Cover
Comença ara de franc deel 1 hoofstuk 6.docx
Summary
# De sociale cognitieve benadering en de actieve waarnemer
De sociale cognitieve benadering onderzoekt hoe onze cognitieve processen, met name de rol van schema's, ons sociaal gedrag en onze waarneming van de wereld beïnvloeden.
## 1. De sociale cognitieve benadering
De sociale cognitieve benadering is een stroming binnen de psychologie die zich richt op het onderzoeken en begrijpen van de cognitieve fundamenten van sociaalpsychologische fenomenen. In plaats van gedrag puur te zien als een reactie op prikkels, zoals in het behaviorisme, erkent deze benadering dat mentale processen een cruciale rol spelen tussen de stimulus en de respons.
### 1.1 De actieve waarnemer
#### 1.1.1 Stelling 1: We spelen een actieve rol bij het waarnemen van onze omgeving
Dit betekent dat de stimuli die we waarnemen niet objectief en exact worden verwerkt. Er vinden twee processen plaats:
* **Aanvulling:** De waarnemer voegt extra informatie toe vanuit eigen kennis en ervaringen.
* **Selectie:** De waarnemer selecteert slechts een deel van de beschikbare informatie uit de objectieve stimulus. Dit gebeurt vaak onbewust, gestuurd door doelen, verwachtingen of relevantie.
Hierdoor nemen we soms méér waar dan er feitelijk in de stimulus aanwezig is (door aanvulling) en soms mínder (door selectie van niet-relevante informatie).
#### 1.1.2 Schema's
Schema's zijn georganiseerde verzamelingen van kennis die zijn opgeslagen in het langetermijngeheugen. Ze functioneren als mentale structuren die onze waarneming en verwerking van informatie sturen.
* **Selectie:** Schema's richten onze aandacht onbewust op specifieke aspecten van de omgeving.
* **Aanvulling:** Bij activatie van een schema wordt gerelateerde kennis en ervaring direct meegenomen in de verwerking.
De combinatie van geselecteerde en aangevulde informatie vormt onze mentale representaties, oftewel cognities.
#### 1.1.3 Stelling 2: Het gedrag van mensen wordt bepaald door de cognities die zij hebben over hun omgeving
Het proces verloopt als volgt: stimulus $\rightarrow$ informatieverwerking $\rightarrow$ mentale representatie (cognitie) $\rightarrow$ gedrag. Informatieverwerking en mentale representaties kunnen leiden tot gedrag dat een zelfvervullende voorspelling wordt.
##### 1.1.3.1 Het Police Officers Dilemma Experiment
Dit experiment illustreerde hoe culturele stereotypen (cognities) van invloed kunnen zijn op gedrag. Deelnemers hadden meer kans om een ongewapende zwarte man te doden dan een ongewapende blanke man, en reageerden sneller op een gewapende zwarte man dan op een gewapende blanke man. Dit werd verklaard door de aanwezigheid van raciale stereotypen.
### 1.2 De geschiedenis van de sociale cognitie
#### 1.2.1 Behaviorisme
De voorgaande stroming, het behaviorisme, zag psychologie als de studie van responsen op stimuli (S-R), waarbij mentale processen (de "black box") werden genegeerd.
#### 1.2.2 Invloed van de cognitieve revolutie
De cognitieve revolutie in de psychologie, mede gestimuleerd door de opkomst van computers, leidde tot een toegenomen focus op de studie van cognities. Dit resulteerde in het ontstaan van sociale cognitie, die de rol van cognitieve processen bij het bepalen van gedrag benadrukt.
### 1.3 Het schemabegrip
Een schema is een georganiseerde verzameling van kennis over een stimulus of een categorie van stimuli, die wordt gebruikt bij de verwerking van informatie.
* **Structuur:** Concepten binnen schema's zijn verbonden door paden van variërende sterkte. Aan concepten kunnen ook affectieve componenten gekoppeld zijn.
* **Betekenisverlening:** Volledig bottom-up verwerking bestaat niet; we hechten altijd betekenis aan waargenomen informatie.
* **Kanttekening:** Volgens Immanuel Kant is het "ding an sich", de objectieve realiteit op zichzelf, voor de mens onbereikbaar, omdat we altijd door onze schema's interpreteren.
#### 1.3.1 Kenmerken van schema's
1. **Inhoudsdomein:** Schema's bevatten kenmerken, concrete voorbeelden en prototypes die bij een bepaald domein van stimuli horen. Ze kunnen overlappen en hebben vaak een vage grens. Een prototype is een geabstraheerde voorstelling die alle kenmerken van een schema bezit.
2. **Organisatie:** Schema's zijn georganiseerd door de relaties tussen concepten. Scripts hebben bijvoorbeeld een sequentiële, logische organisatie, terwijl persoonschema's losser gestructureerd zijn.
3. **Toegankelijkheid:** De toegankelijkheid van een schema bepaalt hoe gemakkelijk het uit het geheugen kan worden opgehaald en hoe groot de kans is dat het invloed heeft op gedrag. Schema's moeten een bepaalde activatiedrempel overschrijden om invloed te hebben. Factoren die de toegankelijkheid vergroten zijn:
* **Frequentieprincipe:** Schema's die vaak worden opgeroepen, worden makkelijker toegankelijk. Zelfschema's, die voor een persoon belangrijk zijn, staan hierdoor centraal.
* **Recencyprincipe:** Schema's die kort geleden zijn geactiveerd (bijvoorbeeld door priming) hebben een grotere kans om gebruikt te worden bij de verwerking van nieuwe informatie.
### 1.4 Effecten van schema's op informatieverwerking
#### 1.4.1 Richten van aandacht
Schema's fungeren als een "schijnwerper" die onze aandacht richt op relevante informatie. Informatie die afwijkt van het schema, maar wel relevant is, trekt vaak extra aandacht. Irrelevante informatie wordt grotendeels genegeerd. De volgorde van aandacht is doorgaans: irrelevant < consistent < inconsistent.
#### 1.4.2 Encoderen
Encoderen is de eerste fase van informatieverwerking.
* **Categorisatie:** Waargenomen informatie wordt direct en spontaan in categorieën geplaatst. Dit kan gemeten worden door te kijken naar fouten tussen en binnen categorieën.
* Minder fouten *tussen* categorieën (bv. sekse).
* Meer fouten *binnen* categorieën (bv. binnen de sekse van "mannelijk", wie werd precies waargenomen).
De sterkte van dit effect kan variëren afhankelijk van de mate waarin individuen zich identificeren met bepaalde rolstereotypen (bv. sekserollen, raciale identiteit).
* **Spontane gevolgtrekking/identificatie:** Dit is een elementaire vorm van betekenisverlening waarbij direct conclusies en affectieve reacties worden verbonden aan informatie. Dit kan gemeten worden aan de hand van antwoordtijden, wat duidt op "on-line" oordeelsvorming. Duaal-procesmodellen suggereren dat deze processen in verschillende delen van de hersenen plaatsvinden.
#### 1.4.3 Elaboratie
Elaboratie is de grondige verwerking van informatie. Schema's beïnvloeden de snelheid en het gemak hiervan.
* **Schema-consistente informatie:** Wordt snel en gemakkelijk verwerkt, kost weinig cognitieve hulpbronnen en trekt weinig aandacht.
* **Schema-inconsistente informatie:** Wordt trager en moeilijker verwerkt, kost meer aandacht en cognitieve hulpbronnen.
**Voorbeeld:** Het gebruik van een schema (stereotype) maakt het vormen van indrukken gemakkelijker, waardoor cognitieve hulpbronnen vrijkomen en er meer aandacht is voor secundaire taken. Bij attributie: gedrag dat in een schema past, vereist geen verdere elaboratie. Afwijkend gedrag vereist wel elaboratie, waarbij vaak de voorkeur uitgaat naar een attributie die het schema in stand houdt.
#### 1.4.4 Geheugen
Schema's bevorderen het herinneren van informatie, maar op verschillende manieren afhankelijk van het geheugengebied:
* **Recall (vrije herinnering):** Schema's bevorderen de herinnering van **inconsistente** informatie (superior recall effect). Dit effect is sterker bij afwijkende informatie met weinig variabiliteit, en hangt af van motivatie en capaciteit om de informatie te verwerken. Ook individuele verschillen spelen een rol.
* **Recognition (herkenning):** Schema's vullen gaten achteraf aan, wat effectief is voor **consistente** informatie (retrieval effect). Dit effect kan worden gezien als een reconstructie waarbij de informatie beter wordt herkend naarmate deze beter past in het schema.
**Verschillen tussen Recall en Recognition:**
* **Recall:** Benadrukt aandacht en elaboratie-effecten, met superieure herinnering van inconsistente informatie bij hoge motivatie en cognitieve capaciteit.
* **Recognition:** Benadrukt retrieval-effecten, met superieure herkenning van consistente informatie.
Schema's dragen ook bij aan transformaties:
* **Schema-gestuurde herorganisatie:** Elementen van de waargenomen wereld kunnen worden geherorganiseerd binnen een schema (bv. een fiets).
* **Reconstructie:** Herhalingen van gebeurtenissen kunnen worden vervormd tot reconstructies (bv. het opnieuw vertellen van een verhaal).
* **Verkeerde informatie-effect:** Informatie die na een gebeurtenis wordt verkregen, kan het geheugen aanpassen, zelfs leiden tot valse herinneringen (bv. het effect van het woord "smashed" in getuigenverklaringen). Kinderen zijn hier bijzonder gevoelig voor.
#### 1.4.5 Beoordeling
Schema's hebben een directe en indirecte invloed op onze oordelen:
* **Direct effect:** Schema's beïnvloeden afgeleide oordelen. Bijvoorbeeld, het primen met de woorden "behulpzaam" of "oneerlijk" kan de beoordeling van examenantwoorden beïnvloeden, aangezien "eerlijk" en "behulpzaam" vaak samen voorkomen in een schema.
* **Indirect effect:** We hebben schema's over hoe mensen zich *behoren te gedragen*. Afwijkingen hiervan leiden tot negatieve beoordelingen. Stereotypen dienen hierbij vaak als beoordelingsstandaard.
#### 1.4.6 Gedrag
Schema's beïnvloeden gedrag op zowel directe als indirecte manieren:
* **Directe effecten (ideomotoreffect):** Dit is het gedachteloos imiteren van anderen.
**Voorbeeld:** Het primen met woorden gerelateerd aan ouderdom kan ervoor zorgen dat mensen langzamer naar de lift stappen.
* **Indirecte effecten:** Deze verlopen via andere variabelen, zoals attributies. Bijvoorbeeld, iemand helpen die valt, kan afhangen van de attributie die we geven aan de val (bv. niet helpen als de persoon dronken is).
### 1.5 Voor- en nadelen van schema's
* **Voordeel:** Schema's leiden tot snelle, efficiënte en vaak automatische reacties, wat essentieel is voor het dagelijks functioneren.
* **Nadeel:** Door hun efficiëntie kunnen schema's ons zicht ontnemen op alternatieve interpretaties en mogelijkheden, en leiden tot vertekeningen of het negeren van belangrijke informatie.
> **Tip:** Beschouw schema's als krachtige maar potentieel misleidende mentale gereedschappen. Ze maken de wereld behapbaar, maar kunnen ook leiden tot vooringenomenheid en tunnelvisie. Het is essentieel om bewust te zijn van de mogelijke invloed van schema's op je eigen waarneming en oordeel.
---
# Geschiedenis en het schemabegrip in de sociale psychologie
De sociale cognitieve benadering onderzoekt de cognitieve basis van sociaalpsychologische fenomenen, waarbij het concept van schema's centraal staat als een georganiseerde verzameling van kennis die onze informatieverwerking stuurt.
### 2.1 De sociale cognitieve benadering
De sociale cognitieve benadering stelt dat mensen een actieve rol spelen bij het waarnemen van hun omgeving. Stimuli worden niet exact objectief verwerkt; er vindt zowel aanvulling (extra informatie uit het geheugen) als selectie (het negeren van informatie op basis van doelen en verwachtingen) plaats. Deze geselecteerde en aangevulde informatie vormt mentale representaties. Gedrag wordt bepaald door deze cognities, wat kan leiden tot zelfvervullende voorspellingen. Een experiment met politieagenten toonde aan dat culturele stereotypen, zoals raciale vooroordelen, snellere en andersoortige reacties kunnen uitlokken bij het beoordelen van bedreigingen.
### 2.2 De geschiedenis van de sociale cognitie
Historisch gezien werd psychologisch gedrag verklaard door het behaviorisme, dat zich enkel richtte op de relatie tussen Stimulus (S) en Respons (R), zonder de mentale processen daartussen te bestuderen (de 'black-box' benadering). De cognitieve revolutie, mede gestimuleerd door de opkomst van de computer, bracht een verschuiving teweeg met een grotere focus op de studie van cognities in de sociale psychologie. Dit leidde tot de ontwikkeling van de sociale cognitie, die erkent dat cognitieve processen wel degelijk betrokken zijn bij het bepalen van gedrag.
### 2.3 Het schemabegrip
Een schema is een georganiseerde verzameling van kennis over een stimulus of categorie van stimuli, die gebruikt wordt bij het verwerken van informatie. Concepten binnen schema's zijn verbonden door paden van variërende sterkte, en aan concepten kunnen affectieve componenten verbonden zijn. De sociale cognitie benadrukt dat er nooit sprake is van pure bottom-up verwerking; aan alle waargenomen informatie wordt betekenis toegekend. Het concept van het 'Ding an sich' van Kant, de objectieve werkelijkheid op zichzelf, wordt als onbereikbaar beschouwd voor de mens.
#### 2.3.1 Kenmerken van schema's
1. **Schema's hebben een inhoudsdomein**: Ze bevatten kenmerken van een bepaald domein van stimuli, inclusief concrete exemplaren. Deze kenmerken kunnen bij meerdere schema's horen, wat kan leiden tot overlappingen. Er is vaak een 'fuzzy boundary' tussen de kern en de periferie van een schema. Een **prototype** is een geabstraheerde voorstelling van een stimulus die alle kenmerken van een schema bezit. Concrete exemplaren kunnen meer of minder van dit prototype afwijken.
2. **Schema's zijn georganiseerd**: Dit verwijst naar de relaties binnen schema's. **Scripts** hebben een sequentiële, logische en ruimtelijke organisatie, terwijl schema's over personen vaak losser georganiseerd zijn.
3. **Toegankelijkheid van schema's**: De mate waarin een schema toegankelijk is in het geheugen bepaalt hoe waarschijnlijk het is dat het een effect heeft op ons gedrag. Schema's moeten boven een **activatiedrempel** komen om invloed uit te oefenen. Aspecten die de toegankelijkheid vergroten zijn:
* **Frequentieprincipe**: Schema's die vaak worden opgeroepen, worden in de toekomst nog gemakkelijker opgeroepen. Zelfschema's, die voor een persoon belangrijk zijn, staan vaak centraal en zijn daardoor zeer toegankelijk.
* **Recencyprincipe**: Schema's die kort geleden geactiveerd zijn, hebben een grotere kans om gebruikt te worden bij het verwerken van nieuwe informatie, mede door **priming**.
#### 2.3.2 Effecten van schema's op informatieverwerking
1. **Richten van aandacht**: Schema's fungeren als een 'schijnwerper' op relevante informatie. Informatie die afwijkt van het schema, maar wel relevant is, trekt extra veel aandacht. Irrelevante informatie trekt amper aandacht. De aandacht wordt verdeeld als: irrelevant < consistent < inconsistent.
2. **Encoderen**: Dit is de eerste fase van informatieverwerking.
* **Categorisatie**: Waargenomen informatie wordt onmiddellijk in categorieën geplaatst. Dit gebeurt spontaan en direct. Intercategorie fouten (bijvoorbeeld tussen man en vrouw) zijn zeldzamer dan intracategorie fouten (wie van de twee mannen iets zei). Dit effect is sterker bij individuen die zich sterker identificeren met genderstereotypen. Vergelijkbare effecten worden gezien bij ras, waarbij hoge etnisch-culturele vooroordelen het effect versterken.
* **Spontane gevolgtrekking/identificatie**: Dit is een elementaire vorm van betekenisverlening waarbij direct conclusies en affecten worden verbonden aan waargenomen informatie. Dit kan gemeten worden via antwoordtijden, wat duidt op 'on-line' oordeelsvorming (snel antwoorden) in tegenstelling tot 'memory-based' oordeelsvorming (traag antwoorden). Dit wordt verklaard door duaal-proces modellen die verschillende processen in de hersenen onderscheiden.
3. **Elaboratie**: Dit is de grondige en systematische cognitieve verwerking van een stimulus. Schema's beïnvloeden de snelheid en het gemak van elaboratie.
* Als informatie **niet** afwijkt van een schema, verloopt de verwerking snel en gemakkelijk, waardoor er weinig aandacht en cognitieve hulpbronnen nodig zijn.
* Als informatie wel afwijkt, verloopt de verwerking trager en moeilijker, waardoor meer aandacht en cognitieve hulpbronnen nodig zijn. Het gebruik van een schema maakt indrukken vormen makkelijker, waardoor cognitieve hulpbronnen vrijkomen voor secundaire taken.
* **Attributie**: De redenen die we toeschrijven aan iemands gedrag worden beïnvloed. Schema-consistente gedragingen vereisen geen attributie-elaboratie. Schema-inconsistente gedragingen vereisen wel elaboratie, waarbij de voorkeur uitgaat naar een attributie die het schema in stand houdt.
4. **Geheugen**: Schema's bevorderen het herinneren van informatie, met name inconsistente informatie (superior recall effect). Dit effect is afhankelijk van de aard van het schema, de motivatie en capaciteit om informatie te verwerken, en individuele verschillen. Bij **recognition** (herkenning) speelt het **retrieval effect** een rol: schema's vullen achteraf gaten aan, wat effectiever is voor schema-consistente informatie. Het verkeerde informatie-effect illustreert hoe gebeurtenissen aangepast kunnen worden aan nieuwe informatie die later wordt verkregen, wat het geheugen en getuigenverklaringen kan vervormen.
* **Recall (vrije herinnering)**: Er is een superior recall effect voor inconsistente informatie, waarbij de aandacht en elaboratie een belangrijke rol spelen.
* **Recognition (reconstructie)**: Er is een superior recall effect voor consistente informatie, wat een retrieval-effect is waarbij het geheugen wordt aangevuld.
5. **Beoordeling**: Schema's hebben een direct effect op oordelen, bijvoorbeeld door de koppeling van concepten binnen een schema (behulpzaam/eerlijk). Ze hebben ook een indirect effect door de verwachtingen die ze creëren over hoe mensen zich moeten gedragen; afwijkingen hiervan kunnen negatief worden beoordeeld. Stereotypen fungeren hierbij vaak als beoordelingsstandaard.
6. **Gedrag**: Schema's kunnen direct gedrag beïnvloeden via het **ideomotoreffect**, waarbij men gedachteloos anderen imiteert (bijvoorbeeld trager lopen na priming met ouderdomswoorden). Indirecte effecten van schema's op gedrag verlopen via andere variabelen, zoals attributies.
#### 2.3.3 Voor- en nadelen van schema's
Schema's bieden het voordeel van snelle, efficiënte en vaak automatische reacties. Het nadeel is echter dat ze ons zicht kunnen ontnemen op alle andere mogelijke gedachten en acties die we zonder schema's zouden kunnen ondernemen. Desondanks zijn schema's noodzakelijk voor het functioneren in het dagelijks leven.
---
# Effecten van schema's op informatieverwerking en geheugen
Schema's, als georganiseerde kennisstructuren in het langetermijngeheugen, sturen onze aandacht, beïnvloeden hoe we informatie coderen en elaboreren, en spelen een cruciale rol in zowel het oproepen (recall) als het herkennen (recognition) van informatie.
### 3.1 De rol van schema's in informatieverwerking
Schema's zijn niet louter passieve opslagplaatsen van kennis; ze zijn dynamische structuren die actief onze interactie met de wereld vormgeven. We zijn geen passieve ontvangers van informatie, maar actieve waarnemers die informatie selecteren en aanvullen vanuit onze bestaande kennisstructuren.
#### 3.1.1 Selectie en aanvulling van informatie
* **Selectie:** Schema's richten onze aandacht onbewust op specifieke aspecten van een stimulus. Dit betekent dat we vaak minder informatie waarnemen dan feitelijk aanwezig is, omdat onze doelen en verwachtingen bepalen welke informatie relevant is en welke genegeerd kan worden.
* **Aanvulling:** Zodra een schema geactiveerd is, worden gerelateerde kennis en ervaringen direct meegeactiveerd. Dit leidt ertoe dat de waargenomen informatie wordt aangevuld met elementen uit ons geheugen, waardoor een mentale representatie ontstaat die verder gaat dan de ruwe stimulus. Deze geselecteerde en aangevulde informatie vormt onze cognitie, die vervolgens ons gedrag stuurt.
> **Tip:** Dit proces verklaart waarom verschillende individuen dezelfde stimulus anders kunnen waarnemen en interpreteren. Culturele stereotypen kunnen hierbij een significante rol spelen, zoals aangetoond in experimenten met politieagenten die sneller en vaker op gewapende of zwarte individuen reageerden.
#### 3.1.2 Kenmerken van schema's
Schema's zijn gedefinieerd door verschillende kenmerken die hun werking bepalen:
1. **Inhoudsdomein:** Schema's bevatten specifieke kenmerken van een stimulus of categorie, inclusief concrete voorbeelden. Deze kenmerken kunnen bij meerdere schema's horen, wat leidt tot een overlappende en soms "rommelige" structuur. Het **prototype** vertegenwoordigt de meest abstracte en centrale voorstelling van een schema.
2. **Organisatie:** De elementen binnen een schema zijn georganiseerd. **Scripts** beschrijven sequentiële, logische of ruimtelijke relaties, terwijl schema's over personen vaak losser gestructureerd zijn.
3. **Toegankelijkheid:** De mate waarin een schema makkelijk op te roepen is uit het geheugen, bepaalt de waarschijnlijkheid dat het van invloed zal zijn op ons gedrag.
* **Frequentieprincipe:** Schema's die vaak worden opgeroepen, zijn in de toekomst nog toegankelijker. Zelfschema's, die persoonlijk belangrijk zijn, zijn doorgaans zeer toegankelijk.
* **Recencyprincipe:** Schema's die recent zijn geactiveerd (door bijvoorbeeld **priming**), hebben een grotere kans om te worden gebruikt bij de verwerking van nieuwe informatie.
#### 3.1.3 Effecten op informatieverwerking
Schema's beïnvloeden de verwerking van informatie op meerdere manieren:
1. **Richten van aandacht:** Schema's fungeren als een "schijnwerper", waardoor we ons richten op relevante informatie en verwachte patronen. Informatie die significant afwijkt van het schema, kan echter nog sterkere aandacht trekken. Irrelevante informatie wordt daarentegen vaak genegeerd.
2. **Encoderen:** Tijdens de eerste fase van informatieopname worden waargenomen prikkels onmiddellijk gecategoriseerd. Dit is een spontaan en direct proces.
* **Spontane categorisatie:** Dit kan leiden tot meer fouten binnen een categorie (intra-categorie fouten) dan tussen categorieën (inter-categorie fouten). Sterke identificatie met bepaalde rollen of stereotypen kan de effecten van deze categorisatie versterken.
* **Spontane gevolgtrekking/identificatie:** Hierbij worden directe conclusies getrokken en affectieve reacties gevormd die niet expliciet in de stimulus aanwezig zijn. Dit vindt plaats in een vroeg stadium van informatieverwerking, wat leidt tot "on-line oordeelsvorming".
3. **Elaboratie:** Schema's beïnvloeden de snelheid en het gemak waarmee informatie grondig wordt verwerkt.
* **Schema-consistente informatie:** Wordt snel en gemakkelijk verwerkt, waardoor minder aandacht en cognitieve hulpbronnen nodig zijn.
* **Schema-inconsistente informatie:** Vereist trager en moeilijker verwerking, wat meer aandacht en cognitieve hulpbronnen opslokt. Het gebruik van schema's kan dus cognitieve hulpbronnen vrijmaken voor andere taken.
* **Attributie:** Schema's beïnvloeden hoe we de oorzaak van gedrag toeschrijven. Schema-consistente gebeurtenissen vereisen weinig attributie-elaboratie, terwijl inconsistente gebeurtenissen wel elaboratie nodig hebben om te worden begrepen, bij voorkeur op een manier die het bestaande schema in stand houdt.
> **Example:** Het experiment waarbij mensen gevraagd werd om te oordelen over het gedrag van Russen die naar Amerika verhuisden versus Amerikanen die naar Rusland verhuisden, toonde aan dat de culturele schema's van de deelnemers beïnvloedden hoe gemakkelijk zij de gebeurtenissen konden verwerken en beoordelen.
#### 3.1.4 Effecten op geheugen
Schema's hebben een significant effect op het geheugen, zowel bij het oproepen als bij het herkennen van informatie.
1. **Recall (Herinnering):**
* **Superior recall effect:** Schema's bevorderen over het algemeen de herinnering van **schema-inconsistente** informatie. Dit effect wordt beïnvloed door de aard van het schema, de motivatie en capaciteit van de persoon om informatie te verwerken, en individuele verschillen.
* Bij vrije herinnering (open vragen) wordt inconsistentie vaak beter onthouden dan consistente informatie.
2. **Recognition (Herkenning):**
* **Retrieval effect:** Schema's kunnen helpen om gaten in het geheugen op te vullen achteraf. Dit is vooral effectief voor **schema-consistente** informatie.
* Experimenten, zoals die met "Betty K.", lieten zien dat de interpretatie van informatie beter herkend werd als deze achteraf werd gelabeld met een schema, wat suggereert dat schema's de reconstructie van herinneringen sturen.
> **Tip:** Het onderscheid tussen recall en recognition is hier cruciaal. Recall wordt meer beïnvloed door aandacht en elaboratie (wat leidt tot betere herinnering van inconsistenties), terwijl recognition meer een retrieval-effect is dat geholpen wordt door schema-consistentie.
* **Schema-gestuurde herorganisatie:** Schema's kunnen leiden tot de transformatie van feiten. Informatie kan worden aangepast aan een bestaand schema over een gebeurtenis, wat de herinnering kan vervormen. Dit is met name kwetsbaar voor kinderen, zoals aangetoond in experimenten over het verloren lopen in een winkelcentrum.
* **Verkeerde informatie-effect:** Informatie die na een gebeurtenis wordt verstrekt, kan de oorspronkelijke herinnering wijzigen en leiden tot verkeerde conclusies, zelfs met betrekking tot glasbreuk na een auto-ongeluk.
#### 3.1.5 Effecten op beoordeling
Schema's hebben zowel directe als indirecte effecten op onze oordelen.
* **Directe effecten:** Schema's kunnen direct leiden tot afgeleide oordelen, bijvoorbeeld door de associatie van concepten binnen een schema (bv. "eerlijk" en "behulpzaam" binnen een "goede student" schema).
* **Indirecte effecten:** We hebben schema's over hoe mensen zich zouden moeten gedragen. Afwijkingen van deze gedragsschema's, vaak in de vorm van stereotypen, leiden tot negatieve beoordelingen.
#### 3.1.6 Effecten op gedrag
Schema's kunnen gedrag zowel direct als indirect beïnvloeden.
* **Directe effecten:** Het **ideomotoreffect** beschrijft hoe gedachteloos gedrag van anderen geïmiteerd kan worden na priming met bepaalde concepten (bv. trager lopen na priming met woorden gerelateerd aan ouderdom).
* **Indirecte effecten:** Schema's beïnvloeden gedrag via andere variabelen, zoals attributies. De bereidheid om iemand te helpen kan bijvoorbeeld afhangen van de toegeschreven oorzaak van hun situatie (bv. hulp bij een val, maar niet bij dronkenschap).
### 3.2 Voor- en nadelen van schema's
Schema's bieden aanzienlijke voordelen: ze maken snelle, efficiënte en vaak automatische reacties mogelijk, wat essentieel is voor het functioneren in een complexe wereld. Het nadeel is dat deze efficiëntie ten koste kan gaan van een volledig beeld en de overweging van alternatieven. Desondanks zijn schema's onmisbaar voor het dagelijks leven.
---
# Invloed van schema's op beoordeling, gedrag en de voor- en nadelen ervan
Schema's hebben een directe en indirecte invloed op onze oordelen en gedrag, wat de noodzaak en beperkingen van deze mentale structuren benadrukt.
### 4.1 De rol van schema's in informatieverwerking
Schema's zijn georganiseerde verzamelingen van kennis die we gebruiken bij het verwerken van informatie. Ze sturen onze aandacht, beïnvloeden hoe we informatie coderen, faciliteren elaboratie, beïnvloeden ons geheugen, sturen onze beoordelingen en leiden ons gedrag.
#### 4.1.1 Effecten op aandacht en codering
* **Richten van aandacht:** Schema's fungeren als een "schijnwerper" die onze aandacht richt op relevante informatie, vaak gebaseerd op onze verwachtingen. Informatie die significant afwijkt van een schema, trekt juist extra veel aandacht, terwijl irrelevante informatie nauwelijks wordt opgemerkt.
* De mate waarin informatie de aandacht trekt, volgt over het algemeen de volgorde: irrelevant < consistent < inconsistent.
* **Codering en categorisatie:** Bij het waarnemen van nieuwe informatie vindt er onmiddellijk een spontane categorisatie plaats, waarbij de waargenomen informatie direct in bestaande schema's wordt geplaatst. Dit is een automatisch proces.
* Dit kan leiden tot inter-individuele verschillen in de sterkte van het effect, afhankelijk van hoe sterk individuen zich identificeren met bepaalde rollen of stereotypen.
* **Spontane gevolgtrekking en identificatie:** Dit is een elementaire vorm van betekenisverlening waarbij directe conclusies en affecten worden verbonden aan informatie, zelfs als deze niet letterlijk aanwezig is. Dit proces, ook wel 'on-line oordeelsvorming' genoemd, is snel en kan gemeten worden aan de hand van antwoordtijden.
#### 4.1.2 Invloed op elaboratie en cognitieve hulpbronnen
* **Elaboratie:** Schema's beïnvloeden de snelheid en het gemak waarmee we informatie verwerken. Informatie die goed binnen een schema past, wordt snel en gemakkelijk verwerkt, waardoor cognitieve hulpbronnen vrijkomen. Afwijkende informatie vereist echter meer aandacht en cognitieve inspanning.
> **Voorbeeld:** Het gebruik van een schema, zoals een stereotype, maakt het vormen van indrukken gemakkelijker. Dit resulteert in meer aandacht voor secundaire taken en maakt cognitieve hulpbronnen vrij.
#### 4.1.3 Effecten op attributie en gedrag
* **Attributie:** De reden die we toeschrijven aan iemands gedrag wordt beïnvloed door schema's. Schema-consistente gebeurtenissen vereisen geen attributie-elaboratie, omdat ze passen binnen het bestaande schema. Schema-inconsistente gebeurtenissen vereisen wel elaboratie, waarbij de voorkeur uitgaat naar attributies die het schema in stand houden.
> **Voorbeeld:** Het is voor Russen makkelijker om informatie te verwerken over Amerikanen die verhuizen dan andersom, omdat ze een schema hebben voor de ene groep maar niet voor de andere.
#### 4.1.4 Invloed op geheugen
* **Geheugen (Recall):** Schema's bevorderen de herinnering aan informatie, met name de **inconsistente** informatie (superior recall effect). Dit effect is afhankelijk van de aard van het schema, de motivatie en capaciteit om informatie te verwerken, en individuele verschillen (zoals behoefte aan cognitie).
* **Geheugen (Recognition):** Schema's vullen achteraf gaten op, wat effectief is voor **consistente** informatie. Dit wordt gezien als een retrieval-effect.
> **Voorbeeld:** Het "verkeerde informatie-effect" toont aan hoe informatie die na een gebeurtenis wordt verkregen, het geheugen kan aanpassen en vervormen, waardoor feiten worden opgenomen in het schema van de gebeurtenis. Dit geldt met name voor kinderen bij het "verloren lopen in een winkelcentrum"-experiment.
* **Recall versus Recognition:**
* **Recall (vrije herinnering):** De herinnering aan inconsistente informatie is superieur, vooral wanneer er veel motivatie en cognitieve capaciteit is, en treedt voornamelijk op door aandacht en elaboratie.
* **Recognition (reconstructie):** De herkenning van consistente informatie is superieur en wordt primair veroorzaakt door een retrieval-effect.
#### 4.1.5 Invloed op beoordeling
* **Directe effecten:** Schema's hebben een directe invloed op onze oordelen. Dit kan optreden doordat bepaalde concepten binnen een schema samenhangen, zoals "eerlijk" en "behulpzaam".
> **Voorbeeld:** Het primen met woorden zoals "behulpzaam" of "oneerlijk" kan de beoordeling van een examenantwoord beïnvloeden.
* **Indirecte effecten:** Schema's, vaak in de vorm van stereotypen, fungeren als beoordelingsstandaarden. Afwijkingen van deze schema's leiden tot negatieve beoordelingen.
#### 4.1.6 Invloed op gedrag
* **Directe effecten:** Het ideomotoreffect beschrijft hoe we gedachteloos anderen imiteren, wat een direct effect is van geactiveerde schema's.
> **Voorbeeld:** Het primen met woorden die geassocieerd worden met ouderdom kan ervoor zorgen dat mensen langzamer gaan lopen richting een lift.
* **Indirecte effecten:** Gedrag wordt indirect beïnvloed via andere variabelen, zoals attributies. Iemand helpen kan bijvoorbeeld afhangen van de attributie die we maken over iemands val (bijvoorbeeld noodsituatie versus dronkenschap).
### 4.2 Voor- en nadelen van schema's
* **Voordeel:** Schema's leiden tot snelle, efficiënte en vaak automatische reacties, wat essentieel is voor het dagelijks functioneren.
* **Nadeel:** Door hun efficiëntie kunnen schema's ons zicht ontnemen op alternatieve gedachten en handelingen die we zonder deze structuren zouden kunnen overwegen. Ze kunnen ook leiden tot vertekening en fouten in de informatieverwerking, beoordeling en het geheugen.
> **Tip:** Schema's zijn noodzakelijk om te kunnen functioneren, maar het is cruciaal om bewust te zijn van hun potentiële beperkingen en de mogelijke vertekeningen die ze kunnen veroorzaken. Kritische reflectie is hierbij essentieel.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociale cognitieve benadering | Een onderzoeksbenadering die de cognitieve processen achter sociaalpsychologische fenomenen bestudeert om deze te begrijpen. |
| Actieve waarnemer | Het concept dat stelt dat individuen een actieve rol spelen in hoe zij hun omgeving waarnemen en interpreteren, waarbij ze informatie selecteren en aanvullen. |
| Schema | Een georganiseerde verzameling van kennis in het langetermijngeheugen die wordt gebruikt bij het verwerken van informatie over een stimulus of categorie van stimuli. |
| Aanvulling (cognitie) | Het proces waarbij extra informatie uit het geheugen van de waarnemer wordt toegevoegd aan de waargenomen stimulus. |
| Selectie (cognitie) | Het proces waarbij de waarnemer slechts een deel van de objectieve stimulus verwerkt, vaak op basis van relevantie of verwachtingen. |
| Mentale representatie | De gecombineerde geselecteerde en aangevulde informatie die samen de cognitieve weergave van een stimulus of situatie vormt. |
| Behaviorisme | Een psychologische stroming die gedrag verklaart als een directe respons op stimuli, zonder aandacht voor interne mentale processen. |
| Cognitieve revolutie | Een periode in de psychologie waarin de focus verschoof van behaviorisme naar de studie van interne mentale processen zoals denken, geheugen en probleemoplossing. |
| Prototype | Een geabstraheerde voorstelling van een stimulus die de meest kenmerkende eigenschappen van een schema belichaamt. |
| Script | Een type schema dat een sequentiële, logische en ruimtelijke organisatie heeft, en dat wordt gebruikt om alledaagse gebeurtenissen te begrijpen. |
| Toegankelijkheid van schema's | De mate waarin een schema makkelijk opgeroepen kan worden uit het geheugen, wat de kans op beïnvloeding van gedrag vergroot. |
| Activatie (schema) | Het proces waarbij een schema wordt geactiveerd en beschikbaar wordt voor gebruik bij het verwerken van nieuwe informatie. |
| Frequentieprincipe | Het principe dat schema's die frequent worden opgeroepen, gemakkelijker toegankelijk worden en vaker worden gebruikt. |
| Recencyprincipe | Het principe dat schema's die recentelijk zijn geactiveerd, een grotere kans hebben om te worden gebruikt bij de verwerking van nieuwe informatie. |
| Priming | Het proces waarbij de recente activatie van een schema de toegankelijkheid ervan verhoogt en de daaropvolgende verwerking van gerelateerde informatie beïnvloedt. |
| Encoderen (cognitie) | De eerste fase van informatieverwerking waarbij nieuwe informatie wordt omgezet in een vorm die in het geheugen kan worden opgeslagen. |
| Categorisatie | Het proces waarbij waargenomen informatie direct in bestaande categorieën wordt geplaatst, vaak automatisch. |
| Spontane gevolgtrekking | Een elementaire vorm van betekenisverlening waarbij direct conclusies worden verbonden aan waargenomen informatie, zonder dat deze expliciet aanwezig zijn. |
| Elaboratie | Een grondige en systematische cognitieve verwerking van een stimulus, waarbij dieper wordt nagedacht over de betekenis en relaties. |
| Attributie | Het proces waarbij men de oorzaak toeschrijft aan iemands gedrag. |
| Superior recall effect | Het fenomeen waarbij inconsistente informatie met een schema beter wordt herinnerd dan consistente informatie. |
| Retrieval effect | Het proces waarbij schema's worden gebruikt om gaten in het geheugen aan te vullen, vaak met consistente informatie. |
| Verkeerde informatie-effect | Het effect waarbij informatie die na een gebeurtenis wordt verkregen, de herinnering aan die gebeurtenis kan vervormen. |
| Ideomotoreffect | Het directe effect van gedachten of mentale representaties op gedrag, waarbij het denken aan een actie leidt tot een neiging om die actie uit te voeren. |