Cover
Comença ara de franc H8. Onstaan van de zwangerschap.pdf
Summary
# Het ontstaan van de zwangerschap
Dit onderwerp behandelt de initiële stadia van de zwangerschap, van de ovariële cyclus en gametogenese tot aan de timing van de zwangerschap zelf [2](#page=2).
### 1.1 Ovariële cyclus en gametogenese
De ovariële cyclus is essentieel voor de vorming van gameten (eicellen) en de voorbereiding op een mogelijke zwangerschap [2](#page=2).
### 1.2 Bevruchting
Bevruchting is het proces waarbij een zaadcel fuseert met een eicel, wat leidt tot de vorming van een zygote [2](#page=2).
### 1.3 Klievingsdelingen
Na de bevruchting ondergaat de zygote snelle opeenvolgende mitotische delingen, bekend als klievingsdelingen. Deze delingen resulteren in een toenemend aantal cellen, maar de totale grootte van het embryo blijft aanvankelijk gelijk [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.4 Vorming van de blastocyst
Tijdens de klievingsdelingen transformeert de zygote zich van een morula naar een blastula. Dit stadium wordt gekenmerkt door de vorming van een holte gevuld met vocht, de blastulaholte. Er ontwikkelen zich twee celtypes: de trofoblast en de embryoblast. De trofoblast zal uiteindelijk bijdragen aan de placenta, terwijl de embryoblast zich verder zal ontwikkelen tot het eigenlijke embryo. Het stadium waarin dit alles gebeurt, wordt de blastocyst genoemd [4](#page=4).
### 1.5 Implantatie
Implantatie is het proces waarbij de blastocyst zich innestelt in het baarmoederslijmvlies (endometrium). Voordat de innesteling kan plaatsvinden, moet de blastocyst eerst de zona pellucida verlaten, een proces dat "hatching" wordt genoemd. Het endometrium moet zich voorbereiden op de innesteling door middel van decidualisatie [4](#page=4).
### 1.6 Zwangerschapstiming
De zwangerschap wordt doorgaans getimed vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie (LM). De uitgerekende datum (UD) wordt berekend als 40 weken (280 dagen) na de LM. Een alternatieve berekening is 266 dagen na de conceptie [8](#page=8).
#### 1.6.1 Regels voor zwangerschapstiming
* **Theoretische LM bij onregelmatige cyclus:** Bij een onregelmatige cyclus wordt de LM theoretisch bepaald [8](#page=8).
* **Regel van Naegele:** Een veelgebruikte vuistregel is de Regel van Naegele, waarbij de uitgerekende datum wordt geschat als de LM plus 9 maanden en 1 week [8](#page=8).
* **Voorbeeld met een cyclus van 4 weken:** Als de cyclus 4 weken duurt, is de uitgerekende datum 40 weken na de LM [8](#page=8).
* **Voorbeeld met een cyclus van 5 weken:** Als de cyclus 5 weken duurt, wordt de uitgerekende datum berekend als (LM + 1 week) + 40 weken [8](#page=8).
#### 1.6.2 Spreiding van bevallingen
Er is een grote spreiding in de werkelijke bevallingsdatum. Ongeveer 25% van de vrouwen bevalt binnen een week rond de uitgerekende datum (tussen 277 en 283 dagen). Slechts 5% bevalt exact op de uitgerekende datum [8](#page=8).
---
# Ontwikkeling van het embryofoetale compartiment
Dit onderdeel beschrijft de verdere ontwikkeling van het embryo tot een foetus, inclusief de vorming van kiembladen en de ontwikkeling van organen en weefsels [9](#page=9).
### 2.1 De bilaminaire kiemschijf (week 2)
In week 2 ontwikkelt zich de bilaminaire kiemschijf, bestaande uit twee kiembladen: het epiblast en het hypoblast. Tussen de cellen van het epiblast ontstaat vocht, wat leidt tot de vorming van de amnionholte. De perifere epiblastcellen worden hierbij amnioblasten genoemd. Rond dag 8 migreren hypoblastcellen over de trofoblast, wat resulteert in de vorming van de primitieve dooierzak. Tussen dag 10 en 13 ontstaat het extra-embryonaal coeloom of chorionholte, gelegen tussen de amnion en dooierzak enerzijds, en de trofoblast anderzijds [10](#page=10).
* **Dagen 9-13:** Vorming van de amnionholte, primitieve dooierzak en chorionholte [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13).
### 2.2 De trilaminaire kiemschijf en gastrulatie (week 3)
Week 3 wordt gekenmerkt door de vorming van drie kiembladen via gastrulatie. De primitiefstreep en de primitieve pit ontstaan, waarna epiblastcellen invaginatie ondergaan en het mesoderm vormen. Op dag 18 ontstaat de neurale plaat, die zich verder ontwikkelt tot een neurale groeve met neurale plooien, en uiteindelijk de neurale buis vormt [15](#page=15) [16](#page=16).
### 2.3 Verdere ontwikkeling van de kiembladen
De drie kiembladen geven aanleiding tot de vorming van diverse organen en weefsels:
* **Mesoderm:** Dit kiemblad is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van vaten met hun inhoud, het hart en hartzakje, het skelet, de musculatuur, de dermis, de bijnierschors, de gonaden, de nieren, de pleura en het peritoneum, het diafragma, en de afvoergangen van het genitale stelsel [17](#page=17).
* **Endoderm:** Het endoderm vormt het epitheel van de spijsbuis vanaf de pharynx tot aan de cloaca, de spijsverteringsklieren, en diverse endocriene klieren [17](#page=17).
* **Ectoderm:** Uit het ectoderm ontwikkelen zich de huid en de huidaanhangsels (zoals haar, talg- en zweetklieren, en nagels), het glazuur van de tanden, de hypofyse, delen van de zintuigen, en het gehele zenuwstelsel [17](#page=17).
### 2.4 De foetale fase
De foetale fase begint na de ontwikkeling van de belangrijkste orgaansystemen. In deze fase groeien de organen en weefsels, nemen ze toe in volume en rijpen ze verder uit. Factoren die de foetale ontwikkeling beïnvloeden, zijn onder andere het genetisch potentieel van de baby, het geslacht, de etnische groep, pariteit, of er sprake is van een eenling of meerling, externe invloeden zoals roken of drugsgebruik, en maternale ziekten zoals diabetes mellitus of hoge bloeddruk [18](#page=18).
> **Tip:** Het is essentieel om de specifieke ontwikkelingsstadia (bv. week 2, week 3) te koppelen aan de vorming van de verschillende kiembladen en de daaruit voortkomende structuren voor een dieper begrip. Noteer de belangrijkste gebeurtenissen per week.
---
# Tweelingen en placentaire ontwikkeling
Dit thema verkent de verschillende types tweelingen en de gedetailleerde ontwikkeling, structuur en functie van de placenta.
### 3.1 Tweelingen
Tweelingen kunnen worden onderverdeeld in dizygote (twee-eiige) en monozygote (één-eiige) tweelingen [19](#page=19).
#### 3.1.1 Dizygote tweelingen
Dizygote tweelingen ontstaan uit de bevruchting van twee afzonderlijke eicellen door twee afzonderlijke zaadcellen. Ze hebben altijd twee chorionholten en twee amnionholten, wat resulteert in dichoriale diamniotische zwangerschappen [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 3.1.2 Monozgyote tweelingen
Monozgyote tweelingen ontstaan uit de bevruchting van één enkele eicel. De aard van de tweeling en hun placentaire structuur hangen af van het moment van splitsing:
* **Dichoriale diamniotische tweelingen (DCDA)**: Splitsing van de blastomeren, wat leidt tot twee amnionholten en twee chorionholten. Dit vertegenwoordigt 1/3 van de monozygote tweelingen en 100% van de dizygote tweelingen [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Monochoriale diamniotische tweelingen (MCDA)**: Splitsing van de embryoblast, met één chorionholte en twee amnionholten. Dit is de meest voorkomende vorm van monozygote tweelingen, goed voor 2/3 [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Monochoriale monoamniotische tweelingen (MCMA)**: Splitsing van de epiblast, wat resulteert in één amnionholte en één chorionholte. Dit is een zeldzame vorm van monozygote tweelingen (1-2%) [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 3.1.3 Risico's van monochorioniciteit
Monochoriale zwangerschappen, ongeacht of ze mono- of dizygoot zijn, brengen verhoogde risico's met zich mee door de aanwezigheid van placentaire anastomosen (arterio-arterieel, arterio-veneus, veneus-veneus). Deze anastomosen zorgen voor directe communicatie tussen de bloedcirculaties van beide foetussen, wat kan leiden tot complicaties [23](#page=23).
### 3.2 Ontwikkeling van de placenta
De ontwikkeling van de placenta is een essentieel onderdeel van de normale zwangerschap [25](#page=25).
#### 3.2.1 Innesteling
De innesteling begint met de vorming van twee lagen trofoblast:
* **Cytotrofoblast**: De binnenste laag van de trofoblast [26](#page=26).
* **Syncytiotrofoblast**: De buitenste laag, die een directe verbinding vormt met de decidua (het baarmoederslijmvlies) [26](#page=26).
In de syncytiotrofoblast ontstaan lacunes. Tegelijkertijd vormen zich sinusoïden in de maternale capillairen. De fusie van de syncytiotrofoblastlacunes met de maternale sinusoïden creëert de intervilleuze ruimte, waar materneel bloed zal circuleren [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 3.2.2 Vorming van chorionvilli
De syncytiotrofoblastuitlopers worden verstevigd en vormen de chorionvilli [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Primaire stamvilli (hechtvlokken)**: Bestaan uit syncytiotrofoblast met daarin cytotrofoblast [29](#page=29).
* **Secundaire villi**: Mesoderm groeit in de primaire villi [29](#page=29).
* **Tertiaire villi**: Bloedvaten vormen zich binnen de cytotrofoblastlaag van de villi [29](#page=29).
Aan het uiteinde van elke vlok breekt de cytotrofoblast door de syncytiotrofoblast, fuseert met andere cytotrofoblasten en vormt zo de basale plaat [29](#page=29).
#### 3.2.3 Structurele componenten van de placenta
De placenta bestaat uit verschillende functionele componenten:
* **Basale plaat**: De maternale zijde van de placenta, die contact maakt met de decidua [32](#page=32).
* **Intervilleuze ruimte**: De ruimte tussen de chorionvilli, gevuld met materneel bloed [32](#page=32).
* **Chorionplaat**: De foetale zijde van de placenta, bedekt met amnion [32](#page=32).
* **Chorion frondosum**: Het deel van het chorion dat rijk is aan gevasculariseerde villi en direct grenst aan de uteruswand [36](#page=36).
* **Chorion laeve**: Het overige deel van het chorion waar de vlokken degenereren [36](#page=36).
#### 3.2.4 Decidua en chorion
De decidua, het transformerende baarmoederslijmvlies tijdens de zwangerschap, speelt een cruciale rol:
* **Decidua basalis**: Ligt tussen de foetus en het myometrium (baarmoederspier) [36](#page=36).
* **Decidua capsularis**: Bedekt de vrucht en scheidt deze van de uterusholte [36](#page=36).
* **Decidua parietalis**: Vormt de rest van de uteruswand [36](#page=36).
### 3.3 Placentaire functie
De placenta heeft meerdere vitale functies voor de ontwikkeling en instandhouding van de zwangerschap.
#### 3.3.1 Transportfunctie
De placenta faciliteert het transport van zuurstof en voedingsstoffen naar de foetus en voert afbraakproducten af [38](#page=38).
* **Eenvoudige diffusie**: Transport van gassen (O2, CO2, CO), ionen (Na, K), vetoplosbare stoffen en glucose [38](#page=38).
* **Actief transport**: Essentieel voor de opname van aminozuren, calcium, jodium, ijzer en glucose [38](#page=38).
* **Filtratie, pinocytose en microlekkage**: Andere mechanismen voor stofwisseling [38](#page=38).
#### 3.3.2 Immunologische functie
De placenta speelt een rol in de immunologie van de zwangerschap:
* **Transport van maternele IgG**: Deze antistoffen bieden foetale immuniteit [38](#page=38).
* **Afwezigheid van foetaal IgM en IgA**: Het ontbreken hiervan kan duiden op foetale blootstelling aan infecties [38](#page=38).
* **Bescherming tegen afweerreacties**: De placenta beschermt de foetus als een 'allograft' tegen het immuunsysteem van de moeder [38](#page=38).
#### 3.3.3 Productiefunctie
De placenta produceert diverse substanties:
* **Lactaat en cholesterol** [39](#page=39).
* **Eiwitten** zoals PAPP-A (Pregnancy-Associated Plasma Protein-A) en enzymen zoals alkalische fosfatase [39](#page=39).
#### 3.3.4 Endocriene functie
De placenta produceert belangrijke hormonen:
* **Peptidenhormonen**:
* **Humaan choriongonadotrofine (hCG)**: Behoudt het corpus luteum in de vroege zwangerschap, essentieel voor de productie van progesteron tot het corpus luteum na ongeveer 7 weken gerecidiveerd kan worden. hCG is detecteerbaar in serum vanaf 9 dagen en in urine vanaf 13 dagen na conceptie [39](#page=39).
* **Human placental lactogen (hPL)**: Heeft een diabetogeen effect tijdens de zwangerschap [39](#page=39).
* **Relaxine** [39](#page=39).
* **Steroïde hormonen**:
* **Progesteron**: Onderdrukt uteruscontracties, bevordert alveolaire proliferatie in de borsten, kan slaperigheid veroorzaken in het centrale zenuwstelsel, en kan leiden tot verlies van natrium en water door competitie met aldosteron in de nieren. Het verhoogt ook de lichaamstemperatuur en werkt lokaal immunosuppressief [40](#page=40).
* **Oestrogenen**: Stimuleren de groei van de uterus en genitalia, verhogen de osteoblastactiviteit, verbeteren de intestinale calciumabsorptie, verhogen de eiwitproductie, en veroorzaken retentie van natrium en water in de nieren, evenals algemene vasodilatatie [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 3.3.5 Hemodynamische functie
De placenta reguleert de bloedtoevoer en -afvoer tussen moeder en foetus. Dit omvat mechanismen die de bloedstroom aanpassen en lekkage reguleren [42](#page=42).
---
# Vruchtwater en secundinae bij de bevalling
Dit deel behandelt de samenstelling en functies van vruchtwater gedurende de zwangerschap en beschrijft de structuur van de secundinae, zoals de placenta en navelstreng, bij de bevalling.
### 4.1 Vruchtwater
Het vruchtwater ondergaat veranderingen gedurende de zwangerschap. Aan het begin van de zwangerschap bestaat het vruchtwater voornamelijk uit materneel serumexsudaat. Naarmate de zwangerschap vordert, neemt het foetale aandeel toe door urineproductie en de productie van foetaal longvocht. Het vruchtwater bevat ook foetale epitheelcellen, zoals amnioncellen [43](#page=43).
De functies van het vruchtwater zijn divers [43](#page=43):
* Het speelt een rol bij de ademhalingsbewegingen en de ontwikkeling van de longen [43](#page=43).
* Het ondersteunt de groei en foetale bewegingen [43](#page=43).
* Het heeft een mechanische functie door een gesloten vochtcompartiment te vormen dat werkt als schokdemper [43](#page=43).
### 4.2 De secundinae bij de bevalling
De secundinae, ook wel nageboorte genoemd, omvatten de placenta en de navelstreng [45](#page=45) [47](#page=47).
#### 4.2.1 Placenta
De placenta heeft bij de bevalling een gemiddeld gewicht van 500 tot 600 gram, een diameter van 15 tot 25 cm en een dikte van ongeveer 3 cm [45](#page=45).
* **Foetale zijde**: Deze zijde van de placenta is bedekt met amnion. Hieronder bevindt zich de choriale plaat, waarop de navelstreng is ingeplant [45](#page=45).
* **Maternele zijde**: Deze zijde bestaat uit een wisselend aantal lobuli, die door septa van elkaar gescheiden zijn [45](#page=45).
#### 4.2.2 Navelstreng
De navelstreng heeft een gemiddelde lengte van 55 cm. Deze bestaat uit drie vaten: twee arteriën en één vene. De vaten worden omgeven door de gelei van Wharton en de gehele structuur is bedekt met amnion [47](#page=47).
* **Single Umbilical Artery (SUA)**: Dit is een mogelijke variatie waarbij slechts één navelstrengslagader aanwezig is [47](#page=47).
* **Insertie**: De navelstreng kan op verschillende plaatsen aan de placenta ingeplant zijn: centraal, excentrisch, marginaal of velamenteus [47](#page=47).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ovariële cyclus | Een reeks fysiologische veranderingen in de eierstokken van de vrouwelijke voortplantingscyclus die gericht zijn op de rijping en vrijlating van een eicel en de voorbereiding van het baarmoederslijmvlies op mogelijke zwangerschap. |
| Gametogenese | Het proces van de vorming van gameten (geslachtscellen), namelijk zaadcellen bij mannen en eicellen bij vrouwen, door middel van reductiedeling (meiose). |
| Bevruchting | Het samensmelten van een mannelijke gamete (spermacel) met een vrouwelijke gamete (eicel) om een diploïde zygote te vormen, wat het begin van een nieuwe organisme inluidt. |
| Klievingsdelingen | Een reeks snelle mitotische delingen die plaatsvinden nadat de bevruchting heeft plaatsgevonden, waarbij het embryo wordt opgedeeld in kleinere cellen die blastomeren worden genoemd zonder significante groei van het embryo. |
| Morula | Een vroeg stadium van de embryonale ontwikkeling, bestaande uit een compacte massa van ongeveer 16 tot 32 blastomeren, die na de klievingsdelingen wordt gevormd voordat de blastocyst ontstaat. |
| Blastula | Een holle bal van cellen die ontstaat na de morulafase, met een centrale holte genaamd de blastulaholte, en die de voorloper is van de blastocyst. |
| Trofoblast | De buitenste laag van cellen van de blastocyst die een cruciale rol speelt bij de implantatie van het embryo in de baarmoederwand en bij de vorming van de placenta. |
| Embryoblast | De innerlijke celmassa van de blastocyst die zich ontwikkelt tot het eigenlijke embryo; het vormt de kiembladen waaruit alle weefsels en organen van het organisme voortkomen. |
| Hatching | Het proces waarbij de blastocyste zich losmaakt van de zona pellucida, een buitenste beschermende laag, wat essentieel is voor de succesvolle implantatie in het baarmoederslijmvlies. |
| Blastocyst | Een vroeg stadium van embryonale ontwikkeling bestaande uit een holle bol van cellen (trofoblast) met een innerlijke celmassa (embryoblast), die klaar is voor implantatie in de baarmoederwand. |
| Endometrium | Het binnenste slijmvlies van de baarmoeder dat periodiek wordt opgebouwd ter voorbereiding op de innesteling van een bevruchte eicel en dat tijdens de menstruatie wordt afgestoten indien zwangerschap uitblijft. |
| Gedecidualiseerd endometrium | Het endometrium dat zich heeft aangepast en verdikt na de implantatie van de blastocyste, met de ontwikkeling van decidua-cellen die voedingsstoffen en ondersteuning bieden aan het zich ontwikkelende embryo. |
| Amnionholte | De holte gevuld met vruchtwater die zich vormt tussen de epiblast en de hypoblast, en die het embryo omsluit en beschermt tijdens de ontwikkeling. |
| Dooierzak | Een extra-embryonaal membraan dat aanvankelijk voedingsstoffen levert aan het zich ontwikkelende embryo en dat later een rol speelt bij de vorming van bloedcellen. |
| Extra-embryonaal coeloom | Een ruimte die zich buiten het embryo bevindt en wordt gevormd tussen het amnion en de dooierzak enerzijds en de trofoblast anderzijds; het wordt later de chorionholte. |
| Chorionholte | De grootste extra-embryonaal gelegen holte, die zich vormt rondom het amnion en de dooierzak, en waaruit uiteindelijk de chorion (een deel van de placenta) zich ontwikkelt. |
| Bilaminaire kiemschijf | De structuur die ontstaat in de tweede zwangerschapsweek, bestaande uit twee lagen cellen: de epiblast en de hypoblast, waaruit het embryo zich verder ontwikkelt. |
| Epiblast | De bovenste kiemlaag van de bilaminaire kiemschijf, waaruit de drie primaire kiembladen (ectoderm, mesoderm en endoderm) ontstaan door middel van gastrulatie. |
| Hypoblast | De onderste kiemlaag van de bilaminaire kiemschijf, die bijdraagt aan de vorming van de dooierzak en het extra-embryonaal mesoderm. |
| Gastrulatie | Het proces waarbij de bilaminaire kiemschijf transformeert naar een trilaminaire kiemschijf door de vorming van een primitiefstreep en de invaginatie van epiblastcellen, wat leidt tot de vorming van de drie primaire kiembladen. |
| Primitiefstreep | Een lineaire verdikking aan de achterzijde van de epiblast die tijdens gastrulatie ontstaat; hierin migreren epiblastcellen naar binnen om het mesoderm te vormen. |
| Primitieve pit | Een inkeping in het midden van de primitiefstreep, die een doorgang vormt voor de migratie van epiblastcellen naar binnen om het mesoderm te vormen. |
| Mesoderm | Het middelste kiemblad dat ontstaat tijdens gastrulatie; het ontwikkelt zich tot diverse weefsels en organen, waaronder spieren, skelet, bloedvaten, hart, nieren en gonaden. |
| Neurale plaat | Een verdikking van het ectoderm aan de dorsale zijde van het embryo die de voorloper is van het centrale zenuwstelsel; het ontwikkelt zich tot de neurale groeve en de neurale buis. |
| Neurale groeve | Een sulcus die ontstaat door de invaginatie van de neurale plaat en die de vorming van de neurale buis aankondigt. |
| Neurale plooien | De opstaande randen van de neurale groeve die zich naar elkaar toe buigen om de neurale buis te sluiten. |
| Neurale buis | De buisvormige structuur die ontstaat door de sluiting van de neurale plooien; het is de voorloper van het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg). |
| Endoderm | Het binnenste kiemblad dat ontstaat tijdens gastrulatie; het vormt de bekleding van het spijsverteringskanaal, ademhalingsorganen en diverse klieren. |
| Ectoderm | Het buitenste kiemblad dat ontstaat tijdens gastrulatie; het vormt de huid, het zenuwstelsel, de zintuigen en delen van de hypofyse. |
| Foetale fase | De periode van zwangerschap die begint na de achtste zwangerschapsweek en eindigt bij de geboorte, gekenmerkt door groei, rijping van organen en toenemende complexiteit van het lichaam. |
| Genetisch potentieel | De inherente genetische aanleg van een individu, bepaald door de combinatie van genen van de ouders, die invloed heeft op kenmerken zoals lengte, lichaamsbouw en potentieel voor ziekten. |
| Pariteit | Het aantal keren dat een vrouw een zwangerschap heeft voltooid tot levensvatbare leeftijd, ongeacht of de zwangerschap resulteerde in een levende geboorte. |
| Dizygotisch | Verwijst naar tweelingen die ontstaan uit twee afzonderlijke bevruchte eicellen; deze tweelingen zijn genetisch even verschillend als gewone broers en zussen. |
| Monozygotisch | Verwijst naar tweelingen die ontstaan uit de deling van één enkele bevruchte eicel; deze tweelingen zijn genetisch identiek. |
| Dichoriaal (DC) | Een type tweelingzwangerschap waarbij elke foetus zijn eigen chorion en amnion heeft, wat kan ontstaan bij zowel dizygote als monozygote tweelingen. |
| Monochoriaal (MC) | Een type tweelingzwangerschap waarbij beide foetussen een gemeenschappelijk chorion delen, wat altijd ontstaat bij monozygote tweelingen. |
| Diamniotisch (DA) | Een type tweelingzwangerschap waarbij beide foetussen hun eigen amnion hebben, wat voorkomt bij zowel dichoriale als monochoriale diamniotische tweelingen. |
| Monochoriaal diamniotisch (MCDA) | Een type tweelingzwangerschap waarbij de foetussen een gemeenschappelijk chorion delen maar elk hun eigen amnion hebben; ontstaat door splitsing van de embryoblast. |
| Monochoriaal monoamniotisch (MCMA) | Een type tweelingzwangerschap waarbij de foetussen een gemeenschappelijk chorion en een gemeenschappelijk amnion delen; de zeldzaamste en meest risicovolle vorm van meerlingenzwangerschap. |
| Placentaire anastomosen | Verbindingen tussen bloedvaten van twee foetussen binnen dezelfde placenta, wat kan leiden tot ongelijke bloedtoevoer en risico's voor de gezondheid van de foetussen. |
| Secundinae | De bijproducten van de zwangerschap die na de geboorte van de baby worden uitgedreven, met name de placenta, de vliezen (amnion en chorion) en de navelstreng. |
| Cytotrofoblast | De binnenste laag van de trofoblast die zich ontwikkelt tot de villi van de placenta en die de basis vormt voor de vorming van de syncytiotrofoblast. |
| Syncytiotrofoblast | De buitenste, multinucleaire laag van de trofoblast die de villi van de placenta bedekt; het is direct betrokken bij de uitwisseling van voedingsstoffen, gassen en afvalproducten tussen moeder en foetus. |
| Lacunes | Kleine holtes die zich vormen in de syncytiotrofoblast tijdens de placentale ontwikkeling; deze holtes worden gevuld met materneel bloed uit de sinusoïden. |
| Sinusoïden | Verwijde maternele capillairen in het endometrium die zich verbinden met de lacunes in de syncytiotrofoblast, waardoor de vorming van de intervieuze ruimte mogelijk wordt. |
| Primaire stamvilli | Vroege uitlopers van de syncytiotrofoblast die zich naar het decidua uitstrekken, versterkt door een kern van cytotrofoblastcellen; ze vormen de basis voor verdere villi-ontwikkeling. |
| Secundaire villi | Vormen zich wanneer mesodermale cellen de kern van de primaire stamvilli binnendringen, waardoor een steiger ontstaat voor de ontwikkeling van bloedvaten. |
| Tertiaire villi | Ontwikkelen zich wanneer bloedvaten zich vormen binnen de mesodermale kern van de secundaire villi, waardoor de vasculaire verbinding tussen moeder en foetus tot stand komt. |
| Basale plaat | Het maternale deel van de placenta, gevormd door decidua basalis en de einduiteinden van de chorionvilli; het scheidt de intervieuze ruimte van het myometrium. |
| Intervilleuze ruimte | De ruimte tussen de chorionvilli in de placenta, gevuld met materneel bloed, waarin de uitwisseling van substanties tussen moeder en foetus plaatsvindt. |
| Chorionplaat | Het foetale deel van de placenta, gevormd door het chorion, waar de navelstreng in is ingeplant en waar de chorionvilli naar binnen projecteren. |
| Decidua basalis | Het deel van het decidua dat zich direct onder de placenta bevindt, tussen de vrucht en de spierwand van de baarmoeder. |
| Decidua capsularis | Het deel van het decidua dat zich over de bovenkant van de vrucht heen vormt en de ruimte tussen de vrucht en de baarmoederholte opvult. |
| Decidua parietalis | Het deel van het decidua dat de rest van de baarmoederwand bekleedt, exclusief de gebieden van de decidua basalis en capsularis. |
| Chorion frondosum | Het deel van het chorion dat de villi bevat die actief deelnemen aan de placentaire uitwisseling en zich ontwikkelt tot de foetale zijde van de placenta. |
| Chorion laeve | Het gladde, niet-villous deel van het chorion dat de rest van de baarmoederholte bekleedt en waar de villi degenereren. |
| Eenvoudige diffusie | Een transportmechanisme waarbij stoffen zich verplaatsen van een gebied met een hoge concentratie naar een gebied met een lage concentratie, zonder energieverbruik, zoals bij de uitwisseling van gassen (O2, CO2). |
| Actief transport | Een transportproces dat energie vereist om stoffen te verplaatsen tegen hun concentratiegradiënt in, zoals bij de opname van aminozuren en glucose door de foetus. |
| Immunologische functie | De rol van de placenta bij het moduleren van de immuunrespons van de moeder, inclusief het transporteren van IgG-antistoffen en het voorkomen van afstoting van de foetale weefsels. |
| Maternele IgG | Immunoglobuline G-antistoffen die van de moeder via de placenta naar de foetus worden getransporteerd en passieve immuniteit bieden tegen infecties. |
| Humaan choriongonadotrofine (hCG) | Een hormoon geproduceerd door de syncytiotrofoblast dat de gele lichaam (corpus luteum) stimuleert om progesteron te blijven produceren, wat essentieel is voor het behoud van de zwangerschap. |
| Humaan placental lactogeen (hPL) | Een hormoon geproduceerd door de placenta dat de maternale stofwisseling beïnvloedt om voldoende voedingsstoffen voor de foetus beschikbaar te stellen en dat een diabetogeen effect kan hebben. |
| Progesteron | Een hormoon geproduceerd door het corpus luteum en later door de placenta, dat essentieel is voor het in stand houden van de zwangerschap door uteruscontracties te onderdrukken en de ontwikkeling van de borsten te bevorderen. |
| Oestrogenen | Hormonen geproduceerd door de placenta die de groei van de uterus en de genitalia stimuleren, de calciumopname verhogen en de eiwitproductie bevorderen. |
| Hemodynamische functie | De regulatie van de bloedstroom binnen de placenta en tussen de moeder en de foetus, essentieel voor de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen. |
| Vruchtwater | Het vocht dat het zich ontwikkelende embryo en de foetus omgeeft in de amnionholte; het beschermt, reguleert de temperatuur en maakt beweging mogelijk. |
| Ademhalingsbewegingen | De periodieke samentrekkingen van de foetale borstkas die plaatsvinden in utero, wat bijdraagt aan de ontwikkeling van de longen en het vermogen om na de geboorte te ademen. |
| Foetale bewegingen | De bewegingen die de foetus in utero uitvoert, wat cruciaal is voor de ontwikkeling van spieren, botten en gewrichten, evenals voor de stimulatie van de longontwikkeling. |
| Secundinae bij de bevalling | De placenta, vliezen en navelstreng die na de geboorte van de baby uit de baarmoeder worden verwijderd. |
| Placenta | Een organisch structuur die zich tijdens de zwangerschap ontwikkelt en die de foetus voorziet van zuurstof en voedingsstoffen via de navelstreng, en afvalstoffen afvoert. |
| Navelstreng | De verbinding tussen de foetus en de placenta, die 2 arteriën en 1 vene bevat om bloed te transporteren. |
| Gelei van Wharton | Een gelatineuze substantie die de bloedvaten van de navelstreng omgeeft en beschermt tegen samendrukking. |
| Single umbilical artery (SUA) | Een afwijking waarbij slechts één navelstrengslagader aanwezig is in plaats van de gebruikelijke twee; het kan geassocieerd zijn met andere foetale afwijkingen. |
| Insertie | De plaats waar de navelstreng aan de placenta is bevestigd (centraal, excentrisch, marginaal, velamenteus). |