Cover
Comença ara de franc oncologie hfdst 5 acute bijwerkingen ten gevolge van een behandeling met cytostatica.docx
Summary
# Hematologische toxiciteiten en hun beheer
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van hematologische toxiciteiten die kunnen optreden als gevolg van cytostaticabehandelingen, evenals gerelateerde bijwerkingen en hun beheer.
## 1. Hematologische toxiciteiten en hun beheer
Cytostatica hebben een significante impact op het beenmerg, wat leidt tot verschillende hematologische toxiciteiten die een nauwlettende monitoring en specifieke verpleegkundige interventies vereisen.
### 1.1 Aantasting van het beenmerg
Vrijwel alle cytostatica beïnvloeden het beenmerg, wat resulteert in myelosuppressie. De ernst en het herstel van deze suppressie variëren afhankelijk van het specifieke cytostaticum en de behandeling. Dit kan leiden tot:
#### 1.1.1 Leukopenie en neutropenie
* **Definitie:** Leukopenie is een daling van het aantal witte bloedcellen (WBC). Neutropenie is een specifieke daling van de polynucleairen, die cruciaal zijn voor de afweer tegen bacteriële infecties.
* **Nadir:** De periode waarin het laagste aantal WBC wordt bereikt, de zogenaamde nadir, ligt meestal tussen dag 8 en 12 na toediening van het cytostaticum.
* **Gevolgen:**
* **Verhoogd infectierisico:** Patiënten zijn zeer vatbaar voor bacteriële infecties, zelfs door banale bacteriën. Dit kan leiden tot ernstige sepsis, hospitalisatie in beschermende isolatie en profylactische antibiotica.
* **Meest voorkomende infectieplaatsen:** Luchtwegen, mond, slokdarm, perianale regio, huid, urinewegen, maag-darmkanaal, en katheterinstieekplaatsen.
* **Morbiditeit en mortaliteit:** Koorts, ernstige infecties en, bij aanhoudende infecties, een risico op overlijden.
* **Extra kosten:** Verblijf in het ziekenhuis, medicatie, laboratoriumonderzoeken en beeldvorming.
* **Behandelingseffect:** Uitstel van chemotherapie kan het effect van de antitumorale behandeling verminderen.
* **Levenskwaliteit:** Verminderde levenskwaliteit voor de patiënt.
* **Beheer:**
* **Hematopoëtische groeifactoren:** Geneesmiddelen die de myeloïde celproductie stimuleren, met name neutrofielen. Ze worden subcutaan toegediend, beperken neutropenie en verminderen de incidentie en ernst van infecties. Een veelvoorkomende bijwerking is botpijn, die behandeld kan worden met paracetamol.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Infectiepreventie:** Voorkomen van kruisinfecties, strikte handhygiëne, steriele manipulaties, huidintegriteit bewaken, goede mondhygiëne.
* **Timing monitoren:** Bepalen van de periode van beenmergsuppressie en verwacht herstel.
* **Observatie:** Signaleren van infectiesymptomen zoals koorts, hoesten, pijn bij slikken/ademen/wateren, roodheid van huid/mucosa/instiekeplaats.
* **Patiënteneducatie:** Informeren over risico's, preventieve maatregelen (hygiëne, vermijden van zieke personen en grote menigtes tijdens de nadirfase), verzorging van wondjes.
#### 1.1.2 Trombopenie
* **Definitie:** Een tekort aan bloedplaatjes (trombocyten).
* **Gevolgen:** Bij ernstige trombopenie kunnen spontane bloedingen optreden, met name in de mond, neus, blaas en het maag-darmstelsel. Petechiën en onderhuidse bloedingen (kleine roodblauwe vlekjes) kunnen over het hele lichaam voorkomen.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Bloedingspreventie:** Observeren en rapporteren van bloedingen, maagbescherming bij corticosteroïdgebruik, patiënt informeren over bloedingsrisico en het belang van melden.
* **Patiënteneducatie:** Gebruik van een zachte tandenborstel, elektrisch scheerapparaat, nagels vijlen in plaats van knippen, vermijden van aspirine (verhoogt bloedingsrisico), zorgen voor regelmatige stoelgang, vermijden van chirurgische ingrepen.
#### 1.1.3 Anemie
* **Definitie:** Een vermindering van het aantal rode bloedcellen.
* **Symptomen:** Vermoeidheid, kortademigheid (ook in rust), bleke gelaatskleur, hartkloppingen, oorsuizen, koudegevoel.
* **Beheer:**
* **Spontaan herstel:** Meestal is de anemie tijdelijk en herstelt de rode bloedcelproductie spontaan.
* **Bloedtransfusie:** Nodig als het herstel niet spontaan verloopt.
* **Erytropoëtine:** Recombinant humaan erytropoëtine (een hormoon) kan subcutaan worden toegediend om de beenmergproductie van rode bloedcellen te stimuleren. Dit kan worden gebruikt om anemie te vermijden of te behandelen. Het effect duurt enkele weken.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Symptoomrapportage:**
* Milde anemie: bleekheid, vermoeidheid, lichte dyspneu en zweten bij inspanning.
* Gematigde anemie: verergering van milde symptomen.
* Ernstige anemie: hoofdpijn, duizeligheid, dyspneu bij rust en inspanning, tachycardie, tachypneu, angor, hartdecompensatie.
* **Patiënteneducatie:** Aandacht voor extra rust, vermijden van overmatige inspanning, behoud van normale activiteiten, belang van bloedtransfusie.
### 1.2 Vermoeidheid
Vermoeidheid is een van de meest voorkomende klachten bij kankerpatiënten, ervaren door 60 tot 90%.
* **Definitie:** Een subjectief gevoel van extreme uitputting van lichaam en geest, niet in verhouding tot of niet gerelateerd aan activiteit of inspanning, en van lange duur.
* **Componenten:** Naast de lichamelijke component heeft vermoeidheid ook belangrijke psychologische, sociale en gedragsmatige dimensies.
* **Beïnvloedende factoren en oorzaken:**
* De ziekte zelf (uitgebreidheid, locatie van de tumor).
* Behandeling (soort, combinatie, dosis, toediening, duur).
* Anemie.
* Malnutritie en cachexie (leiden tot spierzwakte).
* Immunosuppressie en infecties.
* Gebruik van bepaalde geneesmiddelen.
* Omgaan met pijn.
* Slaapstoornissen.
* Emotionele stress, angst, piekeren, verdriet, relationele spanningen.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Bewustwording creëren:** Patiënt en omgeving informeren over verminderde energieniveaus, het thema bespreekbaar maken.
* **Betrekken van de omgeving:** Aandacht voor begrip van collega's bij werkhervatting.
* **Monitoring:** Vaststellen van vermoeidheid met een VAS-schaal en dagelijkse evaluatie.
* **Actieplan:** Opstellen van een activiteitenlijst met prioriteiten, bijhouden van een activiteitendagboek, evalueren, tempo niet opvoeren.
* **Bewegingsplan:** Opstellen van een bewegingsplan, aangezien beweging een belangrijk herstelmiddel is.
* **Werkhervatting:** Bespreken van realistische verwachtingen rondom werkhervatting.
* **Rustpauzes:** Meerdere korte rustpauzes inbouwen in het dagschema is effectiever dan lang slapen overdag.
* **Oncorevalidatie:** Patiënten kunnen deelnemen aan oncorevalidatieprogramma's om fysieke fitheid te behouden en te verbeteren.
### 1.3 Orale mucositis (mondslijmvliesdefecten)
* **Definitie:** Een ontstekingsreactie van het slijmvliesepitheel door radiotherapie of systemische behandeling (cytostatica, doelgerichte therapie).
* **Gevolgen:** Pijn, anorexie, sepsis, uitstel van behandeling of dosisreductie.
* **Vijffasenmodel:** Initiatie, signaaloverdracht en proliferatie, ulceratie, heling. Deze fasen kunnen overlappen en interacties vertonen.
* **Evaluatie:** Systematische inspectie van alle anatomische gebieden van de mond, inclusief een pijnscore door de patiënt.
* **Classificatie:**
* Graad 0: geen mucositis.
* Graad 1: erytheem, gevoelige/pijnlijke mond, droge mond, verdunde mucosa.
* Graad 2: ulcera, slikken van vast voedsel mogelijk, neiging tot bloeden, drogere mond, taaier speeksel, oedeem, witte/gele vlekken, continue pijn.
* Graad 3: ulcera, erytheem over de hele mond, slikken van vloeibaar voedsel mogelijk, spontane bloedingen, droog slijmvlies, taaie slijmen, ernstige continue pijn.
* Graad 4: ernstige ulcera, ernstige bloedingen, moeilijk spreken, geen orale voeding mogelijk, nood aan TPN, ernstige continue pijn.
* **Preventie:**
* **Mondzorg:** Essentieel, zowel preventief als curatief.
* **Controle voor behandeling:** Inspectie op infectiehaarden, eventuele tandartsconsultatie.
* **Preventieve mondzorg:** Poetsen (minstens 2x/dag) met medium zachte tandenborstel, flossen (indien vertrouwd), regelmatig spoelen met water of neutraal mondspoelmiddel. Kunstgebit 's nachts droog bewaren en poetsen.
* **Effectieve technieken:**
* **Cryotherapie:** Lokale koeling (ijsblokjes/ijsschilfers) om vasoconstrictie te bewerkstelligen en de impact van cytostatica te verminderen (alleen bij cytostatica met een halveringstijd).
* **Low-level lasertherapie (LLLT):** Preventief inzetten op gebieden waar ulceraties vaak voorkomen. LLLT werkt pijnstillend, anti-inflammatoir en bevordert wondgenezing.
* **Curatieve maatregelen:**
* **Analgosie:** Adequaat pijnbeleid.
* **Voedingsaanpassingen:** Ondersteunend.
* **Mechanische reiniging:** Blijft belangrijk, zelfs bij erytheem of ulceraties.
* **Kunstgebit:** Verwijderen bij pijn of letsels.
* **Voeding:** Aanpassen.
* **Hydratatie:** Mondholte vochtig houden door spoelingen of kleine hoeveelheden drinken.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Tandartsconsultatie:** Adviseren voor start van behandeling/radiotherapie hoofd-halsgebied.
* **Patiënteneducatie:** Belang van mondhygiëne.
* **Observatie:** Frequent monitoren van mondletsels.
* **Preventieve maatregelen:** Poetsadvies, tandflossen, luchtvochtigheid, speekselsecretie bevorderen (kauwgom), lippen bevochtigen, irriterende voeding vermijden, cryotherapie toepassen.
* **Curatieve maatregelen:** Mechanische reiniging, kunstgebit verwijderen, voeding aanpassen, mondholte vochtig houden.
### 1.4 Nausea en braken
Nausea en braken zijn frequente nevenwerkingen van chemotherapie die met anti-emetica goed beheerd kunnen worden.
* **Soorten:**
* **Acuut:** Binnen 24 uur na toediening (meestal binnen 12 uur).
* **Vertraagd (delayed):** 2 tot 7 dagen na toediening (meestal binnen 3 dagen).
* **Doorbraak (breakthrough):** Ondanks preventie toch misselijkheid of braken, behoeft rescue-medicatie.
* **Anticiperend:** Geconditioneerde reactie uit verwachting van chemotherapie (kan vanaf de tweede kuur optreden).
* **Refractair:** Falen van alle anti-emetica, zowel preventief als rescue.
* **Ontstaan:** Gereguleerd door het braakcentrum in de medulla, dat perifeer of centraal gestimuleerd kan worden vanuit:
* Gastro-intestinaal stelsel (via nervus vagus).
* Corticale weg (hypothalamus, bv. angst, verhoogde intracraniële druk).
* Vestibulaire weg (labyrint, bv. zeeziekte).
* Perifere weg (gastro-intestinaal, hart, nieren).
* Chemoreceptortriggerzone (gestimuleerd door toxines, hormonen, medicatie).
* **Andere factoren die misselijkheid/braken kunnen veroorzaken of verergeren:** Constipatie, maag/blaas/galwegobstructie, gastro-intestinale tumoren, peritoneale metastasen, metabole stoornissen (hypercalciëmie, hyponatriëmie, uremie), andere geneesmiddelen (narcotica), verhoogde intracraniële druk, psychologische en emotionele factoren (angst, pijn).
* **Risicofactoren voor CINV (chemotherapie-geïnduceerde nausea en vomiting):** Emetogeen potentieel van het cytostaticum, vrouwelijk geslacht, jonge leeftijd (<55), wagenziekte, lage alcoholconsumptie, voorafgaande episode CINV, voorgaande chemotherapie.
* **Principes voor een goed anti-emeticabeleid:**
* **Preventie:** De beste strategie.
* **Totale controle:** Nagestreefd doel.
* **Optimaal gebruik:** Vanaf de eerste cyclus.
* Met moderne anti-emetica kan 70-80% van de braken en misselijkheid voorkomen worden. Goede controle van acute CINV verbetert de controle van vertraagde en anticiperende CINV.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Medicatie-inname:** Instrueer de patiënt om anti-emetica correct in te nemen.
* **Dagboek:** Stimuleer het invullen van een dagboek om het effect van anti-emetica te beoordelen en het beleid aan te passen.
* **Rapportage:** Melden van klachten aan de arts.
* **Voeding en hydratatie:**
* Frequente, kleine, licht verteerbare maaltijden.
* Voldoende vochtinname.
* Niet dwingen tot eten.
* Rust voor en na de maaltijd.
* **Bijwerkingen anti-emetica:** Aandacht voor bijwerkingen zoals constipatie.
### 1.5 Verstoord stoelgangpatroon
Cytostatica en bijhorende medicatie kunnen leiden tot diarree of obstipatie.
* **Diarree:** Ontstaat door irritatie van de darmslijmvliezen, wat kan leiden tot dehydratie bij langdurige, overvloedige diarree. Acute diarree kan voorkomen worden met effectieve premedicatie. Vertraagde diarree kan behandeld worden met loperamide.
* **Obstipatie:** Kan ook optreden, met in extreme gevallen ileus. Aangepaste voeding en laxeermiddelen zijn dan vereist.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Patiënteneducatie:** Informeren over mogelijke diarree of obstipatie.
* **Observatie:** Voldoende vochtinname, gewichtsbehoud.
* **Medicatie:** Toedienen van anti-diarreemiddelen zoals voorgeschreven.
* **Voeding en hydratatie:** Belang van voldoende vochtinname en aangepaste voeding, vermijden van laxerende voedingsmiddelen.
* **Hygiëne:** Goede perineale hygiëne, voorkomen van kloven.
### 1.6 Voedingsproblemen
Behandeling met cytostatica verhoogt het risico op ondervoeding door verhoogde nutritionele behoeften, verminderde inname en extra verliezen (braken, diarree).
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Beweging:** Stimuleren van lichte fysieke inspanning.
* **Eetomgeving:** Zorgen voor een aangename en rustige omgeving.
* **Productkeuze:** Geen light-producten of voedingsmiddelen met minder suiker. Vermijden van grote hoeveelheden vezelrijke voeding.
* **Drinken:** Niet vlak voor of tijdens de maaltijd drinken. Voldoende drinken, bij voorkeur hoogenergetische dranken.
* **Maaltijdfrequentie:** Frequente, lichte maaltijden in plaats van grote maaltijden.
* **Mondhygiëne:** Goede mondhygiëne.
### 1.7 Kauw- en slikstoornissen
* **Beheer:**
* **Consistentie:** Aangepaste, gelijkmatige consistentie van voeding is essentieel.
* **Materiaal:** Aangepast materiaal kan nuttig zijn.
* **Spreken:** Vermijden tijdens de maaltijd.
* **Sondevvoeding/drinkvoeding:** Indien normale voedselinname in het gedrang komt.
### 1.8 Smaak- en geurafwijkingen
Deze bijwerking is meestal tijdelijk en beïnvloedt de smaakdrempels (zoet, zout, zuur, bitter), vaak leidend tot een metaalsmaak, bittere smaak of geen smaak. Aversie tegen bepaalde voedingsmiddelen kan optreden.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Variatie:** Variëren in voedingsmiddelen.
* **Geur:** Vermijden van sterk geurende producten, bloemen, cosmetica en schoonmaakmiddelen.
* **Smaakverbetering:** Gebruik van extra kruiden en specerijen, aanpassen van bereidingswijze. Goed kauwen kan de smaak verbeteren. Koude gerechten verspreiden minder geur.
* **Metaalsmaak:** Plastieken bestek kan helpen.
* **Stimulatie:** Voldoende drinken, zuigen op pepermunt/snoepjes/kauwgom.
* **Mondhygiëne:** Goede mondhygiëne.
### 1.9 Huidreacties
Cytostatica en doelgerichte therapie kunnen diverse huidreacties veroorzaken die de barrièrefunctie van de huid aantasten.
* **Algemene huidzorg:**
* **Hydratatie:** Gebruik van hydraterende crème bij droge huid.
* **Wassen:** Neutrale zeep of doucheolie, zachte handdoek.
* **Bescherming:** Aangepaste kledij in de winter.
* **Nagels:** Recht afknippen, niet te kort.
* **Preventie van trauma:** Handschoenen dragen bij huishoudelijk werk of tuinieren.
* **Specifieke huidreacties:**
* **Hand-voetsyndroom:** Lokaal erytheem met pijnlijke, gezwollen, droge, jeukende handen en voeten; blaren kunnen optreden en barsten, met afschilfering. Treedt veralgemeend op op handpalmen en voetzolen, leidt vaak tot functionele beperkingen.
* **Hand-voethuidreactie (doelgerichte therapie):** Eeltvorming op drukpunten van handen/voeten, erytheem, schilfering op druk- en flexiepunten; kan evolueren naar blaren met pijnlijke hyperkeratose. Vaak gepaard met sensorische stoornissen (tintelingen, paresthesieën).
* **Nagelriemafwijkingen en nagelriemontstekingen:** Laattijdige reacties (na 2+ maanden). Preventie cruciaal (bv. cryotherapie handen/voeten tijdens toediening antitumorproduct). Nagelafwijkingen: verandering in groei, kleur. Nagelriemontstekingen: inflammatie van nagelwal/nagelriem, roodheid, zwelling, gevoeligheid, pijn; kan lijken op ingegroeide nagel met etter en bloed.
* **Huidkloven:** Ontstaan uit extreem droge huid, verdunning van epidermis met ruptuur. Vaak op vingertoppen, hiel, knokkels. Laattijdige reactie, kan verergeren tijdens behandeling, pijnlijk en beperkend.
* **Alopecia (haarverlies):** Niet alle cytostatica veroorzaken haarverlies. Patiënten moeten tijdig geïnformeerd worden. Emotioneel belastend, maar meestal tijdelijk. Hoofdhuidkoeling kan haaruitval verminderen/voorkomen door vermindering van doorbloeding rond haarwortels.
* **Acneïforme rash:** Frequente reactie bij doelgerichte therapie (papels, pustels) op gelaat, hoofdhuid, bovenlichaam. Behandeling vereist lokale en systemische anti-inflammatoire behandeling en laag-drempelig gebruik van AB ter preventie van surinfecties.
### 1.10 Urinair stelsel
Sommige cytostatica kunnen toxisch zijn voor de nieren. Afbraakproducten kunnen neerslaan in niertubuli en nierinsufficiëntie veroorzaken.
* **Preventie:** Strikte hydratatie.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Patiënteneducatie:** Informeren over mogelijke niertoxiciteit.
* **Hydratatie:** Extra vochttoediening.
* **Mictie:** Regelmatig wateren om blaasirritatie te voorkomen en stase van cytostaticarestanten te vermijden.
* **Monitoring:** Diurese, gewicht, vochtinname opvolgen (pre- en posthydratatie).
### 1.11 Hart
Sommige cytostatica zijn cardiotoxisch, vooral bij cumulatieve dosering. Oncologische patiënten hebben een verhoogd risico op cardiovasculaire ziekten. Regelmatige opvolging van de hartfunctie (bv. linkerventrikel ejectiefractie) is noodzakelijk.
### 1.12 Longen
Alertheid op symptomen van dyspneu of toenemende dyspneu en hoest is cruciaal.
### 1.13 Neurologisch stelsel
Bepaalde cytostatica kunnen perifere neuropathie veroorzaken (tintelingen, prikkelingen in extremiteiten, gevoels- en krachtverlies). Deze kan irreversibel zijn.
* **Preventie:** Hypothermische handschoenen en -slippers tijdens toediening om zenuwuiteinden te beschermen. Tijdige observatie en rapportage is belangrijk.
### 1.14 Voortplantingsorganen
Cytostatica kunnen leiden tot oligospermie en azoöspermie (blijvend). Bij jonge vrouwen is cyclusherstel na behandeling vaak groot. Het is aangewezen jonge mensen die cytotoxische behandeling zullen ondergaan tijdig naar een centrum voor reproductieve geneeskunde te verwijzen.
### 1.15 Overgevoeligheidsreacties
Immunologische reactie op medicatie, resulterend in bijwerkingen. Een ernstige reactie is een anafylactische reactie.
* **Preventie en behandeling:**
* **Preventief:** Premedicatie met corticosteroïden en antihistaminica.
* **Medicamenteus:** Afhankelijk van ernst en symptomen (bronchodilatoren, corticosteroïden, adrenaline). Na stabilisatie kan de behandeling heropgestart worden op halve snelheid, eventueel met premedicatie.
* **Verpleegkundige interventies:**
* **Patiënteneducatie:** Informeren over risico op overgevoeligheidsreactie.
* **Rapportage:** Overgevoeligheidsreactie rapporteren, vitale functies monitoren.
* **Benadering:** Kalm en efficiënt handelen om angst te verminderen.
---
# Kankergerelateerde vermoeidheid
Kankergerelateerde vermoeidheid is de meest voorkomende klacht bij kankerpatiënten en wordt ervaren als een extreme, niet-proportionele uitputting die het hele lichaam en de psyche beïnvloedt.
### 4.1 Definitie en dimensies van kankergerelateerde vermoeidheid
Kankergerelateerde vermoeidheid (KPV) wordt gedefinieerd als een subjectief gevoel met meerdere dimensies. Het is meer dan normale vermoeidheid en kan langdurig aanhouden. Naast een lichamelijke component, heeft KPV ook belangrijke psychologische, sociale en gedragsmatige aspecten.
Het proces rondom kanker kan leiden tot angst voor recidief, wat op zijn beurt de vermoeidheid kan vergroten. Omgekeerd kunnen opvattingen rondom vermoeidheid, het slaap-waakritme, activiteitenniveaus en de verwachtingen van de omgeving invloed hebben op de ervaren vermoeidheid.
### 4.2 Beïnvloedende factoren en oorzaken
Verschillende factoren dragen bij aan het ontstaan en de ernst van kankergerelateerde vermoeidheid:
* **De ziekte zelf:** De uitgebreidheid en locatie van de tumor kunnen de vermoeidheid beïnvloeden.
* **Behandeling:** Het type behandeling, de combinatie van behandelingen, de dosis, de toedieningswijze en de duur spelen een rol.
* **Anemie (bloedarmoede):** Een tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine leidt tot vermoeidheid.
* **Malnutritie en cachexie:** Deze leiden tot musculaire disfunctie, spierzwakte en vermoeidheid.
* **Immunosuppressie en infecties:** Een verzwakt immuunsysteem en de aanwezigheid van infecties verhogen de vermoeidheid.
* **Medicatie:** Bepaalde geneesmiddelen kunnen vermoeidheidssymptomen uitlokken.
* **Pijn:** Het omgaan met pijn is energie-opslorpend.
* **Slaapstoornissen:** Bijwerkingen van de behandeling kunnen leiden tot problemen met inslapen of doorslapen.
* **Emotionele stress:** Angst, verdriet, piekeren, conflicten en relationele spanningen vragen extra energie en dragen bij aan vermoeidheid.
### 4.3 Verpleegkundige interventies bij vermoeidheid
Het managen van KPV vereist een multidisciplinaire aanpak, waarbij de patiënt centraal staat.
* **Bewustwording creëren:** Patiënten moeten zich realiseren dat hun energieniveau verminderd is als gevolg van de ziekte en behandeling. Het vinden van een evenwicht tussen energieverbruik en energiereserves is cruciaal.
* **Informeren en bespreekbaar maken:** Zowel de patiënt als de omgeving (familie, collega's) moeten geïnformeerd worden over KPV. Groepssessies met lotgenoten kunnen waardevol zijn. Onbegrip van collega's bij werkhervatting is een veelvoorkomend probleem.
* **Status in kaart brengen:** De ernst van de vermoeidheid kan gemeten worden met een visueel analoge schaal (VAS). Dagelijkse evaluatie door middel van vragen over vermoeidheid tijdens activiteiten is essentieel.
* **Actieplan opstellen:** Dit omvat het prioriteren van activiteiten, het bijhouden van een activiteitendagboek en het evalueren van het tempo.
* **Bewegingsplan:** Beweging is een belangrijk onderdeel van herstel en moet worden gestimuleerd.
* **Realistische werkhervatting:** Bespreek met de patiënt wat haalbaar en realistisch is met betrekking tot werkhervatting.
* **Rustpauzes:** Meerdere korte rustpauzes gedurende de dag zijn effectiever dan langdurig slapen overdag.
#### 4.3.1 Het belang van oncorevalidatie
Onderzoek toont aan dat beweging en het onderhouden van fysieke fitheid, zowel tijdens als na de behandeling, effectief zijn in het aanpakken van kankergerelateerde vermoeidheid. Oncorevalidatieprogramma's, aangeboden door veel ziekenhuizen, kunnen patiënten hierbij ondersteunen.
> **Tip:** Stimuleer patiënten om in beweging te blijven, ook al voelen ze zich moe. Gereguleerde lichaamsbeweging kan paradoxaal genoeg de energieniveaus juist verhogen op de lange termijn.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met borstkanker krijgt wekelijks fysiotherapie gericht op het verbeteren van de beweeglijkheid en het verminderen van lymfoedeem, wat ook bijdraagt aan het bestrijden van vermoeidheid.
---
# Orale mucositis en gastro-intestinale bijwerkingen
Dit onderwerp behandelt de ontwikkeling, classificatie en management van orale mucositis, evenals algemene gastro-intestinale bijwerkingen zoals diarree en obstipatie, en voedingsproblemen die optreden bij patiënten die chemotherapie ondergaan.
### 3.1 Orale mucositis
Orale ontstekingsreactie van het slijmvliesepitheel van de mondholte, veroorzaakt door radiotherapie van de bovenste digestieve tractus of systemische behandelingen zoals chemotherapie of doelgerichte therapie. Dit kan leiden tot pijn, anorexie, sepsis, uitstel van behandeling of dosisreductie.
#### 3.1.1 Ontwikkeling in vijf fasen
Orale mucositis ontwikkelt zich volgens een vijffasenmodel:
1. **Initiatie:** Verhoogde activiteit van genen en productie van cytokinen.
2. **Signalering:** Verspreiding en vermeerdering van cytokinen.
3. **Ulceratie:** Vorming van zweren.
4. **Heling:** Herstel van het weefsel.
Deze fasen verlopen lineair, maar vertonen ook overlappingen en interacties.
#### 3.1.2 Classificatie van orale mucositis
De ernst van orale wordt geclassificeerd in vier graden:
* **Graad 0:** Geen orale mucositis.
* **Graad 1:** Erytheem, gevoelige en pijnlijke mond, droge mond, verdunde mucosa.
* **Graad 2:** Ulcera met of zonder erytheem, slikken van vast voedsel is mogelijk, neiging tot bloeding, drogere mond, taaier speeksel, oedeem, witte of gele vlekken, continue pijn.
* **Graad 3:** Ulcera, erytheem over de hele mond, alleen slikken van vloeibare voeding is mogelijk, spontane bloedingen, droog slijmvlies, taaie slijmen, ernstige continue pijn.
* **Graad 4:** Ernstige ulcera, ernstige bloedingen, moeilijk spreken, geen orale voeding mogelijk, nood aan totale parenterale voeding (TPN), ernstige continue pijn.
#### 3.1.3 Preventie en behandeling van orale mucositis
**Preventie:**
* **Goede mondhygiëne:**
* Grondige controle van de mond op infectiehaarden voor aanvang van de behandeling. Behandeling van tandbederf of andere mondproblemen door een tandarts indien nodig.
* Poets de tanden minimaal twee keer per dag met een medium zachte tandenborstel.
* Flossen wordt aangeraden indien de patiënt hiermee vertrouwd is.
* Regelmatig spoelen met water of een neutraal mondspoelmiddel.
* Een kunstgebit dient 's nachts droog bewaard en met vloeibare zeep gepoetst te worden.
* Aandacht voor de verzorging van de lippen.
* **Cryotherapie:** Lokale koeling van de mondholte met ijsschilfers of ijsblokjes tijdens de toediening van cytostatica met een relevante halfwaardetijd. Dit veroorzaakt vasoconstrictie, waardoor de impact van cytostatica op het mondslijmvlies vermindert.
* **Low-level lasertherapie (LLLT):** Preventieve toepassing door het laseren van specifieke mondregio's die gevoelig zijn voor ulceraties. LLLT heeft pijnstillende, ontstekingsremmende en wondhelende eigenschappen.
**Symptomatische behandeling:**
* Adequaat analgetisch beleid is cruciaal.
* Aanpassingen in de voeding kunnen ondersteunend werken.
**Verpleegkundige interventies:**
* Adviseer een afspraak bij de tandarts voor start van de behandeling.
* Informeer patiënten over het belang van mondhygiëne.
* Observeer en rapporteer frequente mondletsels.
* Adviseer om na elke maaltijd te poetsen met een medium zachte tandenborstel en te flossen indien vertrouwd.
* Zorg voor voldoende luchtvochtigheid en stimuleer speekselsecretie (bv. met kauwgom).
* Houd de lippen vochtig en soepel met een lippenbalsem.
* Vermijd irriterende voedingsstoffen.
* Pas cryotherapie toe.
**Curatieve maatregelen (bij reeds bestaand erytheem of ulceraties):**
* Mechanische reiniging blijft belangrijk.
* Verwijder een kunstgebit bij pijn of letsels aan het mondslijmvlies.
* Pas de voeding aan.
* Houd de mondholte vochtig door spoelingen of frequente kleine slokjes vocht.
### 3.2 Gastro-intestinale bijwerkingen
#### 3.2.1 Nausea en braken
Nausea en braken zijn frequente bijwerkingen van chemotherapie die goed beheersbaar zijn met anti-emetica.
**Soorten nausea en braken:**
* **Acute:** Treden op binnen 24 uur na toediening, meestal binnen de eerste 12 uur.
* **Delayed (laattijdig):** Treden op gedurende dagen 2 tot 7 na toediening.
* **Breakthrough (doorbraak):** Treden op ondanks preventieve anti-emetica, vereisen rescue-medicatie.
* **Anticipatorisch:** Geconditioneerde reactie die optreedt in anticipatie op chemotherapie, vaak vanaf de tweede kuur.
* **Refractair:** Falen van zowel preventieve als rescue anti-emetica in opeenvolgende kuren.
**Ontstaan van nausea en braken:**
Dit wordt gestuurd door het braakcentrum in de medulla, dat centraal of perifeer gestimuleerd kan worden door diverse factoren, waaronder:
* Gastro-intestinaal stelsel (bv. vertraagde maaglediging).
* Corticale weg (bv. angst, verhoogde intracraniale druk).
* Vestibulaire weg (bv. bewegingsziekte).
* Perifere stimulatie (bv. irritatie van organen).
* Chemoreceptortriggerzone (gestimuleerd door toxines, hormonen, medicatie).
Andere factoren die nausea en braken kunnen verergeren of veroorzaken zijn onder meer constipatie, gastro-intestinale obstructies, metabole stoornissen, andere medicatie, verhoogde intracraniale druk en psychologische factoren.
**Risicofactoren voor chemotherapie-geïnduceerde nausea en braken (CINV):**
* Emetogeen potentieel van het cytostaticum.
* Vrouwelijk geslacht.
* Jonge leeftijd (<55 jaar).
* Gevoeligheid voor wagenziekte.
* Lage alcoholconsumptie.
* Voorafgaande episodes van CINV.
* Eerdere chemotherapie toedieningen.
**Principes voor een goed anti-emetisch beleid:**
* Preventie is de beste strategie.
* Streven naar totale controle of complete respons.
* Optimaal gebruik van anti-emetica vanaf de eerste cyclus.
* Goede controle van acute CINV verbetert de controle van delayed CINV en vermindert anticipatoir braken.
**Verpleegkundige interventies:**
* Instrueer patiënten over het correct innemen van anti-emetica.
* Moedig het bijhouden van een dagboek aan om het effect te beoordelen en het beleid aan te passen.
* Rapporteer klachten aan de arts en bespreek de impact op eet- en drinkgedrag.
* Geef voedingsadvies: frequente, kleine, licht verteerbare maaltijden, voldoende vochtinname, niet dwingen om te eten, rust voor en na de maaltijd.
* Wees alert op bijwerkingen van anti-emetica (bv. constipatie).
#### 3.2.2 Verstoord stoelgangpatroon (diarree en obstipatie)
Cytostatica en bijbehorende medicatie kunnen irritatie en ontsteking van de darmmucosa veroorzaken, wat leidt tot diarree. Langdurige en overvloedige diarree kan dehydratatie veroorzaken. Sommige cytostatica of premedicatie kunnen ook obstipatie veroorzaken, in extreme gevallen leidend tot een ileus.
**Verpleegkundige interventies:**
* Informeer patiënten dat diarree of obstipatie kan optreden.
* Observeer patiënten: voldoende vochtinname, gewichtsbehoud.
* Dien anti-diarreemiddelen toe zoals voorgeschreven.
* Informeer over het belang van vochtinname en aangepaste voeding.
* Vermijd laxerende voedingsmiddelen.
* Zorg voor goede hygiëne van het perineum om kloven te voorkomen.
#### 3.2.3 Voedingsproblemen
Een goede voedingstoestand is essentieel voor weerstand en tolerantie van de kankerbehandeling. Chemotherapie kan leiden tot ondervoeding door verhoogde nutritionele behoeften, verminderde inname en extra verliezen (braken, diarree).
**Verpleegkundige interventies:**
* Stimuleer regelmatige, lichte fysieke inspanningen.
* Zorg voor een aangename en rustige eetomgeving.
* Raad aan om geen 'light' producten of producten met minder suiker te gebruiken.
* Vermijd grote hoeveelheden vezelrijke voeding.
* Adviseer om niet vlak voor of tijdens de maaltijd te drinken.
* Laat patiënten voldoende drinken, bij voorkeur hoogenergetische dranken.
* Eet frequente, lichte maaltijden in plaats van grote maaltijden.
* Bevorder goede mondhygiëne.
##### 3.2.3.1 Kauw- en slikstoornissen
Een aangepaste en gelijkmatige consistentie van voedsel is essentieel. Aangepast materiaal kan nuttig zijn. Spreken tijdens de maaltijd moet vermeden worden. Bij ernstige stoornissen kan volledige drinkvoeding of sondevoeding nodig zijn.
##### 3.2.3.2 Smaak- en geurafwijkingen
Deze bijwerking is meestal tijdelijk. Veranderingen in de smaakdrempel en metaalsmaak of bittere smaak komen veel voor. Aversie tegen bepaalde voedingsmiddelen kan optreden.
**Verpleegkundige interventies:**
* Varieer in het aanbod van voedingsmiddelen.
* Vermijd sterk geurende producten, bloemen, cosmetica en schoonmaakmiddelen.
* Gebruik extra kruiden en specerijen en pas bereidingswijzen aan.
* Informeer dat goed kauwen de smaak kan verbeteren.
* Koude gerechten verspreiden minder geur dan warme gerechten.
* Gebruik eventueel plastic bestek bij metaalsmaak.
* Voldoende drinken, zuigen op pepermunt, snoepjes of kauwgom.
* Zorg voor goede mondhygiëne.
### 3.3 Huidreacties
Cytostatica en doelgerichte therapie kunnen diverse huidreacties veroorzaken, vaak gerelateerd aan een verminderde barrièrefunctie van de huid.
**Algemene huidzorg:**
* Gebruik hydraterende crèmes preventief bij droge huid.
* Was met een neutrale zeep of doucheolie en droog met een zachte handdoek.
* Draag aangepaste kledij ter bescherming tegen koude.
* Knip nagels recht en niet te kort.
* Draag handschoenen voor huishoudelijk werk om trauma te voorkomen.
**Specifieke huidreacties:**
* **Hand-voetsyndroom:** Lokaal erytheem, pijnlijke, gezwollen, droge, rood verkleurde, jeukende handen en voeten met blaren die kunnen barsten. Huidafschilfering treedt later op. Algemeen op handpalmen en voetzolen, leidt tot functionele beperkingen.
* **Hand-voethuidreactie (doelgerichte therapie):** Eeltvorming op drukpunten, erytheem en schilfering op druk- en flexiepunten. Kan evolueren naar blaren met pijnlijke hyperkeratose. Vaak gepaard met sensorische stoornissen (tintelingen, paresthesieën). Preventie en behandeling richten zich op exfoliërende middelen.
* **Nagelriemafwijkingen en nagelriemontstekingen:** Laattijdige reacties (na 2+ maanden). Preventie met cryotherapie tijdens toediening van antitumorale producten kan cyclische schade minimaliseren. Nagelafwijkingen manifesteren zich als groei- en kleurveranderingen van de nagelplaat. Nagelriemontstekingen uiten zich als inflammatie van de nagelwal of nagelriem, met roodheid, zwelling, gevoeligheid en pijn. Klinisch vaak als ingegroeide nagel, soms met etter en bloed.
* **Huidkloven:** Ontstaan uit een extreem droge huid met een verdunde epidermis, resulterend in een ruptuur. Vaak op vingertoppen, hiel en knokkels. Laattijdige nevenwerking (na enkele weken), pijnlijk en beperkend voor dagelijkse activiteiten.
* **Alopecia (haarverlies):** Niet alle cytostatica veroorzaken dit. Patiënten moeten tijdig geïnformeerd worden. Vaak emotioneel belastend. Hoofdhuidkoeling kan haarverlies verminderen door verminderde doorbloeding rond haarwortels. Herstel is meestal tijdelijk.
* **Acneïforme rash:** Frequente reactie bij doelgerichte therapie, gekenmerkt door papels en pustels op gezicht, hoofdhuid, bovenste deel van borst en rug. Kan sociaal storend zijn. Behandeling met lokale en systemische anti-inflammatoire middelen en antibiotica ter preventie van surinfecties.
### 3.4 Algemene gastro-intestinale problemen
#### 3.4.1 Verstoord stoelgangpatroon
Zoals hierboven beschreven onder 3.2.2.
#### 3.4.2 Voedingsproblemen
Zoals hierboven beschreven onder 3.2.3.
### 3.5 Overige gastro-intestinale bijwerkingen en aanverwante problemen
* **Urinair stelsel:** Sommige cytostatica kunnen nierinsufficiëntie veroorzaken door neerslag in de niertubuli. Strikte hydratatie is noodzakelijk voor preventie.
* **Hart:** Cardiotoxiciteit, vooral bij cumulatieve doses. Regelmatige opvolging van de hartfunctie is nodig.
* **Longen:** Alertheid voor symptomen van dyspneu of hoest.
* **Neurologisch stelsel:** Perifere neuropathie (tintelingen, prikkelingen, gevoels- en krachtverlies) kan optreden, soms irreversibel. Hypotherme handschoenen en -slippers kunnen preventief werken.
* **Voortplantingsorganen:** Oligospermie en azoöspermie kunnen optreden. Tijdige verwijzing naar een centrum voor reproductieve geneeskunde is aangewezen voor jonge patiënten.
* **Overgevoeligheidsreacties:** Immunologische reactie op medicatie. Preventie met premedicatie (corticosteroïden, antihistaminica). Behandeling afhankelijk van de ernst (bv. bronchodilatoren, adrenaline). Nauwkeurige monitoring van vitale functies.
> **Tip:** Het tijdig signaleren en rapporteren van gastro-intestinale bijwerkingen is cruciaal voor adequate symptoomcontrole en het minimaliseren van complicaties, zoals dehydratatie of ondervoeding.
> **Example:** Een patiënt die chemotherapie ontvangt, ontwikkelt ernstige diarree. De verpleegkundige observeert de patiënt op tekenen van dehydratatie, dient anti-diarreemiddelen toe volgens voorschrift, informeert de patiënt over het belang van vochtinname en aangepaste voeding, en zorgt voor hygiëne van het perineum. Indien de diarree aanhoudt, wordt contact opgenomen met de arts voor verdere aanpassing van het beleid.
---
# Andere bijwerkingen van cytostatica
Dit onderdeel beschrijft diverse bijwerkingen van cytostatica die verder gaan dan de directe effecten op beenmergsuppressie, inclusief gastro-intestinale, huid-, orgaan-, en overgevoeligheidsreacties.
### 4.1 Hematologische toxiciteiten (aantasting van het beenmerg)
Bijna alle cytostatica beïnvloeden het beenmerg, wat leidt tot myelosuppressie. De periode van maximale beenmergsuppressie (nadir) en het herstel ervan variëren per cytostaticum en per kuur.
#### 4.1.1 Leukopenie en neutropenie
* **Definitie:** Leukopenie is een daling van het aantal witte bloedcellen (WBC), essentieel voor de afweer tegen infecties. Neutropenie is een specifieke daling van de neutrofielen, cruciaal voor de afweer tegen bacteriën.
* **Nadir:** De periode met het laagste aantal WBC, meestal tussen dag 8 en 12 na toediening.
* **Gevolgen:** Gevoeligheid voor infecties door banale bacteriën, leidend tot sepsis, hospitalisatie, en mogelijk mortaliteit. Kan ook leiden tot uitstel van chemotherapie, extra kosten en verminderde levenskwaliteit.
* **Behandeling:** Hematopoëtische groeifactoren stimuleren de aanmaak van neutrofielen, verminderen de neutropenie en de incidentie van infecties. Kunnen botpijn veroorzaken.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Verminderen infectierisico's door handhygiëne, steriele manipulatie, intacte huid, goede mondhygiëne.
* Observeren op infectiesymptomen (koorts, hoesten, pijn, roodheid).
* Informeren van de patiënt over risico's en preventieve maatregelen (hygiëne, nadirfase, wondzorg, vermijden contact met zieken).
#### 4.1.2 Trombopenie
* **Definitie:** Een tekort aan bloedplaatjes, wat kan leiden tot spontane bloedingen.
* **Manifestaties:** Bloedingen in mond, neus, blaas, maag-darmkanaal, petechiën (kleine roodblauwe vlekjes), onderhuidse bloedingen.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Voorkomen van bloedingsrisico's: observeren en rapporteren van bloedingen, maagbescherming bij corticosteroïden.
* Informeren van de patiënt over bloedingsrisico en preventieve maatregelen (zachte tandenborstel, elektrisch scheren, nagels vijlen, vermijden aspirines, regelmatige stoelgang, vermijden heelkundige behandelingen).
#### 4.1.3 Anemie
* **Definitie:** Vermindering van het aantal rode bloedcellen.
* **Symptomen:** Vermoeidheid, kortademigheid (ook in rust), bleke gelaatskleur, hartkloppingen, oorsuizingen, koud gevoel.
* **Behandeling:** Meestal tijdelijk en herstelt spontaan. Bij onvoldoende herstel: bloedtransfusie of toediening van recombinant humaan erytropoëtine (stimuleert beenmerg tot hogere productie van rode bloedcellen).
* **Verpleegkundige interventies:**
* Rapporteren van symptomen (mild, gematigd, ernstig).
* Informeren van de patiënt over de gevolgen (extra rust, vermijden uitputting, noodzaak bloedtransfusie).
### 4.2 Vermoeidheid
Vermoeidheid is een veelgehoorde klacht bij kankerpatiënten, gedefinieerd als een extreme, disproportionele uitputting.
* **Dimensies:** Psychologisch, sociaal, en gedragsmatig.
* **Beïnvloedende factoren en oorzaken:**
* De ziekte zelf (uitgebreidheid, locatie van de tumor).
* Behandeling (soort, combinatie, dosis, toedieningswijze, duur).
* Anemie, malnutritie, cachexie.
* Immunosuppressie en infecties.
* Bijwerkingen van andere medicatie.
* Omgaan met pijn.
* Slaapstoornissen.
* Emotionele stress, angst, piekeren, conflicten.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Patiënt en omgeving informeren en bewust maken van de klacht.
* Bespreken van het thema, eventueel in groepsessies.
* Vermoeidheidsstatus in kaart brengen (VAS schaal).
* Dagelijkse evaluatie van vermoeidheid bij activiteiten.
* Opstellen van een actieplan (activiteitenlijst, prioriteiten, activiteitendagboek).
* Opstellen van een bewegingsplan (oncorevalidatie).
* Bespreken van haalbare werkhervatting.
* Inbouwen van meerdere rustpauzes.
### 4.3 Orale mucositis (mondslijmvliesdefecten)
Ontstekingsreactie van het slijmvliesepitheel, met morbiditeit zoals pijn, anorexie, sepsis, en mogelijk uitstel van behandeling.
* **Vijffasenmodel:** Initiatie, signalering, vermeerdering van cytokinen, ulceratie, heling.
* **Classificatie:** Graad 0 tot 4, variërend van geen mucositis tot ernstige ulcera met bloedingen en onmogelijkheid tot orale voeding.
* **Preventie:**
* Goede mondzorg (poetsen, flossen, spoelen met water of neutraal middel).
* Controle op infectiehaarden voor start behandeling.
* Cryotherapie (locale koeling) en low-level lasertherapie.
* **Curatieve maatregelen:** Mechanische reiniging, aanpassing voeding, mondholte vochtig houden.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Adviseren van tandartsbezoek voor start behandeling.
* Informeren over belang van mondhygiëne.
* Observeren en rapporteren van mondletsels.
* Preventieve maatregelen: poetsen, flossen, luchtvochtigheid, speekselsecretie, lippenbalsem, vermijden irriterende voeding, cryotherapie.
* Curatieve maatregelen: mechanische reiniging, kunstgebit verwijderen bij pijn, voeding aanpassen, mondholte vochtig houden.
### 4.4 Nausea en braken
Frequente bijwerkingen die goed te monitoren zijn met anti-emetica.
* **Soorten:** Acute, delayed, breakthrough, anticipatoire, refractaire.
* **Ontstaan:** Reflex gestuurd door het braakcentrum, gestimuleerd via perifere of centrale wegen. Kan ook door andere factoren worden verergerd (constipatie, obstructie, tumoren, metabole stoornissen, andere medicatie, verhoogde intracraniale druk, psychologische factoren).
* **Risicofactoren:** Emetogeen potentieel cytostaticum, vrouwelijk geslacht, jonge leeftijd, wagenziektegevoeligheid, lage alcoholconsumptie, eerdere CINV.
* **Principes anti-emeticabeleid:** Preventie als beste strategie, totale controle nastreven, optimaal gebruik van anti-emetica vanaf de eerste cyclus.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Instrueer patiënt over correct gebruik anti-emetica.
* Moedig patiënt aan dagboek bij te houden.
* Rapporteer klachten aan arts.
* Bespreek invloed op eet- en drinkgedrag.
* Geef voedingsadvies (frequente, kleine maaltijden, voldoende vocht, rust).
* Besteed aandacht aan bijwerkingen van anti-emetica.
### 4.5 Verstoord stoelgangpatroon
Kan leiden tot diarree of obstipatie.
* **Diarree:** Ontsteking van darmslijmvlies door cytostatica, kan leiden tot dehydratatie. Behandeling met loperamide.
* **Obstipatie:** Kan worden veroorzaakt door cytostatica of premedicatie, in extreme gevallen ileus.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Informeren van patiënt over mogelijk optreden van diarree of obstipatie.
* Observeren: vochtinname, gewicht.
* Toedienen anti-diarreemedicatie.
* Informeren over belang van vochtinname en aangepaste voeding.
* Vermijden laxerende voedingsmiddelen.
* Zorgen voor goede hygiëne perineum.
### 4.6 Voedingsproblemen
Verhoogd risico op ondervoeding door verhoogde nutritionele behoeften, verminderde inname en extra verliezen.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Stimuleren fysieke inspanning.
* Creëren van aangename eetomgeving.
* Adviseren om geen 'light' producten te gebruiken.
* Vermijden grote hoeveelheden vezelrijke voeding.
* Niet drinken vlak voor of tijdens maaltijd.
* Stimuleren van drinken (hoogenergetische dranken).
* Frequente, lichte maaltijden.
* Goede mondhygiëne.
### 4.7 Kauw- en slikstoornissen
Vereisen aangepaste voeding en hulpmiddelen.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Aangepaste, gelijkmatige consistentie van voeding.
* Gebruik van aangepast materiaal.
* Spreken tijdens maaltijd vermijden.
* Bij ernstige stoornissen: overschakelen op drinkvoeding of sondevoeding.
### 4.8 Smaak- en geurafwijkingen
Meestal tijdelijk, met veranderingen in smaakdrempels en mogelijke afkeer voor bepaalde voedingsmiddelen.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Variëren in voedingsaanbod.
* Vermijden van sterk geurende producten, bloemen, cosmetica, schoonmaakmiddelen.
* Gebruik van extra kruiden en specerijen.
* Aanpassen van bereidingswijze.
* Goed kauwen kan smaak verbeteren.
* Koude gerechten verspreiden minder geur.
* Gebruik eventueel plastiek bestek bij metaalsmaak.
* Voldoende drinken, zuigen op pepermunt/snoepjes/kauwgom.
* Goede mondhygiëne.
### 4.9 Huidreacties
Cytostatica en doelgerichte therapie kunnen diverse huidreacties veroorzaken, die de barrièrefunctie van de huid aantasten.
* **Algemene zorg:** Hydraterende crème, neutrale zeep, zachte handdoek, aangepaste kledij, nagels recht afknippen, handschoenen dragen.
* **Hand-voetsyndroom:** Lokaal erytheem, pijnlijke, gezwollen, droge handen en voeten met blaren, schilfering. Vereist preventie en behandeling met exfoliërende middelen.
* **Hand-voethuidreactie:** Eelt op drukpunten door doelgerichte therapie, gekenmerkt door erytheem en schilfering op druk- en flexiepunten.
* **Nagelriemafwijkingen en nagelriemontstekingen:** Laattijdige reacties, preventie cruciaal (cryotherapie). Manifestaties: verandering in groei/kleur nagel, ontsteking nagelwal, ingegroeide nagel met etter/bloed.
* **Huidkloven:** Ontstaan door extreem droge huid, pijnlijk, beperken dagelijkse activiteiten. Vaak laattijdig.
* **Alopecia (haarverlies):** Niet alle cytostatica veroorzaken dit. Vaak emotioneel belastend. Meestal tijdelijk. Hoofdhuidkoeling kan haaruitval verminderen.
* **Acneïforme rash:** Frequente reactie bij doelgerichte therapie, gekenmerkt door papels en pustels. Behandeling met lokale/systemische anti-inflammatoire middelen en AB.
### 4.10 Toxiciteit van organen
#### 4.10.1 Urinair stelsel
* **Gevolg:** Schadelijke bijwerkingen op de nieren door neerslag van afbraakproducten, leidend tot nierinsufficiëntie.
* **Preventie:** Strikt hydratatieschema.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Informeren over niertoxiciteit.
* Adviseren extra vochttoediening.
* Adviseren regelmatig te wateren.
* Observeren en rapporteren (diurese, gewicht, vochtinname).
* Pre- en posthydratatie.
#### 4.10.2 Hart
* **Gevolg:** Cardiotoxiciteit, vooral in cumulatieve dosis. Verhoogd risico op cardiovasculaire ziektes.
* **Opvolging:** Regelmatige controle van de hartfunctie (linkerventrikel ejectiefractie).
#### 4.10.3 Longen
* **Alertheid:** Aandacht voor symptomen van dyspneu of toenemende dyspneu, en hoest.
#### 4.10.4 Neurologisch stelsel
* **Gevolg:** Perifere neuropathie (tintelingen, prikkelingen, gevoels- en krachtverlies). Kan irreversibel zijn.
* **Preventie:** Aanbieden van hypothermische handschoenen en -slippers tijdens toediening.
* **Belang:** Tijdig observeren en rapporteren.
#### 4.10.5 Voortplantingsorganen
* **Gevolg:** Oligospermie en azoöspermie (soms blijvend).
* **Advies:** Jonge patiënten tijdig verwijzen naar een centrum voor reproductieve geneeskunde.
### 4.11 Overgevoeligheidsreacties
Immunologische reactie op medicatie, resulterend in bijwerkingen. Ernstige reacties worden anafylactische reacties genoemd.
* **Preventie en behandeling:**
* Farmacologische interventies: premedicatie met corticosteroïden en antihistaminica.
* Medicamenteuze interventies (afhankelijk van ernst): bronchodilatoren, corticosteroïden, adrenaline.
* Na stabilisatie kan behandeling heropgestart worden op halve snelheid.
* **Verpleegkundige interventies:**
* Patiënt informeren over risico.
* Rapporteren en vitale functies monitoren.
* Kalme en efficiënte benadering om angst te verminderen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cytostatica | Medicijnen die worden gebruikt bij de behandeling van kanker om de groei van kankercellen te remmen of te doden. Ze werken door celdeling te verstoren. |
| Beenmerg | Het sponsachtige weefsel binnenin botten dat verantwoordelijk is voor de productie van bloedcellen, waaronder witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes. |
| Hematologische toxiciteiten | Negatieve bijwerkingen op het bloed en het bloedvormende systeem, veroorzaakt door medicatie zoals cytostatica, die leiden tot een vermindering van bloedcellen. |
| Myelosuppressie | Een onderdrukking van de beenmergfunctie, wat resulteert in een verminderde productie van bloedcellen. Dit is een veelvoorkomende bijwerking van cytostatica. |
| Leukopenie | Een abnormaal laag aantal witte bloedcellen in het bloed. Witte bloedcellen zijn essentieel voor de afweer tegen infecties. |
| Nadir | De periode na de toediening van chemotherapie waarin het aantal bloedcellen (met name witte bloedcellen) het laagst is. Dit is de periode met het grootste risico op infecties. |
| Neutropenie | Een tekort aan neutrofielen, een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in de afweer tegen bacteriële infecties. Dit verhoogt het risico op ernstige infecties. |
| Sepsis | Een levensbedreigende aandoening die ontstaat wanneer het lichaam reageert op een infectie met een ontstekingsreactie die door het hele lichaam verspreid is. |
| Morbiditeit | De frequentie of incidentie van ziekte in een populatie. In deze context verwijst het naar de ziekte die gepaard gaat met de bijwerkingen van de behandeling. |
| Mortaliteit | Het aantal sterfgevallen in een populatie. In deze context verwijst het naar het risico op overlijden als gevolg van complicaties van de behandeling. |
| Hematopoëtische groeifactoren | Medicijnen die de productie van specifieke bloedcellen in het beenmerg stimuleren, zoals G-CSF voor neutrofielen. |
| Trombopenie | Een abnormaal laag aantal bloedplaatjes (trombocyten) in het bloed. Bloedplaatjes zijn essentieel voor bloedstolling en het voorkomen van bloedingen. |
| Petechiën | Kleine, ronde, platte paarsachtige of roodachtige vlekjes op de huid, veroorzaakt door bloedingen onder de huid, vaak een teken van trombopenie. |
| Anemie | Een vermindering van het aantal rode bloedcellen of de hoeveelheid hemoglobine in het bloed, wat leidt tot vermoeidheid en zuurstoftekort in het lichaam. |
| Erytropoëtine | Een hormoon dat door de nieren wordt geproduceerd en de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. |
| Hemoglobine | Het eiwit in rode bloedcellen dat zuurstof van de longen naar de rest van het lichaam transporteert. |
| Dyspneu | Kortademigheid of moeite met ademhalen, wat een symptoom kan zijn van anemie of andere aandoeningen. |
| Kankergerelateerde vermoeidheid | Een aanhoudend en uitputtend gevoel van vermoeidheid dat niet in verhouding staat tot activiteit en dat niet verbetert met rust, ervaren door kankerpatiënten. |
| Malnutritie | Ondervoeding of een slechte voedingsstatus, die kan leiden tot spierzwakte en vermoeidheid bij kankerpatiënten. |
| Cachexie | Een syndroom van gewichtsverlies, spieratrofie en algemene zwakte dat vaak geassocieerd wordt met kanker en chronische ziekten. |
| Immunosuppressie | Een verzwakking van het immuunsysteem, waardoor het lichaam vatbaarder wordt voor infecties. |
| Oncorevalidatie | Een gespecialiseerd revalidatieprogramma voor kankerpatiënten, gericht op het verbeteren van fysieke fitheid, verminderen van vermoeidheid en het bevorderen van herstel. |
| Orale mucositis | Ontsteking en zweren van het slijmvlies in de mond, vaak een bijwerking van chemotherapie of bestraling. |
| Cytokinen | Signaalmoleculen die een rol spelen in de immuunrespons en ontsteking. |
| Ulceratie | De vorming van zweren of open wonden op het slijmvlies of de huid. |
| Erytheem | Roodheid van de huid of slijmvliezen, vaak als gevolg van ontsteking of irritatie. |
| Anorexie | Verlies van eetlust. |
| Cryotherapie | Therapeutische behandeling met koude, in deze context gebruikt om de impact van cytostatica op het mondslijmvlies te verminderen door lokale koeling. |
| Low level lasertherapie | Een vorm van laserbehandeling die wordt gebruikt voor pijnbestrijding, het verminderen van ontstekingen en het bevorderen van wondgenezing. |
| Anti-emetica | Medicijnen die worden gebruikt om misselijkheid en braken te voorkomen of te behandelen. |
| Acute nausea en/of emesis | Misselijkheid en braken die optreden binnen 24 uur na de toediening van chemotherapie. |
| Delayed of laattijdige nausea en/of emesis | Misselijkheid en braken die optreden gedurende de dagen na de toediening van chemotherapie, meestal van dag 2 tot 7. |
| Breakthrough nausea en/of emesis | Misselijkheid en braken die optreden ondanks preventieve medicatie, en waarvoor extra rescue-medicatie nodig is. |
| Anticipatorische misselijkheid en/of braken | Misselijkheid en braken die optreden als een geconditioneerde reactie in de verwachting van een nieuwe chemotherapiebehandeling. |
| Refractaire nausea en/of emesis | Misselijkheid en braken waarbij alle preventieve en rescue anti-emetica falen in opeenvolgende kuren. |
| Medulla | De hersenstam, waar het braakcentrum zich bevindt dat misselijkheid en braken reguleert. |
| Nervus vagus | Een hersenzenuw die signalen verzendt tussen de hersenen en diverse organen, waaronder het maagdarmkanaal. |
| Chemoreceptortriggerzone (CTZ) | Een gebied in de hersenstam dat reageert op chemische stoffen in het bloed en de hersenvocht en misselijkheid en braken kan opwekken. |
| CINV (Chemotherapy-Induced Nausea and Vomiting) | Misselijkheid en braken die worden veroorzaakt door chemotherapie. |
| Stoelgangpatroon | Het patroon van darmbewegingen, inclusief frequentie, consistentie en gemak van ontlasting. |
| Diarree | Frequente, waterige ontlasting, vaak veroorzaakt door irritatie of ontsteking van het maagdarmkanaal. |
| Obstipatie | Moeite met ontlasting, gekenmerkt door harde, droge stoelgang en infrequentie. |
| Loperamide (Imodium) | Een medicijn dat wordt gebruikt om diarree te behandelen door de darmbewegingen te vertragen. |
| Laxativa | Medicijnen die worden gebruikt om obstipatie te verlichten door de stoelgang te bevorderen. |
| Ileus | Een ernstige belemmering of stopzetting van de darmbewegingen, waardoor voedsel en afvalstoffen zich ophopen. |
| Voedingsproblemen | Diverse problemen met betrekking tot de inname, vertering of absorptie van voedsel, die leiden tot een slechte voedingsstatus. |
| Nutritionele behoeften | De hoeveelheid voedingsstoffen die het lichaam nodig heeft voor groei, onderhoud en energie. |
| Kauw- en slikstoornissen | Problemen met het kauwen of slikken van voedsel, die de voedselinname kunnen belemmeren. |
| Sondevoeding | Vloeibare voeding die via een sonde rechtstreeks in de maag of darmen wordt toegediend wanneer normale orale inname niet mogelijk is. |
| Smaak- en geurafwijkingen | Veranderingen in de waarneming van smaak en geur, wat kan leiden tot verminderde eetlust of afkeer van voedsel. |
| Aversie | Een sterke afkeer of weerzin tegen een bepaald voedsel of stof. |
| Huidreacties | Afwijkingen aan de huid die optreden als bijwerking van medicatie, zoals droogheid, jeuk, uitslag, blaren of roodheid. |
| Barrièrefunctie van de huid | De rol van de huid als beschermende laag die het lichaam beschermt tegen infecties en vochtverlies voorkomt. |
| Hand-voetsyndroom | Een veelvoorkomende huidreactie op bepaalde chemotherapieën, gekenmerkt door roodheid, zwelling, pijn en blaren op de handpalmen en voetzolen. |
| Erytheem | Roodheid van de huid, vaak een teken van ontsteking of irritatie. |
| Blaren | Kleine met vocht gevulde zakjes op de huid. |
| Desquamatie | Het afschilferen van de huid. |
| Hyperkeratose | Verdikking van de buitenste laag van de huid (hoornlaag). |
| Sensoriële stoornissen | Afwijkingen in de zintuiglijke waarneming, zoals tintelingen, gevoelloosheid of paresthesieën. |
| Paresthesieën | Een abnormaal gevoel, zoals tintelingen, prikkelingen, branderigheid of gevoelloosheid, meestal in de ledematen. |
| Exfoliërende middelen | Stoffen die de afschilfering van de huid bevorderen, zoals salicylzuur of ureum. |
| Nagelriemafwijkingen en nagelriemontstekingen | Problemen rondom de nagels, zoals ontsteking van de nagelwal (paronychia) of veranderingen in de nagelstructuur. |
| Paronychia | Een ontsteking van de huid rondom de nagel. |
| Alopecia | Haarverlies, een veelvoorkomende bijwerking van sommige cytostatica. |
| Hoofdhuidkoeling | Een techniek waarbij de hoofdhuid wordt gekoeld tijdens chemotherapie om haarverlies te verminderen. |
| Acneïforme rash | Een huiduitslag die lijkt op acne, gekenmerkt door papels en pustels, vaak een bijwerking van doelgerichte therapie. |
| Papels | Kleine, verheven, rode bultjes op de huid. |
| Pustels | Kleine, met pus gevulde bultjes op de huid. |
| Urinair stelsel | Het deel van het lichaam dat verantwoordelijk is voor de productie en uitscheiding van urine, inclusief de nieren, urineleiders, blaas en urinebuis. |
| Niertubuli | Kleine buisjes in de nieren die betrokken zijn bij de filtering van bloed en de productie van urine. |
| Nierinsufficiëntie | Een verminderde functie van de nieren, waardoor ze niet langer in staat zijn afvalstoffen effectief uit het bloed te verwijderen. |
| Diurese | De productie en uitscheiding van urine. |
| Cardiotoxiciteit | Schade aan het hart veroorzaakt door medicatie, zoals bepaalde cytostatica. |
| Linkerventrikel ejectiefractie (LVEF) | Een maat voor de pompfunctie van het hart, die aangeeft welk percentage van het bloed in de linkerhartkamer bij elke samentrekking wordt uitgestoten. |
| Dyspneu | Kortademigheid. |
| Longen | De organen die verantwoordelijk zijn voor de ademhaling. |
| Perifere neuropathie | Schade aan de zenuwen buiten de hersenen en het ruggenmerg, die kan leiden tot gevoelsverlies, tintelingen of zwakte in de ledematen. |
| Hypotermische handschoenen en -slippers | Hulpmiddelen die de handen en voeten koud houden om perifere neuropathie te helpen voorkomen tijdens chemotherapie. |
| Voortplantingsorganen | De organen die betrokken zijn bij de voortplanting. |
| Oligospermie | Een laag aantal zaadcellen in het sperma. |
| Azoöspermie | De afwezigheid van zaadcellen in het sperma. |
| Reproductieve geneeskunde | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met vruchtbaarheidsproblemen en reproductieve gezondheid. |
| Overgevoeligheidsreacties | Een overmatige immuunrespons van het lichaam op een stof die normaal gesproken niet schadelijk is. |
| Anafylactische reactie | Een ernstige, levensbedreigende allergische reactie die snel optreedt. |
| Corticosteroïden | Ontstekingsremmende medicijnen die de immuunrespons kunnen onderdrukken. |
| Antihistaminica | Medicijnen die de effecten van histamine blokkeren, een stof die betrokken is bij allergische reacties. |
| Bronchodilatoren | Medicijnen die de luchtwegen verwijden, waardoor ademhalen gemakkelijker wordt. |
| Adrenaline | Een hormoon en medicijn dat wordt gebruikt om ernstige allergische reacties te behandelen door het vernauwen van bloedvaten en het verhogen van de bloeddruk en hartslag. |