Cover
Comença ara de franc Hoofdstuk 9 uitscheidingsstelsel.pdf
Summary
# Verpleegkundige aspecten bij het uitscheidingsstelsel: mictie en urineonderzoek
Dit studieonderwerp omvat de verpleegkundige zorg rondom het urinewegstelsel, met een focus op mictie en urineonderzoek.
## 1. Verpleegkundige aspecten bij het urogenitaal stelsel: mictie 4
### 1.1 Lesdoelen mictie
De student kan het proces van urineproductie beschrijven, vier afwijkingen die resulteren in problemen met de urinewegen benoemen, verpleegkundige diagnoses met betrekking tot de urinewegen identificeren, de werking en aandachtspunten van een condoomkatheter uitleggen, preventieve maatregelen tegen urineweginfecties beschrijven, en de functie en het gebruik van een bladderscan toelichten [4](#page=4).
### 1.2 Terminologie
* **Anurie:** Geheel of bijna geheel onderbroken urineproductie door de nieren (< 100 ml per dag) [4](#page=4).
* **Bactericide:** Bacteriedodend [4](#page=4).
* **Dehydratie:** Ontwatering, uitdroging [4](#page=4).
* **Diurese:** Urinevorming [4](#page=4).
* **Dysurie:** Pijn, jeuk en/of branderigheid tijdens het urineren [4](#page=4).
* **Incontinentie:** Onvermogen om urine en/of ontlasting op te houden [4](#page=4).
* **Infectie:** Besmetting van een organisme met ziektekiemen en ziekteverschijnselen [4](#page=4).
* **Meatus:** Uitmonding van de urinebuis [4](#page=4).
* **Mictie:** Urinelozing [4](#page=4).
* **Nycturie:** Overmatige urineproductie gedurende de nacht met frequent urineren [4](#page=4).
* **Oedeem:** Overmaat aan intercellulaire vloeistof, met name onderhuidse vloeistofophoping [4](#page=4).
* **Oligurie:** Verminderde uitscheiding van urine (< 400 ml per dag) [4](#page=4).
* **Opstijgende blaasinfectie:** Blaasinfectie die ook de nieren infecteert met bacteriën uit de blaas [4](#page=4).
* **Polyurie:** Verhoogde uitscheiding van urine (> 2 liter per dag) [4](#page=4).
* **Pyurie:** Aanwezigheid van pus (etter) in de urine [4](#page=4).
* **Ureter:** Kanaal van nierbekken naar blaas (ca. 25-35 cm lang) [4](#page=4).
* **Urethra:** Kanaal waardoor urine de blaas verlaat [4](#page=4).
### 1.3 Inleiding
Dit hoofdstuk behandelt de anatomie en fysiologie van het urinestelsel, afwijkingen van mictie, normale mictie, oorzaken van urineuitscheidingsafwijkingen, verschillende soorten incontinentie, en specifieke verpleegkundige aandachtspunten bij het afnemen van urinemonsters [4](#page=4).
### 1.4 Anatomie en fysiologie van de urinewegen
De urinewegen bestaan uit de nieren, ureters, blaas en urethra. De nieren produceren urine die via de ureters naar de blaas stroomt. Peristaltiek, druk en zwaartekracht transporteren de urine door de ureters. De blaas fungeert als reservoir voor urine, die via sluitspieren en de urethra wordt uitgescheiden. De urethra is bij vrouwen ongeveer 4 cm lang en bij mannen ongeveer 20 cm. De binnenkant van de blaas is bekleed met slijmvlies; een lege blaas heeft plooien waarin bacteriën zich kunnen vermenigvuldigen. Door de goede doorbloeding van het membraan kunnen bacteriën gemakkelijk in de bloedsomloop terechtkomen, wat kan leiden tot sepsis [5](#page=5).
#### 1.4.1 Urineproductie
Urine wordt geproduceerd door nefronen, de functionele eenheden van de nieren, waarvan elke nier ongeveer een miljoen heeft. Elk nefron bestaat uit een nierlichaampje (kapsel van Bowman en glomerulus) en een tubulus, omringd door haarvaatjes. De urine verzamelt zich in de verzamelbuizen, nierkelken en het nierbekken, waarna het naar de blaas stroomt. Bloed komt via de arteria renalis in de glomerulus, waar onder invloed van de bloeddruk plasma door de glomerulus in de tubulus wordt geperst. Ongeveer 140 liter bloed wordt dagelijks gefilterd, maar slechts 1.5 liter urine wordt geproduceerd; de rest van het bloed wordt geresorbeerd. Verminderde bloeddruk leidt tot minder urineproductie. Het filtraat in de proximale tubulus bevat water, glucose, elektrolyten en stikstofafbraakproducten, waarvan het volume en de samenstelling in het tubulussysteem worden aangepast. De nieren scheiden medicatie af en absorberen het merendeel van de vloeistof en elektrolyten terug in de bloedsomloop, terwijl afvalproducten als urine worden verwijderd. De nieren reguleren ook de bloeddruk door renine af te scheiden, activeren vitamine D voor calciumabsorptie en stimuleren de productie van rode bloedcellen via erytropoëtine. Slecht functionerende nieren hebben grote gevolgen voor de homeostase op het gebied van afvalstoffenverwijdering, botmetabolisme, bloeddruk, zuurstofvoorziening, zuur-basenevenwicht en elektrolytenevenwicht [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.4.2 Mictie
Mictie, of urinelozing, is een willekeurige reactie op drukveranderingen in de blaas. Bij toenemende urine in de blaas (vanaf 300 ml) spant de blaaswand zich, neemt de druk toe en worden receptoren gestimuleerd die signalen naar het ruggenmerg sturen. Bij 400-500 ml urine trekt de blaaswand samen, ontspant de inwendige kringspier zich, wat leidt tot aandrang. Bij het geven van gevolg aan de aandrang ontspant de uitwendige kringspier zich en vindt blaaslediging plaats. Mictie kan eerder optreden door emotionele stress of infectie. Het uitstellen is mogelijk door willekeurige contractie van de uitwendige kringspier of bekkenbodemspieren, maar bij circa 700 ml urine verliest men vaak het vermogen dit op te houden. Het vasthouden van grote hoeveelheden urine kan leiden tot schade aan de blaasbekleding en bloedvaten, met symptomen als pijn, rusteloosheid, angst, hoofdpijn, diaforese en verhoogde bloeddruk [6](#page=6).
### 1.5 Mictie: observaties
Afwijkingen in urineproductie worden gekenmerkt door:
* **Normale diurese:** 1000-2000 ml/dag [6](#page=6).
* **Polyurie:** > 2000 ml/dag [6](#page=6).
* **Oligurie:** < 400 ml/dag [6](#page=6).
* **Anurie:** < 100 ml/dag [6](#page=6).
* **Nycturie:** Verhoogde urinelozing 's nachts, soms symptoom van hartfalen of blaas-/nieraandoening [6](#page=6).
* **Dysurie:** Moeilijke, soms pijnlijke urinelozing met weinig urineproductie; oorzaken: organisch (stenen, prostaatvergroting) of psychisch [6](#page=6).
* **Algurie:** Pijn, branderig gevoel bij urineren (mictalgie); oorzaken: ontstekingen (cystitis, prostatitis) [7](#page=7).
* **Pollakisurie:** Frequente mictie met kleine hoeveelheden urine, zonder veranderd 24-uurs debiet; oorzaken: cystitis, nervositeit, zwangerschap, prostaatvergroting [7](#page=7).
Urine wordt ook geobserveerd op:
* **Helderheid:** Normaal helder; troebelheid kan wijzen op infectie (pyurie) [7](#page=7).
* **Kleur:** Geeft informatie over hydratietoestand, maar kan ook wijzen op bloed (hematurie) of leverproblemen (bilirubine) [7](#page=7).
* **Geur:** Sterke geur kan wijzen op infectie; specifieke geuren door voeding, eiwitafbraak (ammoniak) of diabetes/crashdiëten (aceton). Bepaalde medicatie kan ook geur beïnvloeden [7](#page=7).
* **Proeven:** Vroeger werd gelet op zoetheid (diabetes mellitus) [7](#page=7).
### 1.6 Mictie: preventie en educatie
Preventie van urineweginfecties omvat:
* **Plashygiëne:** Voldoende drinken (1.5-2L/dag), niet uitstellen van mictie, blaas volledig legen, en van voor naar achter afvegen na toiletbezoek [7](#page=7).
* **Lichaamshygiëne:** Vermijden van sterk geparfumeerde producten, dragen van katoenen ondergoed, en na het vrijen plassen bij vrouwen. Vrouwen met terugkerende infecties wordt afgeraden tampons, pessaria, diafragma's of condooms met spermiciden te gebruiken [7](#page=7).
* **Plashouding:** Rechtop zitten voor mannen en vrouwen om de blaas beter te legen. Bij vrouwen wordt aangeraden goed rechtop te zitten, de bekkenbodem te ontspannen, niet te persen, de plas niet te onderbreken, even wiebelen of voorover te buigen na het plassen, licht na te persen om de blaas te controleren, de bekkenbodem licht aan te spannen en droog te deppen. Mannen wordt geadviseerd staand te plassen met voeten uit elkaar, romp gestrekt (holle onderrug), bekken naar voren gekanteld, bekkenbodem ontspannen, niet onderbreken, licht na persen, en bekkenbodem licht aanspannen [8](#page=8).
### 1.7 Afwijkingen in de uitscheiding van urine
Afwijkingen kunnen het gevolg zijn van incontinentie, veranderingen in vochtinname/uitscheiding, blokkades in de urinestroom, hormonale veranderingen (ADH), of bloeddrukveranderingen [8](#page=8).
#### 1.7.1 Urine incontinentie
Verschillende vormen van ongewild urineverlies:
* **Stressincontinentie:** Urineverlies bij verhoogde druk in de buik (hoesten, tillen, lachen) door een niet goed functionerende kringspier en/of bekkenbodemspieren. Behandeling is gericht op bekkenbodemversteviging of chirurgie [8](#page=8).
* **Urge-incontinentie (aandrangincontinentie):** Urineverlies zodra aandrang gevoeld wordt, door een overactieve blaas (lichamelijke oorzaken zoals blaasontsteking of psychische fixatie op plassen) [9](#page=9).
* **Overloopincontinentie:** Ongewild druppelsgewijs urineverlies door een obstructie in de urethra, bijvoorbeeld bij een vergrote prostaat [9](#page=9).
* **Reflexincontinentie:** Treedt op bij neurologische stoornissen waarbij de controle over de blaasspieren verdwenen is en de blaas zich zonder aankondiging ledigt [9](#page=9).
* **Functionele incontinentie:** Het urinewegsysteem is intact, maar incontinentie ontstaat door immobiliteit of cognitieve stoornissen (patiënten kunnen toilet niet bereiken of beseffen niet dat ze moeten) [9](#page=9).
#### 1.7.2 Afwijkingen gerelateerd aan vochtopname
Een normale vochtinname is ongeveer 2.75 liter per dag (1.5 L drinken, 900 ml voeding, 350 ml vertering). Veranderingen in vochtinname resulteren in een parallelle verandering in urineuitscheiding. Zieke mensen kunnen minder urine uitscheiden door verminderde reactie op dorst, beperkte inname (operaties/onderzoeken), of onvoldoende intraveneuze inname. Vocht gaat verloren via urine, ademhaling, transpiratie en ontlasting. Totaal vochtverlies bedraagt ongeveer 2.4 liter per dag (1.5 L urine, 200 ml ademhaling, 600 ml transpiratie, 100 ml ontlasting), aangevuld met verlies door braken, bloeden, wondvocht of koorts [9](#page=9).
#### 1.7.3 Afwijkingen als gevolg van blokkades
Blokkades van de urinestroom (door tumoren, stolsels, weefselhypertrofie) kunnen urineuitscheiding verminderen. Een blokkade vóór de blaas (bijvoorbeeld in de ureter) veroorzaakt hydronefrose (ophoping urine in nierbekken). Een blokkade ná de blaas kan leiden tot onvolledige lediging, urineachterblijving en oprekking van de blaas. Patiënten met deze blokkades plassen vaker kleine hoeveelheden en hebben een verhoogd risico op urineweginfecties [9](#page=9).
#### 1.7.4 Afwijkingen als gevolg van hormoonveranderingen
Veranderingen in ADH en aldosteron beïnvloeden waterreabsorptie in de nieren. Factoren die ADH en aldosteron stimuleren (en urineuitscheiding verminderen) zijn stress, pijn, bloedingen, verminderd hartminutenvolume, narcose en medicatie zoals morfine en barbituraten. Factoren die ADH verminderen (en urineuitscheiding bevorderen) zijn alcohol, cafeïne, koude, ziekte, diuretica en andere medicatie [10](#page=10).
#### 1.7.5 Afwijkingen in relatie tot bloeddrukveranderingen
Een afname in bloeddruk of bloedvolume dat de nieren passeert, leidt tot verminderde urineuitscheiding. Shock (door bloedingen of uitdroging) vermindert het bloedvolume naar de nieren, wat leidt tot minder glomerulair filtraat en mogelijk oligurie of anurie. Dit kan leiden tot ophoping van stikstofafvalstoffen (azotemie) [10](#page=10).
#### 1.7.6 Afwijkingen ten gevolge van ziekte
Bij blokkade of verwijdering van de blaas door ziekte of trauma moet urineafvoer worden omgeleid. Een ileumblaas, geconstrueerd uit een ileumlis, wordt gebruikt voor urineomleiding, waarbij ureters worden verbonden met de ileumblaas die via een urostoma naar buiten wordt geleid. Patiënten zijn na deze ingreep incontinent van urine via het stoma [10](#page=10).
#### 1.7.7 Urineretentie
Urineretentie is het gevoel van aandrang tot plassen zonder te kunnen urineren, bijvoorbeeld postoperatief door narcose. Urineresidu is het achterblijven van urine in de blaas na spontane mictie, wat bij ouderen kan leiden tot urineweginfecties door verminderde blaastonus. Gevaren zijn blaasschade door overrekking en dichtdrukken van bloedvaten. Symptomen: verminderd/niet plassen, onderbuikpijn, globus, rusteloosheid, angst, hoofdpijn, diaforese, hypertensie. Bij ouderen kan het een delier uitlokken. Diagnose: palpatie, bladderscan of eenmalige katheterisatie, wat tevens de behandeling is [10](#page=10).
##### 1.7.7.1 Blaadder scan
Een blaasscan meet het blaasvolume met ultrageluidsgolven. De diagnostische accuratesse is acceptabel en mag enkel door getrainde professionals worden uitgevoerd. Voor een goede scan wordt (aquasonic) gel gebruikt op de huid om de geluidsgolven te laten passeren. Bij voorkeur wordt de scan bij een liggende cliënt afgenomen; zittend is mogelijk, staand wordt afgeraden. De sensor wordt 2-3 cm boven het schaambeen geplaatst en op het staartbeen gericht. Drie goede scans worden gemaakt en de hoogste waarde wordt aangehouden. Na gebruik wordt de sensor gereinigd met alcohol 70% [11](#page=11).
##### 1.7.8 Aanbrengen van een condoomkatheter
Een condoomkatheter is een zelfklevende huls over de penis, aangesloten op een urinezak, aangeraden voor incontinente mannen zonder urineretentie. Het gebruik is eenvoudig en geeft minder bacteriurie dan inwendige katheters [11](#page=11).
**Indicaties:**
* Geen groot postmictioneel residu; blaas moet volledig spontaan geleegd kunnen worden [11](#page=11).
* Mannelijk geslacht [11](#page=11).
* Incontinente patiënten [11](#page=11).
* Geen infectie, obstructie of irritatie van de eikel [11](#page=11).
* Zowel voor korte als lange termijn therapie [11](#page=11).
**Diverse systemen:**
* Eéndelig systeem: zelfklevende condoomkatheter [12](#page=12).
* Tweedelig systeem: condoomkatheter met huidvriendelijke elastische fixeerstrip [12](#page=12).
**Maten:**
Het opnemen van de juiste maat is cruciaal voor comfort en veiligheid. De diameter (17, 20, 30, 35 mm) wordt bepaald door het breedste deel van de penis te meten. Een te kleine diameter knelt af, een te grote leidt tot lekkage [12](#page=12).
**Aanbrengen:**
* Afhankelijk van het systeem, met of zonder applicator [12](#page=12).
* Kleefstrip voldoende aansluiten, niet te strak [12](#page=12).
* Voorafgaand een goed intiem toilet en drogen [12](#page=12).
* Eventueel haar wegsnijden om plakken in de pleister te voorkomen [12](#page=12).
* Dagelijks vernieuwen [13](#page=13).
* Eventueel de penis schacht bedekken met een beschermende laag (bv. Cavilon), voldoende laten drogen (60 seconden). Zie Skillslab 1 [13](#page=13).
**Psychologische begeleiding:**
Goede informatie en eventueel proberen van verschillende merken is belangrijk; niet aanbevolen bij verwarde of demente personen [13](#page=13).
**Rapportage bij condoomkatheter:**
* Soort en grootte van de condoomkatheter [13](#page=13).
* Toestand van de genitaliën [13](#page=13).
* Beschermende laag aangebracht (vooraf) [13](#page=13).
* Beenzak of urinezak aangesloten [13](#page=13).
* Hoeveelheid, kleur en geur van opgevangen urine [13](#page=13).
* Mate waarin patiënt procedure verdraagt en zelfzorg vermogen [13](#page=13).
## 2. Verpleegkundige aspecten bij het urine onderzoek en urinaire staalafname
Urine is een afbraakproduct van het metabolisme, bestaande uit water en wateroplosbare afvalstoffen. De samenstelling van urine geeft veel informatie over de lichaamsfunctie. Urineonderzoek is een verpleegtechnische handeling met specifieke theoretische en praktische aspecten [13](#page=13).
### 2.1 Inleiding
Urine is een afbraakproduct van het metabolisme, bestaande uit water en wateroplosbare afvalstoffen zoals ureum. De nieren bewaren de homeostase door hun filterfunctie aan te passen. De samenstelling van urine geeft veel informatie over de lichaamsfunctie. Een urinestaal stelt artsen in staat urine te onderzoeken. De staalafname is een verpleegtechnische handeling [13](#page=13).
### 2.2 Lesdoelen
De student kan de indicaties voor urineonderzoek benoemen, de verschillende soorten urineonderzoek uitleggen met specifieke verpleegkundige aspecten, en de algemene aandachtspunten, technieken, benodigdheden en vakjargon bij staalafname beschrijven [13](#page=13).
### 2.3 Indicaties voor urineonderzoek
* Diagnostiek van nier-, blaas- en leveraandoeningen [13](#page=13).
* Diagnostiek van endocriene en metabole aandoeningen [13](#page=13).
* Diagnostiek van (auto)intoxicaties [13](#page=13).
* Monitoring van ziekteproces en therapie [13](#page=13).
### 2.4 Soorten urine onderzoek
#### 2.4.1 Macroscopisch onderzoek
Observatie van geur, helderheid en kleur. Deze zijn van weinig waarde voor infectiedetectie [14](#page=14).
#### 2.4.2 Microscopisch onderzoek
Opsporen van:
* **Erythrocyten (rbc):** 3-5 rbc per veld is pathologisch (hematurie) [14](#page=14).
* **Leukocyten (wbc):** Enkele zijn normaal; >5-10 wbc/veld is pyurie [14](#page=14).
* **Cylinders:** Afstotingsproducten van urinekanaaltjes, vaak duidend op nieraantasting [14](#page=14).
* **Epitheelcellen:** Kunnen uit urinaire tractus of vagina komen; veel vagina-epitheelcellen duidt op bijbesmetting; renale epitheelcellen verhoogd bij aantasting van niertubuli [14](#page=14).
* **Bacteriën:** In >80% wijst aanwezigheid op urinebesmetting (bacteriurie); vorm en beweeglijkheid worden geëvalueerd [14](#page=14).
* **Kristallen:** Zoals urinezuurkristallen; belangrijk voor opsporen steenvorming en follow-up metabole stoornissen [14](#page=14).
#### 2.4.3 Chemisch onderzoek
##### 2.4.3.1 Onderzoek d.m.v. teststroken
Chemische kleurverandering van teststroken of tabletten bepaalt aanwezigheid van eiwit, glucose, bloed, ketonen, of pH [14](#page=14).
* **Albustix:** Bepaalt eiwit, albumine [14](#page=14).
* **Clinistix:** Bepaalt glucose [14](#page=14).
* **Acetest:** Bepaalt aceton [14](#page=14).
* **Ketostix:** Bepaalt ketonen [14](#page=14).
* **Occultest:** Bepaalt bloed in urine [14](#page=14).
* **Combur7test:** Meervoudige testen [14](#page=14).
De zuurgraad kan ook met indicatorpapier bepaald worden. Normale pH is tussen 5.5 en 6.5 [15](#page=15).
##### 2.4.3.2 Bepalen van de densiteit of het soortelijk gewicht (Sg) van de urine
Het soortelijk gewicht geeft de verhouding weer tussen het gewicht van een stof en dat van een gelijk volume water. Normale urine Sg varieert tussen 1010 en 1030 mg. Het Sg schommelt met de diurese door opgeloste stoffen zoals ureum, natrium, chloriden en fosfaten [15](#page=15).
#### 2.4.4 Bacteriologisch onderzoek
In gezonde mensen is de urine in de blaas steriel. Bij het passeren van de urethra ontstaat onvermijdelijk bijbesmetting met bacteriën. Een kwantitatief bacteriologisch onderzoek maakt onderscheid tussen echte urineweginfectie en bijbesmetting [15](#page=15).
* **Bacteriurie:** > 100.000 kiemen per ml urine [15](#page=15).
* **Twijfelachtig:** 10.000 - 100.000 kiemen/ml [15](#page=15).
* **Bijbesmetting:** < 10.000 kiemen/ml [15](#page=15).
Mengsels van 2 of meer bacteriesoorten duiden meestal op contaminatie en vereisen een nieuwe staalafname. Veelvoorkomende kiemen in de urethra zijn: staphylococcus epidermidis, difteroïde bacillen, alfa-streptococcen, streptococcus agalactiae, gisten, lactobacillus, haemophilus vaginalis. Midstream urine opvang vermindert bijmenging met urethrale flora. De eerste urinestraal kan dienen voor bacteriologische diagnose van urethritis [15](#page=15).
#### 2.4.5 Bloed onderzoek
Combinatie van bloed- en urineonderzoek (vaak 24-uurs urine) wordt soms uitgevoerd om de nierfunctie te beoordelen, met name de concentratie ureum en creatinine in het bloed [16](#page=16).
* **Ureum:** Eindproduct van eiwitmetabolisme dat door de nier wordt uitgescheiden. Verhoogde serumconcentratie (> 200 mg/dl of 33 mmol/l) kan toxisch zijn en leiden tot diverse klinische verschijnselen (cardiaal, pulmonaal, digestief, neurologisch). Resultaat wordt beïnvloed door eiwitrijke maaltijd [16](#page=16).
* **Creatinine:** Afbraakproduct van creatine in spieren, geëlimineerd door de nieren. **Creatinine clearance** is een beoordeling van de nierfunctie, met name de glomerulusfiltratie, door de verhouding bloed- en urinecreatinine te bekijken [16](#page=16).
### 2.5 Algemene aandachtspunten bij staalafname
* Controleer het voorschrift [16](#page=16).
* Identificeer patiënt en recipiënten [16](#page=16).
* Werk aseptisch (vooral bij bacteriologisch onderzoek) en voorkom vermenging met andere stoffen [16](#page=16).
* Zorg voor voldoende geconcentreerde urine (minimaal 10 ml) [16](#page=16).
* Correct bewaren van het staal: transport binnen 1-2 uur, anders bewaren op 2-8°C (max. 24 uur). Bij kamertemperatuur wordt urine alkalisch door ureum-splitsende bacteriën [16](#page=16).
* Bij antibioticatherapie: staal vóór starten therapie nemen, of vermeld medicatie op aanvraagformulier [16](#page=16).
> **Tip:** De waarde van urineonderzoek hangt sterk af van de zorg bij verkrijging en transport van het staal [17](#page=17).
### 2.6 Afname technieken
* Spontane mictie (inclusief 24-uurs urine) [17](#page=17).
* Midstream urine [17](#page=17).
* Katheterisatie (eenmalig of verblijfskatheter) [17](#page=17).
* Suprapubische blaaspunctie [17](#page=17).
#### 2.6.1 Spontane mictie
#### 2.6.1.1 Algemeen
De meest veilige en minst invasieve methode voor staalafname. Goede patiënteninformatie en medewerking zijn essentieel voor een betrouwbaar resultaat [17](#page=17).
#### 2.6.1.2 Tegenindicaties
* Comateuze patiënt [17](#page=17).
* Menstruerende patiënt [17](#page=17).
* Patiënt met vaginale infecties [17](#page=17).
* Patiënt met prolaps [17](#page=17).
* Zware, obese patiënten [17](#page=17).
* Patiënt met beperkte mobiliteit [17](#page=17).
#### 2.6.1.3 Spontane mictie: 24 uur- urine
Verzamelen van urine gedurende 24 uur voor een globaal beeld van de nierfunctie, met name eiwitten. Het startmoment is cruciaal; de eerste plas van dat moment wordt weggegooid, daarna worden alle plasjes gedurende 24 uur verzameld. Bewaarmiddelen kunnen worden toegevoegd of de urine kan in de koelkast bewaard worden [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 2.6.2 Midstream urine
Steriel opgevangen urine zonder katheter, gebruikt voor routineonderzoek, geautomatiseerd chemisch/microscopisch onderzoek, en urinekweek. Een intiem toilet vooraf is aangeraden. De patiënt plast eerst een kleine hoeveelheid in het toilet, vangt daarna het midden van de straal op in het potje, en plast de rest in het toilet. Deze techniek is alleen geschikt voor patiënten die goed geïnformeerd kunnen worden, kunnen meewerken en geen anatomische afwijkingen hebben [18](#page=18).
#### 2.6.3 Eenmalige blaaskatheterisatie
Eenmalig urine afnemen rechtstreeks uit de blaas via een katheter. Dit verhoogt de kans op urineweginfecties, omdat de flora van de urethra de blaas in gebracht kan worden [18](#page=18).
##### 2.6.3.1 Indicaties
* Urineretentie: eventueel na overleg met arts [18](#page=18).
* Bepaling van blaasresidu na spontaan urineren [18](#page=18).
* Bacteriologisch onderzoek (staalafname): indien midstream urine onmogelijk is [18](#page=18).
* Vóór sommige chirurgische ingrepen [19](#page=19).
* Voor een blaasspoeling [19](#page=19).
* Voor het toedienen van een product in de blaas (blaasinstillatie) [19](#page=19).
* Bij bepaalde aandoeningen in thuiszorg (zelfkatheterisatie) [19](#page=19).
##### 2.6.3.2 Mogelijke complicaties
* Verhoogd infectiegevaar [19](#page=19).
* Gevaar voor beschadiging, trauma en pijn [19](#page=19).
* Geremdheid en angst van de patiënt [19](#page=19).
* Veranderingen in het urinestaal [19](#page=19).
#### 2.6.4 Suprapubische blaaspunctie
#### 2.6.4.1 Algemeen
Het aanprikken van de blaas met een naald boven het schaambeen voor diagnostische doeleinden of controle bij urineweginfecties. Deze methode biedt zekerheid van een correct urineonderzoek en kan direct therapie starten. Iedere isolatie van een organisme betekent automatisch een blaasbacteriurie. Het onderscheid tussen lagere en hogere urinaire tractusinfecties is hiermee goed te maken [19](#page=19).
> **Tip:** Midstream afname is beperkend en tijdrovend zonder absolute zekerheid. Katheterisatie als urineafname methode dient afgeschreven te worden. Suprapubische punctie is een correct en zeker urineonderzoek [19](#page=19).
#### 2.6.4.2 Techniek van suprapubische punctie
* Goede patiënteninformatie vooraf is essentieel [19](#page=19).
* De techniek is eenvoudig; een volle blaas vergemakkelijkt de punctie en vermindert subjectieve last [19](#page=19).
---
# Verpleegkundige aspecten van het gastro-intestinaal stelsel: defecatie en stoma's
Dit gedeelte van het document behandelt de verpleegkundige zorg gerelateerd aan het gastro-intestinaal stelsel, met specifieke aandacht voor defecatie, obstipatie, anale incontinentie en de verzorging van stoma's.
### 3.1 Lesdoelen
De student zal:
* De mechanische en chemische aspecten van de spijsvertering uitleggen [20](#page=20).
* Het verschil tussen hypermotiliteit en hypomotiliteit van de darm benoemen [20](#page=20).
* Uitleggen wat een darmileus is en de gevolgen ervan benoemen [20](#page=20).
* Beschrijven waarom en op welke plaatsen een ileostomie en een colostomie worden uitgevoerd [20](#page=20).
* Voorlichting geven over de wijze waarop de darmwerking kan worden bevorderd [21](#page=21).
* Verpleegkundige diagnoses met betrekking tot defecatie, laxantia en stoma's beschrijven [21](#page=21).
* De verschillende soorten laxantia met hun voor- en nadelen beschrijven [21](#page=21).
* Voorlichting geven over de bevordering van een regelmatige ontlasting [21](#page=21).
* De verschillende stoelgangonderzoeken bespreken [21](#page=21).
### 3.2 Terminologie
* **Anale incontinentie:** Het niet kunnen ophouden van de ontlasting [21](#page=21).
* **Colitis:** Ontsteking van de dikke darm [21](#page=21).
* **Colon:** Dikke darm die zich uitstrekt van de blinde darm (caecum) tot aan de anus [21](#page=21).
* **Colostomie:** Het aanleggen van een colostoma, een kunstmatige uitgang van het colon door de buikwand [21](#page=21).
* **Constipatie/obstipatie:** Verstopping van het darmstelsel, in het bijzonder door verharde stoelgang; moeilijke en onregelmatige ontlasting over een langere periode [21](#page=21).
* **Defecatie:** Ontlasting [21](#page=21).
* **Diarree:** Abnormale, frequente lozing van ongevormde, niet ingedikte stoelgang [21](#page=21).
* **Feces:** Ontlasting [21](#page=21).
* **Flatulentie:** Het lozen van darmgas in de vorm van één of meer winden; opgeblazenheid; ophoping van gas in de darmen [21](#page=21).
* **Gastro-intestinaal:** Met betrekking tot het maag-darmkanaal [21](#page=21).
* **Hemorroïden:** Aambeien [21](#page=21).
* **Ileostoma:** Kunstmatig gevormde uitgang van het ileum door de buikwand [21](#page=21).
* **Klysma:** Het inbrengen van een vloeistof in de endeldarm [21](#page=21).
* **Laxans:** Laxeermiddel, medicijn voor het bevorderen van de ontlasting [21](#page=21).
* **Laxeermiddel:** = laxans [21](#page=21).
* **Occult bloed:** Met het blote oog niet waarneembaar bloed dat met een labotest kan worden aangetoond [21](#page=21).
* **Ontlastingspatroon:** Frequentie en gemak waarmee iemand ontlasting krijgt [21](#page=21).
* **Peristaltiek:** Wormachtige beweging van het maag-darmkanaal door onwillekeurige spiercontracties [21](#page=21).
* **Stoma:** Chirurgisch gevormde uitgang op de buikwand [21](#page=21).
* **Suppositorium:** Zetpil; medicijn dat wordt toegediend in het rectum (of vagina) waar het oplost en wordt geabsorbeerd [21](#page=21).
### 3.3 Inleiding
Defecatie is het lozen van feces, een proces waarvan het patroon, de soort en de hoeveelheid sterk verschillen per individu. Deze factoren worden beïnvloed door dieet, beweging, leeftijd, vochtinname, leefstijl en medicatie. Het is cruciaal om het normale ontlastingspatroon van een patiënt te kennen om afwijkingen te kunnen beoordelen [22](#page=22).
### 3.4 Anatomie en fysiologie van het maag-darmkanaal
Het maag-darmkanaal, bestaande uit de mond, slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm, is verantwoordelijk voor de vertering, opname van voedingsstoffen en uitscheiding van afvalstoffen [22](#page=22).
* **Bovenste maag-darmkanaal:** Mond, slokdarm en maag. De maag dient voor tijdelijke opslag, mechanische en chemische vertering (met zuren en enzymen), en productie van intrinsic factor voor vitamine B12-opname [22](#page=22).
* **Dunne darm:** Bestaat uit duodenum, jejunum en ileum (5-6 meter lang). Hier wordt de vertering voltooid en vindt de grootste absorptie van voedingsstoffen en vocht plaats. Enzymen uit de pancreas en gal uit de lever helpen bij de vertering [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Dikke darm:** Bestaat uit caecum, colon (ascendens, transversum, descendens, sigmoïdeum) en rectum. Hoofdfuncties zijn de heropname van water (ongeveer 1300 ml/dag) en natrium, en opslag van afvalstoffen. Peristaltische bewegingen in de dikke darm vinden 2-3 keer per dag plaats, gestimuleerd door de gastrocolische reflex [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Rectum en anus:** Het rectum slaat de fecale massa op en transporteert deze met massale peristaltiek naar de anus. De defecatiereflex wordt gestimuleerd door rek van het rectum, resulterend in contractie van de rectum en relaxatie van de interne en externe anale sfincters. Willekeurige defecatie is een aangeleerde gewoonte [23](#page=23).
De vertering is zowel mechanisch (malen door gebit, kneden door peristaltiek) als chemisch (door enzymen). Parasympathische en sympatische zenuwvezels controleren de peristaltische activiteit en secretie; parasympathisch stimuleert, sympatisch remt [22](#page=22) [24](#page=24).
### 3.5 Defecatie
Defecatie is het lozen van feces. Een gezonde ontlasting vereist voldoende vezels en vocht, regelmatige maaltijden en dagelijkse beweging. Normale feces bestaan voor ongeveer 75% uit water en 25% uit vaste stoffen, zijn zacht maar gevormd en licht- tot donkerbruin van kleur door stercobiline en urobiline. Afwijkingen in kleur kunnen veroorzaakt worden door voeding, medicatie of ziekte [24](#page=24).
#### 3.5.1 Beoordeling ontlasting
Voor een goede beoordeling van de ontlasting dient de volgende informatie van de patiënt te worden verkregen [24](#page=24):
* Normale frequentie van defeceren [24](#page=24).
* Normale consistentie van de ontlasting [24](#page=24).
* Gebruikelijke kleur van de ontlasting [24](#page=24).
De Bristol Stool Chart is een nuttig hulpmiddel dat 7 typen ontlasting toont, waarbij type 4 normaal is, type 1 ernstige obstipatie aanduidt en type 7 diarree [25](#page=25).
**Tip:** Conclusies over de ontlasting mogen niet enkel op observatie gebaseerd zijn, aangezien kleurafwijkingen ook door voeding kunnen komen [25](#page=25).
Abnormale kenmerken van feces kunnen zijn:
* **Exsudaat, parasieten, vet:** Vetrijke ontlasting stinkt en drijft op water, vaak gezien bij cystische fibrose of tekort aan spijsverteringssappen (steatorree) [25](#page=25).
* **Grote hoeveelheden slijm:** Kan wijzen op een ontstekingsproces, zoals bij colitis ulcerosa of ziekte van Crohn [25](#page=25).
* **Bloed:** Helderrood bloed wijst op een laag gelegen bloeding (bv. aambeien, anaalfissuur). Donkerrode tot zwarte, dikke, vloeibare, stinkende ontlasting (melaena) wijst op een hoog gelegen bloeding [25](#page=25).
* **Stopverfkleurige ontlasting:** Kan duiden op gebrekkige afbraak van bilirubine of occlusie van de galwegen [26](#page=26).
* **Geur:** Normaal veroorzaakt door bacteriën; abnormale geur kan duiden op bloed, hoewel occult bloedverlies de geur niet beïnvloedt [25](#page=25).
### 3.6 Obstipatie
Obstipatie wordt beïnvloed door diverse factoren, en de behandeling hangt af van deze factoren en de klachten van de patiënt [26](#page=26).
* **Acute obstipatie:** Vaak behandeld met suppositoria, klysma's of osmotische laxantia, gevolgd door leefstijladviezen (voeding, vocht, beweging). Chirurgisch ingrijpen kan nodig zijn bij oorzaken zoals ileus, volvulus of tumor [26](#page=26).
* **Chronische obstipatie:** Vaak behandeld met massavormende middelen bij een vezelarm dieet, zonder onderliggende oorzaak. Leefstijladviezen zijn essentieel. Het doel van voorlichting is regelmatige ontlasting met een minimale dosering laxantia te bewerkstelligen [26](#page=26).
#### 3.6.1 Aanbevelingen ter preventie van obstipatie
* **Vochtinname:** Minimaal 1.5 liter per dag, tenzij gecontra-indiceerd [26](#page=26).
* **Kauwen:** Stimuleert enzymproductie in speeksel en vergemakkelijkt de vertering [26](#page=26).
* **Vezelinname:** Verhoog door meer groene groenten, vers fruit, pruimen, granen en volkorenproducten [26](#page=26).
* **Lichaamsbeweging:** Stimuleert peristaltiek [26](#page=26).
* **Toiletbezoek:** Regelmatig, bij voorkeur na de maaltijd [26](#page=26).
* **Houding:** Ontspannen zitten, bolle rug, in een hoek van 35° voor optimale ontspanning van de musculus puborectalis [26](#page=26).
* **Aandrang:** Geef er direct gehoor aan [26](#page=26).
* **Bedlegerige patiënten:** Regelmatig aanbieden van de bedpan [26](#page=26).
* **Roken:** Adviseer te stoppen [26](#page=26).
* **Medicatie:** Toedienen in overleg met arts [26](#page=26).
#### 3.6.2 Laxeermiddelen (per os en rectaal)
* **3.6.2.1 Zwelmiddelen (PO):** Bestaan uit vezels of slijm (bv. psyllium). Verhoging van volume en vochtinhoud van stoelgang stimuleert dikke darmactiviteit. Werken na 1-3 dagen. Gebruikt bij chronische obstipatie, na bevalling of operatie. Voorbeelden: Colofiber®, Normacol® [26](#page=26) [27](#page=27).
* **3.6.2.2 Osmotische laxeermiddelen (PO):**
* **Lactulose en lactitol:** Synthetische suikers die in de dikke darm door bacteriën worden afgebroken, wat leidt tot een pH-daling en stimulatie van peristaltiek. Geschikt voor zwangerschap en na operatie [27](#page=27).
* **Natrium- en kaliumzouten en fosfaten (bv. Movicol®, Transipeg®):** Houden via osmose water vast in de darm. Werken al in de dunne darm en kunnen bij intoxicaties gebruikt worden. Nadelig: verminderde absorptie van andere medicijnen [27](#page=27).
* **3.6.2.3 Stimulerende laxeermiddelen of contactlaxativa (PO):** Verhoging van darmmotiliteit (bv. antrachinonen, difenylmethaan derivaten). Alleen voor korte duur gebruiken vanwege ernstige bijwerkingen zoals uitdroging, krampen, elektrolytenstoornissen, afhankelijkheid en beschadiging van darmslijmvlies [27](#page=27).
* **3.6.2.4 Smerende (lubrifiërende) laxeermiddelen of paraffine derivaten (PO):** Verweken stoelgang en vergemakkelijken uitscheiding. Afgeraden bij slikproblemen vanwege aspiratiegevaar. Langdurig gebruik vermindert opname van vetoplosbare vitamines (A, D, E, K). Werken in na 6-8 uur. Voorbeeld: Lanosyl® [28](#page=28).
* **3.6.2.5 Rectale laxativa of lavementen:** Indicaties: faecalomen, voorbereiding op onderzoek, vóór bevalling/ingreep, obstipatie bij bedlegerigen. Werken al na 10-15 minuten [28](#page=28).
### 3.7 Anale incontinentie
Anale incontinentie kan optreden door factoren zoals ziekte, verwonding, stress, slechte ontlasting gewoonten, medicatie, structurele veranderingen (bv. rectumprolaps, darmoperaties) of functionele oorzaken (bv. roken, alcohol, zenuwschade, CVA). De oorzaak moet worden vastgesteld via lichamelijk en eventueel verder onderzoek, waarna behandeling of gebruik van incontinentiemateriaal kan volgen [28](#page=28).
### 3.8 Afwijkingen in de defecatie
Afwijkingen in de defecatie kunnen het gevolg zijn van veranderingen in motiliteit, darmafsluiting, problemen in de bloedsomloop, ziekte of chirurgische ingrepen [28](#page=28).
#### 3.8.1 Veranderingen in de motiliteit
* **Hypermotiliteit:** Wordt veroorzaakt door directe stimulering/irritatie van het autonome zenuwstelsel of ontstekingsprocessen. Stimulatie van het parasympathische zenuwstelsel bevordert peristaltiek, wat leidt tot verminderde absorptie of diarree. Psychische oorzaken (angst) of medicatie kunnen hypermotiliteit veroorzaken. Irriterende stoffen zoals toxines van bacteriën, chemicaliën of infectieziekten (bv. diverticulitis, colitis ulcerosa) kunnen de darmperistaltiek stimuleren [29](#page=29).
* **Hypomotiliteit:** Kan worden veroorzaakt door blokkade van het autonome zenuwstelsel, zwakte van darmspieren, remmende chemicaliën, de ziekte van Hirschsprung, paralytische ileus, verminderde spierkracht (door ziekte, medicatie, leeftijd, tekort aan vitaminen/elektrolyten), medicatie (codeïne, opiaten) of immobiliteit. Resulteert in trage passage, te veel vochtabsorptie en obstipatie [29](#page=29).
#### 3.8.2 Ileus
Een ileus is een (gedeeltelijke) darmafsluiting. Ernst hangt af van locatie, mate van afsluiting en bloedtoevoerstoornis. Bij dunne darm ileus kan ernstige verstoring van elektrolytenevenwicht optreden door braken. Oorzaken zijn divers: beperkingen, verklevingen, hernia, volvulus, intussusceptie, poliepen, tumoren, opgehoopte feces. De fysiologie van afsluiting omvat versterkte peristaltiek, gevolgd door vermindering en remming, wat kan leiden tot overloopdiarree. Toenemende druk kan leiden tot necrose, perforatie en sepsis, wat direct chirurgisch ingrijpen vereist [30](#page=30).
#### 3.8.3 Problemen in de bloedsomloop
Een goede bloedsomloop is essentieel voor de darmstructuur en celvoeding. Onderbreking van arteriële bloedtoevoer (bv. mesenteriaal trombose) kan leiden tot necrose, tenzij tijdig operatief wordt ingegrepen. Atherosclerose in mesenteriale arteriën kan angina abdominalis veroorzaken [30](#page=30).
#### 3.8.4 Stoma's
Een stoma is een chirurgisch aangelegde opening op de buikwand, verbonden met de darm, wanneer medische behandeling niet voldoet of de kwaliteit van leven aangetast is. Stoma's kunnen tijdelijk of permanent zijn [30](#page=30).
* **Indicaties permanente stoma:** Kanker van het rectum of gemetastaseerde dikke darmkanker, colitis ulcerosa, ziekte van Crohn [30](#page=30).
* **Indicaties tijdelijke stoma:** Ontlasting ontlasten, bescherming van operatiegebied, tijdelijke rust geven aan geïnfecteerd darmdeel (bv. bij Crohn of colitis ulcerosa) [31](#page=31).
**Soorten stoma's:**
* **Ileostoma:** Uitgang van het laatste deel van de dunne darm (ileum). De ontlasting is vloeibaar door het ontbreken van de indikkende functie van de dikke darm. Dagelijkse productie varieert van 500 ml tot 2 liter. Patiënten moeten extra zouten innemen omdat galzure zouten via de ontlasting verloren gaan [31](#page=31).
* **Colostoma:** Uitgang van de dikke darm (colon). De consistentie van de ontlasting hangt af van de plaats in de dikke darm; hoe verder naar links, hoe vaster de ontlasting [31](#page=31).
* **Lusstoma:** Een snelle ingreep waarbij een darmus naar buiten wordt getrokken [31](#page=31).
* **Dubbelloopse colostoma:** Heeft twee uitgangen: een proximale (functionele) en een distale (die de rest van de darm en het rectum verbindt) [31](#page=31).
* **Eindstandige stoma:** Uitgang aan het einde van het colon, waarbij het distale deel wordt afgesloten of weggesneden (Hartman operatie) [32](#page=32).
**Overzicht van Colostoma vs. Ileostoma:**
| Kenmerk | Colostoma | Ileostoma |
| :----------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Etiologische factoren** | Kanker dikke darm, aangeboren/verworven onderbreking darmkanaal, diverticulitis. | Colitis ulcerosa, Ziekte van Crohn, aangeboren defecten, verwondingen, bescherming distaal operatief gebied, distale afsluiting. | [32](#page=32).
| **Operatieve ingreep** | Deel van dikke darm op buikwand gelegd. | Deel van ileum door buikwand getrokken. | [32](#page=32).
| **Beheersing ontlasting** | Mogelijk bij Colon sigmoïdeum; geen bij Colon ascendens. | Geen. | [32](#page=32).
| **Samenstelling ontlasting** | Colon sigmoïdeum: gevormd; Colon ascendens: halfgevormd. | 2-3 liter vocht per dag; vloeibaar. | [32](#page=32).
| **Dieetbeperkingen** | Vezelrijk; soms last van gasvorming (koolsoorten, bier, etc.); extra geurvorming (ei, koolsoorten, etc.); verkleuring (bieten, spinazie). Rustig eten en goed kauwen. | Zelfde als colostoma. Vanwege snelle darmpassage minder voedingswaarde (kleine porties); voedsel dat ontlasting kan indikken (wit brood, pasta, rijst). Patiënt mag alles eten. | [32](#page=32) [33](#page=33).
| **Spoelen** | Mogelijk bij Colon sigmoïdeum. | Nee. | [32](#page=32).
| **Gebruik voorwerpen** | Ja, wegwerpzakjes. | Ja. | [32](#page=32).
| **Prioriteiten verpleegkundige zorg** | Huid heel houden (schoon, droog, barrièrecrème, stomazak goed passend). | Zie colostoma. | [33](#page=33).
| **Inname vloeistoffen** | Colon sigmoïdeum: normale inname; Colon transversum: 8-10 glazen extra/dag. | 8-10 glazen extra/dag. | [33](#page=33).
| **Medicatie** | Colon sigmoïdeum: geen; Colon transversum: vermijd enterale coating; mogelijk natriumsupplement nodig. | Als bij colostoma, tevens B12, vitaminen (vooral K), mineralen. | [33](#page=33).
### 3.9 Culturele aspecten uitscheiding
Bij patiënten uit niet-westerse culturen is discreet omgaan met uitscheidingsgerelateerde zorg, privacy en respect essentieel. Vraag naar hun specifieke hygiënegewoonten [33](#page=33).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mictie | Het proces van het lozen van urine uit de blaas. |
| Urineproductie | Het proces waarbij de nieren urine aanmaken door filtratie en reabsorptie van bloed, met behulp van de nefronen. |
| Blaas | Een spierorgaan dat dient als reservoir voor urine voordat deze wordt uitgescheiden. |
| Urethra | De urinebuis die urine van de blaas naar buiten voert. |
| Urinewegen | Het systeem dat bestaat uit de nieren, ureters, blaas en urethra, verantwoordelijk voor de productie en uitscheiding van urine. |
| Incontinentie | Het onvermogen om urine of ontlasting op te houden. |
| Stressincontinentie | Urineverlies bij verhoogde druk in de buik, zoals bij hoesten of tillen, door zwakte van de bekkenbodemspieren of kringspier. |
| Urge-incontinentie | Urineverlies dat optreedt zodra de aandrang tot urineren wordt gevoeld, vaak door een overactieve blaas. |
| Overloopincontinentie | Ongewild druppelsgewijs urineverlies veroorzaakt door een obstructie, zoals een vergrote prostaat, waardoor de blaas niet volledig geleegd kan worden. |
| Reflexincontinentie | Urineverlies als gevolg van neurologische stoornissen die de controle over de blaasspieren aantasten. |
| Functionele incontinentie | Urineverlies dat optreedt door immobiliteit of cognitieve stoornissen van de patiënt, waardoor de patiënt het toilet niet kan bereiken of de aandrang niet herkent. |
| Urineretentie | Het gevoel hebben dat men moet urineren, maar dit niet kunnen, vaak postoperatief door narcose of door verminderde blaascontractie. |
| Blaasscan | Een echografisch apparaat dat het blaasvolume meet door middel van ultrageluidsgolven. |
| Condoomkatheter | Een zelfklevende huls die over de penis wordt aangebracht voor opvang van urine bij incontinente mannen zonder urineretentie. |
| Urineonderzoek | Laboratoriumanalyse van urine om diagnostische informatie te verkrijgen over nier-, blaas- en leveraandoeningen, metabole stoornissen, of om het ziekteproces en de therapie te monitoren. |
| Macroscopisch onderzoek | Visuele inspectie van urine op geur, helderheid en kleur. |
| Microscopisch onderzoek | Onderzoek van urine onder de microscoop om elementen zoals rode bloedcellen (erytrocyten), witte bloedcellen (leukocyten), cilindervormige structuren, epitheelcellen, bacteriën en kristallen te detecteren. |
| Chemisch onderzoek | Analyse van urine met teststroken of tabletten om de aanwezigheid van eiwitten, glucose, bloed, ketonen, of de pH te bepalen. |
| Densiteit (Soortelijk gewicht) | Een maat die aangeeft hoeveel een stof zwaarder is dan een gelijk volume water; bij urine geeft het informatie over de concentratie van opgeloste stoffen. |
| Bacteriologisch onderzoek | Kweek en analyse van urine om de aanwezigheid en hoeveelheid van bacteriën te bepalen, ter identificatie van een urineweginfectie. |
| Ureum | Een eindproduct van eiwitmetabolisme dat door de nier wordt uitgescheiden; de concentratie in het bloed kan wijzen op nierfunctieproblemen. |
| Creatinine | Een afbraakproduct van creatine in spieren dat door de nieren wordt geëlimineerd; creatinineklaring is een maat voor de glomerulusfiltratie. |
| Spontane mictie | Het op natuurlijke wijze lozen van urine voor staalafname. |
| Midstream urine | Een urinestaal dat steriel wordt opgevangen door eerst een kleine hoeveelheid te laten lopen, daarna het midden van de straal op te vangen, en de rest weer in het toilet te laten lopen. |
| Eenmalige blaaskatheterisatie | Het eenmalig inbrengen van een katheter om urine rechtstreeks uit de blaas af te nemen, meestal bij urineretentie of voor bacteriologisch onderzoek. |
| Suprapubische blaaspunctie | Een diagnostische procedure waarbij met een naald urine rechtstreeks uit de blaas wordt opgezogen, boven het schaambeen. |
| Defecatie | Het proces van het lozen van feces (ontlasting) uit het lichaam. |
| Maag-darmkanaal | Het gehele spijsverteringssysteem, vanaf de mond tot de anus, verantwoordelijk voor de vertering en opname van voedsel en uitscheiding van afvalstoffen. |
| Peristaltiek | De golvende, onwillekeurige samentrekkingen van de spieren in de darmwand die voedsel en ontlasting voortstuwen. |
| Obstipatie | Moeilijke en onregelmatige ontlasting, vaak door verharde stoelgang. |
| Diarree | Abnormale, frequente lozing van ongevormde, niet ingedikte stoelgang. |
| Flatulentie | Het lozen van darmgas, ook wel winden laten genoemd. |
| Gastro-intestinaal | Betrekking hebbend op het maag-darmkanaal. |
| Hemorroïden | Aambeien, gezwollen bloedvaten in of rond de anus en het rectum. |
| Stoma | Een chirurgisch gecreëerde opening aan de buikwand die leidt naar een deel van het maag-darmkanaal (colostoma of ileostoma) of de urinewegen (urostoma) voor de afvoer van ontlasting of urine. |
| Colostoma | Een stoma die verbonden is met de dikke darm (colon) voor de afvoer van ontlasting. |
| Ileostoma | Een stoma die verbonden is met het laatste deel van de dunne darm (ileum) voor de afvoer van ontlasting. |
| Laxans | Een laxeermiddel, een medicijn dat de ontlasting bevordert. |
| Zwelmiddelen | Laxeermiddelen die bestaan uit vezels die water binden en zo het volume van de stoelgang vergroten, wat de darmwerking stimuleert. |
| Osmotische laxeermiddelen | Laxeermiddelen die water aantrekken naar de darm, waardoor de stoelgang zachter wordt en de peristaltiek toeneemt. |
| Stimulerende laxeermiddelen (Contactlaxativa) | Laxeermiddelen die de darmmotiliteit direct stimuleren, bijvoorbeeld door de darmwand te irriteren. |
| Smerende (lubrifiërende) laxeermiddelen | Laxeermiddelen, zoals paraffine, die de stoelgang smeren en zo de uitscheiding vergemakkelijken. |
| Rectale laxativa (lavementen) | Middelen die rectaal worden toegediend om de ontlasting te bevorderen, bijvoorbeeld door de darmen te spoelen of de stoelgang te verzachten. |
| Anale incontinentie | Het onvermogen om ontlasting op te houden. |
| Ileus | Een darmafsluiting, die volledig of gedeeltelijk kan zijn, en de normale doorgang van darminhoud belemmert. |
| Bloedonderzoek | Analyse van bloed om de samenstelling en mogelijke afwijkingen te onderzoeken, vaak ter aanvulling op urineonderzoek voor nierfunctiebeoordeling (ureum, creatinine). |
| Homeostase | Het vermogen van een organisme om zijn interne omgeving stabiel te houden, ondanks externe veranderingen. |
| Nierlichaampje | De functionele eenheid van de nier, bestaande uit het kapsel van Bowman en de glomerulus, waar de filtratie van bloed plaatsvindt. |
| Tubulus | Een kanaaltje in de nier waar het filtraat wordt omgezet in urine door reabsorptie en secretie. |
| Glomerulus | Een netwerk van haarvaatjes in het nierlichaampje waar bloed wordt gefilterd. |
| Kapsel van Bowman | De bekervormige structuur rond de glomerulus die het gefilterde bloedplasma opvangt. |
| Peritubulaire haarvaatjes | Capillairen die de niertubuli omringen en betrokken zijn bij de reabsorptie van water en elektrolyten en de secretie van afvalstoffen. |
| Antidiuretisch hormoon (ADH) | Een hormoon dat de reabsorptie van water in de nieren bevordert, waardoor de urineproductie wordt verminderd. |
| Aldosteron | Een hormoon dat de reabsorptie van natrium en uitscheiding van kalium in de nieren regelt, wat invloed heeft op de bloeddruk en vochtbalans. |
| Azotemie | Een ophoping van stikstofafvalstoffen in het bloed, vaak als gevolg van nierfunctiestoornissen. |
| Ileumblaas | Een constructie waarbij een deel van de dunne darm (ileum) wordt gebruikt om een reservoir voor urine te vormen na verwijdering of omleiding van de blaas. |
| Urostoma | Een kunstmatige uitgang op de buikwand voor de afvoer van urine. |
| Maag-darmkanaal | Het systeem dat verantwoordelijk is voor de vertering, opname en uitscheiding van voedsel. |
| Duodenum | Het eerste deel van de dunne darm, direct na de maag. |
| Jejunum | Het middelste deel van de dunne darm. |
| Ileum | Het laatste deel van de dunne darm, dat overgaat in de dikke darm. |
| Caecum (Blindedarm) | Het begin van de dikke darm, waar de dunne darm in uitmondt. |
| Colon | Het grootste deel van de dikke darm, bestaande uit het colon ascendens, transversum, descendens en sigmoïdeum. |
| Rectum | Het laatste deel van de dikke darm, dat uitmondt in de anus. |
| Valva ileocaecalis | De klep tussen het ileum en het caecum die de terugstroom van darminhoud voorkomt. |
| Anus | De uitgang van het spijsverteringskanaal waar ontlasting het lichaam verlaat. |
| Sfincter | Een kringspier die een opening kan afsluiten. |
| Bristol Stool Chart | Een classificatiesysteem dat 7 verschillende typen stoelgang beschrijft, van ernstige obstipatie tot diarree. |
| Exsudaat | Vocht dat zich ophoopt in ontstoken weefsel. |
| Diverticulitis | Ontsteking van divertikels, uitstulpingen in de darmwand. |
| Colitis ulcerosa | Een chronische ontstekingsziekte van de dikke darm die zweren veroorzaakt. |
| Ziekte van Crohn | Een chronische ontstekingsziekte die elk deel van het spijsverteringskanaal kan aantasten. |
| Steatorree | Vetrijke ontlasting, vaak een teken van malabsorptie. |
| Melaena | Zwarte, teerachtige ontlasting, die wijst op bloedingen hoog in het maag-darmkanaal. |
| Faecaloom | Een verharde ophoping van ontlasting in de endeldarm, vaak bij chronische obstipatie. |
| Cytotoxische middelen | Stoffen die cellen kunnen doden. |
| Ziekte van Hirschsprung | Een aangeboren aandoening waarbij bepaalde zenuwcellen in de dikke darm ontbreken, wat leidt tot obstipatie. |
| Adynamische ileus | Een darmafsluiting veroorzaakt door een paralytische vertraging van de darmmotiliteit. |
| Mesenteriaal trombose | Een afsluiting van de bloedvaten die de darm van bloed voorzien, wat kan leiden tot necrose van de darmwand. |
| Angina abdominalis | Pijn in de buik die optreedt bij inspanning door een ontoereikende bloedtoevoer naar de darmen. |
| Stenose | Een vernauwing van een lichaamsholte of een bloedvat. |
| Neoplasme | Een nieuwe, abnormale groei van weefsel, zoals een tumor. |
| Overloopdiarree | Diarree die optreedt als gevolg van een partieel verstopte darm, waarbij vloeibare ontlasting langs de verstopping lekt. |
| Necrose | Afsterven van weefsel. |
| Darmperforatie | Een scheur of gat in de darmwand. |
| Lusstoma | Een tijdelijke stoma waarbij een lus van de darm naar buiten wordt gebracht. |
| Dubbelloopse colostoma | Een stoma met twee openingen, een proximale functionele stoma en een distale stoma. |
| Eindstandige stoma | Een stoma gevormd uit het uiteinde van de darm, waarbij het andere uiteinde is afgesloten. |
| Hartman operatie | Een chirurgische procedure waarbij een deel van de dikke darm wordt verwijderd of afgesloten, vaak resulterend in een tijdelijke eindstandige stoma. |
| Enterale coating | Een speciale coating op medicijnen die ervoor zorgt dat ze pas in de darmen worden vrijgegeven. |
| B12 | Vitamine B12, essentieel voor de aanmaak van rode bloedcellen en het functioneren van het zenuwstelsel. |
| Urinefistulatie | Een abnormale verbinding (kanaal) tussen de blaas en een ander orgaan of het huidoppervlak. |
| Abcedatie | De vorming van een abces, een met pus gevulde holte. |
| Dysurie | Pijn, jeuk of branderigheid tijdens het urineren. |
| Oligurie | Verminderde uitscheiding van urine (minder dan 400 ml per dag). |
| Anurie | Geheel of bijna geheel onderbreken van urineproductie (minder dan 100 ml per dag). |
| Polyurie | Vermeerderde uitscheiding van urine (meer dan 2 liter per dag). |
| Nycturie | Overmatige urineproductie gedurende de nacht. |
| Pyurie | Aanwezigheid van pus (etter) in de urine. |
| Ureter | Het kanaal dat urine van het nierbekken naar de blaas transporteert. |
| Hematurie | Aanwezigheid van bloed in de urine. |
| Leukocyten | Witte bloedcellen, waarvan een verhoogd aantal in urine kan wijzen op een infectie. |
| Cylinders | Afstotingsproducten van urinekanaaltjes, waarvan de aanwezigheid kan duiden op nieraantasting. |
| Epitheelcellen | Cellen die de binnenkant van de urinewegen bekleden; afwijkende aantallen kunnen duiden op infectie of niertubuli aantasting. |
| Bacteriurie | Aanwezigheid van bacteriën in de urine. |
| Kristallen | Stoffen die in urine kunnen neerslaan en wijzen op steenvorming of metabole stoornissen. |
| PH | De zuurgraad van de urine, normaal gesproken tussen 5.5 en 6.5. |
| Laxeermiddel | Een stof die de ontlasting bevordert. |
| Diuretica | Medicijnen die de urineproductie stimuleren en vochtverlies bevorderen. |
| Sepsis | Een levensbedreigende reactie van het lichaam op een infectie, waarbij ontstekingsmediatoren zich door het hele lichaam verspreiden. |
| Urineweginfectie (UWI) | Een infectie van delen van het urinewegstelsel, zoals de blaas of nieren. |
| Cystitis | Ontsteking van de blaas. |
| Prostatitis | Ontsteking van de prostaatklier. |
| Urethritis | Ontsteking van de urinebuis. |
| Globus | Een gevoel van een brok in de keel of een vol gevoel in de maag/buik. |
| Diaforese | Hevig zweten. |
| Hypertensie | Hoge bloeddruk. |
| Delier | Een acute, reversibele toestand van verwardheid en desoriëntatie. |
| Postmictioneel residu | De hoeveelheid urine die achterblijft in de blaas na het urineren. |
| Eikel | Het uiteinde van de penis. |
| Cavilon | Een huidbeschermend product dat kan worden aangebracht voor het aanbrengen van hulpmiddelen zoals condoomkatheters. |
| Stoma | Een kunstmatige opening in de buikwand. |
| Metabolisme | Het geheel van chemische processen die plaatsvinden in levende organismen om leven in stand te houden. |
| Proteïnen | Eiwitten, macromoleculen die essentieel zijn voor de structuur en functie van cellen en weefsels. |
| Micro-albuminurie | De aanwezigheid van kleine hoeveelheden albumine (een eiwit) in de urine, wat een vroeg teken kan zijn van nierschade. |
| Proteïnurie | De aanwezigheid van abnormaal hoge hoeveelheden eiwitten in de urine. |
| Corticoïddosage | De dosering van corticosteroïden, een groep hormonen die in de bijnieren worden geproduceerd. |
| Elektrolyten | Geladen ionen in het lichaam die essentieel zijn voor vele lichaamsfuncties, zoals natrium, kalium en chloride. |
| Toluol | Een organische verbinding die soms wordt gebruikt als conserveermiddel voor urinemonsters. |
| Ureum splitsende bacteriën | Bacteriën die ureum kunnen afbreken, wat leidt tot een toename van de alkaliteit van de urine. |
| Antibiotica | Medicijnen die bacteriële infecties bestrijden. |
| Aseptisch | Vrij van ziekteverwekkende micro-organismen. |
| Lichaamsvochten | Vloeistoffen die in het lichaam worden aangetroffen, zoals bloed, urine en zweet. |
| Antiseptica | Stoffen die worden gebruikt om de huid of weefsels te ontsmetten. |
| Urinekweek | Een laboratoriumtest om bacteriën in een urinemonster te identificeren en te tellen. |
| Urehtraal flora | De normale bacteriële populatie die in de urinebuis leeft. |
| Urethritis | Ontsteking van de urinebuis. |
| Gonococcen | Bacteriën die gonorroe veroorzaken. |
| Trichomonas | Een eencellig organisme dat infecties kan veroorzaken, waaronder seksueel overdraagbare aandoeningen. |
| Enterale coating | Coating op medicijnen die ervoor zorgt dat ze pas in de darm vrijkomen. |
| B12 | Vitamine B12. |
| Ureter | Het kanaal van de nier naar de blaas. |
| Uretra | De urinebuis. |
| Calices renales | Nierkelken, die urine opvangen uit de verzamelbuizen van de nieren. |
| Pyelum (nierbekken) | Het deel van de nier dat urine verzamelt voordat deze naar de ureter stroomt. |
| Arteria renalis | De slagader die bloed naar de nier voert. |
| Afferente arteriolen | Kleine slagaders die bloed naar de glomerulus in de nier leiden. |
| Efferente arteriole | Kleine slagader die bloed van de glomerulus afvoert. |
| Peritubulaire haarvaatjes | Bloedvaatjes rond de niertubuli. |
| Erythrocyten | Rode bloedcellen. |
| Leukocyten | Witte bloedcellen. |
| Cilinders | Afgietsels van de niertubuli, soms aanwezig in urine bij nierziekten. |
| Epitheelcellen | Cellen die oppervlakken bekleden, zoals in de urinewegen. |
| Bacteriën | Micro-organismen. |
| Kristallen | Stoffen die in de urine kunnen neerslaan. |
| Albustix | Teststrip voor het bepalen van eiwit in urine. |
| Clinistix | Teststrip voor het bepalen van glucose in urine. |
| Acetest | Teststrip voor het bepalen van aceton in urine. |
| Ketostix | Teststrip voor het bepalen van ketonen in urine. |
| Occultest | Teststrip voor het opsporen van verborgen bloed in urine. |
| Combur7test | Teststrip voor meervoudige urinetesten. |
| PH | Zuur-base balans. |
| Alkalisch | Basisch. |
| Ammoniakale gisting | Afbraak van ureum door bacteriën tot ammoniak. |
| Soortelijk gewicht (Sg) | Verhouding van de dichtheid van een stof tot de dichtheid van water. |
| Diurese | Urineproductie. |
| Ureum | Afbraakproduct van eiwitten. |
| Natrium | Een elektrolyt. |
| Chloriden | Een elektrolyt. |
| Fosfaten | Zouten van fosforzuur. |
| Vesica | Blaas. |
| Urethra | Urinebuis. |
| Genitale streek | Het gebied van de geslachtsdelen. |
| Contaminatie | Besmetting of vervuiling. |
| Urethritis | Ontsteking van de urinebuis. |
| Gonococcen | Bacteriën die gonorroe veroorzaken. |
| Trichomonas | Een eencellig organisme. |
| Ureum | Afbraakproduct van eiwitten. |
| Creatinine | Afbraakproduct van creatine. |
| Glomerulusfiltratie | Het filtratieproces in de glomerulus van de nier. |
| Pericarditis | Ontsteking van het hartzakje. |
| Uremische long | Longaandoening gerelateerd aan nierfalen. |
| Encefalopathie | Hersenbeschadiging. |
| Coma | Diepe bewusteloosheid. |
| Rectum | Endeldarm. |
| Vagina | Vagina. |
| Prolaps | Verzakking. |
| Ileus | Darmafsluiting. |
| Volvulus | Darmtorsie (verdraaiing). |
| Tumor | Gezwel. |
| Corpus alienum | Vreemd voorwerp. |
| Gastrocolische reflex | Een fysiologische reflex waarbij voedselinname de darmbeweging stimuleert. |
| Bile acids | Galzuren. |
| Bilirubine | Een afbraakproduct van hemoglobine. |
| Canalus an | Het laatste deel van het rectum naar de anus. |
| Musculus puborectalis | Een spier die een rol speelt bij de continentie. |
| Slikproblemen | Moeite met slikken. |
| Faecaloom | Verharde ontlasting in de endeldarm. |
| Lanosyl | Een merknaam voor paraffine. |
| Rectum | Endeldarm. |
| Endoscopisch onderzoek | Onderzoek met een endoscoop. |
| Radiologisch onderzoek | Onderzoek met röntgenstraling. |
| Chirurgie | Chirurgie. |
| CVA | Cerebrovasculair accident (beroerte). |
| Neurale aandoeningen | Aandoeningen van het zenuwstelsel. |
| Spinale anesthesienaalden | Naalden gebruikt voor spinale anesthesie. |
| Symphasis pubis | Schaambeen. |
| Fascia | Bindweefsel. |
| Urinefistulatie | Abnormale verbinding met de blaas. |
| Abcedatie | Vorming van een abces. |
| Enterale coating | Coating die medicijnen beschermt in de maag. |
| B12 | Vitamine B12. |
| Ureter | Urineleider. |
| Urethra | Urinebuis. |
| Nierbekken | Pyelum. |
| Blaas | Urinair reservoir. |
| Urineretentie | Vasthouden van urine. |
| Blaasresidu | Urine achterblijvend in de blaas. |
| Urinestaal | Monster van urine. |
| Blaasinstillatie | Toediening van medicatie in de blaas. |
| Intramusculaire medicatietoediening | Toediening van medicatie via een intramusculaire injectie. |
| Colon | Dikke darm. |
| Ileum | Deel van de dunne darm. |
| Colon ascendens | Opstijgend deel van de dikke darm. |
| Colon transversum | Dwarslopend deel van de dikke darm. |
| Colon descendens | Dalend deel van de dikke darm. |
| Colon sigmoïdeum | S-vormig deel van de dikke darm. |
| Caecum | Blinde darm. |
| Valva ileocaecalis | Klep tussen ileum en caecum. |
| Appendix vermiformis | Wormvormig aanhangsel. |
| Rectum | Endeldarm. |
| Canalis an | Anus. |
| Anale sfincters | Sluitspieren van de anus. |
| Autonome zenuwstelsel | Zenuwstelsel dat onwillekeurige functies regelt. |
| Parasympathisch zenuwstelsel | Deel van het autonome zenuwstelsel dat functies stimuleert. |
| Sympathisch zenuwstelsel | Deel van het autonome zenuwstelsel dat functies activeert of remt. |
| Cellulose | Vezels in planten. |
| Stercobiline | Pigment dat ontlasting bruin kleurt. |
| Urobiline | Pigment dat ontlasting bruin kleurt. |
| Galpigment | Bilirubine. |
| Galstenen | Afzettingen in de galblaas. |
| IJzersupplementen | Supplementen met ijzer. |
| Rode biet | Groente. |
| Spaanse peper | Specerij. |
| Drop | Zoetigheid. |
| Druivensap | Sap van druiven. |
| Spinazie | Groente. |
| Melaena | Zwarte, teerachtige ontlasting. |
| Stopverfkleurig | Lichte, grijzige kleur. |
| Occlusie | Afsluiting. |
| Galwegen | Kanalen die gal transporteren. |
| Galzure zouten | Zouten die helpen bij de vetvertering. |
| Vitaminen | Essentiële voedingsstoffen. |
| Bilirubine | Afbraakproduct van hemoglobine. |
| Gifstoffen | Schadelijke stoffen. |
| Colon sigmoïdeum | Het S-vormige deel van de dikke darm. |
| Gastrocolische reflex | Reflex die de darmbeweging stimuleert na voedselinname. |
| Sacraal deel van het ruggenmerg | Deel van het ruggenmerg in de onderrug. |
| Defecatiereflex | De reflex die leidt tot ontlasting. |
| Buikspieren | Spieren in de buik. |
| Perineum | Het gebied tussen de anus en het scrotum/vulva. |
| Middenrif | Spierschijf tussen borst- en buikholte. |
| Willekeurige defecatie | Bewust uitgevoerde ontlasting. |
| Parasympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het parasympathische zenuwstelsel vormen. |
| Sympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het sympathische zenuwstelsel vormen. |
| Cellulose | Plantaardige vezels. |
| Vezels | Onverteerbare plantaardige stoffen. |
| Peristaltische werking | De samentrekkingen van de darmwand. |
| Feces | Ontlasting. |
| Stercobiline | Afbraakproduct van bilirubine dat de ontlasting bruin kleurt. |
| Urobiline | Afbraakproduct van bilirubine. |
| Gal | Vloeistof geproduceerd door de lever. |
| Galpigment | Bilirubine. |
| Galstenen | Afzettingen in de galblaas. |
| IJzersupplementen | Supplementen die ijzer bevatten. |
| Rode biet | Groente. |
| Spaanse peper | Pittige specerij. |
| Drop | Snoep. |
| Druivensap | Sap van druiven. |
| Spinazie | Groente. |
| Melaena | Zwarte, teerachtige ontlasting. |
| Stopverfkleurig | Zeer licht gekleurd. |
| Occlusie | Afsluiting. |
| Galwegen | Kanalen die gal transporteren. |
| Galzure zouten | Zouten die helpen bij de vetvertering. |
| Vitaminen | Essentiële voedingsstoffen. |
| Bilirubine | Afbraakproduct van hemoglobine. |
| Gifstoffen | Schadelijke stoffen. |
| Colon sigmoïdeum | Het S-vormige deel van de dikke darm. |
| Gastrocolische reflex | Reflex die de darmbeweging stimuleert na voedselinname. |
| Sacraal deel van het ruggenmerg | Deel van het ruggenmerg in de onderrug. |
| Defecatiereflex | De reflex die leidt tot ontlasting. |
| Buikspieren | Spieren in de buik. |
| Perineum | Het gebied tussen de anus en het scrotum/vulva. |
| Middenrif | Spierschijf tussen borst- en buikholte. |
| Willekeurige defecatie | Bewust uitgevoerde ontlasting. |
| Parasympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het parasympathische zenuwstelsel vormen. |
| Sympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het sympathische zenuwstelsel vormen. |
| Cellulose | Plantaardige vezels. |
| Vezels | Onverteerbare plantaardige stoffen. |
| Peristaltische werking | De samentrekkingen van de darmwand. |
| Feces | Ontlasting. |
| Stercobiline | Afbraakproduct van bilirubine dat de ontlasting bruin kleurt. |
| Urobiline | Afbraakproduct van bilirubine. |
| Gal | Vloeistof geproduceerd door de lever. |
| Galpigment | Bilirubine. |
| Galstenen | Afzettingen in de galblaas. |
| IJzersupplementen | Supplementen die ijzer bevatten. |
| Rode biet | Groente. |
| Spaanse peper | Pittige specerij. |
| Drop | Snoep. |
| Druivensap | Sap van druiven. |
| Spinazie | Groente. |
| Melaena | Zwarte, teerachtige ontlasting. |
| Stopverfkleurig | Zeer licht gekleurd. |
| Occlusie | Afsluiting. |
| Galwegen | Kanalen die gal transporteren. |
| Galzure zouten | Zouten die helpen bij de vetvertering. |
| Vitaminen | Essentiële voedingsstoffen. |
| Bilirubine | Afbraakproduct van hemoglobine. |
| Gifstoffen | Schadelijke stoffen. |
| Colon sigmoïdeum | Het S-vormige deel van de dikke darm. |
| Gastrocolische reflex | Reflex die de darmbeweging stimuleert na voedselinname. |
| Sacraal deel van het ruggenmerg | Deel van het ruggenmerg in de onderrug. |
| Defecatiereflex | De reflex die leidt tot ontlasting. |
| Buikspieren | Spieren in de buik. |
| Perineum | Het gebied tussen de anus en het scrotum/vulva. |
| Middenrif | Spierschijf tussen borst- en buikholte. |
| Willekeurige defecatie | Bewust uitgevoerde ontlasting. |
| Parasympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het parasympathische zenuwstelsel vormen. |
| Sympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het sympathische zenuwstelsel vormen. |
| Cellulose | Plantaardige vezels. |
| Vezels | Onverteerbare plantaardige stoffen. |
| Peristaltische werking | De samentrekkingen van de darmwand. |
| Feces | Ontlasting. |
| Stercobiline | Afbraakproduct van bilirubine dat de ontlasting bruin kleurt. |
| Urobiline | Afbraakproduct van bilirubine. |
| Gal | Vloeistof geproduceerd door de lever. |
| Galpigment | Bilirubine. |
| Galstenen | Afzettingen in de galblaas. |
| IJzersupplementen | Supplementen die ijzer bevatten. |
| Rode biet | Groente. |
| Spaanse peper | Pittige specerij. |
| Drop | Snoep. |
| Druivensap | Sap van druiven. |
| Spinazie | Groente. |
| Melaena | Zwarte, teerachtige ontlasting. |
| Stopverfkleurig | Zeer licht gekleurd. |
| Occlusie | Afsluiting. |
| Galwegen | Kanalen die gal transporteren. |
| Galzure zouten | Zouten die helpen bij de vetvertering. |
| Vitaminen | Essentiële voedingsstoffen. |
| Bilirubine | Afbraakproduct van hemoglobine. |
| Gifstoffen | Schadelijke stoffen. |
| Colon sigmoïdeum | Het S-vormige deel van de dikke darm. |
| Gastrocolische reflex | Reflex die de darmbeweging stimuleert na voedselinname. |
| Sacraal deel van het ruggenmerg | Deel van het ruggenmerg in de onderrug. |
| Defecatiereflex | De reflex die leidt tot ontlasting. |
| Buikspieren | Spieren in de buik. |
| Perineum | Het gebied tussen de anus en het scrotum/vulva. |
| Middenrif | Spierschijf tussen borst- en buikholte. |
| Willekeurige defecatie | Bewust uitgevoerde ontlasting. |
| Parasympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het parasympathische zenuwstelsel vormen. |
| Sympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het sympathische zenuwstelsel vormen. |
| Cellulose | Plantaardige vezels. |
| Vezels | Onverteerbare plantaardige stoffen. |
| Peristaltische werking | De samentrekkingen van de darmwand. |
| Feces | Ontlasting. |
| Stercobiline | Afbraakproduct van bilirubine dat de ontlasting bruin kleurt. |
| Urobiline | Afbraakproduct van bilirubine. |
| Gal | Vloeistof geproduceerd door de lever. |
| Galpigment | Bilirubine. |
| Galstenen | Afzettingen in de galblaas. |
| IJzersupplementen | Supplementen die ijzer bevatten. |
| Rode biet | Groente. |
| Spaanse peper | Pittige specerij. |
| Drop | Snoep. |
| Druivensap | Sap van druiven. |
| Spinazie | Groente. |
| Melaena | Zwarte, teerachtige ontlasting. |
| Stopverfkleurig | Zeer licht gekleurd. |
| Occlusie | Afsluiting. |
| Galwegen | Kanalen die gal transporteren. |
| Galzure zouten | Zouten die helpen bij de vetvertering. |
| Vitaminen | Essentiële voedingsstoffen. |
| Bilirubine | Afbraakproduct van hemoglobine. |
| Gifstoffen | Schadelijke stoffen. |
| Colon sigmoïdeum | Het S-vormige deel van de dikke darm. |
| Gastrocolische reflex | Reflex die de darmbeweging stimuleert na voedselinname. |
| Sacraal deel van het ruggenmerg | Deel van het ruggenmerg in de onderrug. |
| Defecatiereflex | De reflex die leidt tot ontlasting. |
| Buikspieren | Spieren in de buik. |
| Perineum | Het gebied tussen de anus en het scrotum/vulva. |
| Middenrif | Spierschijf tussen borst- en buikholte. |
| Willekeurige defecatie | Bewust uitgevoerde ontlasting. |
| Parasympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het parasympathische zenuwstelsel vormen. |
| Sympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het sympathische zenuwstelsel vormen. |
| Cellulose | Plantaardige vezels. |
| Vezels | Onverteerbare plantaardige stoffen. |
| Peristaltische werking | De samentrekkingen van de darmwand. |
| Feces | Ontlasting. |
| Stercobiline | Afbraakproduct van bilirubine dat de ontlasting bruin kleurt. |
| Urobiline | Afbraakproduct van bilirubine. |
| Gal | Vloeistof geproduceerd door de lever. |
| Galpigment | Bilirubine. |
| Galstenen | Afzettingen in de galblaas. |
| IJzersupplementen | Supplementen die ijzer bevatten. |
| Rode biet | Groente. |
| Spaanse peper | Pittige specerij. |
| Drop | Snoep. |
| Druivensap | Sap van druiven. |
| Spinazie | Groente. |
| Melaena | Zwarte, teerachtige ontlasting. |
| Stopverfkleurig | Zeer licht gekleurd. |
| Occlusie | Afsluiting. |
| Galwegen | Kanalen die gal transporteren. |
| Galzure zouten | Zouten die helpen bij de vetvertering. |
| Vitaminen | Essentiële voedingsstoffen. |
| Bilirubine | Afbraakproduct van hemoglobine. |
| Gifstoffen | Schadelijke stoffen. |
| Colon sigmoïdeum | Het S-vormige deel van de dikke darm. |
| Gastrocolische reflex | Reflex die de darmbeweging stimuleert na voedselinname. |
| Sacraal deel van het ruggenmerg | Deel van het ruggenmerg in de onderrug. |
| Defecatiereflex | De reflex die leidt tot ontlasting. |
| Buikspieren | Spieren in de buik. |
| Perineum | Het gebied tussen de anus en het scrotum/vulva. |
| Middenrif | Spierschijf tussen borst- en buikholte. |
| Willekeurige defecatie | Bewust uitgevoerde ontlasting. |
| Parasympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het parasympathische zenuwstelsel vormen. |
| Sympathische zenuwvezels | Zenuwvezels die het sympathische zenuwstelsel vormen. |
| Cellulose | Plantaardige vezels. |
| Vezels | Onverteerbare plantaardige stoffen. |
| Peristaltische werking | De samentrekkingen van de darmwand. |