Cover
Comença ara de franc 15._Acute_virale_infectie.pdf
Summary
# De acute virale infectie en het influenzavirus
Dit onderwerp behandelt de introductie, overdracht, incubatieperiode en aangeboren immuniteit bij acute virale infecties, specifiek gericht op het influenzavirus, inclusief symptomatologie, laboratoriumonderzoek, verloop, complicaties, specifieke immuniteit en de jaarlijkse heropkomst van het virus [1](#page=1).
### 15.1 Natuurlijk verloop van een infectie in het algemeen
Een infectie begint wanneer een kiem de gastheer binnendringt en de grens tussen het interne en externe milieu overschrijdt. De aangeboren immuunrespons is hierop gericht via receptoren voor pathogeen-geassocieerde moleculaire patronen (PAMPs), zoals Toll-like receptoren, complement en serum eiwitten, en cellen zoals granulocyten en NK-cellen. Bij schade aan weefsel (DAMPs) wordt ook de aangeboren immuniteit geactiveerd. Deze responsen zijn efficiënt tegen indringers anders dan virussen. Virale infecties zijn vaak asymptomatisch, wat kan duiden op een zwakke of afwezige respons, en soms leiden tot chroniciteit. Wanneer er wel schade is of een immuunrespons optreedt, ontstaan symptomen en een acuut ziektebeeld [4](#page=4).
### 15.2 Eigenschappen van een acute virale infectie
Acute virale infecties kenmerken zich door een "hit and run" mechanisme, waarbij het virus slechts tijdelijk aantoonbaar is. Dit komt doordat geïnfecteerde cellen meestal afsterven of slechts beperkt verspreid worden door de verworven immuniteit. De gastheer herstelt of sterft. Typisch zijn dit naakte virussen die gastheercellen doden, maar ook virussen met een membraan, zoals influenza, kunnen dit veroorzaken [5](#page=5).
**Voorbeeld:**
* Influenza A virussen infecteren een breed scala aan gastheren, waaronder vogels, mensen, varkens en paarden [5](#page=5).
* Influenza B infecteert waarschijnlijk enkel de mens [5](#page=5).
* Influenza C komt vooral bij de mens voor, maar soms ook bij varkens [5](#page=5).
* Influenza A en B virussen hebben 8 RNA-segmenten, terwijl influenza C er 7 heeft [5](#page=5).
* Transcriptie en replicatie gebeuren in de celkern, en budding vindt plaats aan het celmembraan. De virionen zijn polymorf en bevatten zowel host- als virale eiwitten in de envelop [5](#page=5).
### 15.3 Influenza A virus
Het influenza A virus heeft een diameter van 80-120 nm [6](#page=6).
### 15.4 Influenza A virus: aangeboren immuniteit
Influenza virus infecteert epitheelcellen, monocyten en witte bloedcellen. De replicatie vindt plaats in de celkern. Sensing van het virus gebeurt door TLR3 (dat dubbelstrengs RNA herkent, endosomaal) en cytoplasmatische RNA-sensoren (die afwezigheid van een 5' cap detecteren). Deze herkenning induceert NF-κB (wat leidt tot IL-1, IL-6, TNF) en IRF3 (wat leidt tot type-I interferon zoals IFN-α en IFN-β) [8](#page=8).
### 15.5 RNA en DNA sensors: Pathogeenherkenningsreceptoren voor virussen en bacteriën
[Niet gedetailleerd behandeld in de geselecteerde pagina's met betrekking tot influenza
### 15.6 Soluble antivirale factor: interferon
[Niet gedetailleerd behandeld in de geselecteerde pagina's met betrekking tot influenza
### 15.7 Innate immune effector mechanism: Interferon stimulated genes (ISG)
[Niet gedetailleerd behandeld in de geselecteerde pagina's met betrekking tot influenza
### 15.8 De balans tussen de respons van de gastheer en de interferentie door het virus
De infectie met influenza induceert een antivirale respons (interferon) en een pro-inflammatoire respons (NF-κB). De pro-inflammatoire respons ondersteunt replicatie, maar induceert ook cytokines en chemokines die inflammatie en rekrutering van de verworven immuniteit veroorzaken. Excessieve cytokineproductie kan leiden tot een "cytokine storm", met mogelijke capillaire lekkage, multi-orgaanfalen en zelfs overlijden, zoals bij aviaire influenza infecties bij mensen [13](#page=13).
De virale polymerasen gebruiken de gastheer-machinerie en degraderen gastheer-mRNA. Het influenza-eiwit NS1 remt splicing en nucleaire export van gastheer-RNA. In het cytoplasma vindt preferentiële translatie van viraal RNA plaats, omdat virale mRNA's minder gevoelig zijn voor inhibitie door PKR-activatie. Dit resulteert in een stop van de eigen eiwitsynthese van de gastheercel, wat leidt tot een verminderde antivirale respons en apoptose binnen 40 uur na infectie. Ondanks dat influenza een buddend virus is, is de infectie dus lytisch voor de cel. Naast aangeboren immuniteit (interferon, NK-cellen) treedt ook verworven immuniteit op, met belangrijke rol voor virusneutraliserende antilichamen en cytotoxische T-cellen. Gespecialiseerde virale eiwitten kunnen de gastheerrespons moduleren op celniveau (bijv. interferonrespons) en op het niveau van het immuunsysteem [13](#page=13).
### 15.9 Respons op infectie: opstarten verworven immuunrespons
[Niet gedetailleerd behandeld in de geselecteerde pagina's met betrekking tot influenza
### 15.10 Levenscyclus influenza virus
De levenscyclus van het influenza virus omvat de interactie met de gastheercel, replicatie en vrijzetting van nieuwe virions [15](#page=15).
### 15.11 Pathogenese
De pathogenese van influenza omvat een acute infectie met celdood en lokale inflammatoire reacties, leidend tot oedeem en mogelijke pijn. Een bacteriële surinfectie is een mogelijke complicatie. Cytokinevrijlating veroorzaakt systemische effecten zoals koorts, vermoeidheid en spierpijn. Virus shedding vindt plaats, meestal vóór het begin van de symptomen (24 uur) tot enkele dagen, met een maximum van een week daarna. Dit kan langer duren bij verminderde immuniteit of bij eerste infecties bij kinderen. De klachten duren typisch 3 tot 5 dagen. Effectieve verworven immuniteit is cruciaal voor het vermijden van volgende infecties, waarbij antigene drift en shift van het virus een rol spelen [18](#page=18).
**Illustratie:**
* Patiënten met verminderde cellulaire immuniteit (bv. na chemotherapie, aids) kunnen influenza klaren, maar hebben een verhoogd risico op gecompliceerde (diepe) infecties van hart en longen; vaccinatie wordt daarom aanbevolen [18](#page=18).
* Tijdens de Spaanse Griep stierven vooral jongeren, terwijl ouderen relatief beschermd waren door eerdere infecties met vergelijkbare virussen [18](#page=18).
### 15.12 Bloedbeeld bij een virale infectie
[Niet gedetailleerd behandeld in de geselecteerde pagina's met betrekking tot influenza
### 15.13 Kliniek en diagnostiek
Influenza beïnvloedt het normale functioneren en werken aanzienlijk meer dan een verkoudheid. Herstel is meestal volledig [21](#page=21).
**Complicaties:**
* Virale pneumonie [21](#page=21).
* Bacteriële surinfectie van de bovenste en soms onderste luchtwegen [21](#page=21).
* Systemische complicaties bij personen met cardiovasculaire belasting (door koorts, cytokines), diabetici, 60-plussers, kinderen jonger dan twee jaar, en zwangere vrouwen [21](#page=21).
Vaccinatie wordt sterk aanbevolen voor deze risicogroepen, evenals voor gezondheidswerkers, dierenartsen en pluimveehouders, en om economische redenen voor de werkende bevolking. Snelle diagnostiek kan via antigeendetectie op nasofarynxmonsters (vooral nuttig bij hoge virusuitscheiding kort na symptoombegin), en RT-PCR op dezelfde monsters is gevoeliger. In de praktijk wordt vaak een klinische diagnose gesteld, ondersteund door epidemiologische gegevens uit peilpraktijken en referentielaboratoria [21](#page=21).
### 15.14 Behandeling en preventie
De behandeling bestaat uit uitzieken en symptomatische therapie zoals paracetamol voor koortsvermindering bij cardiovasculaire belasting; salicylaten worden afgeraden bij kinderen en adolescenten vanwege het risico op het syndroom van Reye. Etiologische therapie omvat neuraminidase-remmers (oseltamivir, zanamivir) met een beperkt effect en risico op resistentie, en M2-blokkers (amantadine, rimantadine) die vanwege snelle resistentie-ontwikkeling niet meer gebruikt worden [23](#page=23).
Preventie is cruciaal: jaarlijkse vaccinatie tegen seizoensgriep met circulerende stammen van influenza A en B, waarvan de samenstelling door de WHO wordt bepaald [23](#page=23).
> **Tip:** Influenza dient nooit onderschat te worden; het wordt ook wel "vriend van de begrafenisondernemer" genoemd [23](#page=23).
### 15.15 Antigene shift en drift
Influenza virussen veranderen op twee manieren:
* **Antigene drift:** Dit zijn kleine, voortdurende veranderingen in het virus, zoals puntmutaties. Antilichamen gevormd tegen een bepaald griepvirus herkennen een nieuwere stam minder optimaal, wat herbesmetting mogelijk maakt. Dit verklaart waarom mensen meerdere keren griep kunnen krijgen en waarom de vaccin-samenstelling jaarlijks wijzigt. Informatie uit het ene halfrond wordt gebruikt voor het vaccin in het andere halfrond, aangevuld met data van het voorgaande jaar. Oudere personen hebben over het algemeen een uitgebreider repertoire aan virus-neutraliserende antilichamen [24](#page=24).
* **Antigene shift:** Dit is een plotselinge, ingrijpende verandering in influenza A virussen, resulterend in nieuwe hemagglutinine (HA) en/of neuraminidase (NA) eiwitten. Bij een shift hebben de meeste mensen weinig tot geen bescherming tegen het nieuwe virus, wat leidt tot pandemieën [24](#page=24).
Virussen zoals influenza, HIV en HCV zijn zeer muteerbaar en kunnen immunovvasie teweegbrengen door mutaties en immuunselectie. DNA-virussen, zoals HBV en herpesvirussen, doen dit minder. Antilichamen tegen hemagglutinine (H) en neuraminidase (N) in het viruskapsel zijn belangrijk voor bescherming. Jaarlijkse epidemieën zijn mogelijk door "shifts" en "drifts" [25](#page=25).
### 15.16 Epidemiologie vogel influenza A virussen
[Niet gedetailleerd behandeld in de geselecteerde pagina's met betrekking tot influenza
### 15.17 Spaanse Griep .
[Niet gedetailleerd behandeld in de geselecteerde pagina's met betrekking tot influenza, wel genoemd als voorbeeld van een pandemie met specifieke sterftepatronen
### 15.18 Circulerende Influenza stammen en pandemieën in 20ste eeuw
In de 20e eeuw deden zich diverse influenzapandemieën voor:
* **1918: Spaanse Griep** (H1N1) met 50-100 miljoen doden [29](#page=29).
* **1957: Aziatische Griep** (H2N2) met 1,1 miljoen doden [29](#page=29).
* **1968: Hongkong Griep** (H3N2) met 1 miljoen doden [29](#page=29).
* **2009: Mexicaanse Griep** (H1N1) met 0,25 miljoen doden [29](#page=29).
### 15.19 Humane besmetting door vogelgriepvirussen
In 1997 was er in Hong Kong een uitbraak van vogelgriepvirus A, serotype H5N1, waarbij 18 personen besmet werden via besmette kippen. Sindsdien hebben ontdekte vogelgriepvirussen die humane besmettingen veroorzaakten, zich niet gehandhaafd als blijvende menselijke infectie of van mens op mens verspreid. In 2012 publiceerden twee laboratoria adaptatie van vogelgriep voor transmissie in zoogdieren, met aanpassingen in HA (andere sialzuurreceptor) en PB2 (andere temperatuurgevoeligheid) [31](#page=31).
**Tabel met humane besmettingen door vogelgriepvirussen (tot januari 2014):**
| Year | Strain | Country | Number of confirmed human cases | Number of confirmed human deaths |
| :--- | :------ | :-------------------------------------------- | :------------------------------ | :------------------------------- |
| 1997 | A/H5N1 | Hong Kong | 18 | 6 |
| 1999 | A/H9N2 | Hong Kong | 2 | 0 |
| 2003 | A/H5N1 | Hong Kong | 2 | 1 |
| 2003 | A/H7N3 | Canada | 2 | 0 |
| 2003 | A/H7N7 | Netherlands | 84 | 1 |
| 2003 | A/H9N2 | Hong Kong | 1 | 0 |
| 2003-2013 | A/H5N1 | Vietnam, Indonesia, Egypt, Cambodia, China | 648 | 384 |
| 2013-14 | A/H7N9 | China | 144 | 46 |
| 2013-14 | A/H10N8 | China | 2 | 1 |
### Figuur 11.12: Highly mutable viruses such as influenza gradually escape from immunological memory without stimulating a compensatory immune response.
Influenza virussen veranderen jaarlijks van structuur; ze bevatten 8 eiwitten die wijzigen. Voorgevormde antistoffen verhinderen primaire responsen op nieuwe antigenen, waardoor er weinig immuniteit ontstaat. Dit fenomeen wordt "original antigenic sin" genoemd [33](#page=33).
### Hemagglutinine (HA)
HA bindt aan sialzuurhoudende receptoren op het celoppervlak, wat de binding van het virus aan de cel faciliteert. HA is verantwoordelijk voor de penetratie van het virus in het cytoplasma door fusie van de virusmembraan met de endosomale membraan, waardoor het virale nucleocapside vrijkomt. HA is het belangrijkste antigeen voor neutraliserende antilichamen, en epidemieën van influenza hangen samen met veranderingen in de antigeenstructuur van HA. Tijdens endocytose ontsnapt het virus uit het lysosoom dankzij membraanfusie, getriggerd door een conformationele verandering van HA bij lage pH. Dit maakt replicatie mogelijk [7](#page=7).
### Neuraminidase (NA)
Het integraal membraaneiwit neuraminidase (NA) is het tweede subtype-specifieke glycoproteïne van influenza A en B virussen. NA katalyseert de klieving van de -ketoside binding tussen terminaal sialzuur en het nabijgelegen D-galactose. Een functie van NA is het verwijderen van sialzuur van HA, NA zelf, en van het oppervlak van de gastheercel tijdens budding. NA kan ook het transport van het virus door het slijmvlies van de luchtwegen faciliteren, zodat het virus zijn weg naar de doelwit epitheelcellen kan vinden. De enzymatische activiteit van NA verhindert zelfaggregatie van dochtervirussen door sialzuur te verwijderen van de oligosaccharideketens op de receptoren. Bij kweek van virussen in aanwezigheid van een NA-remmer, ziet men grote aggregaten van dochtervirussen aan het oppervlak van de geïnfecteerde cellen [16](#page=16) [17](#page=17).
### Overdracht en receptorbinding
* Influenza wordt overgedragen via druppelinfectie, geen aerosol [7](#page=7).
* Dicht (< 1,5 m) contact is nodig, overdracht via besmette, recent gevormde druppeltjes [7](#page=7).
* Contact via besmette handen met slijmvliezen (neus, ogen) volstaat voor transmissie. Handhygiëne is essentieel tijdens influenza-epidemieën [7](#page=7).
* Op de slijmvliezen ondervindt het virus weerstand (slijmlaag, IgA) [7](#page=7).
* Het virus moet binden aan een levende cel via hemagglutinine (HA), dat sialzuurresiduen herkent [7](#page=7).
### Reactie gastheer
* **Aangeboren:** PAMP-receptoren leiden tot interferonvrijgave, bescherming van naburige cellen en NK-activatie [7](#page=7).
* **Verworven:** Mucosale dendritische cellen (DCs) pikken antigen/virus op en migreren naar lymfoïd weefsel voor T-cel priming in de drainerende lymfeknopen [7](#page=7).
---
# Aangeboren en verworven immuniteit bij virale infecties
Dit deel behandelt de immuunrespons van de gastheer op virale infecties, inclusief de moleculaire herkenning van virussen, de antivirale effecten van interferonen en interferon-gestimuleerde genen (ISG's), en de initiatie van de verworven immuunrespons.
### 2.1 De eerste contacten: aangeboren immuniteit bij virale infecties
Wanneer een pathogeen de grens tussen het interne en externe milieu overschrijdt, treedt onmiddellijk de aangeboren immuunrespons in werking. Virale infecties kunnen worden herkend door receptoren voor pathogeen-geassocieerde moleculaire patronen (PAMP's). Toll-like receptoren (TLR's) spelen hierin een cruciale rol. Daarnaast kan celschade veroorzaakt door virale infecties, leidend tot het vrijkomen van damage-associated molecular patterns (DAMP's), eveneens de aangeboren immuniteit activeren [4](#page=4).
#### 2.1.1 Herkenning van virale componenten
Virussen worden herkend op basis van specifieke moleculaire patronen die aanwezig zijn in hun genetisch materiaal of structurele componenten.
* **RNA-virussen:** Viraal dubbelstrengs RNA (dsRNA) wordt herkend door endosomale Toll-like receptoren, zoals TLR3. Cytoplasmatische RNA-sensoren, zoals RIG-I, detecteren viraal RNA in het cytoplasma, met name RNA zonder een 5'-cap structuur. Deze herkenning leidt tot de activering van transcriptiefactoren NF-κB en IRF3, wat de productie van pro-inflammatoire cytokines (zoals IL-1, IL-6, TNF) en type I interferonen (IFN-α en IFN-β) induceert [10](#page=10) [8](#page=8).
* **DNA-virussen:** Hoewel minder expliciet beschreven voor virussen in de verstrekte tekst, worden DNA-virussen ook herkend door zowel membraan-gebonden (bv. TLR9) als cytoplasmatische DNA-receptoren [10](#page=10).
#### 2.1.2 De rol van interferonen
Interferonen (IFN's) zijn een groep eiwitten die een centrale rol spelen in de antivirale afweer van de gastheer [11](#page=11).
* **Type I Interferonen (IFN-α en IFN-β):** Deze interferonen worden typisch geïnduceerd door de herkenning van viraal dsRNA. Ze worden uitgescheiden door geïnfecteerde cellen en binden aan specifieke receptoren op naburige, niet-geïnfecteerde cellen. Dit activeert de JAK-STAT signaaltransductieroute [11](#page=11).
* **Interferon-gestimuleerde genen (ISG's):** De activatie van de JAK-STAT pathway leidt tot de inductie van honderden ISG's. Deze genen coderen voor eiwitten die direct interfereren met de replicatie van virussen. Voorbeelden van ISG's met antivirale functies zijn [11](#page=11) [12](#page=12):
* **RNAse L:** Breekt viraal en cellulair RNA af [11](#page=11) [12](#page=12).
* **PKR (Protein Kinase R):** Fosforyleert de eukaryotische translation initiation factor EIF2A, waardoor de eiwitsynthese wordt stilgelegd. Virussen proberen dit mechanisme te omzeilen (bv. influenza-eiwit NS1 remt de gastheercel-eiwitsynthese) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Mx-eiwitten (myxoma resistance):** Bevorderen de degradatie van virale capsiden [11](#page=11).
* **IFITM (Interferon Inducible Transmembrane Proteins):** Blokkeren virusbinding en de loslating van virussen uit endosomen [12](#page=12).
* **Tetherin:** Voorkomt de vrijlating van virussen uit het celmembraan [12](#page=12).
* **cGAS (cyclic GMP-AMP synthase):** Een DNA-sensor die de replicatie van zowel RNA- als DNA-virussen blokkeert [12](#page=12).
* **Type III Interferonen:** Worden eveneens genoemd als inductoren van ISG's [12](#page=12).
* **Antivirale strategieën van virussen:** Virussen hebben verschillende mechanismen ontwikkeld om de interferonenrespons tegen te gaan, waaronder het blokkeren van de inductie van interferonen, het produceren van virale decoy-receptoren, het verstoren van intracellulaire signalering, en het blokkeren van ISG's [11](#page=11).
> **Tip:** De symptomen van een virale infectie, zoals koorts en vermoeidheid, zijn vaak een gevolg van de door interferonen geïnduceerde immuunrespons [19](#page=19).
#### 2.1.3 Aanvullende aangeboren mechanismen
Naast interferonen dragen ook andere componenten van de aangeboren immuniteit bij aan de bestrijding van virussen:
* **NK-cellen:** Natural killer (NK) cellen spelen een rol bij de aangeboren immuunrespons tegen virussen [4](#page=4).
* **Complement:** Het complementsysteem kan betrokken zijn bij de eliminatie van virussen [4](#page=4).
#### 2.1.4 De uitdaging van virale infecties
Virussen kunnen asymptomatisch verlopen als de gastheerrespons zwak is of afwezig is, wat kan leiden tot chroniciteit. Echter, als er significante schade optreedt of als de afweer reageert, treden symptomen op. Een PAMP-signaal zonder DAMP kan daarentegen bijdragen aan een chronisch verloop [4](#page=4).
### 2.2 De brug naar specifieke verdediging: opstart van de verworven immuunrespons
De aangeboren immuunrespons, hoewel snel, is niet altijd voldoende om virale infecties volledig op te ruimen. De verworven immuunrespons, die specifiek gericht is tegen het virus, wordt vervolgens geactiveerd.
#### 2.2.1 Dendritische cellen als sleutelspelers
Dendritische cellen (DC's) spelen een cruciale rol in het overbruggen van de aangeboren en verworven immuniteit [14](#page=14).
* **Antigeenopname en presentatie:** DC's nemen antigenen (virale deeltjes of geïnfecteerde celresten) op in de weefsels. Ze migreren vervolgens naar perifere lymfoïde organen, zoals de drainerende lymfeklieren [14](#page=14) [7](#page=7).
* **Migratie en maturatie:** Infectie stimuleert de migratie en maturatie van DC's [14](#page=14).
* **T-cel priming:** In de secundaire lymfoïde organen presenteren DC's de virale antigenen aan naïeve T-cellen, waarmee de T-cel respons wordt geïnitieerd (priming) [14](#page=14) [7](#page=7).
#### 2.2.2 De rol van mucosale DC's
Bij infecties van de slijmvliezen, zoals influenza, pikken mucosale DC's virussen of virale antigenen op. Zij migreren vervolgens naar de drainerende lymfeknopen om T-cellen te activeren [7](#page=7).
#### 2.2.3 Vorming van neutraliserende antilichamen
De verworven immuunrespons omvat de productie van specifieke antilichamen, die virussen kunnen neutraliseren. Het hemagglutinine (HA) van influenza is een belangrijk antigeen waartegen neutraliserende antilichamen worden gevormd [13](#page=13) [7](#page=7).
#### 2.2.4 Cytokine storm en schadelijke effecten
Een overmatige pro-inflammatoire respons, mede geïnduceerd door virussen, kan leiden tot een "cytokine storm". Dit kan systemische effecten veroorzaken zoals koorts, vermoeidheid, spierpijn en zelfs ernstige complicaties zoals capillaire lekken en multi-orgaanfalen. Vooral bij zeer virulente stammen zoals aviaire influenza kan dit fataal zijn [13](#page=13) [18](#page=18).
### 2.3 Kenmerken van virale infecties in het bloedbeeld
Bij virale infecties zijn de laboratoriumbevindingen anders dan bij bacteriële infecties.
* **Geen acute fase respons:** In tegenstelling tot bacteriële infecties is er bij virale infecties doorgaans geen duidelijke acute fase respons zichtbaar, zoals neutrofilie, linksverschuiving, of significante stijging van acute fase eiwitten zoals CRP [20](#page=20).
* **Lymfocytose:** Vaak wordt een lymfocytose waargenomen. Dit kan komen door de verworven immuunreactie, maar ook direct worden uitgelokt door virale eiwitten (bv. EBV, CMV) [20](#page=20).
* **Neutropenie:** Soms kan er neutropenie optreden, mogelijk door systemisch interferon [20](#page=20).
* **Diagnostiek:** De bloedbeeldkenmerken bij virale infecties zijn vaak weinig specifiek. Diagnostiek berust meer op klinische observaties (anamnese, lichamelijk onderzoek) en het aantonen van specifieke serologische responsen (bv. IgM, IgG) of het virus zelf [20](#page=20).
### 2.4 Viral immune escape
Sommige virussen, zoals influenza, zijn zeer mutatiegevoelig en veranderen jaarlijks van structuur. Dit fenomeen, bekend als antigene drift en shift, stelt het virus in staat om het immunologische geheugen te ontwijken. Hierdoor wordt de vorming van effectieve antilichamen tegen nieuwe antigenen belemmerd, wat resulteert in verminderde immuniteit en de noodzaak voor jaarlijkse vaccinatie. Dit kan leiden tot "original antigenic sin", waarbij reeds bestaande antilichamen de respons op nieuwe antigenen beïnvloeden [18](#page=18) [33](#page=33).
> **Tip:** Bij verzwakt immuunsysteem (bv. door chemotherapie of AIDS) is cellulaire immuniteit cruciaal voor het klaren van infecties zoals influenza. Het risico op gecompliceerde diepe infecties blijft verhoogd, wat de noodzaak van vaccinatie benadrukt [18](#page=18).
---
# Epidemiologie en evolutie van influenzavirussen
Dit onderwerp onderzoekt de epidemiologische aspecten van influenza, inclusief antigene drift en shift, de verspreiding van vogelgriepvirussen bij verschillende gastheren, historische pandemieën zoals de Spaanse Griep, en circulerende stammen in de 20e eeuw, waarbij de wisselwerking tussen virale evolutie en immuniteit wordt toegelicht.
### 3.1 Virale kenmerken en pathogenese
#### 3.1.1 Structurele componenten en hun functie
Influenza A virussen bevatten twee subtype-specifieke oppervlakte-glycoproteïnen: hemagglutinine (HA) en neuraminidase (NA) [25](#page=25).
* **Neuraminidase (NA):** Dit integraal membraaneiwit van influenza A en B virussen katalyseert de klieving van het -ketoside tussen het terminale siaalzuur en het naburige D-galactose. NA speelt een rol bij het verwijderen van siaalzuur van HA, NA zelf, en de gastheercelmembraan tijdens budding. Het kan ook het transport van het virus door het slijm in de luchtwegen faciliteren, waardoor het virus zijn weg kan vinden naar doelwit epitheelcellen. De enzymatische activiteit van NA voorkomt zelfaggregatie van dochtervirussen door neuramine (siaal)zuren van de oligosaccharideketens op de receptoren te verwijderen. Zonder NA-remmers ziet men grote aggregaten van dochtervirussen aan het oppervlak van geïnfecteerde cellen [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 3.1.2 Pathogenese van influenza
Influenza veroorzaakt een acute infectie waarbij geïnfecteerde cellen afsterven, wat leidt tot lokale inflammatoire reacties zoals oedeem en mogelijke pijn in de larynx, trachea en bronchi. Een mogelijke complicatie is bacteriële surinfectie. Cytokinevrijlating veroorzaakt systemische effecten zoals koorts, vermoeidheid en spierpijn [18](#page=18).
* **Shedding:** Virusuitscheiding vindt plaats, zoals typisch is bij virale infecties, beginnend 24 uur vóór de symptomen en voortdurend tot enkele dagen erna, met een maximum van ongeveer een week. Dit kan langer duren bij verminderde immuniteit of bij eerste infecties bij kinderen die nog geen verworven immuniteit hebben [18](#page=18).
* **Symptomen:** Uitgesproken klachten zoals koorts duren meestal 3 tot 5 dagen [18](#page=18).
* **Immuniteit:** Effectieve verworven immuniteit is cruciaal om ernstige infecties te vermijden en speelt een rol bij het voorkomen van toekomstige infecties. Tegelijkertijd is er sprake van antigene drift en shift [18](#page=18).
* **Risicogroepen en complicaties:** Bij een gebrek aan cellulaire immuniteit (bv. door chemotherapie of aids) kan een patiënt weliswaar de influenza-infectie klaren, maar bestaat er een verhoogd risico op gecompliceerde (diepe) infecties van hart of longen, waarom vaccinatie wordt aanbevolen. De Spaanse Griep van 1918 trof vooral jongeren, terwijl ouderen relatief beschermd waren door eerdere infecties met analoge virussen [18](#page=18).
### 3.2 Virale evolutie en immuniteitsontwijking
#### 3.2.1 Antigene drift en shift
Influenza virussen veranderen op twee manieren:
* **Antigene drift:** Dit zijn kleine, voortdurende wijzigingen in het virus, vaak door puntmutaties. Wanneer een individu besmet wordt, vormt het daar antilichamen tegen. Bij de opkomst van een nieuwere stam, zullen deze antilichamen het virus niet (optimaal) herkennen, waardoor een nieuwe infectie mogelijk wordt. Dit verklaart waarom mensen meerdere keren griep kunnen krijgen en waarom de samenstelling van het vaccin jaarlijks verandert. Oudere personen hebben vaak een uitgebreider repertoire aan virusneutraliserende antilichamen, wat hun bescherming kan verklaren (bv. bij de H1N1 pandemie waar vooral jongeren slachtoffer waren) [24](#page=24).
* **Antigene shift:** Dit is een plotselinge, ingrijpende verandering bij influenza A virussen, resulterend in nieuwe hemagglutinine (HA) en/of neuraminidase (NA) eiwitten in de mens-infecterende griepvirussen. Bij een shift hebben de meeste mensen weinig tot geen bescherming tegen het nieuwe virus, wat leidt tot pandemieën [24](#page=24).
RNA-virussen, zoals influenza, zijn minder stabiel en ontwijken vaak het immuunsysteem door mutaties en immuunselectie, in tegenstelling tot DNA-virussen. Influenza virussen veranderen jaarlijks van structuur, waarbij de 8 eiwitten van het virus wijzigen. Door de aanwezigheid van voorgevormde antistoffen die primaire responsen verhinderen, wordt weinig immuniteit opgebouwd tegen de nieuwe antigenen. Dit fenomeen wordt ook wel "original antigenic sin" genoemd [25](#page=25) [33](#page=33).
#### 3.2.2 Receptorbinding en gastheeroverdracht
Humane influenza virussen binden aan 2-6 gebonden siaalzuur-bevattende receptoren, voornamelijk in de bovenste luchtwegen. Vogelvirussen binden preferentieel aan 2-3 gebonden siaal residu's, die bij de mens in de diepere luchtwegen voorkomen, wat kan leiden tot virale pneumonie bij aviaire influenza. Varkens bezitten beide receptoren, wat hen tot een "mengvat" maakt voor virale recombinatie [26](#page=26).
### 3.3 Epidemiologie en historische pandemieën
#### 3.3.1 Epidemiologie van vogel influenza A virussen
Influenza A virussen infecteren diverse gastheren, waaronder varkens, paarden, zeehonden, een breed scala aan vogelsoorten en ook de mens. Alle subtypes van influenza A virussen (1-15 HA en 1-9 NA) zijn geïsoleerd bij watervogels. De genetische vermenging die kan plaatsvinden in deze gastheergroepen draagt bij aan de ontwikkeling van nieuwe pandemische humane stammen [26](#page=26).
#### 3.3.2 Historische pandemieën
* **Spaanse Griep:** Dit was de meest dodelijke pandemie in de geschiedenis, met een geschatte 40-50 miljoen doden wereldwijd. Alleen al in Amerika stierven 675.000 mensen, meer dan alle Amerikanen in alle oorlogen van de 20e eeuw samen [27](#page=27).
* **Pandemieën in de 20e eeuw:**
* 1918: Spaanse Griep (H1N1), 50-100 miljoen doden [29](#page=29).
* 1957: Aziatische Griep (H2N2), 1,1 miljoen doden [29](#page=29).
* 1968: Hong Kong Griep (H3N2), 1 miljoen doden [29](#page=29).
* 2009: Mexicaanse Griep (H1N1), 0,25 miljoen doden [29](#page=29).
#### 3.3.3 Humane besmetting door vogelgriepvirussen
* **Uitbraak Hong Kong:** In de tweede helft van 1997 werd een uitbraak geregistreerd waarbij 18 personen besmet raakten met het vogelgriepvirus A, serotype H5N1, afkomstig van besmette kippen. Sinds 1997 hebben ontdekte vogelgriepvirussen die humane besmettingen veroorzaakten, zich nog niet blijvend gehandhaafd of van mens op mens verspreid [31](#page=31).
* **Adaptatie voor zoogdiertransmissie:** In 2012 publiceerden twee laboratoria over de adaptatie van vogelgriep voor transmissie bij zoogdieren (fretten). Dit was gerelateerd aan veranderingen in HA (andere sialeringsreceptor) en PB2 (andere temperatuurvereisten: 42 °C in de darm van een vogel versus 36-37 °C in de luchtweg van een mens) [31](#page=31).
**Tabel ter illustratie van humane besmettingen met vogelgriepvirussen (tot einde januari 2014):**
| Year | Strain | Country | Number of confirmed human cases | Number of confirmed human deaths |
| :---------- | :------- | :--------------------------------- | :------------------------------ | :------------------------------- |
| 1997 | A/H5N1 | Hong Kong | 18 | 6 |
| 1999 | A/H9N2 | Hong Kong | 2 | 0 |
| 2003 | A/H5N1 | Hong Kong | 2 | 1 |
| 2003 | A/H7N3 | Canada | 2 | 0 |
| 2003 | A/H7N7 | Netherlands | 84 | 1 |
| 2003 | A/H9N2 | Hong Kong | 1 | 0 |
| 2003-2013 | A/H5N1 | Viet Nam, Indonesia, Egypt, Cambodja, China | 648 | 384 |
| 2013-2014 | A/H7N9 | China | 144 | 46 |
| 2013-2014 | A/H10N8 | China | 2 | 1 |
### 3.4 Monitoring, behandeling en preventie
#### 3.4.1 Influenza monitoring
De monitoring van influenza gebeurt onder andere via rapportages en monsters van peilpraktijken, waarbij het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid wekelijkse rapporten publiceert. Tegenwoordig worden ook sociale media en datamining, zoals Google Flu Trends, ingezet voor monitoring [22](#page=22).
#### 3.4.2 Behandeling en preventie
* **Behandeling:**
* **Rust en symptomatische therapie:** Uitzieken en symptomatische therapie met paracetamol ter koorting. Cave: salicylaten vermijden bij kinderen en adolescenten vanwege het risico op het syndroom van Reye [23](#page=23).
* **Etiologische therapie:** Neuraminidase-remmers (oseltamivir, zanamivir) hebben een beperkt effect en resistentie kan optreden. M2-blokkers (amantadine, rimantadine) worden vanwege snelle resistentieontwikkeling niet gebruikt [23](#page=23).
* **Preventie:** Voorkomen is beter dan genezen door een jaarlijks vaccin tegen seizoensgriep. Dit vaccin bevat circulerende stammen van influenza A en B, waarvan de samenstelling door de WHO wordt bepaald. Het belang van vaccinatie wordt onderstreept met de uitspraak dat men influenza nooit moet onderschatten [23](#page=23).
> **Tip:** Mensen kunnen meermaals door griep geïnfecteerd worden door antigene drift, wat ook de jaarlijkse aanpassing van het griepvaccin noodzakelijk maakt [24](#page=24).
> **Tip:** Antigene shift kan leiden tot pandemieën omdat de populatie weinig tot geen bestaande immuniteit heeft tegen het nieuwe virus [24](#page=24).
---
# Klinische aspecten en diagnostiek van virale infecties
Dit deel behandelt de klinische presentatie van virale infecties, de diagnostische methoden, en de behandeling en preventie, met speciale aandacht voor influenza.
### 4.1 Klinische presentatie van virale infecties
Acute virale infecties kenmerken zich door het afsterven van besmette cellen en lokale inflammatoire reacties, wat kan leiden tot oedeem en pijn in de luchtwegen zoals larynx, trachea en bronchi. Een mogelijke complicatie is bacteriële surinfectie. Cytokinevrijlating door de infectie veroorzaakt systemische effecten zoals koorts, vermoeidheid en spierpijn. Virusuitscheiding (shedding) vindt meestal plaats vóór het begin van de symptomen (ongeveer 24 uur ervoor) en kan enkele dagen tot maximaal een week duren. Bij verminderde immuniteit of bij kinderen met hun eerste infecties kan dit langer aanhouden. De uitgesproken klachten, zoals koorts, duren meestal 3 tot 5 dagen. Een effectieve verworven immuunrespons helpt de infectie te klaren en voorkomt toekomstige infecties, hoewel virussen zich kunnen aanpassen door antigene drift en shift [18](#page=18).
**Voorbeelden van klinische presentatie en risico's:**
* Patiënten met een verzwakt celgebonden immuunsysteem, bijvoorbeeld door chemotherapie of aids, hebben een verhoogd risico op gecompliceerde (diepe) infecties van hart en longen, zelfs als ze de influenza-infectie zelf kunnen klaren. Vaccinatie wordt daarom aanbevolen voor deze groep [18](#page=18).
* De Spaanse griep trof voornamelijk jongeren, terwijl ouderen relatief beschermd waren door eerdere infecties met vergelijkbare virussen [18](#page=18).
> **Tip:** De symptomen van interferontheapie die aan patiënten met chronische hepatitis C werd toegediend, lijken sterk op de symptomen die men ervaart bij een ernstige virale infectie, zoals griep [19](#page=19).
Virale infecties worden niet gekenmerkt door een duidelijke acute fase respons zoals bij bacteriële infecties; er is geen neutrofilie, linksverschuiving of een significante stijging van acute fase eiwitten zoals CRP. Wel kan er een lymfocytose optreden, mede door de verworven immuunreactie of direct door virale eiwitten (bv. EBV, CMV). Soms wordt ook neutropenie waargenomen, mogelijk gerelateerd aan systemische interferon. Deze bloedbeeldkenmerken zijn echter weinig specifiek en helpen vooral om een bacteriële infectie minder waarschijnlijk te maken. Een lymfocytose kan ook bij bacteriële infecties voorkomen, bijvoorbeeld bij kinkhoest [20](#page=20).
### 4.2 Diagnostiek van virale infecties
De diagnostiek bij acute virale infecties is primair gebaseerd op klinische observaties, zoals anamnese, lichamelijk onderzoek en de aanwezige symptomen. Laboratoriumonderzoek is minder doorslaggevend, tenzij het gaat om het aantonen van een specifieke serologische respons (detectie van specifieke IgM, stijging van specifieke IgG of complementfixatie) [20](#page=20).
**Specifieke diagnostische methoden:**
* **Antigeendetectie:** Snel onderzoek van nasofarynxmonsters kan nuttig zijn, vooral in de vroege fase van de infectie wanneer de virusuitscheiding hoog is [21](#page=21).
* **RT-PCR:** Deze methode op nasofarynxmonsters is gevoeliger dan antigeendetectie [21](#page=21).
* **Serologische respons:** Het aantonen van specifieke antistoffen (IgM, IgG) of complementfixatie is diagnostisch relevant [20](#page=20).
* **Klinische diagnose en epidemiologie:** In de praktijk is de klinische diagnose vaak leidend, ondersteund door epidemiologische gegevens uit peilpraktijken en referentielaboratoria [21](#page=21).
> **Tip:** De combinatie van klinische symptomen, anamnese en epidemiologische gegevens is cruciaal voor de diagnostiek van virale infecties, aangezien laboratoriumresultaten niet altijd direct uitsluitsel geven [20](#page=20) [21](#page=21).
**Influenza monitoring:**
Influenza-activiteit wordt gemonitord via wekelijkse rapportages en monsters van peilpraktijken. Tegenwoordig worden ook sociale media en datamining, zoals Google Flu Trends, ingezet voor monitoring [22](#page=22).
### 4.3 Behandeling en preventie van virale infecties
### 4.3.1 Behandeling
De behandeling van virale infecties omvat voornamelijk symptomatische therapie en, in specifieke gevallen, etiologische therapie.
* **Symptomatische therapie:** Rust nemen en symptomatische behandeling met bijvoorbeeld paracetamol voor koorts, vooral bij cardiovasculaire belasting. Gebruik van salicylaten wordt afgeraden bij kinderen en adolescenten vanwege het risico op het syndroom van Reye [23](#page=23).
* **Etiologische therapie:** Antivirale middelen zoals neuraminidase remmers (oseltamivir, zanamivir) of M2 blokkers (amantadine, rimantadine) kunnen worden ingezet, hoewel hun effect beperkt kan zijn en resistentie kan optreden [23](#page=23).
### 4.3.2 Preventie
Preventie is de meest effectieve strategie voor het beheersen van virale infecties.
* **Vaccinatie:** Jaarlijkse vaccinatie tegen seizoensgriep is een belangrijke preventieve maatregel. Het vaccin bevat circulerende stammen van influenza A en B, waarvan de samenstelling wordt bepaald door de WHO [23](#page=23).
* **Risicogroepen:** Vaccinatie wordt sterk aanbevolen voor risicogroepen, waaronder personen met cardiovasculaire aandoeningen, diabetici, 60-plussers, kinderen tot 2 jaar, en (hoog)zwangeren. Ook wordt vaccinatie aangeraden voor gezondheidswerkers, dierenartsen en kippenkwekers, en om economische redenen voor de werkende bevolking [21](#page=21).
* **Algemene hygiëne:** Goede persoonlijke hygiëne, zoals regelmatig handen wassen, kan de verspreiding van virussen helpen beperken.
> **Tip:** Onderschat de impact van influenza niet; het wordt wel eens "vriend van de begrafenisondernemer" genoemd vanwege de potentieel ernstige gevolgen [23](#page=23).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Primo-infectie | De eerste infectie met een specifiek pathogeen bij een individu dat nog geen eerdere blootstelling of immuniteit heeft opgebouwd tegen dit pathogeen. |
| Ingangspoort | De anatomische locatie waar een pathogeen het lichaam binnenkomt, zoals de luchtwegen, het maagdarmkanaal of huidwondjes. |
| Incubatieperiode | De tijd die verstrijkt tussen de blootstelling aan een infectieus agens en het optreden van de eerste symptomen van de ziekte. |
| Aangeboren immuniteit | De niet-specifieke afweer van het lichaam die direct werkzaam is bij een eerste contact met een ziekteverwekker, zonder eerdere blootstelling. |
| Symptomatologie | De studie en beschrijving van de symptomen die kenmerkend zijn voor een bepaalde ziekte of aandoening. |
| Laboratoriumonderzoek | Onderzoeken die in een laboratorium worden uitgevoerd, zoals bloedonderzoek, kweek of PCR, om de aanwezigheid van ziekteverwekkers of de reactie van het lichaam daarop vast te stellen. |
| Natuurlijk verloop | De typische progressie van een ziekte vanaf het moment van infectie tot volledig herstel, tot chronische stadia, of tot overlijden, zonder specifieke medische interventie. |
| Complicaties | Een secundaire ziekte of aandoening die optreedt als gevolg van een reeds bestaande ziekte, waardoor de prognose of het herstelproces wordt beïnvloed. |
| Specifieke immuniteit (Verworven immuniteit) | De immuunrespons die wordt opgebouwd na blootstelling aan een specifiek antigeen, resulterend in een gerichte en langdurige bescherming tegen dat antigeen. |
| Pandemie | Een wereldwijde epidemie van een infectieziekte die zich over grote delen van de wereld verspreidt en een aanzienlijk deel van de bevolking treft. |
| PAMP (Pathogen-Associated Molecular Pattern) | Moleculaire structuren die aanwezig zijn op micro-organismen (zoals bacteriën en virussen) en die door receptoren van het immuunsysteem worden herkend als "vreemd". |
| DAMP (Damage-Associated Molecular Pattern) | Moleculaire structuren die vrijkomen uit beschadigde of stervende lichaamseigen cellen en die een immuunrespons kunnen activeren. |
| Cytopathogeen effect | De schade of vernietiging die een virus veroorzaakt aan geïnfecteerde gastheercellen, wat kan leiden tot celdood. |
| Adjuvans | Een stof die wordt toegevoegd aan een vaccin om de immuunrespons op het vaccin te versterken en te verbeteren. |
| Hit and run | Een type virale infectie waarbij het virus slechts kortstondig in het lichaam aanwezig is en snel wordt geëlimineerd, wat vaak leidt tot volledig herstel. |
| Naakte virussen | Virussen die geen lipide-envelop rond hun genetisch materiaal hebben, wat hen vaak minder gevoelig maakt voor uitdroging en desinfectiemiddelen. |
| Membraanvirussen (Virussen met envelop) | Virussen die omhuld zijn door een lipide-envelop, afkomstig van het celmembraan van de gastheer, welke essentieel is voor hun infectiviteit. |
| RNA-segmenten | Het genetisch materiaal van sommige virussen, zoals influenza, is opgedeeld in meerdere stukken RNA die elk coderen voor specifieke virale eiwitten. |
| Kern (celkern) | Het compartiment binnen een eukaryote cel dat het grootste deel van het genetisch materiaal (DNA) bevat en waar transcriptie plaatsvindt. |
| Budding (uitknopping) | Het proces waarbij virusdeeltjes de gastheercel verlaten door uit de celmembraan te "knoppen", waarbij ze een envelop van de celmembraan meenemen. |
| Polymorfe virionen | Virusdeeltjes die variëren in vorm en grootte, wat vaak wordt waargenomen bij virussen met een envelop. |
| Droplet infectie | Overdracht van ziekteverwekkers via kleine druppeltjes die worden uitgehoest of uitgeademd door een geïnfecteerd persoon. |
| Aerosol | Fijne deeltjes in de lucht die bacteriën, virussen of andere micro-organismen kunnen bevatten en die zich over langere afstanden kunnen verspreiden. |
| Siaalzuur | Een type suiker dat op de oppervlakte van cellen voorkomt en dient als bindingsplaats voor bepaalde virussen, zoals influenza. |
| Hemagglutinine (HA) | Een glycoproteïne op het oppervlak van influenzavirussen dat essentieel is voor de binding aan gastheercellen via sialozure receptoren en voor de fusie van virale en endosomale membranen. |
| Endocytose | Het proces waarbij een cel deeltjes van buitenaf opneemt door het celmembraan naar binnen te vouwen en een vesikel te vormen. |
| Endosoom | Een membraanomsloten compartiment binnen de cel dat ontstaat na endocytose en dat betrokken is bij de verwerking van opgenomen materiaal. |
| Lysosoom | Een membraanomsloten organel in de cel dat enzymen bevat voor de afbraak van afvalstoffen, ziekteverwekkers en oude celonderdelen. |
| Nucleocapside | Het complex van het virale genetisch materiaal (nucleïnezuur) en de eiwitten die het omhullen (capside). |
| Cytoplasma | Het vloeibare materiaal binnen een cel, buiten de celkern, waarin de organellen zich bevinden. |
| Antigeen | Een stof die in het lichaam een immuunrespons kan opwekken, met name de productie van antilichamen. |
| Neutraliserende antilichamen | Antilichamen die de infectiositeit van een virus kunnen neutraliseren door de binding aan de gastheercel te voorkomen of door andere virale functies te blokkeren. |
| Mucosale DCs (Dendritische cellen van de slijmvliezen) | Gespecialiseerde immuuncellen die zich in de slijmvliezen bevinden en een belangrijke rol spelen bij het presenteren van antigenen aan T-cellen. |
| Lymfoïd weefsel | Weefsel dat deel uitmaakt van het immuunsysteem, zoals lymfeklieren en milt, waar immuunreacties plaatsvinden. |
| T-cel priming | Het proces waarbij naïeve T-cellen worden geactiveerd door antigenen die worden gepresenteerd door antigeen-presenterende cellen, zoals dendritische cellen. |
| Drainerende lymfeknopen | Lymfeklieren die lymfe drainage verzamelen uit een bepaald lichaamsgebied en waar immuunreacties op infecties of ontstekingen in dat gebied beginnen. |
| TLR3 (Toll-like Receptor 3) | Een patroonherkenningsreceptor die zich in het endosoom van cellen bevindt en dubbelstrengs RNA (dsRNA) herkent, een kenmerk van veel virussen. |
| Cytoplasmatische RNA-sensoren | Receptoren in het cytoplasma van cellen die viraal RNA detecteren en zo de antivirale afweer activeren. |
| NF-κB (Nuclear Factor kappa-light-chain-enhancer of activated B cells) | Een transcriptiefactor die een cruciale rol speelt bij de regulatie van immuunreacties, ontstekingen en celoverleving, en die wordt geactiveerd door signalen zoals PAMPs. |
| IRF3 (Interferon Regulatory Factor 3) | Een transcriptiefactor die essentieel is voor de inductie van type I interferonen in reactie op virale infecties. |
| Type-I interferon (IFN-α en IFN-β) | Een groep cytokinen die een cruciale rol spelen in de antivirale afweer door de expressie van honderden genen te induceren die de virusreplicatie remmen en de immuunrespons moduleren. |
| Autophagie | Een cellulair proces waarbij de cel beschadigde componenten of overtollige eiwitten "opruimt" door ze af te breken in lysosomen. |
| RIG-I (Retinoic acid-inducible gene I) | Een cytoplasmatische RNA-sensor die viraal RNA detecteert en de productie van type I interferonen induceert. |
| Inflammasoom | Een intracellulair eiwitcomplex dat een sleutelrol speelt bij het activeren van een ontstekingsreactie door de productie van het pro-inflammatoire cytokine IL-1β. |
| TLR9 (Toll-like Receptor 9) | Een patroonherkenningsreceptor die zich in het endosoom bevindt en CpG-motieven in bacterieel of viraal DNA herkent. |
| Caspase-1 | Een enzym dat een sleutelrol speelt bij het verwerken van pro-IL-1β tot het actieve cytokine IL-1β, wat leidt tot een ontstekingsreactie. |
| IL-1, IL-6, TNF (Tumor Necrosis Factor) | Cytokinen die een belangrijke rol spelen bij ontstekingen, koorts, en de activering van immuuncellen. |
| Solubele antivirale factor | Een stof die in oplosbare vorm in het lichaam circuleert en antivirale eigenschappen bezit, zoals interferonen. |
| JAK-STAT signalisatie | Een intracellulair signaaltransductiepad dat wordt geactiveerd door cytokine-receptoren, waaronder interferonreceptoren, en dat leidt tot veranderingen in genexpressie. |
| IFN-stimulated genes (ISGs) | Genen die worden geïnduceerd door interferonen en die een antiviraal effect hebben door de virusreplicatie te remmen. |
| RNAse L (Ribonuclease L) | Een enzym dat viraal en cellulair RNA kan afbreken, en dat wordt geïnduceerd door interferonen. |
| PKR (Protein Kinase R) | Een eiwitkinase dat door interferonen wordt geactiveerd en dat de eiwitsynthese kan remmen door de fosforylering van initiatiefactoren, waardoor virusreplicatie wordt onderdrukt. |
| Mx (Myxoma resistance) | Een eiwitfamilie die wordt geïnduceerd door interferonen en die een belangrijke rol speelt in de antivirale afweer tegen RNA-virussen, waaronder influenza. |
| IFITM (Interferon-inducible transmembrane proteins) | Transmembraaneiwitten die virale entry in cellen kunnen blokkeren en de replicatie van verschillende virussen kunnen remmen. |
| ISG15 | Een klein eiwit dat wordt geïnduceerd door interferonen en dat zich kan hechten aan andere eiwitten, waardoor hun stabiliteit of functie wordt beïnvloed. |
| Tetherin | Een celmembraaneiwit dat de uitknopping van nieuwe virusdeeltjes uit de cel voorkomt door ze aan het celoppervlak te "verankeren". |
| cGAS (cyclic GMP-AMP synthase) | Een DNA-sensor die in het cytoplasma viraal DNA detecteert en de productie van interferonen en andere antivirale moleculen stimuleert. |
| Pro-inflammatoire respons | Een immuunrespons die leidt tot ontsteking, gekenmerkt door de afgifte van ontstekingsmediatoren zoals cytokinen en chemokinen. |
| Cytokine storm | Een overmatige en ongecontroleerde afgifte van cytokinen, die kan leiden tot ernstige systemische ontsteking en orgaanfalen. |
| Capillaire lek | Verhoogde doorlaatbaarheid van de bloedcapillairen, wat kan leiden tot lekkage van vocht en eiwitten naar de omliggende weefsels. |
| Multiple Organ Failure (MOF) | Het falen van meerdere organen tegelijkertijd, vaak als gevolg van ernstige infecties of ontstekingen. |
| Virale polymerasen | Virale enzymen die verantwoordelijk zijn voor de replicatie van het virale genetisch materiaal. |
| Gastheer machinerie | De cellulaire processen en componenten van de gastheercel die door het virus worden gebruikt voor replicatie en overleving. |
| Gastheer mRNA | De messenger RNA-moleculen van de gastheercel, die de instructies voor eiwitsynthese dragen. |
| NS1 (Non-structural protein 1) | Een eiwit van het influenzavirus dat de cellulaire eiwitsynthese beïnvloedt en de antivirale respons van de gastheer kan onderdrukken. |
| Splicing | Het proces waarbij introns uit precursor-mRNA worden verwijderd en exons aan elkaar worden gekoppeld om rijp messenger-RNA (mRNA) te vormen. |
| Nucleaire export | Het proces waarbij moleculen, zoals mRNA, vanuit de celkern naar het cytoplasma worden getransporteerd. |
| 5’ UTR (5’ Untranslated Region) | Een sequentie op het mRNA-molecuul die zich vóór de startcodon bevindt en belangrijk is voor de initiatie van de eiwitsynthese. |
| Shut-off | Het mechanisme waarmee sommige virussen de eigen eiwitsynthese van de gastheercel stopzetten om de cellulaire machinerie te hergebruiken voor virale eiwitproductie. |
| Apoptose (geprogrammeerde celdood) | Een proces van gecontroleerde celdood dat essentieel is voor de ontwikkeling en het behoud van weefsels, en dat ook kan worden geïnduceerd door virale infecties. |
| Lytisch | Een proces waarbij een virus de gastheercel binnenvalt, zich daarin repliceert en vervolgens de cel vernietigt om vrij te komen. |
| Dendritische cellen (DC) | Antigeen-presenterende cellen die een cruciale rol spelen bij het initiëren van immuunreacties door antigenen te presenteren aan T-cellen. |
| Perifere lymfoïde organen | Secundaire lymfoïde organen zoals de milt en lymfeklieren, waar immuunreacties op antigenen plaatsvinden. |
| Naïeve T-cellen | T-cellen die nog niet eerder zijn geactiveerd door een specifiek antigeen. |
| Lymfoïde organen | Organen die deel uitmaken van het immuunsysteem, zoals beenmerg, thymus, lymfeklieren en milt, waar immuuncellen worden geproduceerd, gerijpt en geactiveerd. |
| Antigeenpresentatie | Het proces waarbij antigeen-presenterende cellen (APC's) fragmenten van antigenen aan hun oppervlak presenteren met behulp van MHC-moleculen, zodat T-cellen ze kunnen herkennen. |
| Effector functie | De specifieke functie die geactiveerde immuuncellen uitvoeren om een immuunrespons te volbrengen, zoals het doden van geïnfecteerde cellen of het produceren van antilichamen. |
| Wondherstel | Het biologische proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, waarbij immuuncellen ook een rol spelen. |
| Levenscyclus | De reeks gebeurtenissen die een virus ondergaat, van de infectie van een gastheercel tot de productie van nieuwe virusdeeltjes. |
| Neuraminidase (NA) | Een glycoproteïne op het oppervlak van influenzavirussen dat essentieel is voor de vrijgave van nieuwe virusdeeltjes uit de gastheercel door het afbreken van sialozure residuen. |
| Glycoproteïne | Een eiwit waaraan een of meer suikermoleculen (koolhydraten) zijn gebonden. |
| α-ketoside | Een chemische binding die specifieke suikers aan elkaar of aan andere moleculen verbindt. |
| Sialozure residuen | De uiteinden van sialozuurmoleculen die aan de oppervlakte van cellen of andere moleculen gebonden zijn. |
| Mucines | Glycoproteïnen die de slijmlaag van de luchtwegen vormen en die bescherming bieden tegen infecties, maar ook de verplaatsing van virussen kunnen faciliteren. |
| Doelwit epitheelcellen | Cellen in het epitheelweefsel die specifiek door een virus worden geïnfecteerd. |
| Zelfaggregatie | Het proces waarbij virusdeeltjes aan elkaar klonteren. |
| Dochtervirussen | Nieuwe virusdeeltjes die worden geproduceerd na de replicatie van het oorspronkelijke virus binnen een gastheercel. |
| Neuraminidase inhibitor | Een medicijn dat de activiteit van het neuraminidase-enzym remt, wat de verspreiding van het influenzavirus in het lichaam kan beperken. |
| Oedeem | Zwelling veroorzaakt door een ophoping van vocht in de weefsels. |
| Surinfectie | Een infectie met een tweede ziekteverwekker die optreedt tijdens of na een reeds bestaande infectie, vaak verergerend. |
| Shedding | Het proces waarbij een geïnfecteerd individu ziekteverwekkers uitscheidt naar de omgeving, waardoor verspreiding naar anderen mogelijk wordt. |
| Chemotherapie | Een medische behandeling die medicijnen gebruikt om ziekten te bestrijden, met name kanker. |
| Aids (Acquired Immunodeficiency Syndrome) | Een chronische, potentieel levensbedreigende aandoening veroorzaakt door het humaan immunodeficiëntievirus (HIV) die het immuunsysteem van het lichaam beschadigt. |
| Spaanse Griep | Een wereldwijde griep pandemie die begon in 1918 en miljoenen doden veroorzaakte. |
| Interferon behandeling | Een therapeutische toepassing van interferonen, eiwitten die het immuunsysteem stimuleren en antivirale effecten hebben. |
| Virale pneumonie | Een longontsteking veroorzaakt door een virale infectie. |
| Cardiovasculair belaste personen | Personen met bestaande hart- en vaatziekten. |
| Diabetici | Personen met diabetes mellitus, een chronische aandoening waarbij het lichaam de bloedsuikerspiegel niet goed kan reguleren. |
| Neutrofilie | Een verhoogd aantal neutrofielen (een type witte bloedcel) in het bloed, vaak een teken van bacteriële infectie. |
| Linksverschuiving | Een toename van onrijpe (jonge) neutrofielen in het bloed, wat kan wijzen op een actieve infectie. |
| Acute fase eiwitten | Eiwitten waarvan de concentratie in het bloed verandert tijdens ontstekingen, zoals C-reactief proteïne (CRP). |
| CRP (C-reactief proteïne) | Een eiwit dat in de lever wordt geproduceerd als reactie op ontsteking. |
| Lymfocytose | Een verhoogd aantal lymfocyten (een type witte bloedcel) in het bloed, wat kan wijzen op virale infecties of andere aandoeningen. |
| Neutropenie | Een verlaagd aantal neutrofielen in het bloed, wat de vatbaarheid voor infecties vergroot. |
| EBV (Epstein-Barr virus) | Een veelvoorkomend virus dat de ziekte van Pfeiffer kan veroorzaken en geassocieerd is met bepaalde vormen van kanker. |
| CMV (Cytomegalovirus) | Een veelvoorkomend virus dat meestal milde symptomen veroorzaakt, maar ernstig kan zijn bij mensen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Serologische respons | De detectie van antilichamen in het bloed die specifiek zijn voor een bepaald ziekteverwekker. |
| IgM | Een type antilichaam dat meestal de eerste immuunrespons op een nieuwe infectie vormt. |
| IgG | Een type antilichaam dat de meest voorkomende klasse is in het bloed en langdurige immuniteit biedt. |
| Complementfixatie | Een laboratoriumtest die wordt gebruikt om de aanwezigheid van antilichamen of antigenen te detecteren. |
| Anamnese | De medische geschiedenis van een patiënt, verzameld door middel van vragen stellen. |
| Lichamelijk onderzoek | Het systematisch onderzoeken van het lichaam van een patiënt om tekenen van ziekte te ontdekken. |
| Peilpraktijken | Huisartsenpraktijken die gegevens verzamelen over de prevalentie van bepaalde ziekten in de bevolking. |
| Referentielaboratoria | Laboratoria die gespecialiseerd zijn in het uitvoeren van complexe diagnostische tests en het bevestigen van diagnoses. |
| RT-PCR (Reverse Transcription Polymerase Chain Reaction) | Een gevoelige laboratoriumtechniek om viraal RNA te detecteren en te kwantificeren. |
| Antigen detectie | Een laboratoriumtest die de aanwezigheid van specifieke virale eiwitten (antigenen) in een monster detecteert. |
| Nasofarynx | Het bovenste deel van de keelholte, achter de neus. |
| Uitzieken | Het lichaam de tijd geven om een infectie te bestrijden zonder specifieke medicatie. |
| Symptomatische therapie | Behandeling gericht op het verlichten van symptomen van een ziekte, zonder de onderliggende oorzaak te genezen. |
| Paracetamol | Een medicijn dat wordt gebruikt om pijn te verlichten en koorts te verlagen. |
| Salicylaten | Een groep medicijnen, waaronder aspirine, die pijnstillend, ontstekingsremmend en koortsverlagend werken. |
| Syndroom van Reye | Een zeldzame, ernstige aandoening die voornamelijk kinderen en adolescenten treft en wordt geassocieerd met het gebruik van salicylaten tijdens virale infecties. |
| Etiologische therapie | Behandeling gericht op het aanpakken van de oorzaak van een ziekte. |
| Neuraminidase remmers | Medicijnen die de activiteit van het neuraminidase-enzym remmen, zoals oseltamivir en zanamivir, gebruikt bij de behandeling van influenza. |
| M2 blokkers | Een klasse van antivirale medicijnen, zoals amantadine en rimantadine, die de M2-kanaal van influenzavirussen blokkeren, maar die grotendeels onbruikbaar zijn geworden vanwege resistentie. |
| Amantadine | Een antiviraal medicijn dat oorspronkelijk werd gebruikt voor de behandeling van influenza A. |
| Rimantadine | Een antiviraal medicijn, structureel gerelateerd aan amantadine, dat ook wordt gebruikt voor de behandeling van influenza A. |
| Jaarlijks vaccin | Een vaccin dat elk jaar wordt aanbevolen om bescherming te bieden tegen de seizoensgebonden griepstammen. |
| WHO (World Health Organization) | De Wereldgezondheidsorganisatie, een gespecialiseerde instantie van de Verenigde Naties die zich bezighoudt met internationale volksgezondheid. |
| Antigene shift | Een grote, plotselinge verandering in de antigenen (hemagglutinine en/of neuraminidase) van een influenzavirus, die kan leiden tot pandemieën omdat de bevolking weinig of geen immuniteit heeft. |
| Antigene drift | Kleine, geleidelijke veranderingen in de antigenen van een influenzavirus, meestal door puntmutaties, die ervoor zorgen dat de immuniteit van eerdere infecties of vaccinaties minder effectief wordt. |
| Puntmutaties | Veranderingen in een enkel nucleotide in het DNA of RNA. |
| Virusneutraliserend antilichaam repertoir | De verzameling van antilichamen in het lichaam die in staat zijn om specifieke virussen te neutraliseren. |
| Hemagglutinine (H) en Neuraminidase (N) eiwitten | De twee belangrijkste glycoproteïnen op het oppervlak van influenzavirussen die de basis vormen voor hun indeling (bv. H1N1). |
| Genetische variabiliteit | De mate van variatie in het genetisch materiaal van een populatie of soort, wat bij virussen kan leiden tot snelle evolutie. |
| Immuunevasie | Het vermogen van een ziekteverwekker om het immuunsysteem te ontwijken of te omzeilen. |
| Immuunselectie | Het proces waarbij de selectie van antigenen door het immuunsysteem leidt tot de evolutie van pathogenen. |
| Epitheel | Het weefsel dat de oppervlakken van het lichaam bekleedt, zoals de huid en de bekleding van organen. |
| Antilichaam gemedieerd | Een immuunreactie die wordt gemedieerd door antilichamen. |
| H5N1, H9N2, H7N3, H7N7, H10N8 | Specifieke subtypes van het influenzavirus A, geïndiceerd door de combinatie van hemagglutinine (H) en neuraminidase (N) eiwitten. |
| α2-6 gebonden sialozuur | Een type verbinding van sialozuur dat voornamelijk wordt aangetroffen in de bovenste luchtwegen van de mens en waaraan humane influenzavirussen binden. |
| α2-3 gebonden sialozuur | Een type verbinding van sialozuur dat voornamelijk wordt aangetroffen in de diepere luchtwegen van de mens en bij vogels, en waaraan aviaire influenzavirussen binden. |
| Aviaire influenza | Griep veroorzaakt door virussen die afkomstig zijn van vogels. |
| Mengvat | Een organisme dat als gastheer kan dienen voor meerdere stammen van een virus, waardoor genetische uitwisseling en de creatie van nieuwe stammen mogelijk is. |
| Geïsoleerd | Een virus dat is afgezonderd en geïdentificeerd uit een monster. |
| Gesegmenteerd genoom | Het genetisch materiaal van een virus is verdeeld in meerdere afzonderlijke moleculen, zoals bij influenzavirussen die 8 RNA-segmenten hebben. |
| Viraal pneumonie | Longontsteking veroorzaakt door een virus. |
| Vogelgriepvirussen | Virussen die griep veroorzaken bij vogels, maar die soms ook mensen kunnen infecteren. |
| Adaptatie | Het proces waarbij een organisme of virus zich aanpast aan nieuwe omstandigheden of gastheren. |
| Transmissie | De overdracht van een ziekteverwekker van de ene gastheer naar de andere. |
| Mutaties | Veranderingen in het genetisch materiaal van een organisme of virus. |
| Immuunselectie | Het proces waarbij het immuunsysteem selecteert welke antigenen de grootste impact hebben op de evolutie van een pathogeen. |
| "Original antigenic sin" | Een fenomeen waarbij het immuunsysteem na een eerste blootstelling aan een virus, latere infecties met antigene varianten van hetzelfde virus interpreteert als herhalingen van de oorspronkelijke infectie, wat de respons op de nieuwe varianten kan beïnvloeden. |