionering kent vier belangrijke kenmerken:
* **Stimulusgeneralisatie:** De geconditioneerde respons wordt uitgelokt door stimuli die lijken op de oorspronkelijke geconditioneerde stimulus. Dit kan nuttig zijn, maar ook leiden tot een bredere verspreiding van probleemreacties, zoals bij Little Albert [34](#page=34).
* **Stimulusdiscriminatie:** Het leren om niet te reageren op stimuli die lijken op de oorspronkelijke geconditioneerde stimulus, wat de prikkelgeneralisatie remt [35](#page=35).
* **Bekrachtiging:** De oorspronkelijke, ongeconditioneerde stimulus is essentieel voor het ontstaan van de geconditioneerde relatie. Bekrachtiging moet gelijktijdig of vlak na de te conditioneren stimulus plaatsvinden [35](#page=35).
* **Extinctie en spontaan herstel:**
* **Extinctie:** De geconditioneerde respons verdwijnt geleidelijk wanneer de geconditioneerde stimulus herhaaldelijk wordt aangeboden zonder de ongeconditioneerde stimulus [36](#page=36).
* **Spontaan herstel:** Een uitgedoofde geconditioneerde respons kan weer optreden na een pauze, en wordt doorgaans sneller opnieuw aangeleerd [36](#page=36).
### 3.5 Operante conditionering
Operante conditionering verklaart hoe gedrag wordt aangeleerd op basis van de consequenties ervan op de omgeving. Dit leerproces bouwt niet voort op bestaande reflexen, maar op gedrag dat reeds tot de mogelijkheden behoort en wordt gevormd door beloning of straf [36](#page=36).
#### 3.5.1 Skinnerbox
B.F. Skinner ontwikkelde de Skinnerbox, een experimentele kooi waarin dieren door hun handelingen (bijvoorbeeld drukken op een hendel) beloningen konden verkrijgen. Skinner stelde dat dezelfde mechanismen voor gedragsverklaring gelden voor mensen als voor dieren [37](#page=37).
#### 3.5.2 Kenmerken van de operante conditionering
De operante conditionering kent dezelfde vier kenmerken als de klassieke conditionering, met een focus op de associatie tussen gedrag en de gevolgen ervan [37](#page=37).
* **Stimulusgeneralisatie:** Aangeleerd gedrag wordt ook in vergelijkbare situaties vertoond. Beloning bevordert generalisatie, terwijl geen beloning of bestraffing dit tegenwerkt [38](#page=38).
* **Stimulusdiscriminatie:** Leren om bepaald gedrag alleen te vertonen in de aanwezigheid van stimuli die leiden tot een beloning [38](#page=38).
* **Bekrachtiging:** Vondt plaats na het gedrag en moet de associatie tussen gedrag en gevolg mogelijk maken. Er zijn vier soorten bekrachtiging [39](#page=39):
* **Positieve beloning:** Toedienen van iets plezierigs, verhoogt gedrag [39](#page=39).
* **Negatieve beloning:** Wegnemen van iets vervelends, verhoogt gedrag [39](#page=39).
* **Positieve straf:** Toedienen van iets vervelends, verlaagt gedrag [39](#page=39).
* **Negatieve straf:** Wegnemen van iets plezierigs, verlaagt gedrag [39](#page=39).
Bekrachtiging kan bewust of toevallig zijn, zoals bij bijgeloof [39](#page=39).
| | Iets plezierigs | Iets vervelends |
| :------------------ | :-------------: | :-------------: |
| Het toedienen van | Positieve beloning | Positieve straf |
| Het wegnemen van | Negatieve beloning | Negatieve straf |
* **Extinctie:** Gedrag dooft uit wanneer het niet langer gewenste effecten teweegbrengt, omdat de beloning wegvalt. Dit verschilt van straf, dat gedrag ook stopt. Negeren van ongewenst gedrag is een vorm van extinctie [40](#page=40).
#### 3.5.3 Verschillen tussen klassieke en operante conditionering
| Kenmerk | Klassieke conditionering | Operante conditionering |
| :--------------------------- | :------------------------------------------------------ | :--------------------------------------------------------- |
| Basis | Bouwt voort op een reflex | Gedrag zit al in het repertoire |
| Betreft | Leren van gevoelens | Leren van handelingen |
| Associatie | Tussen twee stimuli | Tussen gedrag en het gevolg van gedrag |
| Rol van lerende | Passief | Actief |
| Bekrachtiging | Lokt gedrag uit, voorafgaand aan gedrag | Volgt op gedrag, is een effect van gedrag |
| **Bron:** | | | [40](#page=40).
#### 3.5.4 Aangeleerde hulpeloosheid
Aangeleerde hulpeloosheid is het onvermogen om te leren hoe aan een negatieve stimulus te ontsnappen of deze te vermijden, na herhaaldelijk te zijn blootgesteld aan een onvermijdelijke negatieve situatie (#page=40, 41). Dit resulteert in apathie en passiviteit [40](#page=40) [41](#page=41).
### 3.6 Shaping
Shaping is een techniek binnen de operante conditionering waarbij gedrag dat in de richting van het gewenste gedrag gaat, stapsgewijs wordt beloond. De eisen voor beloning worden geleidelijk opgevoerd om complex gedrag aan te leren. Een voorbeeld is het aanleren van praten bij kinderen, waarbij klanken die lijken op woorden eerst worden beloond [41](#page=41).
### 3.7 In de praktijk: Straffen of belonen?
De discussie over straffen versus belonen in hulpverlening en opvoeding is complex. Belangrijke overwegingen voor straffen zijn [42](#page=42):
* Effectiviteit bij aanwezige alternatieve, beloonbare gedragingen en duidelijkheid over waarvoor gestraft wordt [42](#page=42).
* Onmiddellijke opvolging van het gedrag [42](#page=42).
* De sterkte van de straf bepaalt het effect, wat ethische problemen kan opleveren [42](#page=42).
* Straffen werkt het best bij consequent bestraffen van al het verkeerde gedrag, wat in de praktijk lastig is [42](#page=42).
* Zwakke straffen zijn tijdelijk en kunnen zelfs belonend werken (via aandacht); de straf moet zwaarder wegen dan het voordeel van het verboden gedrag [42](#page=42).
* Men leert ook hoe te straffen door het observeren van modellen [42](#page=42).
* Publiekelijk straffen werkt negatief [42](#page=42).
* Straffen moeten worden uitgelegd [42](#page=42).
* Straffen vanuit boosheid of machteloosheid zijn contraproductief [42](#page=42).
* Straffen kunnen leiden tot het mijden van de omgeving waarin gestraft werd [43](#page=43).
Straffen kan nuttig zijn, maar vereist voorzichtigheid. Vaak straffen om onduidelijke redenen kan leiden tot angst, weinig zelfvertrouwen, of gewenning aan straf. Het negeren van ongewenst gedrag heeft vaak de voorkeur boven straffen [43](#page=43).
### 4. Leren en cognitie
De behavioristische visie op leren bleek beperkt voor het verklaren van complex menselijk gedrag. De "black box" van cognitieve processen (waarnemen, denken, geheugen) werd geopend om gedrag beter te begrijpen [44](#page=44).
#### 4.2 De sociale leertheorie: model-leren
De sociale leertheorie, ontwikkeld door Albert Bandura, stelt dat mensen leren door het observeren en imiteren van modellen, zonder directe beloning of straf. Dit wordt ook wel modeling, imitatie- of observationeel leren genoemd [44](#page=44).
##### 4.2.1 Model-leren en agressie
Bandura's Bobo-doll experiment toonde aan dat kinderen die een agressief model zagen worden beloond, zelf agressiever reageerden dan kinderen die een gestraft model zagen. Het zien van de consequenties voor een model heeft vergelijkbare effecten als wanneer men zelf wordt beloond of gestraft [45](#page=45).
##### 4.2.2 Model-leren en sociale beïnvloeding
Mensen beïnvloeden elkaar en baseren zich op het oordeel van anderen, vooral in onduidelijke situaties [46](#page=46).
##### 4.2.3 Model-leren en eten/drinken
Cultuurgebonden smaakvoorkeuren, alcoholgebruik onder studenten, en de neiging om meer te eten als anderen meedoen, zijn voorbeelden van hoe modeling samen met klassieke en operante conditionering leidt tot specifiek eet- en drinkgedrag [46](#page=46).
#### 4.3 Cognitief schema
Informatie wordt niet als losse feiten opgeslagen, maar in de vorm van samenhangende "kennispakketjes" of cognitieve schema's. Een cognitief schema is een innerlijke representatie van kennis over een deel van de werkelijkheid. Schema's worden gedurende het leven aangeleerd en kunnen worden aangepast door nieuwe ervaringen. De inhoud van schema's is persoonlijk en afhankelijk van ervaringen, gevoelens, wensen en culturele achtergrond [46](#page=46) [47](#page=47).
---
# Waarneming, motivatie en emotie
Waarneming, motivatie en emotie zijn fundamentele psychologische processen die ons begrip van de wereld en ons gedrag sturen.
### 4.1 Waarneming
Waarneming is het proces waarbij zintuiglijke informatie wordt opgenomen, geïnterpreteerd en betekenis krijgt. Het is essentieel voor ons overleven en dagelijks functioneren, zowel voor informatie uit de buitenwereld als uit ons eigen lichaam [48](#page=48).
#### 4.1.1 Gewaarworden versus waarnemen
* **Gewaarworden:** Dit is het initiële proces waarbij zintuigen (zien, horen, ruiken, proeven, tasten) informatie uit de omgeving opvangen. Deze informatie bestaat uit prikkels zoals elektromagnetische golven (licht), geluidsgolven, drukverschillen of chemische stoffen [48](#page=48).
* **Waarnemen:** Dit is de tweede stap in het proces, die plaatsvindt in de hersenen. Het omvat de interpretatie en betekenisgeving van de gewaarwordingen, waardoor de buitenwereld betekenisvol wordt. Een waarneming is dus een betekenisvol geheel [48](#page=48) [49](#page=49).
#### 4.1.2 Onze zintuigen
De mens beschikt over diverse gespecialiseerde zintuigen:
* **Visuele perceptie (kijken):** De ogen zijn ons belangrijkste zintuig, cruciaal voor het schatten van afstand en diepte. Mensen nemen golflengten waar tussen 380 en 770 nm (violet tot rood) [49](#page=49).
* **Auditieve perceptie (horen):** Het gehoor vangt mechanische trillingen (geluidsgolven) op. Geluid wordt gedefinieerd door frequentie (Hertz, Hz) en luidheid (decibel, dB). Het menselijke bereik ligt tussen 20 en 20.000 Hz. De geluidsdrempel is 0 dB, gefluister ongeveer 20-30 dB, een gesprek rond 60 dB en de pijngrens rond 130 dB. Langdurige blootstelling aan 90 dB kan gehoorbeschadiging veroorzaken [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Tactiele perceptie (tast):** De huid is het grootste zintuig en registreert tast, warmte, koude en pijn via aparte receptoren [50](#page=50).
* **Smaak (olfactorische perceptie):** Dit is een complex samenspel tussen mond en neus, gebaseerd op chemische stoffen. De vier basissmaken zijn zout, zoet, zuur en bitter. Smaakvoorkeur wordt beïnvloed door leerervaringen [50](#page=50).
* **Reuk (olfactorische perceptie):** Geuren beïnvloeden ons psychisch leven en spelen een rol bij voedselherkenning en -inname. Ook bij de moeder-kindbinding speelt de geur een belangrijke rol [51](#page=51).
#### 4.1.3 Kenmerken van waarnemen
Het waarnemingsproces kent drie samenhangende kenmerken:
* **Adaptatie:** We nemen voornamelijk veranderingen in prikkelsterkte waar, niet de prikkelsterkte zelf. Ons lichaam past zich aan constante prikkels aan, waardoor deze minder opvallen [51](#page=51).
* **Relativiteit:** Waarneming is niet absoluut, maar relatief. We nemen verhoudingen waar tussen stimuli. Een stimulus kan bijvoorbeeld anders worden waargenomen afhankelijk van een andere stimulus waarmee het wordt vergeleken [52](#page=52).
* **Selectie:** Omdat er een overvloed aan prikkels is, vindt er selectie plaats op verschillende niveaus: bij de zintuigen, door adaptatie, en door kenmerken van de waarnemer (motivatie, emotie) [52](#page=52).
> **Tip:** Wat we waarnemen is slechts een beperkt deel van de werkelijkheid [52](#page=52).
#### 4.1.4 Factoren die het waarnemen beïnvloeden
Verschillende factoren beïnvloeden wat we waarnemen:
* **Aandacht:** Om iets waar te nemen, is aandacht nodig, die zowel actief (bewuste keuze) als passief (evolutie) kan zijn. Aandacht is selectief en beperkt [53](#page=53).
* **Motivatie en emotie:** De aanwezige motivatie en emoties beïnvloeden de mate van aandacht en de interpretatie van stimuli. Bijvoorbeeld, iemand die verliefd is, focust op positieve eigenschappen, en iemand die bang is voor honden, neemt elke hond waar. Dit wordt geïllustreerd door ambigue figuren die verschillend worden waargenomen afhankelijk van de gemoedstoestand [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Rorschach-inktvlekkentest:** Een voorbeeld waarbij betekenisloze stimuli (inktvlekken) worden geïnterpreteerd op basis van persoonlijkheid, emoties en motivaties [54](#page=54).
* **Organisatie (Gestaltpsychologie):** Waarneming ordent prikkels tot samenhangende gehelen. Belangrijke principes zijn [54](#page=54):
* Het geheel is meer dan de som van de delen [55](#page=55).
* Figuur en achtergrond: prikkels worden spontaan ingedeeld in een welomschreven figuur en een achtergrond [55](#page=55).
* Wet van nabijheid: dichtbij gelegen elementen worden als bij elkaar horend waargenomen [56](#page=56).
* Wet van overeenkomst/gelijkheid: gelijksoortige elementen (kleur, vorm, beweging) worden als een geheel waargenomen [56](#page=56).
* Wet van geslotenheid: gesloten vormen worden eerder als geheel waargenomen, en onvolledige vormen worden aangevuld [57](#page=57).
* **Illusies:** Situaties waarin onze waarneming fouten maakt [57](#page=57).
* **Geometrische illusies:** Verschillende afbeeldingen (Ponzo, Poggendorf, Müller-Lyer, Zöllner, Titchener cirkels) waarbij lijnen of objecten anders worden waargenomen qua lengte, positie of grootte dan ze werkelijk zijn. Deze illusies worden verklaard door contextfactoren en leerprocessen die diepte of perspectief suggereren [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Subjectieve contouren:** De waarneming van contouren waar er feitelijk geen zijn, door de organisatie van figuur en achtergrond [58](#page=58).
* **Onmogelijke figuren:** Tweedimensionale figuren die in de werkelijkheid onmogelijk zijn als driedimensionaal object [59](#page=59).
* **Leren:** Zowel aangeboren als aangeleerde processen beïnvloeden waarneming. Perceptuele constanties (grootte- en vormconstantie) zijn hier voorbeelden van, die al vroeg in het leven aanwezig zijn maar ook cultureel kunnen verschillen [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Vroegere ervaring, gewoonte, verwachting en context:** Deze factoren sturen onze interpretatie van stimuli. Gewoontes, zoals duwen of trekken bij deuren, en verwachtingen, zoals bij de voorbeelden van het gooien met een propje papier of het eten op vaste tijden, beïnvloeden onze waarneming en gedrag [60](#page=60) [61](#page=61).
### 4.2 Motivatie
Motivatie verklaart het "waarom" achter menselijk gedrag; het zijn de drijfveren, redenen en behoeften die gedrag sturen. Motivatie is niet direct zichtbaar, maar kan worden afgeleid uit doelgericht gedrag (ontstaan, richting, intensiteit, duur). Het ontstaat uit de interactie tussen persoonlijke en omgevingskenmerken [62](#page=62).
#### 4.2.1 Doelgerichtheid van gedrag
Gemotiveerd gedrag is doelgericht en kan worden onderverdeeld in vier typen:
* **Vermijdingsgedrag:** Gericht op het vermijden van onlust of spanning [63](#page=63).
* Actief vermijdingsgedrag: Actief handelen om onlust te vermijden (bv. studeren om falen te voorkomen) [63](#page=63).
* Passief vermijdingsgedrag: Nalaten van gedrag om onlust te vermijden (bv. niet studeren om falen op het examen te vermijden) [63](#page=63).
* **Toenaderingsgedrag:** Gericht op het verkrijgen van lust of positieve doelen [63](#page=63).
* Nieuw doel nastreven: Streven naar een nieuw doel (bv. studeren voor een diploma) [63](#page=63).
* Behoud nastreven: Streven naar het behoud van wat men al heeft (bv. goede stagebeoordelingen behouden) [63](#page=63).
> **Let op:** De motivatie of doelgerichtheid zegt niets over het uiteindelijke resultaat van het gedrag [63](#page=63).
#### 4.2.2 Motivatietheorieën
* **Behoeftepiramide van Maslow:** Maslow ordende menselijke motieven hiërarchisch in vijf niveaus. Een hogere behoefte wordt pas actief als lagere behoeften zijn bevredigd [64](#page=64).
1. **Primaire biologische behoeften:** Fysiologische overlevingsbehoeften (eten, drinken, zuurstof) [64](#page=64).
2. **Veiligheidsbehoeften en bestaanszekerheid:** Behoefte aan koestering, warmte, liefde, regelmaat, orde en stabiliteit. Basisvertrouwen is hier cruciaal [64](#page=64) [65](#page=65).
3. **Sociale behoeften:** Behoefte aan liefde, ergens bij horen en een band met anderen, met name leeftijdsgenoten [65](#page=65).
4. **Behoefte aan erkenning en waardering:** Zowel zelfwaardering (zelfvertrouwen, onafhankelijkheid) als waardering door anderen (respect, erkenning, status) [65](#page=65) [66](#page=66).
5. **Behoefte aan zelfverwerkelijking:** Het verlangen tot volledige ontplooiing van eigen potentiële mogelijkheden [66](#page=66).
* De eerste vier behoeften zijn **deficiëntiebehoeften** (gericht op tekorten, bevrediging van buitenaf) [66](#page=66).
* De vijfde behoefte is een **groeibehoefte** (gewenst, plezierig, motiveert tot meer uitdagingen, meer van binnenuit bepaald) [66](#page=66).
* **Kritiek op Maslow:** De hiërarchische ordening is niet aangetoond, behoeften blijven belangrijk na bevrediging, bevrediging van lagere behoeften leidt niet automatisch tot hogere, behoeften op verschillende niveaus kunnen tegelijkertijd bestaan, en omgevingsfactoren spelen een rol [66](#page=66).
* **Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan):** Benadrukt het belang van intrinsieke motivatie (sterker en duurzamer dan extrinsieke). Intrinsieke motivatie ontstaat wanneer aan drie psychologische basisbehoeften is voldaan [67](#page=67):
* **Competentie:** De behoefte om zich bekwaam te voelen [67](#page=67).
* **Autonomie:** De behoefte om zelf keuzes te maken en zelfstandig te handelen [67](#page=67).
* **Verbondenheid:** De behoefte om geaccepteerd en gewaardeerd te worden door anderen [67](#page=67).
#### 4.2.3 Motivationele processen
* **Intrinsieke en extrinsieke motivatie:**
* **Intrinsieke motivatie:** Het doel van het gedrag ligt in de activiteit zelf; men doet iets omdat men het graag doet of er kennis/vaardigheid wil verwerven [67](#page=67).
* **Extrinsieke motivatie:** Het doel van het gedrag ligt in de gevolgen (beloning of straf); men doet iets om iets anders te verkrijgen [67](#page=67).
* **Algemeen aangenomen:** Extrinsieke beloningen kunnen intrinsieke motivatie verminderen. In de praktijk zijn beide vaak aanwezig. Extrinsiek gemotiveerd gedrag verdwijnt sneller dan intrinsiek gemotiveerd gedrag [68](#page=68).
* **(Causale) attributietheorie:** Beschrijft hoe we oorzaken toeschrijven aan succes of mislukking. Attributies hebben drie dimensies [68](#page=68):
* **Locus of control:** Intern (eigen inspanning) of extern (andere personen, situatie) [68](#page=68).
* **Mate van stabiliteit:** Stabiel (bv. intelligentie) of variabel (bv. inzet) [68](#page=68).
* **Mate van controleerbaarheid:** Controleerbaar of oncontroleerbaar [69](#page=69).
* **Opvallend:** Succes wordt vaak intern toegeschreven, falen extern. Bij anderen is dit omgekeerd [69](#page=69).
### 4.3 Emotie
Emoties zijn positieve of negatieve gevoelens die ons gedrag kleuren, onze persoonlijkheid beïnvloeden en een belangrijke boodschapwaarde hebben. Ze zijn nauw verbonden met motivatie en persoonlijkheid [70](#page=70).
#### 4.3.1 Begrip ‘emoties’
Het woord 'emotie' stamt af van het Latijnse 'movere' (bewegen, roeren). Emoties brengen iets in beweging en uiten wat een persoon beleeft. Een emotie bestaat uit [70](#page=70):
* **Lichamelijke uiting/expressie:** Herkenbaar aan gedrag (bv. wenen, zweten) [70](#page=70) [71](#page=71).
* **Aanleiding/impressie:** Een gebeurtenis of gedachte die de emotie oproept [71](#page=71).
* **Fysiologische en psychologische processen:** Verhoogde activiteit van het centrale zenuwstelsel, waaronder cognitieve (gedachten), affectieve (gevoelens) en conatieve (gedragsintenties) componenten [71](#page=71).
#### 4.3.2 Soorten emoties
* **Primaire/universele emoties (basisemoties):** Universeel erkend en geuit, deels erfelijk bepaald. Dit zijn angst, verbazing, verdriet, walging, woede, verwachting, plezier en aanvaarding [71](#page=71).
* **Secundaire/sociale emoties:** Sterk beïnvloed door leerervaringen en cultuur (bv. jaloezie, schaamte, trots) [71](#page=71).
#### 4.3.3 Onderscheid tussen emotie, stemming en temperament
* **Emotie:** Kort van duur, met een precieze aanleiding (bv. blij zijn met goede punten) [72](#page=72).
* **Stemming:** Duurt langer, minder specifieke aanleiding (bv. de hele dag opgewekt rondlopen) [72](#page=72).
* **Temperament:** Aangeboren reactiepatroon dat het gedrag bepaalt en grotendeels onveranderd blijft (bv. altijd optimistisch zijn) [72](#page=72).
#### 4.3.4 Functies van emoties
Emoties zijn essentieel voor communicatie en overleving. Ze hebben meerdere functies [72](#page=72) [73](#page=73):
* **Waarschuwingsfunctie:** Signaleren gevaar of dat er iets misgaat, zodat we aandacht besteden aan een situatie [73](#page=73).
* **Aanpassingsfunctie:** Zetten aan tot handelen, bereiden voor op gepaste acties en helpen bij het onthouden van ervaringen voor toekomstig gedrag [73](#page=73).
* **Communicatieve functie:** Verbinding met anderen, uitdrukking van innerlijke toestand, en beïnvloeding van medemensen [73](#page=73).
---
# Persoonlijkheid en ontwikkeling
Dit deel definieert persoonlijkheid, bespreekt Freuds theorie over de structuur en ontwikkeling van de persoonlijkheid, en introduceert de 'Big Five' persoonlijkheidstrekken.
### 5.1 Begripsomschrijving persoonlijkheid
Persoonlijkheid verwijst naar de kenmerken van een persoon die stabiele gedragspatronen veroorzaken en die een optelsom zijn van fysieke en psychologische eigenschappen die het individu onderscheiden van anderen. Deze kenmerken zijn over het algemeen stabiel door de tijd heen en in verschillende situaties, hoewel geleidelijke verandering mogelijk is [74](#page=74).
> **Tip:** Denk bij persoonlijkheid aan een combinatie van iemands unieke eigenschappen die relatief constant blijven, zowel qua gedrag als qua innerlijke beleving, en waarmee die persoon zich van anderen onderscheidt.
### 5.2 Freuds theorie over de persoonlijkheid
Freuds theorie onderscheidt drie bewustzijnsniveaus: het bewuste, het voorbewuste en het onbewuste. De structuur van de persoonlijkheid bestaat volgens Freud uit het Es, het Ich en het Über-Ich [75](#page=75).
#### 5.2.1 Bewustzijnsniveaus
* **Bewuste:** Bevat gedachten, gevoelens, gedragingen en motieven waar we op dit moment bewust van zijn. De inhoud verandert snel [75](#page=75).
* **Voorbewuste:** Bevat herinneringen, beelden en ideeën die met mentale inspanning naar het bewuste kunnen worden opgeroepen [75](#page=75).
* **Onbewuste:** Bevat gedachten, gevoelens en motivaties waar we ons niet bewust van zijn, maar die wel ons gedrag en welbevinden beïnvloeden; vaak verdrongen wegens de angst die bewustwording zou veroorzaken [75](#page=75).
#### 5.2.2 Structuur van de persoonlijkheid
* **Het Es (Id):** De meest primitieve kern van de persoonlijkheid, bron van psychische energie en driften. Het werkt volgens het lustprincipe, gericht op onmiddellijke bevrediging en het vermijden van spanning en pijn. Het Es bestaat uit twee driften [75](#page=75):
* **Eros (levensdrift):** Gericht op het voortzetten van het leven, zelfbehoud en de soort. De psychische variant hiervan is seksualiteit [76](#page=76).
* **Thanatos (doodsdrift/destructiedrift):** Gericht op vernietiging en destructie. De psychische variant hiervan is agressie [76](#page=76).
* Bij de geboorte is een kind enkel uitgerust met het Es, dat gedomineerd wordt door het lustprincipe [76](#page=76).
* **Het Ich (Ego):** Ontwikkelt zich uit het Es om de behoeften van het Es te bevredigen in de realiteit. Het Ich werkt volgens het realiteitsprincipe, verkent de buitenwereld en zoekt naar manieren om driften te bevredigen. Het Ich is de uitvoerende macht en bemiddelaar tussen het Es, het Über-Ich en de buitenwereld. Een evenwichtig Ich staat centraal voor een goed aangepast individu [76](#page=76).
* **Het Über-Ich (super-ego):** Vertegenwoordigt geïnternaliseerde ouderlijke, maatschappelijke, morele en ethische waarden en normen. Het beheerst impulsen die de maatschappelijke stabiliteit in gevaar kunnen brengen. Conflicten tussen het Ich en het Über-Ich kunnen leiden tot gewetensproblemen [76](#page=76) [77](#page=77).
> **Opdracht:** Omschrijf de persoonlijkheid van iemand bij wie het Es overheerst (gericht op onmiddellijke bevrediging, impulsief, egoïstisch). Omschrijf de persoonlijkheid van iemand bij wie het Über-Ich overheerst (overmatig streng voor zichzelf en anderen, preuts, angstig voor overtreding van regels).
#### 5.2.3 Angst en afweer
Als het Ich er niet in slaagt conflicten tussen Es, buitenwereld en Über-Ich op te lossen, kan angst ontstaan. Het Ich gebruikt dan onbewuste afweermechanismen om spanning en angst te vermijden of te verdringen. Afweermechanismen zorgen voor tijdelijk evenwicht, maar lossen het onderliggende probleem niet op [77](#page=77).
**Soorten afweermechanismen:**
* **Verdringing:** Het naar het onbewuste wegdrukken van onaanvaardbare gedachten, gevoelens of herinneringen. Deze kunnen echter actief blijven en het bewuste leven beïnvloeden [77](#page=77) [78](#page=78).
* **Voorbeeld:** Een langdurig verdrongen woede leidt tot een plotselinge, ongecontroleerde woede-uitbarsting [78](#page=78).
* **Ontkenning:** Onaanvaardbare feiten uit de buitenwereld worden ontkend alsof ze niet gebeurd zijn [78](#page=78).
* **Voorbeeld:** Een vader die weigert te geloven dat zijn dochter drugs gebruikt, ondanks bewijs [78](#page=78).
* **Projectie:** Eigen onbewuste gevoelens, gedachten of handelingen die men bij zichzelf niet durft te erkennen, worden toegeschreven aan anderen [78](#page=78).
* **Voorbeeld:** Een onverdraagzaam persoon vindt dat anderen overdreven onverdraagzaam zijn [78](#page=78).
* **Rationalisatie:** Zoeken naar een sociaal aanvaardbare reden voor gedrag dat voortkomt uit onaanvaardbare redenen [78](#page=78).
* **Voorbeeld:** Een vader die zijn zoon slaat, zegt dat het voor zijn eigen bestwil is [78](#page=78).
* **Reactievorming:** Een impuls wordt ontkracht door het tegenovergestelde ervan te overdrijven [78](#page=78).
* **Voorbeeld:** Overdreven stoer gedrag verbergt vaak kwetsbaarheid [79](#page=79).
* **Isolering:** Gebeurtenissen of gedachten worden toegelaten in het bewustzijn, maar zonder de bijbehorende emoties [79](#page=79).
* **Voorbeeld:** Traumaslachtoffers die hun ervaringen beschrijven zonder emoties [79](#page=79).
* **Verplaatsing:** Gevoelens die te veel angst opwekken, worden verplaatst naar een ander object of persoon [79](#page=79).
* **Voorbeeld:** Boosheid op een leidinggevende die wordt afgereageerd op een partner [79](#page=79).
* **Sublimatie:** Spanning wordt verplaatst naar maatschappelijk waardevolle, niet-seksuele of niet-agressieve doelen [79](#page=79).
* **Voorbeeld:** Agressieve driften sublimeren door chirurg te worden [79](#page=79).
* **Regressie:** Terugkeren naar een vroeger, succesvol gedragspatroon uit een eerdere ontwikkelingsfase [79](#page=79).
* **Voorbeeld:** Een kind dat weer in bed plast bij de komst van een broertje of zusje [79](#page=79).
#### 5.2.4 De ontwikkeling van de persoonlijkheid
Freud postuleerde dat elk individu een vaste reeks ontwikkelingsstadia doorloopt, waarbij de eerste zes levensjaren cruciaal zijn voor de vorming van basiselementen van de persoonlijkheid. Deze indeling is gebaseerd op de erogene zones, lichaamsdelen die bij stimulatie lust verschaffen [79](#page=79).
* **Orale fase (eerste levensjaar):** De mond is de belangrijkste erogene zone, gerelateerd aan voeding en zuigen. Bevrediging leidt tot basisvertrouwen [80](#page=80).
* **Anale fase (tweede – derde levensjaar):** De anus is de erogene zone, gerelateerd aan de zindelijkheidstraining. Hier ontwikkelt het kind een Ich en de mogelijkheid tot verzet [80](#page=80).
* **Fallische of oedipale fase (drie tot vijf jaar):** De genitale zones worden belangrijk. Het kind ontwikkelt nieuwsgierigheid en speelt met de eigen genitaliën. Hier ontstaat het Oedipuscomplex (jongens) en Electra-complex (meisjes). Identificatie met de ouder van hetzelfde geslacht leidt tot de ontwikkeling van het Über-Ich [80](#page=80).
* **Oedipuscomplex:** Jongen voelt zich aangetrokken tot de moeder en de vader als rivaal, wat leidt tot castratieangst. Identificatie met de vader lost dit conflict op [81](#page=81).
* **Electra-complex:** Meisje richt zich op de moeder als eerste liefdesobject, maar neemt afstand door het ontbreken van een penis. Identificatie met de moeder vindt plaats, hopend liefdesobject van de vader te worden [81](#page=81).
* **Oedipale mythe:** Beschrijft het verhaal van Oedipus, de Griekse koning die onbewust zijn vader doodde en met zijn moeder trouwde [81](#page=81).
* **Latentiefase (6 - 12 jaar):** Een rustige fase waarin seksuele driften worden gesublimeerd naar sociale en schoolse competenties. De ontwikkeling van het Über-Ich zet zich voort [82](#page=82).
* **Genitale fase (12 - … jaar):** De drift richt zich weer op de genitale zone en personen buiten het gezin, met als biologisch doel voortplanting. Goed doorlopen leidt tot een gezonde, aangepaste volwassene [82](#page=82).
### 5.3 Persoonlijkheidstrekken
Persoonlijkheidstrekken zijn stabiele, duurzame kenmerken die ons gedrag beïnvloeden en die vanuit de persoonlijkheid voortkomen. Deze trekken beïnvloeden ons gedrag zowel door interne dispositionele factoren als door omgevingsinvloeden [82](#page=82).
#### 5.3.1 De Big Five
De 'Big Five' is een invloedrijk model dat persoonlijkheid indeelt in vijf basistrekken die in elke persoon in meer of mindere mate aanwezig zijn en universeel voorkomen. Psychologen Costa en McCrae ontwikkelden de NEO-Personality Inventory (NEO-PI) om deze trekken te meten [83](#page=83).
De vijf persoonlijkheidstrekken zijn:
* **Extraversie:** Hoog scoorders zijn aanwezig, sociaal, spontaan en leggen makkelijk contact. Laag scoorders zijn terughoudend en hebben weinig zelfvertrouwen [83](#page=83).
* **Aangenaamheid:** Hoog scoorders zijn goed gehumeurd, betrokken bij anderen, altruïstisch, beleefd en vertrouwenwekkend. Laag scoorders zijn onvriendelijk, geïrriteerd en houden weinig rekening met anderen [83](#page=83).
* **Consciëntieusheid:** Hoog scoorders zijn nauwgezet, voorzichtig, plichtsgetrouw en gedisciplineerd. Laag scoorders zijn zorgeloos, lichtzinnig en hebben een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel [83](#page=83).
* **Emotionele stabiliteit (Neuroticisme):** Hoog scoorders zijn ontspannen, onbekommerd, beheerst en kalm, met een hoog zelfvertrouwen. Laag scoorders (neurotisch) zijn nerveus, piekeren veel, gespannen en gemakkelijk uit hun evenwicht te brengen, met kenmerken als angst, depressiviteit en kwetsbaarheid [83](#page=83).
* **Openheid:** Hoog scoorders hebben veel fantasie, staan open voor nieuwe ervaringen, zijn nieuwsgierig en creatief. Laag scoorders worden als 'simpel' gekenmerkt, zijn weinig reflexief en tonen weinig interesse in nieuwe ontwikkelingen [84](#page=84).
> **Tip:** De Big Five is een handig model om persoonlijkheidskenmerken te categoriseren. Onthoud de vijf kernbegrippen en de kenmerken van hoge en lage scores.
>
> **Voorbeeld:** Een medewerker die hoog scoort op consciëntieusheid zal waarschijnlijk zorgvuldig en gedetailleerd werken, terwijl iemand die laag scoort meer geneigd is om taken oppervlakkig af te handelen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Psychologie | De wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale activiteiten van het individu, inclusief het onderzoeken van zichtbaar gedrag en niet-zichtbare mentale processen zoals denken en voelen. |
| Holistisch mensbeeld | Een visie waarbij de mens wordt beschouwd als een bio-psycho-sociale en spirituele eenheid, waarbij alle vier de dimensies (biologische, psychologische, sociale, spirituele) in hun interactie worden bekeken. |
| Stromingen in de psychologie | Verschillende theoretische scholen binnen de psychologie, zoals structuralisme, functionalisme, behaviorisme, gestaltpsychologie, psychoanalyse, humanistische psychologie en cognitieve psychologie, die elk het menselijk gedrag vanuit een ander perspectief bestuderen. |
| Psychotherapie | Het proces waarin een hulpverlener gesprekken aangaat met een cliënt om deze te helpen bepaalde emoties of ervaringen beter te verwerken, waarbij de methode afhankelijk is van de specifieke therapeutische stroming. |
| Behaviorisme | Een stroming binnen de psychologie die zich uitsluitend richt op waarneembaar gedrag dat van buitenaf geobserveerd en gemeten kan worden, en stelt dat al het gedrag aangeleerd wordt door leerprincipes zoals stimulus-respons schema's. |
| Psychoanalyse | Een theorie en therapievorm die het belang benadrukt van onbewuste krachten, jeugdervaringen en seksuele driften bij het ontstaan van persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen, ontwikkeld door Sigmund Freud. |
| Humanistische psychologie | Ook wel de 'derde weg psychologie' genoemd, deze stroming benadrukt het positieve mensbeeld, de groeibehoefte en de zelfactualisatie van de mens, als reactie op de psychoanalyse en het behaviorisme. |
| Cognitieve psychologie | Een stroming die zich richt op interne informatieverwerkingsprocessen, zoals waarnemen, denken en geheugen, en de mens ziet als een informatieverwerkende machine, als reactie op het behaviorisme. |
| Klassieke conditionering | Een leerproces, ontdekt door Pavlov, waarbij een neutrale stimulus herhaaldelijk wordt gekoppeld aan een ongeconditioneerde stimulus die een automatische respons uitlokt, waardoor de neutrale stimulus uiteindelijk zelf die respons uitlokt. |
| Operante conditionering | Een leerproces waarbij gedrag wordt gevormd door de consequenties ervan; gedrag dat beloond wordt, zal toenemen in frequentie, terwijl gedrag dat bestraft wordt, zal afnemen. |
| Sociale leertheorie | Theorie van Bandura die stelt dat mensen leren door het observeren en nadoen van modellen (model-leren of observationeel leren), zonder directe beloning of straf voor eigen gedrag. |
| Cognitief schema | Een innerlijke representatie of 'kennispakketje' van informatie dat in de hersenen wordt opgeslagen, waardoor we de wereld organiseren en betekenis geven. |
| Waarneming | Het proces waarbij we ons bewust worden van wat via de zintuigen binnenkomt en hier betekenis aan geven, resulterend in een betekenisvol geheel dat de buitenwereld voor ons relevant maakt. |
| Motivatie | Innerlijke aspecten van een persoon die de oorsprong vormen van doelgericht gedrag, de richting, intensiteit en duur ervan bepalen, en ontstaan uit de interactie tussen persoonlijke en omgevingskenmerken. |
| Emotie | Een complexe reactie die bestaat uit fysiologische, psychologische (cognitieve, affectieve, conatieve) processen en lichamelijke uitingen, voortkomend uit een aanleiding en gekenmerkt door een verhoogde activering. |
| Persoonlijkheid | De kenmerken van een persoon die stabiele gedragspatronen veroorzaken en die in meer of mindere mate zichtbaar zijn in het gedrag, waardoor die persoon zich onderscheidt van anderen. |
| Es (Id) | Het primitiefste deel van de persoonlijkheid volgens Freud, dat opereert volgens het lustprincipe en alle aangeboren driften (levensdrift en doodsdrift) bevat die streven naar onmiddellijke bevrediging. |
| Ich (Ego) | Het deel van de persoonlijkheid dat zich ontwikkelt uit het Es en opereert volgens het realiteitsprincipe, bemiddelend tussen de driften van het Es, de eisen van de buitenwereld en de normen van het Über-Ich. |
| Über-Ich (super-ego) | Het deel van de persoonlijkheid dat de geïnternaliseerde ouderlijke en maatschappelijke normen en waarden vertegenwoordigt, en dat zorgt voor moreel gedrag en schuldgevoelens. |
| Afweermechanisme | Een onbewust proces van het Ich om bedreigende gedachten, gevoelens of herinneringen buiten het bewustzijn te houden om angst en spanning te vermijden, zoals verdringing, ontkenning en projectie. |
| Persoonlijkheidstrek | Stabiele, duurzame kenmerken van een persoon die invloed hebben op gedrag en die beschouwd worden als een deel van de innerlijke structuur van de mens. |
| Big Five | Een model dat vijf basistrekken beschrijft – extraversie, aangenaamheid, consciëntieusheid, emotionele stabiliteit en openheid – aan de hand waarvan een individu getypeerd kan worden en die in elke cultuur zouden voorkomen. |