Cover
Comença ara de franc Stuvia-6394498-samenvatting-ziekteleer-bij-patienten-met-cardiovasculaire-aandoeningen.pdf
Summary
# Geneesmiddelen bij cardiovasculaire aandoeningen
Dit document geeft een overzicht van geneesmiddelen die worden gebruikt bij de behandeling van cardiovasculaire aandoeningen, waarbij de werking, indicaties en nevenwerkingen van diverse medicatieklassen worden uiteengezet.
## 1. Geneesmiddelen bij cardiovasculaire aandoeningen
Geneesmiddelen spelen een cruciale rol in de behandeling van aandoeningen van het hart en de bloedvaten. Kennis van deze medicatie is essentieel voor paramedici om patiënten correct te informeren en te begeleiden, wat bijdraagt aan een geïndividualiseerde aanpak [2](#page=2).
### 1.1 Trombosevorming en medicatie ter preventie
Trombose, of klontervorming in het bloed, is een centraal proces bij veel cardiovasculaire aandoeningen. Dit proces omvat de interactie tussen bloedplaatjes, stollingsfactoren en het endotheel van de bloedvatwand. Medicatie die hierop ingrijpt, valt uiteen in plaatjesremmers en anticoagulantia [2](#page=2).
#### 1.1.1 Plaatjesremmers (anti-aggregantia)
Plaatjesremmers voorkomen dat bloedplaatjes aan elkaar kleven, wat cruciaal is bij ischemisch hartlijden veroorzaakt door endotheelbeschadiging, zoals na een plaque-ruptuur of stentplaatsing [3](#page=3).
* **Cox-1-inhibitoren (bv. aspirine)**:
* Werking: Remmen de vorming van tromboseaanjagers zoals trombine via inhibitie van het COX-enzym [3](#page=3).
* Toediening: Oraal [3](#page=3).
* Sterkte: Minst sterke bloedverdunners [3](#page=3).
* Duur: Onomkeerbare binding, werkt tot nieuwe bloedplaatjes zijn gevormd (ongeveer 7 dagen) [3](#page=3).
* Stopzetten: Meestal 7 dagen voor ingrepen, tenzij hersen- of ruggenmergchirurgie [3](#page=3).
* **P2Y12 ADP-receptor-antagonisten (bv. clopidogrel, prasugrel, ticagrelor)**:
* Werking: Blokkeren de ADP-receptor op bloedplaatjes, waardoor aggregatie wordt verminderd [4](#page=4).
* Toediening: Oraal [4](#page=4).
* Sterkte: Sterker dan aspirine, minder sterk dan anticoagulantia [4](#page=4).
* Duur: Clopidogrel en prasugrel binden onomkeerbaar (werking tot 7 dagen). Ticagrelor bindt omkeerbaar, met een snellere uitwerking [4](#page=4).
* Stopzetten: Clopidogrel en prasugrel meestal 7 dagen voor ingrepen. Ticagrelor ook vaak 7 dagen, maar snellere uitwerking mogelijk [4](#page=4).
#### 1.1.2 Anticoagulantia (ontstollingsmiddelen)
Anticoagulantia beïnvloeden de stollingsfactoren om fibrinevorming te verminderen en de stolbaarheid van het bloed te verlagen [4](#page=4).
* **Vitamine K antagonisten (coumarines, bv. Marcouman, Sintrom)**:
* Indicatie: Mechanische kunstkleppen [4](#page=4).
* Werking: Onderdrukken de vorming van prothrombine, essentieel voor fibrine [4](#page=4).
* Toediening: Oraal, dosis individueel bepaald (INR-controles noodzakelijk) [4](#page=4).
* Sterkte: Sterker dan plaatjesremmers [4](#page=4).
* Stopzetten: Meestal minstens 7 dagen voor ingrepen [4](#page=4).
* **Directe orale anticoagulantia (DOACs, bv. dabigatran, rivaroxaban)**:
* Indicatie: Voorkamerfibrillatie [4](#page=4).
* Werking: Blokkeren direct trombine of factor Xa [4](#page=4).
* Toediening: Oraal, vaste dosis (geen INR-controles). Nierfunctie is belangrijk [4](#page=4).
* Sterkte: Even sterk als vitamine K-antagonisten [4](#page=4).
* Stopzetten: Meestal 1-4 dagen (vaak 2 dagen) voor ingrepen [4](#page=4).
* **Heparine (onfractioneerd UFH, laagmoleculair LMWH, bv. Clexane)**:
* Indicatie: Overgangsfase bij mechanische kunstkleppen [4](#page=4).
* Werking: Remt stollingsfactor X en trombine [5](#page=5).
* Toediening: UFH intraveneus, LMWH subcutaan. Dosis berekend op lichaamsgewicht en nierfunctie [5](#page=5).
* Sterkte: Even sterk als vitamine K-antagonisten en DOACs [5](#page=5).
* Stopzetten: Meestal de avond voor een ingreep vanwege korte werkingsduur [5](#page=5).
### 1.2 Cholesterolverlagende medicatie
Cholesterol is een belangrijke factor in de ontwikkeling van atheromatose. Medicatie richt zich op het verlagen van LDL-cholesterol ("slechte" cholesterol) [5](#page=5).
* **Statines (bv. Rosuvastatine, atorvastatine)**:
* Werking: Remmen de aanmaak van cholesterol in de lever door inhibitie van HMG-CoA [6](#page=6).
* Effect: Daling LDL-cholesterol met 30-60% [6](#page=6).
* Nevenwerkingen: Spierpijn, gewrichtspijn [6](#page=6).
* **Ezetimibe (bv. Ezetrol)**:
* Werking: Remt de opname van cholesterol in de dunne darm [6](#page=6).
* Effect: Daling LDL-cholesterol met 15-20% [6](#page=6).
* Combinatie: Met statine voor circa 70% daling [6](#page=6).
* Nevenwerkingen: Weinig [6](#page=6).
* **Bempedoïnezuur (bv. Nilemdo)**:
* Werking: Inhibeert ATP-citraatlyase in de cholesterolsynthese [6](#page=6).
* Effect: Daling LDL-cholesterol met 15-25% [6](#page=6).
* Nevenwerkingen: Weinig [6](#page=6).
* **PCSK9-inhibitoren (bv. Alirocumb, evolocumab)**:
* Werking: Monoclonale antilichamen die de afbraak van LDL-receptoren remmen, waardoor meer LDL uit het bloed wordt opgenomen door de lever [7](#page=7).
* Effect: Daling LDL-cholesterol met 50-60%. Verlaagt ook Lp(a) [7](#page=7).
* Toediening: Subcutane injectie, 1x/2 weken [7](#page=7).
* Indicatie: Vooral bij familiaire hypercholesterolemie [7](#page=7).
* Nevenwerkingen: Weinig [7](#page=7).
* **Inclisiran (Leqvio)**:
* Werking: Small interfering RNA dat de aanmaak van PCSK9-eiwit beperkt, leidend tot meer LDL-receptoren [7](#page=7).
* Effect: Daling LDL-cholesterol met 50-60%. Verlaagt ook Lp(a) [7](#page=7).
* Toediening: Subcutane injectie, 1x/6 maanden [7](#page=7).
* Nevenwerkingen: Weinig [7](#page=7).
### 1.3 Hartfalenmedicatie
Hartfalenbehandeling is gericht op het verbeteren van de pompfunctie en het verminderen van de belasting op het hart.
* **Betablokkers (bv. Bisoprolol, metoprolol)**:
* Werking: Blokkeren beta-receptoren, waardoor stresshormonen minder effect hebben [8](#page=8).
* Effecten: Trager hartritme, minder kans op ritmestoornissen, lagere bloeddruk [8](#page=8).
* Nevenwerkingen: Te traag hartritme, verminderd inspanningsvermogen, erectiestoornissen, koude extremiteiten, astma [8](#page=8).
* Cardioselectieve types: Werken vooral op beta-1 receptoren (hart) [8](#page=8).
* Niet-cardioselectieve types: Werken op beta-1 en beta-2 receptoren [8](#page=8).
* Indicaties: Hartfalen, ritmestoornissen, ischemisch hartlijden, hypertensie [9](#page=9).
* **ACE-inhibitoren, Angiotensine II receptor blokkers (ARBs), Sacubitril/Valsartan**:
* Werking RAAS: Het Renine-Angiotensine-Aldosterone Systeem (RAAS) reguleert bloeddruk en vochtbalans. Angiotensine II veroorzaakt vasoconstrictie, zout- en waterretentie, en aldosteronafgifte [9](#page=9).
* ACE-inhibitoren: Remmen het ACE-enzym, verminderen angiotensine II [9](#page=9).
* ARBs: Blokkeren de angiotensine II receptoren [9](#page=9).
* Sacubitril/Valsartan: Versterkt diurese [9](#page=9).
* Nevenwerkingen: ACE-inhibitoren kunnen prikkelhoest of allergische reacties geven [9](#page=9).
* Indicaties: Hartfalen, hypertensie [9](#page=9).
* **SGLT2-inhibitoren (bv. Empagliflozine, dapagliflozine)**:
* Werking: Remmen de natrium-glucose cotransporter 2 (SGLT2) in de nier, leidend tot glucose- en natriumuitscheiding (diuretisch effect). Verbetert metabolisme van het falende hart en beschermt de nieren [10](#page=10).
* Effecten: Betere suikerregeling, bloeddrukdaling, gewichtsverlies, ontlasting van het hart [10](#page=10).
* Indicaties: Hartfalen, diabetes type 2 [10](#page=10).
* **Diuretica (bv. Furosemide, bumetanide)**:
* Werking: Remmen natrium- en waterreabsorptie in de nier, leidend tot verhoogde urineproductie. Lisdiuretica zijn het krachtigst [10](#page=10).
* Indicaties: Hartfalen, hypertensie [11](#page=11).
### 1.4 Bloeddrukverlagende medicatie
Naast de reeds genoemde medicatie (betablokkers, ACE-inhibitoren, ARBs, diuretica) zijn er specifieke middelen voor hypertensie.
* **Calciumantagonisten (bv. Amlodipine, diltiazem)**:
* Werking: Blokkeren calciumkanalen in gladde spiercellen van slagaders, wat leidt tot vasodilatatie. Op hartspiercellen leiden ze tot tragere en zwakkere contracties (niet voor amlodipine) [11](#page=11).
* Indicaties: Hypertensie [11](#page=11).
* Contra-indicatie: Niet bij hartfalen (in tegenstelling tot betablokkers) [11](#page=11).
### 1.5 Medicatie tegen ritmestoornissen (anti-aritmica)
Betablokkers kunnen ook als anti-aritmicum worden ingezet.
* **Amiodarone (Cordarone)**:
* Werking: Krachtig klasse III anti-aritmicum, werkt tegen ritmestoornissen vanuit de hartkamers en voorkamers. Vertraagt het hartritme [11](#page=11).
* Indicaties: Ernstige of moeilijk behandelbare ritmestoornissen [12](#page=12).
* Nevenwerkingen: Fotosensibilisatie, huidverkleuring, schildklierproblemen, staar, longlijden, QT-verlenging met risico op torsades de pointes [12](#page=12).
### 1.6 Medicatie voor betere doorbloeding van de kransslagaders
Deze medicatie is gericht op vasodilatatie om de bloedtoevoer naar de hartspier te verbeteren.
* **Nitraten (bv. Isosorbidedinitraat, nitroglycerine)**:
* Werking: Donoren van stikstofoxide (NO), leiden tot vasodilatatie. Ontlasten het hart door veno- en arteriodilatatie. Verbeteren doorbloeding in ischemische gebieden [12](#page=12).
* Toediening: Smelttablet/spray sublinguaal, pleister transdermaal, intraveneus [12](#page=12).
* Indicaties: Angor (pijn op de borst), acuut longoedeem [12](#page=12).
* Nevenwerkingen: Hoofdpijn, risico op bloeddrukval/syncope [12](#page=12).
### 1.7 Diabetesmedicatie (glucoseverlagende medicatie)
Diabetes mellitus, gekenmerkt door hyperglycemie, is een belangrijke cardiovasculaire risicofactor [12](#page=12).
* **Insuline**:
* Werking: Hormoon dat glucoseopname door organen faciliteert [13](#page=13).
* Toediening: Enkel subcutaan of intraveneus, nooit per os [13](#page=13).
* Risico: Hypoglycemie bij te veel insuline of te weinig eten/te veel beweging. Hypoglycemie is acuut levensbedreigend [13](#page=13).
* Indicaties: Type 1 diabetes, insuline-afhankelijke type 2 diabetes [13](#page=13).
* **Metformine (bv. Glucophage)**:
* Werking: Verhoogt insulinegevoeligheid, vermindert glucoseproductie in de lever [13](#page=13).
* Voordelen: Veroorzaakt geen hypoglycemie, geen gewichtstoename, gunstig cardiovasculair effect [13](#page=13).
* Indicaties: Type 2 diabetes, obesitas [13](#page=13).
* **GLP-1-analogen (bv. Semaglutide, liraglutide)**:
* Werking: Analogen van incretinehormoon GLP-1; vertragen maaglediging, verminderen glucagon, stimuleren insulineafgifte [13](#page=13).
* Effecten: Gewichtsverlies, gunstig cardiovasculair effect [13](#page=13).
* Toediening: Subcutane injecties, wekelijks [13](#page=13).
* Indicaties: Type 2 diabetes, obesitas [13](#page=13).
* **SGLT2-inhibitoren (bv. Empagliflozine, dapagliflozine)**:
* Werking: Zie 1.3 Hartfalenmedicatie [14](#page=14).
* Effecten: Betere suikerregeling, bloeddrukdaling, gewichtsverlies, hartontlasting, nierbescherming [14](#page=14).
* Indicaties: Hartfalen, diabetes type 2 [14](#page=14).
### 1.8 Cardiovasculaire risicofactoren en preventie
Cardiovasculair lijden omvat aandoeningen van hart en bloedvaten en is wereldwijd de belangrijkste doodsoorzaak. Preventie, met focus op risicofactoren, is cruciaal [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Belangrijkste risicofactoren**: Roken, hoge bloeddruk (arteriële hypertensie), hoge cholesterol (hypercholesterolemie), diabetes mellitus, overgewicht/obesitas, sedentaire levensstijl, familiale belasting, leeftijd, mannelijk geslacht, snurken/slaapapneu, chronisch nierlijden, chronische ontstekingsziekte, stress [15](#page=15).
* **SCORE2**: Een globale risicobeoordeling die rekening houdt met land, geslacht, leeftijd, rookstatus, bloeddruk en cholesterol [15](#page=15).
#### 1.8.1 Diabetes en cardiovasculair risico
Diabetes mellitus (type 1 en 2) is een significante risicofactor voor CVD, met een 2-4 maal hoger risico. Hyperglycemie en insulineresistentie dragen bij aan atheromatose [16](#page=16).
* **Diagnose diabetes**: Gemeten nuchtere glycemie (> 126 mg/dL of 7.0 mmol/L) of een orale glucosetolerantietest (OGTT) met glycemie > 200 mg/dL (11.1 mmol/L) na 2 uur. Geglycosyleerd hemoglobine A1c (HbA1c) > 6.5% (48 mmol/mol) is ook diagnostisch [17](#page=17).
* **Type 1 diabetes**: Auto-immuunziekte met absoluut insulinetekort. Gevaar voor diabetische ketoacidose (acuut levensbedreigend). Behandeling met insuline, dieet, beweging en educatie [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Type 2 diabetes**: Insulineresistentie met relatief insulinetekort. Symptomen zijn vaak mild of afwezig, diagnose kan laat gesteld worden. Behandeling omvat dieet, beweging, educatie, multifactoriële aanpak en medicatie (orale antidiabetica, insuline) [19](#page=19).
* **Acute complicaties**: Hypoglycemie (lage bloedsuiker, acuut levensbedreigend) en ketoacidotisch coma (vooral bij type 1 diabetes, acuut levensbedreigend) [20](#page=20).
* **Chronische complicaties**: Microangiopathie (retinopathie, nefropathie), neuropathie (sensorisch, motorisch, autonoom), macroangiopathie (CVD), cataract [20](#page=20).
#### 1.8.2 Metabool syndroom
Een cluster van cardiovasculaire risicofactoren die het risico op CVD en T2DM significant verhogen [22](#page=22).
* **Criteria**: Centrale obesitas (buikomtrek > 94 cm bij mannen, > 80 cm bij vrouwen) plus twee van de volgende: verhoogde triglyceriden, laag HDL-cholesterol, hoge bloeddruk, verhoogde nuchtere glucose [22](#page=22).
### 1.9 Medicatie bij acuut coronair syndroom (ACS)
ACS omvat instabiele angor, NSTEMI en STEMI, allen potentieel levensbedreigend door verminderde doorbloeding van de hartspier [27](#page=27).
* **Ondersteunende maatregelen**: Aspirine, pijnstilling (morfine), reductie zuurstofnood (betablokkers), eventueel nitraten [31](#page=31).
* **Secundaire preventie na infarct**:
* Plaatjesremmers (bv. lage dosis aspirine + P2Y12 antagonist) [31](#page=31).
* Cholesterolverlagende medicatie (statines) [31](#page=31).
* Betablokkers [31](#page=31).
* ACE-inhibitoren [31](#page=31).
### 1.10 Medicatie bij kleplijden
Bij kleplijden (stenose of insufficiëntie) kan medicatie ter ondersteuning en stabilisatie worden ingezet.
* **Mitralisklepstenose**:
* Medicamenteus: Anticoagulatie (vitamine K antagonisten), hartfrequentiecontrole (digoxine, betablokkers, amiodarone) bij voorkamerfibrillatie, diuretica bij stuwing [36](#page=36).
* **Mitralisklepinsufficiëntie**:
* Medicamenteus: ACE-inhibitoren, diuretica, nitraten, bij voorkamerfibrillatie: anticoagulatie (NOAC) en frequentiecontrole [42](#page=42).
* **Aortaklepstenose**:
* Zolang asymptomatisch: geen medicamenteuze behandeling, enkel opvolging [46](#page=46).
* Symptomatisch: Interventie (klepvervanging) is geïndiceerd [46](#page=46).
* **Aortainsufficiëntie**:
* Medicamenteus: Vasodilatoren (calciumantagonisten, ACE-inhibitoren, hydralazine) om LV-dilatatie en functievermindering te vertragen [49](#page=49).
* Indicatie voor ingreep: Symptomen, LV-dilatatie of functievermindering, of aneurysma aortawortel [49](#page=49).
### 1.11 Medicatie bij aangeboren hartafwijkingen
Hoewel medicatie minder centraal staat bij de acute correctie van aangeboren hartafwijkingen, kan deze ter ondersteuning ingezet worden.
* **Tetralogie van Fallot (TF)**:
* Medicamenteus (tijdelijk): Prostacycline om ductus Botalli open te houden, betablokkers voor infundibulaire stenose [66](#page=66).
### 1.12 Medicatie bij cardiomyopathieën
Bij cardiomyopathieën is de hartspier zelf aangedaan.
* **Hartfalen (algemeen)**:
* Medicatie: Betablokkers, ACE-inhibitoren/sartanen/ARNI (valsartan + sacubitril), spironolactone, SGLT2-inhibitoren, ivabradine, diureticum, eventueel orale anticoagulantia en anti-aritmica [76](#page=76).
* **Restrictieve cardiomyopathie (RCM)**:
* Hartfalenbehandeling: Diuretica, aldosterone, **geen betablokkers** (vanwege orthostatische hypotensie), devices (CRT, ICD) [73](#page=73).
* **Hypertrofe cardiomyopathie (HCM)**:
* Medicatie: Calciumantagonisten, betablokkers, eventueel amiodarone [75](#page=75).
### 1.13 Medicatie bij voorkamerfibrillatie (VKF)
VKF vereist vaak medicatie voor tempo- of ritmecontrole en preventie van trombo-embolische complicaties.
* **Preventie thrombo-embolische complicaties**: Meestal NOACs (bv. dabigatran, rivaroxaban, apixaban), of OACs bij slechte nierfunctie/kunstkleppen [94](#page=94).
* **Controle ventriculair antwoord (frequentiecontrole)**: Betablokkers, calciumantagonisten (verapamil, diltiazem), digoxine, eventueel amiodarone, sotalol [95](#page=95).
* **Herstel en behoud sinusritme (ritmecontrole)**: Medicatie (bv. amiodarone), radiofrequente ablatie/pulmonaalvenenisolatie, elektrische cardioversie [95](#page=95).
### 1.14 Medicatie bij voorkamerflutter
De behandeling van voorkamerflutter is vergelijkbaar met die van VKF.
* **Behandeling**: Preventie van thrombo-embolische complicaties, controle ventriculair antwoord, herstel sinusritme (medicatie, cardioversie, ablatie) [96](#page=96).
---
# Cardiovasculaire risicofactoren en preventie
Dit onderdeel behandelt de belangrijkste risicofactoren voor cardiovasculaire aandoeningen, zoals roken, hoge bloeddruk, hoog cholesterol, diabetes, overgewicht en een sedentaire levensstijl. Ook preventieve maatregelen en risicoscores worden besproken.
## 2. Cardiovasculaire risicofactoren en preventie
Cardiovasculair lijden (CVD) omvat aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals hoge bloeddruk, coronaire aandoeningen, hartaandoeningen, en herseninfarcten of -bloedingen. Wereldwijd en in de EU is CVD de belangrijkste doodsoorzaak. De leeftijd-gestandaardiseerde incidentie van CVD neemt af sinds de vroege jaren 1980, voornamelijk door preventieve maatregelen zoals rookstop, bloeddrukcontrole en statinegebruik. Echter, de prevalentie van CVD neemt toe door een verbeterde prognose en een vergrijzende bevolking [14](#page=14) [15](#page=15).
### 2.1 Belangrijkste cardiovasculaire risicofactoren
De belangrijkste cardiovasculaire risicofactoren die bijdragen aan het ontstaan van CVD zijn:
* **Roken** [15](#page=15).
* **Hoge bloeddruk (arteriële hypertensie)**: Gedefinieerd als een systolische bloeddruk (SBP) $> 140$ mmHg of een diastolische bloeddruk (DBP) $> 90$ mmHg. Witte jas hypertensie is een hoge bloeddruk gemeten in de artsenpraktijk, maar normaal in het dagelijks leven [15](#page=15).
* **Hoog cholesterol (hypercholesterolemie)**: Een lager cholesterolgehalte is beter [15](#page=15).
* Primaire preventie in een gezonde populatie: LDL-cholesterol $< 100$ mg/dL [15](#page=15).
* Primaire preventie bij diabetes en hoog risico: LDL-cholesterol $< 70$ mg/dL [15](#page=15).
* Secundaire preventie (patiënten met atherosclerotisch CVD) of zeer hoog risico: LDL-cholesterol $< 55$ mg/dL, enkel haalbaar met medicatie [15](#page=15).
* **Diabetes mellitus (suikerziekte)**: Leidt automatisch tot een hoog cardiovasculair risico [15](#page=15).
* **Overgewicht, zwaarlijvigheid, obesitas** [15](#page=15).
* **Sedentaire levensstijl, onvoldoende lichaamsbeweging, fysieke inactiviteit** [15](#page=15).
* **Familiale (genetische) belasting** [15](#page=15).
* **Ouderdom, leeftijd** [15](#page=15).
* **Mannelijk geslacht** [15](#page=15).
* **Snurken, obstructief slaapapneu** [15](#page=15).
* **Chronisch nierlijden, nierinsufficiëntie** [15](#page=15).
* **Chronische ontstekingsziekte** [15](#page=15).
* **Stress** [15](#page=15).
Een globale cardiovasculaire risicoscore houdt rekening met roken, hoge bloeddruk, hoog cholesterol, diabetes, leeftijd en geslacht. De SCORE2-methode is een recente globale risico-inschatting die rekening houdt met land, geslacht, leeftijd, rookstatus, bloeddruk en cholesterolwaarde [15](#page=15).
### 2.2 Diabetes Mellitus
Diabetes mellitus (DM) is een chronische aandoening die wereldwijd miljoenen mensen treft, met een prevalentie van 10,5% in 2021. Mensen met type 2 diabetes (T2DM) hebben een 2 tot 4 keer hoger risico op het ontwikkelen van CVD [16](#page=16).
#### 2.2.1 Definitie en pathofysiologie van diabetes
Diabetes wordt gekenmerkt door hyperglycemie, veroorzaakt door een relatief of absoluut tekort aan insuline(actie). Het beïnvloedt het glucose-, eiwit-, en vetmetabolisme, stolling en inflammatie. De hersenen zijn sterk afhankelijk van glucose voor energie. De bloedglucosespiegel wordt gereguleerd door de aanmaak en afgifte van glucose door de lever, de opname door spier- en vetweefsel, en de opslag als glycogeen in de lever [16](#page=16).
#### 2.2.2 Diagnose van diabetes
De diagnose van diabetes kan gesteld worden aan de hand van bloedonderzoek:
* **Nuchtere glycemie**: Een nuchtere glycemie $> 126$ mg/dL (7,0 mmol/L) is diagnostisch. Het lichaam probeert de glycemie tussen 70 en 145 mg/dL te houden [17](#page=17).
* **Orale glucose tolerantietest (OGTT)**: Na inname van 75g glucose, is een glycemie $> 200$ mg/dL (11,1 mmol/L) na 2 uur diagnostisch [17](#page=17).
* **Geglycosyleerde hemoglobine A1c (HbA1c)**: Een HbA1c $> 6,5\%$ (48 mmol/mol) is diagnostisch. Dit is een nuttige tool voor diagnose en opvolging en correleert met complicaties [17](#page=17).
Insuline speelt een cruciale rol in de opname van glucose door organen [17](#page=17).
#### 2.2.3 Type 1 diabetes
Type 1 diabetes is een auto-immuunziekte waarbij de betacellen van de alvleesklier worden vernietigd, leidend tot een absoluut insulinetekort. Dit kan leiden tot diabetische ketoacidose, een levensbedreigende toestand met symptomen als polyurie, polidipsie, vermagering, en een ammoniakgeur door ketonzuren. Behandeling omvat insuline, educatie, dieet en lichaamsbeweging [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 2.2.4 Type 2 diabetes
Type 2 diabetes, ook wel ouderdomsdiabetes genoemd, wordt gekenmerkt door insulineresistentie. Hoewel er meer insuline wordt geproduceerd, is de opname van glucose door organen problematisch. Symptomen zijn vergelijkbaar met type 1, maar het verloop is insidieus en vaak klachtenvrij tot complicaties optreden. Behandeling omvat dieet, lichaamsbeweging, educatie, medicatie (orale antidiabetica, insuline) en multifactoriële aanpak [19](#page=19).
#### 2.2.5 Acute en chronische verwikkelingen van diabetes
* **Acute verwikkelingen**:
* **Hypoglycemie**: Lage bloedsuiker ($< 70$ mg/dL), meestal bij behandelde diabetes met insuline. Symptomen omvatten zweten, beven, hartkloppingen, en bewustzijnsstoornissen. Behandeling met glucose per os of glucagon [20](#page=20).
* **Ketoacidotisch coma**: Alleen bij onbehandelde type 1 diabetes. Kenmerkt zich door hoge bloedsuiker, ketonen, bloedverzuring en een acetongeur van de adem. Acuut levensbedreigend, behandeling met insuline [20](#page=20).
* **Chronische verwikkelingen**:
* **Microangiopathie**: Retinopathie (blindheid), nefropathie (nierfalen). Jaarlijks oog- en urineonderzoek is essentieel [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Neuropathie**: Sensorische (paresthesieën, pijn, gevoelloosheid), motorische (krachtsverlies, standafwijkingen) en autonome (gastro-intestinaal, urogenitaal, cardiovasculair) stoornissen. Regelmatige voetverzorging is belangrijk [21](#page=21).
* **Macroangiopathie**: Atheromatose, wat leidt tot CVD [21](#page=21).
* **Cataract** (lensvertroebeling) [20](#page=20).
### 2.3 Metabool syndroom
Het metabool syndroom is een combinatie van cardiovasculaire risicofactoren die samen voorkomen en het risico op CVD en T2DM aanzienlijk verhogen [22](#page=22).
#### 2.3.1 Criteria en definitie
Het metabool syndroom wordt gediagnosticeerd bij centrale obesitas (buikomtrek $> 94$ cm bij mannen, $> 80$ cm bij vrouwen) plus ten minste twee van de volgende vier factoren [22](#page=22):
* Triglyceriden $> 150$ mg/dL [22](#page=22).
* HDL-cholesterol $< 40$ mg/dL bij mannen, $< 50$ mg/dL bij vrouwen [22](#page=22).
* Bloeddruk $> 130$ mmHg systolisch of $> 85$ mmHg diastolisch [22](#page=22).
* Nuchtere plasma glucose $> 100$ mg/dL [22](#page=22).
Patiënten met metabool syndroom hebben een tweemaal hoger risico op CVD en een 4 à 5 keer hoger risico op T2DM [22](#page=22).
### 2.4 Atheromatose en acuut coronair syndroom
Atheromatose is een progressieve aandoening van de slagaders waarbij vetten (cholesterol) neerslaan onder het endotheel, gevolgd door een ontstekingsreactie. Dit leidt tot de vorming van atheromateuze plaques [23](#page=23).
#### 2.4.1 Stabiele en vulnerabele plaques
* **Stabiele plaque**: Gekenmerkt door een smalle vetlaag, dik bindweefsel en minder inflammatie. Dit leidt vaak tot stabiele angina [24](#page=24).
* **Vulnerabele plaque**: Gekenmerkt door een dikke vetkern, dun bindweefsel, veel inflammatie en meer wrijving met het bloed door vernauwing. Scheuring van het endotheel kan leiden tot trombosevorming en een acuut coronair syndroom (ACS) [24](#page=24).
#### 2.4.2 Angor en myocardinfarct
* **Stabiele angor (inspanningsangor)**: Ontstaat bij inspanning door onvoldoende bloedtoevoer naar het hart, verbetert bij rust. Symptomen omvatten een drukkend gevoel op de borst, uitstraling, uitgelokt door inspanning of stress, en verlicht door rust of nitraten [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Instabiele angor**: Een acute, levensbedreigende situatie die kan leiden tot een hartinfarct bij volledige verstopping. De klachten treden op bij steeds geringere inspanning, duren langer dan 30 minuten, of treden op in rust of 's nachts [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Acuut coronair syndroom (ACS)**: Een potentieel levensbedreigende toestand door problemen met de doorbloeding van de hartspier, meestal door coronaire atheromatose. ACS kan zich presenteren als angina, maar ook silentieus (vooral bij diabetici) of met plotse dood [26](#page=26) [27](#page=27).
* Er zijn drie soorten ACS: instabiele angor, non ST-elevated myocardial infarction (NSTEMI) en ST-elevated myocardial infarction (STEMI) [27](#page=27).
* Diagnostiek omvat klachtenanalyse, ECG en bloedname met troponine (een cardiale marker) [26](#page=26) [27](#page=27) [29](#page=29).
### 2.5 Preventieve maatregelen en risicoscores
De incidentie van CVD neemt af dankzij preventieve maatregelen zoals rookstop, bloeddrukcontrole en het gebruik van statines [15](#page=15).
#### 2.5.1 Risicoscores
Globale cardiovasculaire risicoscores, zoals SCORE2, helpen bij het inschatten van het individuele risico op het ontwikkelen van CVD. Deze scores houden rekening met diverse factoren zoals leeftijd, geslacht, rookstatus, bloeddruk en cholesterolwaarden [15](#page=15).
#### 2.5.2 Hygiënische maatregelen
Hygiënische maatregelen gericht op cardiale risicofactoren omvatten:
* **Rookstop** [32](#page=32).
* **Gezonde voeding** (AVVZ-dieet) [32](#page=32).
* **Stressmanagement** en behandeling van depressie/angsten [32](#page=32).
* **Voldoende lichaamsbeweging** (fysieke activiteit) [32](#page=32).
### 2.6 Diabetes management en cardiovasculair risico
Diabetes type 2patiënten hebben een significant verhoogd cardiovasculair risico. Goede glycemiecontrole is essentieel om micro- en macrovasculaire complicaties te voorkomen [16](#page=16) [21](#page=21).
#### 2.6.1 Behandeling van diabetes
De behandeling van diabetes omvat dieet, lichaamsbeweging, educatie, medicatie (zoals orale antidiabetica en insuline), en zelfcontrole. Bij type 1 diabetes is insulinetherapie cruciaal [19](#page=19).
#### 2.6.2 Chronische complicaties van diabetes
Chronische complicaties zoals retinopathie, nefropathie en neuropathie kunnen leiden tot blindheid, nierfalen en andere orgaanschade. Macroangiopathie, waaronder atheromatose, is een directe oorzaak van CVD bij diabetici [20](#page=20) [21](#page=21).
### 2.7 Secundaire preventie na cardiovasculair event
Na een myocardinfarct is secundaire preventie cruciaal om het risico op herhaling te verminderen. Dit omvat medicatie zoals plaatjesremmers, statines, betablokkers en ACE-inhibitoren. Cardiale revalidatie, gericht op het verbeteren van fysieke fitheid, speelt hierbij ook een belangrijke rol [31](#page=31).
### 2.8 Risicofactoren voor hartfalen
Hoewel hartfalen een klinisch syndroom is en geen specifieke diagnose, zijn er diverse oorzaken en factoren die bijdragen aan de ontwikkeling ervan. Veelvoorkomende comorbiditeiten die het risico op hartfalen verhogen, zijn onder andere hypertensie, diabetes mellitus, coronaire aandoeningen, kleplijden en cardiomyopathieën [78](#page=78) [90](#page=90).
#### 2.8.1 Risicofactoren voor hartfalen
* **Comorbiditeit**: Cardiovasculaire aandoeningen zoals coronaire ziekte, hypertensie, diabetes, obesitas, en nierinsufficiëntie zijn belangrijke risicofactoren [80](#page=80) [81](#page=81).
* **Neurohumerale activatie**: Het sympathisch zenuwstelsel en het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS) worden geactiveerd, wat bijdraagt aan symptoomverergering en ziekteprogressie [79](#page=79).
* **Frank-Starling mechanisme**: Dit mechanisme, dat normaal de contractie vergroot bij toename van het einddiastolisch volume, kan bij langdurige overbelasting leiden tot hartfalen [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Ventrikeldilatatie en myocardhypertrofie**: Deze aanpassingen, aanvankelijk compensatoir, kunnen op termijn leiden tot dysfunctie [80](#page=80).
#### 2.8.2 Prevtalentie en incidentie van hartfalen
Hartfalen komt wereldwijd veel voor. Ongeveer 2% van de volwassen populatie heeft hartfalen, met een hogere prevalentie bij ouderen. De incidentie en prevalentie nemen toe met de leeftijd. Door verbeterde overleving neemt de prevalentie toe, wat leidt tot aanzienlijke zorgkosten [82](#page=82).
#### 2.8.3 Symptomen en tekens van hartfalen
Symptomen van hartfalen omvatten kortademigheid (dyspnoe), vermoeidheid en vochtophoping (oedeem). Tekens kunnen onderverdeeld worden in [82](#page=82):
* **Systeemveneuze stuwingstekens** (rechterhartfalen): Gestuwde halsvenen, pleuravocht, hepatomegalie, ascites, oedeem in de onderste ledematen [82](#page=82).
* **Pulmonale congestie** (linkerhartfalen): Inspanningsdyspnoe, orthopnoe, paroxysmale nachtelijke dyspnoe, crepitaties bij longauscultatie [82](#page=82).
* **Lage cardiac output**: Verminderde inspanningscapaciteit, abnormale vermoeidheid, hypotensie, koude extremiteiten, anorexie, slaperigheid en concentratiestoornissen [82](#page=82).
De NYHA (New York Heart Association) classificatie kent 4 klassen toe op basis van de ernst van de symptomen en de beperking van fysieke activiteit [82](#page=82).
### 2.9 Cardiovasculaire risicofactoren bij voorkamerfibrillatie
Voorkamerfibrillatie (VKF) is de meest voorkomende supraventriculaire ritmestoornis en de prevalentie neemt toe met de leeftijd. Diverse risicofactoren dragen bij aan het ontstaan van VKF [90](#page=90):
* **Hypertensie** [90](#page=90).
* **Hartfalen** [90](#page=90).
* **Coronaire aandoeningen (CAD)** [90](#page=90).
* **Kleplijden** [90](#page=90).
* **Diabetes Mellitus** [90](#page=90).
* **Chronische nierziekte (CKD)** [90](#page=90).
* **Hypertrofische cardiomyopathie** [93](#page=93).
* **Andere ritmestoornissen** [93](#page=93).
* **Alcoholmisbruik** [93](#page=93).
* **Schildklierpathologie** [93](#page=93).
* **Duursport** [93](#page=93).
* **Slaapapneu** [93](#page=93).
* **COPD** [93](#page=93).
Bij een derde van de patiënten met VKF is er geen structureel hartlijden of uitlokkende factor (lone VKF), wat gepaard gaat met een lager trombo-embolisch risico. De hemodynamische gevolgen van VKF omvatten een verminderd hartdebiet, diastolisch hartfalen, longoedeem en tachycardiomyopathie op lange termijn [90](#page=90) [92](#page=92).
#### 2.9.1 Preventie van trombo-embolische complicaties
Preventie van trombo-embolische complicaties is afhankelijk van leeftijd en risicofactoren, en vereist meestal anticoagulatie met NOACs (nieuwe orale anticoagulantia) of OACs (orale anticoagulantia) [94](#page=94).
### 2.10 De rol van levensstijl bij cardiovasculaire preventie
Een gezonde levensstijl is fundamenteel voor de preventie van cardiovasculaire aandoeningen. Dit omvat niet roken, een gebalanceerd dieet, voldoende lichaamsbeweging, stressmanagement en het vermijden van overmatig alcoholgebruik [14](#page=14) [32](#page=32) [85](#page=85).
#### 2.10.1 Levenshygiënische maatregelen
* **Rookstop** [32](#page=32).
* **Gezonde voeding**: Beperking van zout en vocht, matiging van alcohol [85](#page=85).
* **Fysieke activiteit**: Regelmatige lichaamsbeweging, zoals intervaltraining [85](#page=85).
* **Vaccinatie**: Pneumokokken- en influenzavaccinatie ter preventie van infecties die het hart kunnen belasten [85](#page=85).
* **Stressmanagement**: Effectieve coping mechanismen en behandeling van psychische aandoeningen [32](#page=32).
Deze maatregelen dragen bij aan een gezonder leven en verminderen het risico op de ontwikkeling of progressie van cardiovasculaire aandoeningen.
---
# Hartafwijkingen en hun behandeling
Dit document behandelt een breed scala aan hartafwijkingen, variërend van coronaire aandoeningen zoals acuut coronair syndroom, kleplijden zoals stenose en insufficiëntie van de mitralis- en aortaklep, tot aangeboren hartafwijkingen (ASD, VSD, PDA, coarctatio aortae), cardiomyopathieën en hartfalen. Voor elke aandoening worden de diagnostische methoden en behandelingsopties uiteengezet.
### 3.1 Coronaire aandoeningen
#### 3.1.1 Atheromatose en acuut coronair syndroom (ACS)
Atheromatose is een progressieve, diffuse aandoening van de slagaders gekenmerkt door de afzetting van vetten onder het endotheel. Dit leidt tot vernauwing (stenose) van het bloedvat [23](#page=23).
Er worden twee soorten plaques onderscheiden:
* **Stabiele plaque**: Gekenmerkt door een smalle vetlaag, dik bindweefsel en een kleiner lumen. Dit leidt vaak tot stabiele angina [24](#page=24).
* **Vulnerabele plaque**: Kenmerkt zich door een dikke vetlaag, dun bindweefsel en veel inflammatie. Scheuring van het endotheel hierbij leidt tot thrombusvorming en een acuut coronair syndroom (ACS) [24](#page=24).
ACS is een potentieel levensbedreigende toestand die het gevolg is van een probleem met de doorbloeding van de hartspier. De drie soorten ACS zijn [27](#page=27):
1. **Instabiele angor**: Angineuze pijn, mogelijk met ECG-veranderingen, maar zonder myocardnecrose (geen gestegen troponine) [27](#page=27).
2. **Non ST-elevated Myocardial Infarction (NSTEMI)**: Angineuze pijn, mogelijk met ECG-veranderingen (ST-depressies of negatieve T's) en myocardnecrose (stijgend troponine) [27](#page=27).
3. **ST-elevated Myocardial Infarction (STEMI)**: Angineuze pijn, met ST-elevatie op het ECG (Pardee-curves) en myocardnecrose (gestegen troponine) [27](#page=27).
**Diagnostiek van myocardinfarct:**
* **Anamnese**: Klachten die wijzen op een doorbloedingsprobleem van het hart (typische angor) met een instabiel karakter [26](#page=26).
* **ECG**: Registratie van elektrische activiteit. Afwijkingen zoals ST-elevatie, ST-depressie, T-golf veranderingen en Q-golven wijzen op ischemie of een doorgemaakt infarct (#page=27, 28) [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Bloedname met troponine**: Een cardiale merker die stijgt bij schade aan myocardcellen (#page=26, 29) [26](#page=26) [29](#page=29).
**Behandeling van myocardinfarct:**
* **Revascularisatie**:
* **Coronarografie**: Beeldvorming van de kransslagaders met contrastvloeistof. Indicatie bij STEMI (spoed) en hoog-risico NSTEMI (< 24 uur) [30](#page=30).
* **Ballondilatatie en stentimplantatie (PCI)**: Openen van de vernauwde slagader (#page=30, 31) [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Supportieve maatregelen**: Aspirine, pijnstilling (morfine), reductie zuurstofnood (bètablokkers), eventueel nitraten [31](#page=31).
* **Revalidatie**: Cardiale revalidatie, hygiënische maatregelen (rookstop, dieet, beweging) (#page=31, 32) [31](#page=31) [32](#page=32).
**Plotse dood (ventrikelfibrillatie):**
* Hoge mortaliteit, nut van BLS (Basic Life Support) en AED (Automatic External Defibrillator) [30](#page=30).
### 3.2 Kleplijden
#### 3.2.1 Mitralisklep
De mitralisklep regelt de bloedstroom tussen het linkeratrium en de linkerkamer. Kleplijden kan bestaan uit stenose (onvoldoende openen) of insufficiëntie (onvoldoende sluiten) [33](#page=33).
##### 3.2.1.1 Mitraalstenose (MS)
Bij mitraalstenose gaat de klep onvoldoende open, wat problematisch is tijdens de vulling van het linkerventrikel (diastole) [33](#page=33).
* **Etiologie**: Reumatisch hartlijden (vooral door Streptococcus haemolyticus) en degeneratieve verkalking van de annulus [33](#page=33).
* **Hemodynamische weerslag**: Verhoogde druk in het linkeratrium, stuwing in de longvenen en longhypertensie, wat kan leiden tot rechterhartfalen. Er is ook een verhoogd risico op voorkamerfibrillatie en emboligene verwikkelingen [34](#page=34).
* **Klinische presentatie**: Dyspneu, vermoeidheid, pijn op de borst, palpaties [34](#page=34).
* **Diagnose**: Echocardiografie (transthoracaal en transoesophageaal) is de gouden standaard [35](#page=35).
* Ernstige MS is gedefinieerd als een klepoppervlakte < 1 cm² [35](#page=35).
* **Behandeling**: Medicamenteus (anticoagulatie bij atriumfibrilleren), percutane mitralisvalvulotomie (PMV) of klepvervanging (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
##### 3.2.1.2 Mitraalinsufficiëntie (MI)
Bij mitraalinsufficiëntie sluit de klep onvoldoende, waardoor bloed terugstroomt naar het linkeratrium tijdens de contractie van de linkerkamer (systole) [38](#page=38).
* **Etiologie**:
* **Primair (structureel)**: Prolaps (bv. Barlow's disease), degeneratieve verkalking, endocarditis [38](#page=38).
* **Secundair (functioneel)**: Gedilateerde cardiomyopathie, ischemische CMP, hypertrofe obstructieve CMP [38](#page=38).
* **Hemodynamische weerslag**: Volume-overbelasting van het linkeratrium en linkerventrikel, stuwing in de longvenen, longhypertensie en eventueel rechterhartfalen [38](#page=38).
* **Klinische presentatie**: Vermoeidheid, inspanningsintolerantie, dyspneu, palpaties, oedemen [38](#page=38).
* **Mitralisklepprolaps met MI**: Gekenmerkt door slappe, lange klepbladen. Vaak geassocieerd met bindweefselziekten [39](#page=39).
* **Diagnose**: Echocardiografie toont lekkage over de mitralisklep en structurele afwijkingen [39](#page=39).
* **Behandeling**: Medicamenteus (ACE-inhibitor, diuretica), klepplastie (voorkeur), klepvervanging, of interventionele technieken zoals Mitraclip of percutane plaatsing van een bioprothese (#page=42, 43) [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 3.2.2 Aortaklep
De aortaklep regelt de bloedstroom van de linkerkamer naar de aorta. Aangeboren afwijkingen zoals een bicuspiede klep (twee klepbladen i.p.v. drie) zijn een risicofactor voor vroegtijdige degeneratie [44](#page=44).
##### 3.2.2.1 Aortastenose (AS)
Bij aortastenose gaat de klep onvoldoende open, wat leidt tot een bemoeilijkte voorwaartse lediging van het linkerventrikel (drukoverbelasting) [44](#page=44).
* **Etiologie**: Degeneratieve verkalking (meest voorkomend bij ouderen) en degeneratie van een bicuspiede klep [44](#page=44).
* **Hemodynamische weerslag**: Linkerventrikelhypertrofie, verminderde bloedstroom naar de halsslagaders (syncope) en kransslagaders (angor), stuwing longvenen (dyspneu) [44](#page=44).
* **Klinische presentatie**: Inspanningsangor, syncope bij inspanning, congestief hartfalen, plotse dood [45](#page=45).
* **Natuurlijk verloop**: Goede overleving bij asymptomatische patiënten; symptomatische patiënten hebben een slechtere prognose zonder klepvervanging (AVR = aortic valve replacement) [45](#page=45).
* **Diagnose**: Echocardiografie toont verhoogde flowsnelheden en turbulentie over de vernauwde klep [45](#page=45).
* **Behandeling**: Zolang asymptomatisch: opvolging. Bij symptomen: relatief dringende ingreep (chirurgische klepvervanging of TAVI - transcatheter aortic valve implantation) [46](#page=46).
##### 3.2.2.2 Aortainsufficiëntie (AI)
Bij aortainsufficiëntie lekt bloed terug naar de linkerkamer tijdens de diastole [47](#page=47).
* **Etiologie**: Bicuspiede klep, degeneratie, aneurysma sinus van Valsalva, aortadissectie, endocarditis, Marfan syndroom [48](#page=48).
* **Hemodynamische weerslag**: Volume-overbelasting van de linkerkamer (dilatatie), minder bloedstroom in kransslagaders (angor), stuwing longvenen (dyspneu) [47](#page=47).
* **Klinische presentatie**: Inspanningsdyspneu, longoedeem, enkeloedemen, inspanningsangor, ritmestoornissen [48](#page=48).
* **Diagnose**: Echocardiografie toont lekkage over de aortaklep in diastole [48](#page=48).
* **Behandeling**: Medicamenteus met vasodilatoren (ACE-inhibitor, calciumantagonist) om LV-dilatatie te vertragen. Bij symptomen of LV-dilatatie/functievermindering: klepplastie of klepvervanging [49](#page=49).
#### 3.2.3 Pulmonalisklep
##### 3.2.3.1 Pulmonalisklepstenose (PS)
Vernauwing van de pulmonalisklep, die de bloedstroom van de rechterkamer naar de longslagader regelt [63](#page=63).
* **Hemodynamische weerslag**: Drukoverbelasting van de rechterkamer, wat kan leiden tot hypertrofie, fibrose, dysfunctie en rechterhartfalen [63](#page=63).
* **Klinische presentatie**: Inspanningsintolerantie, angor, decompensatie, cyanose (bij atriale shunt), syncope, plotse dood [63](#page=63).
* **Indicatie voor behandeling**: Drukverschil over de klep > 50 mmHg [63](#page=63).
* **Behandeling**: Chirurgische valvulotomie, ballondilatatie, of klepvervanging [63](#page=63).
### 3.3 Aangeboren hartafwijkingen (ACHD)
Aangeboren hartafwijkingen (vitia) omvatten problemen met de connectie of positie van de grote vaten, shunts, en obstructies [51](#page=51).
#### 3.3.1 Niet-cyanogene hartvitia met links → rechts shunt
##### 3.3.1.1 Atrium Septum Defect (ASD)
Een gat in het tussenschot tussen de atria, meestal het ostium secundum defect (#page=51, 52) [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Prevalentie**: Meest voorkomende aangeboren hartafwijking op volwassen leeftijd [51](#page=51).
* **Hemodynamische weerslag**: Volumebelasting van het rechterhart (RA, RV dilatatie), longhypertensie [52](#page=52).
* **Klinische presentatie**: Vaak asymptomatisch op kinderleeftijd; symptomen zoals dyspneu, palpaties, oedemen ontstaan later [53](#page=53).
* **Verwikkelingen**: Paradoxaal embool (risico op CVA), ritmestoornissen (#page=51, 53) [51](#page=51) [53](#page=53).
* **Diagnose**: Hartauscultatie (ejectiegeruis, wijde gefixeerde splijting 2e toon), RX thorax, ECG, echocardiografie [54](#page=54).
* **Indicatie voor behandeling**: 50% links-rechts shunt of symptomatische volumebelasting [54](#page=54).
* **Behandeling**: Chirurgische sluiting (patch) of percutane sluiting [54](#page=54).
##### 3.3.1.2 Ventrikel Septum Defect (VSD)
Een verbinding tussen de ventrikels [55](#page=55).
* **Prevalentie**: Meest voorkomende aangeboren hartafwijking bij kinderen. 50% sluit spontaan [55](#page=55) [56](#page=56).
* **Hemodynamische weerslag**: Afhankelijk van de grootte van het defect en de pulmonale weerstand; kan leiden tot volumebelasting linkerhart, drukbelasting rechterhart, longhypertensie en Eisenmengersyndroom (cyanose) [56](#page=56).
* **Klinische presentatie**: Kleine defecten asymptomatisch; matige/grote defecten geven dyspneu, verminderde inspanningstolerantie [56](#page=56).
* **Verwikkelingen**: Linkerhartfalen, pulmonale hypertensie, ritmestoornissen, endocarditis (vooral bij kleine defecten) [56](#page=56).
* **Diagnose**: Hartauscultatie (geruis), RX thorax, ECG, echocardiografie [57](#page=57).
* **Indicatie voor behandeling**: 50% links-rechts shunt, geassocieerd kleplijden [57](#page=57).
* **Behandeling**: Chirurgische of percutane sluiting [57](#page=57).
##### 3.3.1.3 Atrioventriculair Septum Defect (AVSD)
Verbindingen tussen atria en ventrikels met een gemeenschappelijke AV-klep [57](#page=57).
* **Prevalentie**: 3% van de aangeboren hartafwijkingen. Vaak geassocieerd met syndroom van Down [57](#page=57).
* **Hemodynamische weerslag**: Afhankelijk van de ernst, kan leiden tot linker- of rechterhartfalen, longhypertensie [58](#page=58).
* **Klinische presentatie**: Meestal jonge kinderen met hartfalenklachten; zelden gediagnosticeerd op volwassen leeftijd met Eisenmengersyndroom [58](#page=58).
* **Behandeling en prognose**: Levensverwachting beperkt zonder ingrijpen; primaire correctie aangewezen, ondanks risico [58](#page=58).
##### 3.3.1.4 Open Ductus van Botalli (ODB) / Patente Ductus Arteriosus (PDA)
Persisterende verbinding tussen de aorta en de longslagader na de geboorte [59](#page=59).
* **Prevalentie**: 5-10% van aangeboren hartafwijkingen; zeldzaam op volwassen leeftijd [59](#page=59).
* **Hemodynamische weerslag**: Hartfalen (LV volumebelasting), pulmonale hypertensie (RV drukbelasting), Eisenmengersyndroom [59](#page=59).
* **Klinische presentatie**: Meestal symptomatisch op volwassen leeftijd [59](#page=59).
* **Verwikkelingen**: Infectieuze endarteritis, hartfalen, PHT [59](#page=59).
* **Indicatie voor behandeling**: Sluiting van zelfs kleine shunts vanwege risico op endarteritis [59](#page=59).
* **Behandeling**: Percutane sluiting (plug/coil) of chirurgische sluiting [60](#page=60).
#### 3.3.2 Niet-cyanogene hartvitia met linker hartobstructie
##### 3.3.2.1 Coarctatio aortae
Vernauwing van de aorta, vaak nabij de ductus arteriosus [60](#page=60).
* **Prevalentie**: 5-9% van congenitale hartafwijkingen; vaker bij mannen. Vaak geassocieerd met bicuspiede aortaklep [61](#page=61).
* **Hemodynamische weerslag**: Verhoogde systolische druk in de bovenste lichaamshelft (arteriële hypertensie, AHT), linkerventrikelhypertrofie, drukverval over de vernauwing [60](#page=60).
* **Klinische presentatie**: Neonaten: shock. Oudere kinderen/volwassenen: AHT, zwakke liespulsaties, decompensatie, hersenbloeding [61](#page=61).
* **Complicaties bij niet-behandeling**: Linkerhartfalen, AHT, hersenbloeding, endarteritis [61](#page=61).
* **Behandeling**: Neonaten: heelkunde. Oudere kind/volwassene: percutane ballondilatatie (stent) of heelkunde [61](#page=61).
##### 3.3.2.2 Aortaklepstenose (secundair)
Vernauwing van de aortaklep, hier specifiek de congenitaal voorkomende vormen, zoals die geassocieerd met een bicuspiede klep [62](#page=62).
* **Types**: Supravalvulair, subvalvulair, en valvulair (bicuspiede klep) [62](#page=62).
* **Hemodynamische weerslag**: Linkerventrikel druk overbelasting, hypertrofie, fibrose, dysfunctie, dilatatie aorta ascendens [62](#page=62).
* **Klinische presentatie**: Kritische AS: neonatale shock. Angor, decompensatie, syncope/plotse dood [62](#page=62).
* **Indicatie voor behandeling**: Symptomatisch met klepoppervlakte < 0,8 cm² of asymptomatisch met klepoppervlakte < 0,6 cm² [63](#page=63).
* **Behandeling**: Ballondilatatie of klepvervanging (chirurgisch of TAVI) (#page=46, 63) [46](#page=46) [63](#page=63).
#### 3.3.3 Cyanogene hartvitia
Gekenmerkt door een verminderde systeemsaturatie (blauwverkleuring) [64](#page=64).
##### 3.3.3.1 Tetralogie van Fallot (TF)
Een combinatie van vier afwijkingen: ventrikelseptumdefect, overrijdende aorta, pulmonalisklepstenose (of atresie), en rechterventrikelhypertrofie [64](#page=64).
* **Hemodynamische weerslag**: Afhankelijk van de ernst van de pulmonalisklepstenose, beïnvloedt de rechts-linksshunt via het VSD de cyanose (#page=64, 65) [64](#page=64) [65](#page=65).
* **Pathofysiologie**: Lichte stenose leidt tot "pink Fallot" (minder cyanose), matige tot ernstige stenose leidt tot toenemende cyanose [65](#page=65).
* **Klinische presentatie**: Cyanose, polycytemie, hoofdpijn, vertraagde groei, verminderde inspanningstolerantie, trommelstokvingers [65](#page=65).
* **Diagnose**: ECG (tekenen van rechterhartoverbelasting), RX thorax (schoenvormig hart), echocardiografie, hartcatheterisatie (#page=65, 66) [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Behandeling**: Chirurgie (totale correctie of palliatieve shunt) [66](#page=66).
##### 3.3.3.2 Transpositie van de Grote Arteries (TGA)
De aorta en longslagader zijn verwisseld, wat resulteert in twee parallelle circuits in plaats van seriële [67](#page=67).
* **Behandeling**: Voorkeursoperatie is de arteriële switch; bij complexere gevallen Rastelli of Fontan procedure [68](#page=68).
##### 3.3.3.3 Univentriculair hart
Het hart heeft slechts één functionele ventrikel [68](#page=68).
* **Behandeling**: Fontan procedure om veneus bloed naar de linkerkamer te leiden, of rechtstreeks naar de longcirculatie (#page=68, 69) [68](#page=68) [69](#page=69).
### 3.4 Cardiomyopathieën
Aandoeningen van de hartspier zelf, zonder duidelijke oorzaak zoals coronairlijden of hypertensie [69](#page=69).
* **Definitie**: Structureel en functioneel abnormale hartspier [69](#page=69).
* **Fenotypes**:
* **Hypertrofe Cardiomyopathie (HCM)**: Verdikking van de hartspier (#page=70, 74). Kan leiden tot outflowtract-obstructie en mitralisinsufficiëntie [70](#page=70) [74](#page=74).
* **Dilated Cardiomyopathy (DCM)**: Vergroting van de linkerkamer met systolische dysfunctie [70](#page=70).
* **Restrictive Cardiomyopathy (RCM)**: Extreem rigide ventrikelwanden die de diastolische vulling belemmeren (#page=70, 77 [70](#page=70) [77](#page=77).
* **Non-dilated left ventricular cardiomyopathy (NDLVC)** en **Arrhythmogenic right ventricular cardiomyopathy (ARVC)** zijn andere fenotypes [70](#page=70).
* **Oorzaken**: Erfelijk of verworven (bv. cardiale amyloidose) [71](#page=71).
* **Cardiale amyloidose**: Infiltratieve CMP door neerslag van amyloïdfibrillen. Kan leiden tot HCM- of RCM-fenotype (#page=71, 72) [71](#page=71) [72](#page=72).
* **Diagnose**: ECG, echocardiografie, MRI, (biopsie, genetische test) (#page=72, 73, 75, 76, 77 [72](#page=72) [73](#page=73) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
* **Behandeling**: Gericht op de onderliggende oorzaak (indien mogelijk), hartfalenbehandeling, devices (ICD, CRT), en soms heelkunde of harttransplantatie (#page=73, 75, 76, 77 [73](#page=73) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
### 3.5 Hartfalen
Een pathofysiologische toestand waarbij het hart onvoldoende bloedvolume rondpompt om aan de metabole vraag van de weefsels te voldoen [78](#page=78).
* **Types**:
* **HF-rEF (reduced ejection fraction)**: Systolisch hartfalen met verminderde LVEF (≤ 0.40) [79](#page=79).
* **HF-mrEF (mildly-reduced ejection fraction)**: LVEF (0.41-0.49) [79](#page=79).
* **HF-pEF (preserved ejection fraction)**: Diastolisch hartfalen met behouden LVEF (> 0.50) [79](#page=79).
* **Pathofysiologie**: Verstoorde cardiocirculatoire toestand met toename van neurohumorale activatie (sympathisch zenuwstelsel, RAAS), inflammatie, en compensatoire mechanismen zoals het Frank-Starling mechanisme, ventrikeldilatie en hypertrofie (#page=79, 80) [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Comorbiditeit**: Cardiorenaal syndroom, anemie, cachexie [81](#page=81).
* **Incidentie en prevalentie**: Komt veel voor, met toenemende prevalentie bij ouderen [82](#page=82).
* **Symptomen en tekens**:
* Systemische veneuze stuwingstekens (rechterhartfalen) [82](#page=82).
* Pulmonale congestie (linkerhartfalen) [82](#page=82).
* Lage cardiac output [82](#page=82).
* **NYHA-classificatie**: Classificeert de ernst van de symptomen [82](#page=82).
* **Diagnose**: Symptomen, ECG, RX thorax, echocardiografie, natriuretische peptiden (BNP, NT-ProBNP), cardiale MRI, rechterhartcatheterisatie (#page=83, 84) [83](#page=83) [84](#page=84).
* **Behandeling**: Levenshygiëne (dieet, beweging), medicatie (bètablokkers, ACE-inhibitoren, diuretica), devices (ICD, CRT), en mogelijk harttransplantatie of LVAD (#page=85, 86, 87) [85](#page=85) [86](#page=86) [87](#page=87).
### 3.6 Cardiogene shock
Een toestand met globale vermindering van weefselperfusie door cardiale dysfunctie, met onvoldoende zuurstoftoevoer [88](#page=88).
* **Etiologie**: Acuut myocardinfarct, acute mitralisklepinsufficiëntie, VSD, ventriculaire tachycardie [88](#page=88).
* **Symptomen**: Onrustig, dyspneu, koele huid, hypotensie, tachycardie [89](#page=89).
* **Diagnose**: Stijgend lactaat, monitoring (bloeddruk, hemodynamica, urinaire output), echocardiografie [89](#page=89).
* **Behandeling**: Volume management, vasopressoren, inotropica, revascularisatie, VAD [89](#page=89).
* **Prognose**: Slecht [89](#page=89).
### 3.7 Voorkamerfibrillatie (VKF)
Een supraventriculaire tachyaritmie met ongecoördineerde atriale elektrische activatie en ineffectieve contractie van de atria [89](#page=89).
* **Types**: Paroxysmaal, persisterend, long-standing persistent, permanent. Lone VKF is VKF bij jonge personen zonder structureel hartlijden [90](#page=90).
* **ECG**: Onregelmatige RR-intervallen, afwezigheid van P-golven, f-golfjes [90](#page=90).
* **Werkingsmechanisme**: Multipele re-entry circuits, atriale remodeling [90](#page=90).
* **Prevalentie**: Meest voorkomende ritmestoornis; neemt toe met de leeftijd [90](#page=90).
* **Risicofactoren**: Hypertensie, hartfalen, CAD, kleplijden, diabetes mellitus, chronische nierziekte [90](#page=90).
* **Klinische presentatie**: Variabel, van asymptomatisch tot palpaties, duizeligheid, vermoeidheid [91](#page=91).
* **Hemodynamische gevolgen**: Verlies van atriale contractie (-20% hartdebiet), snelle en onregelmatige ventriculaire respons (-10% hartdebiet) [92](#page=92).
* **Prognose en verwikkelingen**: Verhoogd risico op thrombo-embolische complicaties (CVA, TIA) [93](#page=93).
* **Behandeling**: Tempo controle (frequentie controleren met medicatie) of ritme controle (terug naar sinusritme) (#page=93, 95). Preventie van thrombo-embolische complicaties met anticoagulantia (NOACs) [93](#page=93) [94](#page=94) [95](#page=95).
#### 3.7.1 Voorkamerflutter
Een meer georganiseerde atriale aritmie dan VKF, met fluttergolven die een zaagtandpatroon vertonen [95](#page=95).
* **Kenmerken**: Regelmatige activatie atria (250-350/min), 2:1 of 4:1 geleiding naar ventrikels [95](#page=95).
* **Behandeling**: Vergelijkbaar met VKF: preventie embolie, frequentiecontrole, ritmeherstel (medicatie, cardioversie, ablatie) [96](#page=96).
---
# Hartritmestoornissen
Dit deel van het document bespreekt verschillende hartritmestoornissen, met een focus op voorkamerfibrilleren (VKF) en voorkamerflutter, inclusief hun oorzaken, symptomen, diagnose, risico's en behandelingsmogelijkheden.
### 4.1 Ventrikelritmestoornissen
De documentatie vermeldt kort symptomen, diagnose en behandeling voor algemene ventrikelritmestoornissen, zoals onrust, dyspnoe, hypotensie en tachycardie. Diagnostische methoden omvatten lactaatmeting, bloeddruk- en hemodynamische monitoring, en echocardiografie. Behandeling kan bestaan uit volume management, vasopressoren, inotropica, revascularisatie of het plaatsen van een kunsthart (VAD). De prognose voor deze aandoeningen wordt als slecht beschreven [89](#page=89).
### 4.2 Voorkamerfibrillatie (VKF)
#### 4.2.1 Definitie en types
Voorkamerfibrillatie (VKF), in het Engels atrial fibrillation (AF), is een supraventriculaire tachyaritmie gekenmerkt door ongecoördineerde elektrische activatie van de voorkamers, wat leidt tot ineffectieve contractie. Het ritme is onregelmatig [89](#page=89).
Verschillende types VKF worden onderscheiden [89](#page=89):
* **Paroxismale VKF:** Komt af en toe voor en duurt tot 7 dagen.
* **Persisterende VKF:** Duurt langer dan 7 dagen.
* **Long-standing persistent AF:** Duurt langer dan 1 jaar.
* **Permanente AF:** Geaccepteerd, zonder verdere interventies.
Lone VKF wordt gedefinieerd als voorkamerfibrillatie bij een jonge persoon (onder 65 jaar) zonder structureel hartlijden en zonder uitlokkende factor, met een niet significant verhoogd risico op thrombo-embolische events [90](#page=90).
#### 4.2.2 Elektrokardiogram (ECG) kenmerken
Het ECG van VKF vertoont een onregelmatige geleiding van f-golfjes naar de kamer, resulterend in onregelmatige RR-intervallen. Het kamerritme is variabel, vaak tussen 130-160 slagen per minuut. Kenmerkend zijn een grillig verlopende basislijn, de afwezigheid van p-golven, en de aanwezigheid van f-golfjes (400-600 per minuut). Het QRS-complex is meestal normaal, wat aangeeft dat de geleiding vanaf de AV-knoop normaal verloopt [90](#page=90).
#### 4.2.3 Werkingsmechanisme
VKF ontstaat door triggers die de aritmie induceren en een substraat dat de aritmie onderhoudt. Er zijn meerdere re-entry circuits aanwezig. Progressieve elektrische en structurele remodeling van het atrium, met atriale dilatatie, draagt bij aan het ontstaan en voortbestaan van de aandoening. De mechanische functie van het atrium gaat verloren [90](#page=90).
#### 4.2.4 Prevalentie en risicofactoren
VKF is de meest voorkomende supraventriculaire ritmestoornis. De incidentie in de volwassen populatie is 0,4%, oplopend tot 4% bij personen ouder dan 60 jaar en zelfs 25% bij patiënten met ernstig hartfalen. De prevalentie neemt toe met de leeftijd [90](#page=90).
Belangrijke risicofactoren zijn:
* Hypertensie [90](#page=90) [93](#page=93).
* Hartfalen [90](#page=90) [93](#page=93).
* Coronary artery disease (CAD) [90](#page=90) [93](#page=93).
* Kleplijden [90](#page=90) [93](#page=93).
* Diabetes mellitus [90](#page=90).
* Chronic kidney disease (CKD) [90](#page=90).
* Hypertrofische cardiomyopathie [93](#page=93).
* Andere ritmestoornissen [93](#page=93).
* Familiaire aanleg [93](#page=93).
* Alcoholgebruik [93](#page=93).
* Schildklierpathologie [93](#page=93).
* Duursport [93](#page=93).
* Slaapapneu [93](#page=93).
* COPD [93](#page=93).
#### 4.2.5 Klinische presentatie
De symptomen van VKF zijn zeer variabel en afhankelijk van de ernst van het onderliggende hartlijden. Patiënten kunnen asymptomatisch zijn, of klachten ervaren zoals palpaties, duizeligheid, vermoeidheid, dyspnoe, angor of syncope [91](#page=91).
#### 4.2.6 Screening
Bij de oudere populatie is de prevalentie van chronische VKF 2,3%. Screening kan plaatsvinden met een korte ECG of door polspalpatie, gevolgd door een ECG bij een onregelmatige pols. Het aantal benodigde screeningsbeurten (number needed to screen) is 70. Polspalpatie omvat het tellen van de slagen gedurende 30 seconden met drie vingers op de gestrekte pols, waarna het aantal wordt verdubbeld om de hartslag per minuut te verkrijgen. Een normale hartslag is 50-100 slagen per minuut [92](#page=92).
#### 4.2.7 Natuurlijk verloop
Het natuurlijke verloop van VKF is vaak progressief, met een evolutie van paroxismale naar permanente VKF [92](#page=92).
#### 4.2.8 Hemodynamische gevolgen
De belangrijkste hemodynamische gevolgen van VKF zijn [92](#page=92):
* **Mechanische dysfunctie van het atrium:** Verlies van atriale contractie leidt tot een daling van het hartdebiet in rust met ongeveer 20%.
* **Snel en onregelmatig ventriculair ritme:** Dit veroorzaakt een verdere daling van het hartdebiet met ongeveer 10%.
Deze gevolgen kunnen leiden tot diastolisch hartfalen, longoedeem (op korte termijn), en tachycardiomyopathie (op lange termijn). Verdere complicaties van de hemodynamische gevolgen omvatten verminderde ventriculaire vulling, verhoogde intra-atriale druk, atriale dilatatie, longcongestie, verhoogde zuurstofconsumptie, verminderd slagvolume, verminderde coronaire en cerebrale flow, verminderde inspanningscapaciteit, en een stijging van de PCWP (pulmonale capillaire wiggedruk) [92](#page=92).
#### 4.2.9 Prognose en verwikkelingen
VKF kan leiden tot ernstige verwikkelingen, met name thrombo-embolische complicaties zoals CVA (beroerte), TIA (transient ischemic attack) en perifere embolisatie. Het risico hierop bedraagt 4,5-7,8% per jaar, afhankelijk van leeftijd en risicofactoren. Ongeveer een derde van de patiënten met VKF krijgt ooit een CVA [93](#page=93).
#### 4.2.10 Behandeling
De behandeling van VKF richt zich op twee hoofddoelen: tempo controle en ritme controle [93](#page=93).
* **Tempo controle:** Gestoord ritme wordt behouden, maar de hartslag wordt gecontroleerd met medicatie en bloedverdunners. Medicatie hiervoor omvat betablokkers, calciumantagonisten (verapamil, diltiazem), en digoxine. Soms worden amiodaron of sotalol gebruikt. Als medicamenteuze behandeling onvoldoende is, kan ablatie van de His-bundel met pacemakerimplantatie overwogen worden. De controle van het ventriculaire antwoord (frequentiecontrole) is cruciaal. Vroeger was de richtlijn een rusthartfrequentie < 80 slagen per minuut, met beperkingen op de gemiddelde frequentie over 24 uur (Holter) en tijdens inspanning (6-minuten looptest). Nu is de richtlijn een rusthartfrequentie < 110 slagen per minuut [93](#page=93) [95](#page=95).
* **Ritme controle:** Het doel is het herstel en behoud van een sinusritme. Dit kan bereikt worden met medicatie (bv. amiodaron/cordarone) radiofrequente ablatie met pulmonaalvenenisolatie, of elektrische cardioversie. Ablatie behelst het beschadigen van hartweefsel om geleiding te blokkeren [93](#page=93) [95](#page=95).
Daarnaast is het essentieel om oorzaken van VKF uit te sluiten en risicofactoren te behandelen, zoals hyperthyreoïdie of alcoholmisbruik. Ongeveer 10-30% van de VKF-gevallen zijn "lone" VKF, waarbij het thrombo-embolisch risico niet significant verhoogd is [93](#page=93).
#### 4.2.11 Preventie van thrombo-embolische verwikkelingen
Preventie is afhankelijk van leeftijd en risicofactoren. In de meeste gevallen wordt bloedverdunning (anticoagulatie) voorgeschreven. Nieuwe orale anticoagulantia (NOACs) zoals dabigatran (Pradaxa), rivaroxaban (Carelto) en apixaban (Eliquis) worden vaak gebruikt. Orale anticoagulantia (OACs) worden ingezet bij een slechte nierfunctie of bij kunstkleppen. Zelden is geen bloedverdunning nodig, enkel bij 'lone AF' [94](#page=94).
#### 4.2.12 Evaluatie van risico's
Er wordt een evaluatie gedaan van het risico op thrombusvorming en het bloedingsrisico [94](#page=94).
### 4.3 Voorkamerflutter
#### 4.3.1 Kenmerken en werkingsmechanisme
Voorkamerflutter is meer georganiseerd dan VKF, wat zich uit in duidelijke fluttergolven. Een fluttergolf gaat zonder iso-elektrische lijn over in de volgende. Dit resulteert in een zaagtandpatroon van negatieve fluttergolven in de inferieure afleidingen op het ECG. De voorkamers worden regelmatig geactiveerd met een frequentie van 250-350 per minuut. De geleiding naar de ventrikels is vaak 2:1 of 4:1. Qua etiologie, symptomen en behandeling is voorkamerflutter vergelijkbaar met VKF [95](#page=95).
#### 4.3.2 Behandeling
De behandeling van voorkamerflutter omvat de preventie van thrombo-embolische complicaties, controle van het ventriculair antwoord (frequentiecontrole) en herstel van het sinusritme. Dit kan worden bereikt met medicatie, elektrische cardioversie, of ablatie. Ablatie heeft echter een kans van 30-50% op het ontwikkelen van VKF op lange termijn [96](#page=96).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Acetylsalicylzuur (Aspirine) | Een plaatjesremmer die onomkeerbaar het COX-1 enzym inhibeert, waardoor de aanmaak van trombine wordt verminderd en bloedplaatjes minder goed aan elkaar kunnen kleven. Dit is een van de mildste bloedverdunners. |
| ACE-inhibitoren | Medicijnen die het Angiotensine Converting Enzyme (ACE) remmen, wat leidt tot minder vorming van angiotensine II. Dit resulteert in vasodilatatie, minder vocht- en zoutretentie, en verlaagde bloeddruk, en wordt gebruikt bij hartfalen en hoge bloeddruk. |
| Aldosteron antagonisten | Medicijnen die de werking van aldosteron blokkeren. Aldosteron zorgt voor vocht- en zoutretentie, dus antagonisten ervan verminderen deze retentie, wat helpt bij hartfalen. |
| Amiodaron | Een krachtig klasse III anti-aritmisch medicijn dat ritmestoornissen vanuit zowel de hartkamers als de voorkamers tegengaat door het hartritme te vertragen. Het kan echter diverse nevenwerkingen hebben, waaronder fotosensibilisatie en schildklierstoornissen. |
| Angiotensine II receptorblokkers | Medicijnen die de receptoren voor angiotensine II blokkeren, waardoor de effecten van angiotensine II, zoals vasoconstrictie en vocht- en zoutretentie, worden tegengegaan. Dit draagt bij aan een lagere bloeddruk en wordt ingezet bij hartfalen en hypertensie. |
| Anti-aritmica | Medicijnen die worden gebruikt om hartritmestoornissen te behandelen. Ze kunnen het hartritme vertragen, de elektrische activiteit van het hart beïnvloeden of specifieke routes voor elektrische impulsen blokkeren. |
| Anticoagulantia | Geneesmiddelen die de bloedstolling remmen, ook wel bekend als bloedverdunners. Ze voorkomen de vorming van bloedstolsels (trombi) in de bloedvaten en worden gebruikt bij aandoeningen zoals voorkamerfibrillatie en bij mechanische kunstkleppen. |
| Atheromatose | Een chronische, diffuse aandoening van de slagaders die gekenmerkt wordt door de afzetting van vetten (cholesterol) onder het endotheel van de vaatwand, gevolgd door ontstekingsprocessen en de vorming van bindweefsel en verkalking. Dit leidt tot vernauwingen (stenosen) in de bloedvaten. |
| Beperkt verhoogd bloedingsrisico | Een verhoogde kans op bloedingen, die acceptabel wordt geacht voor de meeste medische procedures, met uitzondering van ingrepen aan hersenen en ruggenmerg, bij gebruik van bepaalde medicatie zoals plaatjesremmers. |
| Betablokkers | Medicijnen die de inwerking van stresshormonen (catecholamines) op betareceptoren blokkeren. Dit leidt tot een trager hartritme, een lagere bloeddruk en een verminderde kans op ritmestoornissen, en wordt gebruikt bij diverse cardiovasculaire aandoeningen. |
| Bempedoïnezuur | Een geneesmiddel dat de cholesterolsynthese in de lever remt door de werking van het ATP-citraatlyase te inhiberen, wat resulteert in een daling van het LDL-cholesterolgehalte in het bloed. Het wordt beschouwd als een minder krachtig geneesmiddel dan statines. |
| Cardiovasculaire aandoeningen | Ziekten die het hart en de bloedvaten aantasten, zoals coronair lijden, hartfalen, beroertes en hoge bloeddruk. Geneesmiddelen spelen een cruciale rol in de behandeling en preventie hiervan. |
| Cardioselectieve betablokkers | Een type betablokker dat voornamelijk inwerkt op de beta-1 receptoren van het hart. Dit resulteert in een trager hartritme en minder kans op ritmestoornissen, met een beschermend effect op de hartspier. |
| Cholesterolverlagende medicatie | Geneesmiddelen die worden ingezet om de hoeveelheid cholesterol in het bloed te verlagen. Dit omvat statines, ezetimibe en bempedoïnezuur, en heeft als doel het risico op cardiovasculaire aandoeningen te verminderen. |
| Clopidogrel | Een P2Y12 ADP-receptor antagonist die onomkeerbaar bindt aan bloedplaatjes en de interactie van ADP met zijn receptor blokkeert. Dit vermindert de activatie van GPIIb-IIIa en dus de bloedplaatjesaggregatie, waardoor het bloed minder snel stolt. |
| Coronarografie | Een diagnostische procedure waarbij contrastvloeistof via een katheter in de kransslagaders wordt gespoten om vernauwingen of verstoppingen op te sporen. Dit is een belangrijke stap bij de diagnose en behandeling van acuut coronair syndroom. |
| Cox-1-inhibitoren | Medicijnen die het COX-enzym (cyclo-oxygenase) remmen, zoals aspirine. Dit leidt tot een verminderde aanmaak van trombine, waardoor de aggregatie van bloedplaatjes wordt geremd en de bloedstolling wordt vertraagd. |
| Diuretica | Medicijnen die de uitscheiding van vocht en zout via de urine bevorderen. Ze worden gebruikt om overtollig vocht in het lichaam te verminderen, wat gunstig is bij hartfalen en hoge bloeddruk. |
| Diuretisch effect | Het effect van medicijnen die de nieren stimuleren om meer vocht en zout uit te scheiden, wat leidt tot verhoogde urineproductie. Dit helpt bij het verminderen van oedeem en het verlagen van de bloeddruk. |
| DOACs (Directe orale anticoagulantia) | Een klasse van bloedverdunners die direct specifieke stollingsfactoren remmen, zoals trombine of factor Xa. Ze bieden een directe en voorspelbare antistolling zonder de noodzaak van regelmatige bloedcontroles zoals bij vitamine K-antagonisten. |
| Ezetimibe | Een medicijn dat de opname van cholesterol in de dunne darm remt, waardoor minder cholesterol in het bloed wordt opgenomen. Het wordt vaak in combinatie met statines gebruikt voor een grotere cholesterolverlaging. |
| Familiere hypercholesterolemie | Een genetische aandoening die wordt gekenmerkt door extreem hoge cholesterolwaarden in het bloed, voornamelijk door een genetische mutatie die de werking van LDL-receptoren beïnvloedt. PCSK9-inhibitoren worden vaak ingezet bij deze aandoening. |
| Fibrine | Een eiwit dat een essentiële rol speelt bij de bloedstolling. Het vormt een netwerk dat bloedplaatjes en bloedcellen vasthoudt om een bloedstolsel te vormen en bloedverlies te stoppen. |
| Geneesmiddelen bij cardiovasculaire aandoeningen | Medicatie die wordt voorgeschreven voor de behandeling van ziekten van het hart en de bloedvaten. Deze medicijnen omvatten een breed scala aan middelen, zoals plaatjesremmers, anticoagulantia, en bloeddrukverlagers. |
| Glycemie | De concentratie van glucose (suiker) in het bloed. Een stabiele glycemie is cruciaal voor de energievoorziening van het lichaam, met name de hersenen. Afwijkingen in de glycemie zijn kenmerkend voor diabetes mellitus. |
| Hartfalenmedicatie | Geneesmiddelen die worden gebruikt om de symptomen van hartfalen te verlichten en de progressie van de ziekte te vertragen. Dit omvat onder andere betablokkers, ACE-inhibitoren, diuretica en SGLT2-inhibitoren. |
| Hartinfarct | Een acuut coronair syndroom waarbij een bloedvat naar de hartspier plotseling volledig wordt afgesloten, wat leidt tot afsterving van een deel van het hartspierweefsel door zuurstofgebrek. |
| Hartritmestoornissen (Anti-aritmica) | Abnormale hartritmes die het gevolg kunnen zijn van elektrische storingen in het hart. Anti-aritmica zijn medicijnen die worden gebruikt om deze ritmestoornissen te corrigeren of te voorkomen. |
| Hoge bloeddruk (Hypertensie) | Een chronische aandoening waarbij de bloeddruk in de slagaders structureel te hoog is. Dit verhoogt het risico op diverse cardiovasculaire aandoeningen zoals hartinfarcten en beroertes. |
| HMG-coenzyme A | Een enzym dat betrokken is bij de aanmaak van cholesterol in de lever. Statines remmen de werking van dit enzym om de cholesterolproductie te verminderen. |
| Hypertensie | De medische term voor hoge bloeddruk. |
| Insuline | Een hormoon dat wordt geproduceerd door de alvleesklier en een cruciale rol speelt bij de regulatie van de bloedsuikerspiegel. Het faciliteert de opname van glucose uit het bloed door de lichaamscellen. |
| Insulineresistentie | Een aandoening waarbij de lichaamscellen minder gevoelig worden voor de effecten van insuline. Dit leidt tot een verhoogde bloedsuikerspiegel en is een kenmerk van type 2 diabetes. |
| Ischemisch hartlijden | Een verzamelnaam voor aandoeningen van het hart die ontstaan door een onvoldoende bloedtoevoer naar de hartspier, meestal als gevolg van vernauwingen in de kransslagaders (atheromatose). |
| Klontervorming (Thrombusvorming) | Het proces waarbij bloedcellen, voornamelijk bloedplaatjes en fibrine, samenklonteren om een bloedstolsel (trombus) te vormen. Dit kan leiden tot verstopping van bloedvaten. |
| LDL (low density lipoprotein) | Wordt vaak "slechte cholesterol" genoemd. Het transporteert cholesterol naar de vaatwand en kan bijdragen aan de vorming van atheroomplaten, wat een risicofactor is voor hart- en vaatziekten. |
| Metabool syndroom | Een cluster van cardiovasculaire risicofactoren die samen voorkomen, waaronder centrale obesitas, hoge bloeddruk, hoge triglyceriden, lage HDL-cholesterol en prediabetes. Dit syndroom verhoogt significant het risico op hart- en vaatziekten en diabetes type 2. |
| Monoclonale antilichamen | Antistoffen die specifiek gericht zijn tegen één bepaald antigeen. PCSK9-inhibitoren zijn een voorbeeld hiervan en richten zich op het PCSK9-eiwit om de LDL-cholesterolconcentratie te verlagen. |
| Myocardinfarct (Hartinfarct) | Een acuut coronair syndroom waarbij een bloedvat naar de hartspier plotseling volledig wordt afgesloten, wat leidt tot afsterving van een deel van het hartspierweefsel door zuurstofgebrek. |
| Nitraten | Medicijnen die fungeren als NO-donoren en leiden tot de vorming van stikstofmonoxide (NO). Dit veroorzaakt vasodilatatie, waardoor het hart ontlast wordt en de doorbloeding van met name de kransslagaders verbetert. |
| Obstructieve slaapapneu | Een slaapstoornis die wordt gekenmerkt door herhaaldelijke perioden van ademstilstand tijdens de slaap. Dit is een risicofactor voor cardiovasculaire aandoeningen. |
| Oestrogenen | Vrouwelijke geslachtshormonen die mogelijk een beschermende rol spelen tegen cardiovasculaire aandoeningen bij vrouwen. |
| Open Ductus van Botalli (ODB) | Een aangeboren hartafwijking waarbij de verbinding tussen de aorta en de longslagader (ductus arteriosus) na de geboorte niet sluit. Dit kan leiden tot hartfalen en pulmonale hypertensie. |
| Orale antidiabetica | Medicijnen in tabletvorm die worden gebruikt om de bloedsuikerspiegel te verlagen bij patiënten met type 2 diabetes. Ze werken op verschillende manieren, zoals het verbeteren van de insulinegevoeligheid of het verminderen van de glucoseresorptie in de nieren. |
| Overgewicht (Obesitas) | Een aandoening waarbij er sprake is van een ongezond hoge hoeveelheid lichaamsvet. Dit is een belangrijke risicofactor voor diverse cardiovasculaire aandoeningen en diabetes. |
| PCSK9-inhibitoren | Medicijnen, in de vorm van injecties, die het PCSK9-eiwit remmen. Dit leidt tot meer beschikbare LDL-receptoren op de lever, waardoor deze meer LDL uit het bloed opneemt en de LDL-cholesterolconcentratie significant daalt. |
| Plaatjesremmers (Anti-aggregantia) | Geneesmiddelen die de bloedplaatjes (trombocyten) remmen in hun neiging om aan elkaar te kleven. Dit voorkomt de vorming van bloedstolsels en wordt gebruikt bij aandoeningen zoals ischemisch hartlijden. |
| Pulmonaal hypertensie (PHT) | Een verhoogde bloeddruk in de longslagaders. Dit kan leiden tot overbelasting van het rechterhart en diverse symptomen, en is vaak een gevolg van andere hart- of longziekten. |
| Pulmonaalklepstenose | Een vernauwing van de pulmonaalklep, de klep tussen de rechterhartkamer en de longslagader. Dit belemmert de bloedstroom naar de longen en kan leiden tot overbelasting van het rechterhart. |
| RAAS (Renine-angiotensine-aldosteron systeem) | Een hormonaal systeem dat een cruciale rol speelt bij de regulatie van bloeddruk en vochtbalans. Medicijnen zoals ACE-inhibitoren en angiotensine II receptorblokkers grijpen op dit systeem in. |
| Renale doorbloeding | De bloedtoevoer naar de nieren. Een verminderde renale doorbloeding kan leiden tot nierfunctieverlies en is een factor bij het cardiorenaal syndroom. |
| Residuëel kleplijden | Een resterende afwijking van een hartklep na een ingreep of behandeling, wat verdere complicaties kan veroorzaken. |
| Ritmestoornissen | Abnormale of onregelmatige hartritmes. Dit kan variëren van milde hartkloppingen tot potentieel levensbedreigende situaties zoals ventrikelfibrillatie. |
| Risicofactoren | Factoren die de kans op het ontwikkelen van een ziekte verhogen. Bij cardiovasculaire aandoeningen zijn dit onder andere roken, hoge bloeddruk, hoge cholesterol, diabetes, overgewicht en een sedentaire levensstijl. |
| SGLT2-inhibitoren | Medicijnen die de natrium-glucose cotransporter 2 (SGLT2) in de nieren remmen. Dit leidt tot uitscheiding van glucose in de urine, wat gunstig is voor de suikerregeling bij diabetes en ook een positief effect heeft op het hart en de nieren. |
| Sinusritme | Het normale, regelmatige elektrische activiteitspatroon van het hart, dat wordt gegenereerd door de sinusknoop. |
| Smal QRS-complex | Een kenmerk op een elektrocardiogram (ECG) dat duidt op een normale geleiding van de elektrische impuls door de ventrikels. Een verbreed QRS-complex kan wijzen op een geleidingsstoornis. |
| Spierverlies (Cachexie) | Een syndroom van algemeen weefselverlies (spier, vet, bot) dat kan optreden bij ernstige ziekten zoals gevorderd hartfalen. Het kan leiden tot verminderde kracht en functie. |
| Stabiele angor | Pijn op de borst die typisch optreedt bij inspanning en verbetert bij rust. Dit is het gevolg van een chronische vernauwing in de kransslagaders die de bloedtoevoer beperkt bij verhoogde vraag. |
| Statines | Een klasse van cholesterolverlagende medicijnen die de aanmaak van cholesterol in de lever remmen door het HMG-CoA enzym te inhiberen. Ze zijn effectief in het verlagen van LDL-cholesterol en het verminderen van cardiovasculair risico. |
| Stresshormonen | Hormonen zoals adrenaline en noradrenaline die worden vrijgegeven tijdens stressvolle situaties. Ze verhogen de hartslag, bloeddruk en energiereserves om het lichaam voor te bereiden op 'vechten of vluchten'. |
| Suikerziekte (Diabetes Mellitus) | Een stofwisselingsziekte die gekenmerkt wordt door chronisch verhoogde bloedsuikerspiegels (hyperglycemie), als gevolg van een tekort aan insuline of een verminderde insulinegevoeligheid. |
| Supraventriculaire tachycardie (SVT) | Een snelle hartslag die ontstaat boven de ventrikels, in de atria of AV-knoop. Dit kan leiden tot hartkloppingen en duizeligheid. |
| Syncope | Flauwvallen, vaak veroorzaakt door een tijdelijk tekort aan bloedtoevoer naar de hersenen. Dit kan een symptoom zijn van diverse cardiovasculaire aandoeningen. |
| Systolische dysfunctie | Een verminderde pompfunctie van het hart tijdens de samentrekking (systole), waarbij de ventrikels niet krachtig genoeg samentrekken om voldoende bloed uit te pompen. |
| Tachycardie | Een snelle hartslag, meestal gedefinieerd als meer dan 100 slagen per minuut bij volwassenen. |
| Thrombusvorming | Zie Klontervorming. |
| Transthoracale echocardiografie (TTE) | Een echografisch onderzoek van het hart waarbij de geluidsgolven via de borstwand worden uitgezonden. Dit biedt gedetailleerde beelden van de hartstructuren en hun functie. |
| Trombose | De vorming van een bloedstolsel (trombus) in een bloedvat, wat de bloedstroom kan belemmeren of blokkeren. |
| Typische angor | Een klinisch syndroom dat gekenmerkt wordt door een drukkend gevoel op de borst, vaak uitstralend, uitgelokt door inspanning of stress, en verlicht door rust of nitraten. |
| Vaso-dilatatie | Het verwijden van bloedvaten. Dit vermindert de weerstand in de bloedvaten, waardoor de bloeddruk daalt en de doorbloeding verbetert. |
| Ventrikelfibrillatie | Een levensbedreigende ritmestoornis waarbij de hartkamers chaotisch en ineffectief trillen in plaats van krachtig samen te trekken. Dit leidt tot een totale onderbreking van de bloedcirculatie. |
| Vitamine K antagonisten | Medicijnen, zoals acenocoumarol en fenprocoumon, die de werking van vitamine K tegengaan. Vitamine K is nodig voor de activatie van bepaalde stollingsfactoren, dus antagonisten remmen de bloedstolling. |
| Voorkamerfibrillatie (VKF) | Een veelvoorkomende ritmestoornis waarbij de voorkamers van het hart onregelmatig en snel samentrekken. Dit kan leiden tot een onregelmatige hartslag, bloedstolsels en een verhoogd risico op beroertes. |
| Vuldrukken | De druk in de hartkamers tijdens de vullingsfase (diastole). Verhoogde vullingsdrukken kunnen wijzen op hartfalen of andere hartproblemen. |
| Wandspanning | De spanning op de wand van het hart, die toeneemt met de vullingsgraad van de ventrikels. Verhoogde wandspanning is een signaal voor het hart om peptiden (zoals BNP) vrij te geven. |
| Witte jas hypertensie | Een fenomeen waarbij de bloeddruk alleen in de medische omgeving verhoogd is, maar normaal is buiten de praktijk. Dit wordt vaak veroorzaakt door stress of angst voor medische procedures. |
| Zuurstoftekort (Ischemie) | Een toestand waarbij weefsels of organen onvoldoende zuurstof krijgen door een verminderde bloedtoevoer. Dit kan leiden tot schade of functieverlies. |
| Cardiovasculair lijden (CVD) | Aandoeningen die het hart en de bloedvaten aantasten, zoals hoge bloeddruk, vernauwingen van de kransslagaders, hartaandoeningen, herseninfarcten en hersenbloedingen. Dit is wereldwijd de belangrijkste doodsoorzaak. |
| Hypertensie (hoge bloeddruk) | Een aandoening waarbij de bloeddruk in de slagaders chronisch te hoog is. De definitie wordt vaak gehanteerd bij een systolische bloeddruk van > 140 mmHg en/of een diastolische bloeddruk van > 90 mmHg. |
| Hypercholesterolemie (hoog cholesterol) | Een verhoogde concentratie van cholesterol in het bloed, met name het LDL-cholesterol. Lage waarden van LDL-cholesterol worden nagestreefd voor primaire en secundaire preventie van cardiovasculaire ziekten. |
| Diabetes mellitus (suikerziekte) | Een chronische aandoening die wordt gekenmerkt door hyperglycemie (te hoge bloedsuikerspiegel), veroorzaakt door een tekort aan insuline of een verminderde werking ervan. Diabetespatiënten hebben een significant verhoogd cardiovasculair risico. |
| Obesitas (overgewicht/zwaarlijvigheid) | Een abnormale ophoping van vetweefsel in het lichaam, wat een belangrijke risicofactor is voor diverse cardiovasculaire aandoeningen, waaronder hypertensie, diabetes type 2 en dyslipidemie. |
| Sedentaire levensstijl | Een levensstijl die gekenmerkt wordt door weinig tot geen fysieke activiteit of lichaamsbeweging. Dit draagt bij aan verschillende risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals overgewicht en een verhoogde bloeddruk. |
| SCORE2 | Een recente methode voor het inschatten van het globale cardiovasculaire risico. Het houdt rekening met factoren zoals land van herkomst, geslacht, leeftijd, rookgedrag, bloeddruk en cholesterolwaarden. |
| Atheromateuze plaque | Een ophoping van vetten, cholesterol, ontstekingscellen en bindweefsel in de wand van een slagader. Deze plaques kunnen stabiel of kwetsbaar (vulnerabel) zijn en leiden tot vernauwing of scheuring, met potentieel ernstige cardiovasculaire gebeurtenissen tot gevolg. |
| Stabiele plaque | Een atheromateuze plaque die gekenmerkt wordt door een relatief kleine vetkern, bedekt door een dikke bindweefselkap en met weinig ontsteking. Deze plaques veroorzaken doorgaans stabiele angorklachten. |
| Vulnerabele plaque (kwetsbare plaque) | Een atheromateuze plaque met een dikke vetkern, dunne bindweefselkap en veel ontsteking. Deze plaques zijn vatbaar voor scheuring, wat leidt tot bloedplaatjesactivatie, trombosevorming en mogelijk acuut coronair syndroom. |
| Acuut coronair syndroom (ACS) | Een verzamelnaam voor ernstige hartklachten die veroorzaakt worden door een plotselinge vermindering van de bloedtoevoer naar de hartspier, meestal als gevolg van een gescheurde atheromateuze plaque en trombosevorming in een kransslagader. Dit omvat instabiele angina, NSTEMI en STEMI. |
| Angor | Pijn op de borst die optreedt als gevolg van zuurstoftekort van de hartspier, meestal tijdens inspanning (stabiele angor) of in rust (instabiele angor). |
| Instabiele angor | Een acute, levensbedreigende vorm van angina pectoris waarbij de klachten optreden bij steeds geringere inspanning, in rust, langdurig aanhouden, of 's nachts voorkomen. Dit duidt op een dreigende trombosevorming. |
| ECG (elektrocardiogram) | Een diagnostisch onderzoek dat de elektrische activiteit van het hart registreert via elektroden op de huid. Het kan afwijkingen in het hartritme, geleiding en tekenen van ischemie of infarct aantonen. |
| Troponine | Een cardiale biomarker die vrijkomt uit beschadigde hartspiercellen. Een verhoogde concentratie troponine in het bloed, in combinatie met typische klachten, bevestigt de diagnose van een myocardinfarct. |
| Cardiovasculaire revalidatie | Een gestructureerd programma van medische begeleiding, oefentherapie en voorlichting dat bedoeld is om patiënten na een cardiovasculaire gebeurtenis te helpen herstellen, hun conditie te verbeteren en het risico op toekomstige gebeurtenissen te verminderen. |
| Kleplijden | Aandoeningen die de hartkleppen aantasten, zoals vernauwing (stenose) of lekkage (insufficiëntie). Dit kan de normale bloedstroom door het hart belemmeren en leiden tot hartfalen of andere complicaties. |
| Myocarditis | Ontsteking van de hartspier, vaak veroorzaakt door virale infecties. Het kan leiden tot hartfalen, ritmestoornissen en plotselinge dood. |
| Cardiomyopathie | Een ziekte van de hartspier zelf, waarbij de structuur en functie van de hartspier abnormaal zijn. Dit kan leiden tot hartfalen, ritmestoornissen en plotselinge dood. Verschillende vormen zijn hypertrofische cardiomyopathie (HCM), gedilateerde cardiomyopathie (DCM) en restrictieve cardiomyopathie (RCM). |
| Hartfalen | Een pathofysiologische toestand waarbij het hart onvoldoende bloed rondpompt om aan de metabole vraag van de lichaamscellen te voldoen. Het kan zich uiten in kortademigheid, vermoeidheid en vochtophoping. |
| LVEF (linker ventrikel ejectiefractie) | Het percentage bloed dat het linkerventrikel per hartslag uitpompt naar de aorta. Een verminderde LVEF (HF-rEF) wijst op systolisch hartfalen, terwijl een behouden LVEF (HF-pEF) duidt op diastolisch hartfalen. |
| Ventrikeldilatatie | Vergroting van de hartkamers (ventrikels), wat kan leiden tot een verminderde pompfunctie en hartfalen. |
| Myocardhypertrofie | Verdikking van de hartspierwand, vaak als reactie op verhoogde belasting (bv. bij hypertensie of aortastenose). Dit kan leiden tot stijfheid en diastolische disfunctie. |
| Diastolische dysfunctie | Een abnormale ontspanning en vulling van de hartkamers tijdens de diastole, wat de pompfunctie van het hart vermindert. Dit komt vaak voor bij hypertrofische en restrictieve cardiomyopathieën. |
| Arythmie | Een stoornis van het hartritme, waarbij het hart te snel, te langzaam of onregelmatig klopt. Voorbeelden zijn atriumfibrilleren, ventriculaire tachycardie en bradycardie. |
| Cardiopulmonaal syndroom | Een complex van symptomen en tekenen die wijzen op problemen met zowel het hart als de longen, vaak als gevolg van hartfalen met pulmonale congestie. |
| Preventie | Maatregelen die gericht zijn op het voorkomen van ziekten of het verminderen van het risico erop. Bij cardiovasculaire aandoeningen omvat dit leefstijlaanpassingen (gezonde voeding, stoppen met roken, voldoende beweging) en zo nodig medicatie. |
| Risicoscore | Een instrument om de individuele kans op het ontwikkelen van een cardiovasculaire gebeurtenis te bepalen, gebaseerd op verschillende risicofactoren. |
| Vulnerabele plaque | Een atheromateuze plaque met een dikke vetkern en een dunne of afwezige bindweefselkap, gekenmerkt door veel inflammatie. Dit type plaque is kwetsbaar voor scheuren en kan leiden tot acuut coronair syndroom door trombusvorming. |
| Angor (pijn op de borst) | Een drukkend, benauwend gevoel op de borst, vaak uitstralend naar armen, kaak of rug, veroorzaakt door zuurstoftekort in de hartspier. Kan stabiel of instabiel zijn, afhankelijk van de oorzaak en ernst. |
| Stabiele angor (inspanningsangor) | Pijn op de borst die optreedt bij inspanning of stress en verbetert bij rust. Dit wordt veroorzaakt door onvoldoende bloedtoevoer naar de hartspier bij verhoogde vraag, meestal door een stabiele atheromateuze plaque. |
| Elektrocardiogram (ECG) | Een onderzoek dat de elektrische activiteit van het hart registreert via elektroden op de huid. Het ECG kan afwijkingen in het hartritme, geleiding en tekenen van ischemie of infarct detecteren. |
| Revascularisatie | Een behandeling gericht op het herstellen van de bloedtoevoer naar het hart, met name bij vernauwde of geblokkeerde kransslagaders. Methoden omvatten coronarografie met ballondilatatie en stentimplantatie, of bypasschirurgie. |
| Percutane Coronary Intervention (PCI) | Een minimaal invasieve procedure om vernauwde of geblokkeerde kransslagaders te behandelen, meestal door middel van ballondilatatie en stentimplantatie. |
| Ballondilatatie (angioplastiek) | Een procedure waarbij een ballonnetje wordt opgeblazen in een vernauwde slagader om de doorgang te herstellen. |
| Stent | Een klein metalen buisje dat in een vernauwde slagader wordt geplaatst om deze open te houden na ballondilatatie. |
| Drug Eluting Stent (DES) | Een stent die medicatie afgeeft om de genezing van het bloedvatwand te vertragen en de vorming van overmatig littekenweefsel te voorkomen. |
| Mitralisklep | De hartklep die de bloedstroom tussen het linkeratrium en de linkerkamer regelt. |
| Mitraalstenose | Een vernauwing van de mitralisklep, waardoor deze onvoldoende opengaat tijdens de diastole (vulling van het linkerventrikel). Dit bemoeilijkt de bloedstroom van het linkeratrium naar de linkerkamer. |
| Mitraalinsufficiëntie | Een lekkage van de mitralisklep, waardoor bloed tijdens de systole (samentrekking) van het linkerventrikel terugstroomt naar het linkeratrium. |
| Reumatisch hartlijden | Een aandoening van de hartkleppen, met name de mitralisklep, veroorzaakt door een auto-immuunreactie na een infectie met Streptococcus haemolyticus. Dit kan leiden tot verdikking, verstijving en vernauwing van de klepbladen. |
| Echocardiografie | Een beeldvormend onderzoek dat gebruikmaakt van geluidsgolven om de structuur en functie van het hart in beeld te brengen. Het is cruciaal voor de diagnose en opvolging van kleplijden. |
| Percutane Mitrale Valvulotomie (PMV) | Een interventionele procedure om een vernauwde mitralisklep te openen met een ballonkatheter. |
| Aortaklep | De hartklep die de bloedstroom tussen de linkerkamer en de aorta regelt. |
| Aortastenose | Een vernauwing van de aortaklep, waardoor de linkerkamer moeite heeft om bloed in de aorta te pompen. Dit leidt tot een verhoogde drukbelasting van het linkerventrikel. |
| Aortainsufficiëntie | Een lekkage van de aortaklep, waardoor bloed tijdens de diastole van de aorta terugstroomt naar de linkerkamer. Dit veroorzaakt een volumebelasting van het linkerventrikel. |
| Bicuspiede aortaklep | Een aangeboren afwijking waarbij de aortaklep slechts twee klepbladen heeft in plaats van de gebruikelijke drie. Dit kan leiden tot vervroegde degeneratie en kleplijden. |
| Transcatheter Aortic Valve Implantation (TAVI) | Een minimaal invasieve procedure waarbij een kunstmatige aortaklep via een katheter wordt ingebracht bij patiënten die te hoog operatief risico hebben voor traditionele klepvervanging. |
| Atrium Septum Defect (ASD) | Een opening in het tussenschot tussen de linker- en rechtervoorkamer, waardoor bloed van het linkeratrium naar het rechteratrium kan stromen (links-rechtsshunt). |
| Ostium secundum defect (ASD type 2) | Het meest voorkomende type atrium septum defect, gelegen in het midden van het interatriale septum. |
| Ostium primum defect (ASD type 1) | Een ASD gelegen nabij de mitralisklep, vaak geassocieerd met mitralisinsufficiëntie. |
| Sinus venosus defect | Een ASD gelegen in het bovenste deel van het interatriale septum, nabij de inmonding van de vena cava superior. |
| Ventrikel Septum Defect (VSD) | Een opening in het tussenschot tussen de linker- en rechterkamer, waardoor bloed van de linkerkamer naar de rechterkamer kan stromen (links-rechtsshunt). |
| Atrioventriculair Septum Defect (AVSD) | Een complex aangeboren hartafwijking waarbij er een verbinding is tussen de voorkamers en kamers, met een gemeenschappelijke atrioventriculaire klep en vaak ook een ASD en/of VSD. |
| Open Ductus van Botalli (ODB) / Patente Ductus Arteriosus (PDA) | Een abnormale verbinding tussen de aorta en de longslagader die na de geboorte niet gesloten is, waardoor bloed van de aorta naar de longslagader stroomt. |
| Coarctatio aortae | Een vernauwing van de aorta, meestal nabij de oorsprong van de linker subclavia arterie. Dit leidt tot verhoogde bloeddruk in het bovenlichaam en verminderde bloeddruk in het onderlichaam. |
| Hypertrofische Cardiomyopathie (HCM) | Een cardiomyopathie gekenmerkt door verdikking van de hartspier (linkerventrikelhypertrofie) die niet volledig verklaard kan worden door abnormale belasting. Dit kan leiden tot obstructie van de bloedstroom uit het linkerventrikel en diastolische dysfunctie. |
| Dilatatoire Cardiomyopathie (DCM) | Een cardiomyopathie gekenmerkt door verwijding (dilatatie) van het linkerventrikel met verminderde systolische functie. |
| Restrictieve Cardiomyopathie (RCM) | Een cardiomyopathie waarbij de hartspier stijf is, wat abnormale diastolische vulling veroorzaakt. Dit leidt tot verwijding van de voorkamers en stuwing. |
| HF-rEF (Heart Failure with reduced Ejection Fraction) | Hartfalen waarbij de ejectiefractie (het percentage bloed dat het linkerventrikel per contractie uitpompt) significant verlaagd is. |
| HF-pEF (Heart Failure with preserved Ejection Fraction) | Hartfalen waarbij de ejectiefractie behouden is, maar er problemen zijn met de diastolische functie (vulling van het hart). |
| Cardiale amyloidose | Een infiltratieve cardiomyopathie waarbij amyloïdfibrillen zich neerslaan in de hartspier, wat leidt tot verdikking en verstijving van het myocard. |
| Voorkamerfibrillatie (VKF) / Atrial Fibrillation (AF) | Een supraventriculaire tachyaritmie gekenmerkt door een ongecoördineerde elektrische activiteit van de voorkamers, wat resulteert in een onregelmatig en vaak snel hartritme. Het vergroot het risico op trombo-embolische complicaties. |
| Tetralogie van Fallot (TF) | Een complexe aangeboren hartafwijking die bestaat uit vier componenten: een ventrikelseptumdefect, een overrijdende aorta, pulmonalisstenose en rechterventrikelhypertrofie. |
| Transpositie van de Grote Arteries (TGA) | Een aangeboren hartafwijking waarbij de aorta en de longslagader verwisseld zijn, wat resulteert in twee parallelle circulatiewegen in plaats van de normale seriële circulatie. |
| Eisenmenger syndroom | Een ernstige complicatie van links-rechtsshunts bij aangeboren hartafwijkingen, waarbij pulmonale hypertensie leidt tot een omkering van de shuntrichting naar rechts-links, met cyanose tot gevolg. |
| Cardiale resynchronisatietherapie (CRT) | Een behandeling met een speciale pacemaker die de samentrekking van de linker- en rechterkamer synchroniseert om de pompfunctie van het hart te verbeteren bij patiënten met hartfalen en geleidingsstoornissen. |
| Implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD) | Een implanteerbaar apparaat dat levensbedreigende ritmestoornissen (ventrikeltachycardie, ventrikelfibrillatie) detecteert en behandelt met elektrische schokken om een sinusritme te herstellen. |
| Cardiogene shock | Een levensbedreigende toestand die ontstaat door ernstige cardiale disfunctie, waardoor de pompfunctie van het hart sterk vermindert en er onvoldoende zuurstof naar de weefsels wordt getransporteerd. |
| Hartritmestoornissen | Stoornissen in het normale elektrische geleidingssysteem van het hart, resulterend in een abnormaal hartritme, zoals te snel, te langzaam of onregelmatig kloppen. |
| Atriumflutter | Een georganiseerdere hartritmestoornis van de voorkamers dan voorkamerfibrillatie, waarbij de voorkamers met een snelle, regelmatige frequentie (250-350/minuut) worden geactiveerd, wat zich uit in een zaagtandpatroon op het ECG. |
| Supraventriculaire tachyaritmie | Een groep hartritmestoornissen waarbij de elektrische impuls die het hartritme regelt, ontstaat boven de ventrikels (kamers), wat resulteert in een abnormaal snelle hartslag. |
| Ventrikelritmestoornissen | Abnormale hartritmes die hun oorsprong vinden in de kamers (ventrikels) van het hart, wat kan leiden tot gevaarlijke en potentieel levensbedreigende situaties. |
| Paroxysmale VKF | Een vorm van voorkamerfibrillatie die periodiek optreedt en spontaan eindigt, meestal binnen zeven dagen. |
| Persisterende VKF | Een vorm van voorkamerfibrillatie die langer dan zeven dagen aanhoudt en mogelijk interventie vereist om het normale ritme te herstellen. |
| Long-standing persistent AF | Een vorm van voorkamerfibrillatie die langer dan een jaar aanhoudt en waarvoor de behandeling gericht kan zijn op het accepteren van de stoornis en het beperken van complicaties. |
| Permanent AF | Een vorm van voorkamerfibrillatie waarbij besloten wordt de stoornis te accepteren en geen actieve interventies te plegen om het normale ritme te herstellen. |
| Lone VKF | Voorkamerfibrillatie die optreedt bij jongere personen (< 65 jaar) zonder tekenen van structureel hartlijden en zonder duidelijke uitlokkende factor, met een lager risico op trombo-embolische complicaties. |
| F-golfjes | Snelle, grillige elektrische activiteit die kenmerkend is voor voorkamerfibrillatie, ter vervanging van de normale P-golven op het ECG. |
| Re-entry circuits | Elektrische paden in het hart waar de elektrische impuls zich herhaaldelijk voortplant, wat een belangrijke oorzaak is van verschillende hartritmestoornissen, waaronder VKF. |
| Thrombo-embolisch risico | Het verhoogde risico op het ontstaan van bloedstolsels (trombi) die kunnen losraken en zich verplaatsen (emboliseren) naar andere delen van het lichaam, zoals de hersenen (CVA) of de periferie. |
| Cerebraal accident (CVA) | Een beroerte, veroorzaakt door een onderbreking van de bloedtoevoer naar de hersenen, vaak een ernstige complicatie van hartritmestoornissen zoals VKF. |
| Transiënte ischemische aanval (TIA) | Een "mini-beroerte" met tijdelijke neurologische symptomen, veroorzaakt door een kortstondige onderbreking van de bloedtoevoer naar de hersenen, vaak een waarschuwingsteken voor een CVA. |
| Tempo controle | Een strategie bij de behandeling van hartritmestoornissen waarbij het hartritme wordt geaccepteerd zoals het is, maar de hartslag wordt gemedieerd om symptomen te verminderen en complicaties te voorkomen. |
| Ritme controle | Een behandelstrategie bij hartritmestoornissen die gericht is op het herstellen en behouden van een normaal sinusritme, vaak met behulp van medicatie of elektrische cardioversie. |
| NOAC (nieuwe orale anticoagulantia) | Een klasse van moderne bloedverdunners die worden gebruikt om het risico op trombo-embolische complicaties bij patiënten met VKF te verminderen, met een gunstiger veiligheidsprofiel dan traditionele anticoagulantia. |
| OAC (orale anticoagulantia) | Traditionele bloedverdunners, zoals warfarine, die worden gebruikt voor de preventie van trombo-embolische complicaties, met name bij patiënten met een slechte nierfunctie of kunstkleppen. |
| Calciumantagonisten | Medicijnen die de instroom van calcium in de hartspiercellen remmen, gebruikt om de hartslag te vertragen en de bloeddruk te verlagen. |
| Digoxine | Een medicijn dat de contractiekracht van het hart versterkt en de hartslag kan vertragen, gebruikt bij de behandeling van hartfalen en bepaalde ritmestoornissen. |
| Ablatie | Een medische procedure waarbij gericht weefsel in het hart wordt vernietigd, meestal met behulp van radiofrequentie-energie, om abnormale elektrische paden te blokkeren en hartritmestoornissen te corrigeren. |
| Radiofrequente ablatie | Een procedure waarbij specifieke delen van het hartweefsel worden verhit en vernietigd met behulp van radiofrequentie-energie, om de elektrische geleiding te corrigeren en hartritmestoornissen te behandelen. |
| Pulmonaalvenenisolatie | Een specifieke vorm van ablatie die gericht is op het isoleren van de pulmonaalvenen van het linker atrium, omdat deze vaak de bron zijn van de elektrische triggers voor voorkamerfibrillatie. |
| Elektrische cardioversie | Een procedure waarbij een gecontroleerde elektrische schok wordt toegediend aan het hart om een abnormaal hartritme te corrigeren en een normaal sinusritme te herstellen. |