Cover
Comença ara de franc Soceco studenten.pptx
Summary
# Geschiedenis van het collectief arbeidsrecht
Dit document geeft een historisch overzicht van het collectief arbeidsrecht in België, met aandacht voor de evolutie van vakbonden, actiemiddelen en overlegorganen.
## 1. Geschiedenis van het collectief arbeidsrecht
### 1.1 De ambachten en het Ancien Régime
* **Organisatie in ambachten:** In het Ancien Régime organiseerden ambachten zich om de markt af te schermen, kwaliteitsbewaking te garanderen en een hiërarchische structuur te handhaven.
* **Voordelen van ambachten:** Deze organisaties boden beschermde arbeid, onderlinge bijstand en de mogelijkheid om op te klimmen in rang (van gezel naar meester).
* **Nadelen van ambachten:** Ze functioneerden als organisaties van ondernemers en belemmerden innovatie. Er bestonden wel gezellenverenigingen, maar deze hadden niet dezelfde status.
### 1.2 Hervormingen en de Franse Revolutie
* De Franse Revolutie bracht significante veranderingen met zich mee:
* **Decreet d'Allarde (1791):** Schafte de bestaande ambachten af.
* **Wet Le Chapelier en Napoleon:** Voerden het coalitieverbod in, wat voornamelijk gericht was tegen arbeidersorganisaties.
### 1.3 Periode 1810-1867: Vrijheid van vereniging ontzegd
* Ondanks de wetgeving, gold in de praktijk een vrijheid van vereniging die voor arbeiders niet echt van toepassing was. Dit werd versterkt door factoren als ongeletterdheid, lange werkdagen en het cijnskiesrecht.
* **Gevolg:** Geen vakbonden, wel bijstandskassen, wat leidde tot scherpere sociale conflicten.
### 1.4 Periode 1867-1914: Opkomst van vakbonden
* **1867:** Afschaffing van het coalitieverbod, hoewel pikketen nog steeds verboden waren.
* **Wet van 1892:** Stelde staking gelijk aan zelfontslag.
* **Groei van vakbonden:** Ondanks de wettelijke beperkingen groeiden de vakbonden, met name de Belgische Werkliedenpartij (BWP). De strijd voor stemrecht was een belangrijke drijfveer.
* **Organisatie van vakbonden:** Oorspronkelijk autonoom, later gestructureerd rond socialistische (ABVV), katholieke (ACV) en liberale (ACLVB) zuilen. Er is een recente tendens naar fusies van centrales.
* **Rechtspersoonlijkheid:** Vakbonden hadden aanvankelijk geen rechtspersoonlijkheid. De VZW-wet van 1921 bood wel beperkte functionele rechtspersoonlijkheid. Vrijheid van vereniging werd pas echt erkend sinds 1921.
### 1.5 Na WO II: Integratie en evolutie
* Na de Tweede Wereldoorlog werden vakbonden geïntegreerd in het sociale systeem, met ups en downs, zoals het Europees Sociaal Handvest en de anti-stakerswetten.
* **1963:** Staking is niet langer gelijk aan zelfontslag.
* **1967 & 1981:** Wilde stakingen werden toegelaten.
* **Nieuwe actiemiddelen:** Werkgevers ontwikkelden eenzijdige verzoekschriften, terwijl vakbonden bedrijfsbezetting en -blokkade als actiemiddelen introduceerden.
* **Toekomstperspectieven:** De discussie over minimale dienstverlening en de verdere inperking van collectieve actiemiddelen blijft actueel. Het cassatiearrest van 2020 bevestigde dat het stakingsrecht niet absoluut is.
### 1.6 Collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's)
* **1906:** De eerste CAO werd afgesloten.
* **Evolutie:** Aanvankelijk moreel bindend, na WO II ook juridisch bindend en algemeen verbindend verklaard.
### 1.7 Instellingen van collectief overleg
* **Paritaire comités & Nijverheids- en arbeidscomités (na 1886):** Functies: informeren, adviseren, bemiddelen. Weinig succesvol initieel.
* **Paritaire studiecomités (interbellum):** Later officieel erkend.
* **Nationale Arbeidsraad (NAR):** Centraal interprofessioneel overleg na WO II, vanaf 1976 onder druk.
* **Recente ontwikkelingen:** Wisselende successen van interprofessionele akkoorden, met periodes van vlot verloop en periodes van problemen, onder meer door de profilering van specifieke vakbonden en politieke partijen. De regering speelt een steeds actievere rol.
### 1.8 Vakbondsafvaardiging en ondernemingsraad
* Sporadisch aanwezig voor WO II.
* **Na WO II:** Akkoord over overlegorganen, met een strijd tussen het socialistische (Marx) en katholieke (Thomas van Aquino) model.
* **Oplossing:** Vakbondsafvaardiging voor strijdsyndicalisme en ondernemingsraad voor samenwerkingsmodellen, aangevuld met een comité voor de grote ondernemingen. Dit systeem kent gelijkenissen met het Duitse "Mitbestimmung".
### 1.9 De juridische positie van vakbonden
* Vakbonden werden niet gezien als opvolgers van de ambachten, maar stonden eerder onder invloed van ondernemers.
* Dit leidde tot de oprichting van patroonsorganisaties zoals het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), UNIZO, VOKA en AKT.
### 1.10 De arbeider en het recht
* De arbeidsomstandigheden en -rechten van werknemers evolueerden langzaam.
* **19de eeuw:** Nadruk op het onderscheid tussen de sociale status van de aannemer en de arbeider. Het arbeidscontract werd beperkt behandeld, mede door de aanwezigheid van het werkboekje.
* **Werkboekje:** Diende als controle-instrument en onderpand, maar bevatte ook negatieve elementen.
* **Rol van de overheid:** Vanaf 1840 werd het werkboekje ook als boycot- en drukmiddel ingezet.
* **Einde 19de eeuw:** Pogingen tot een Wetboek van de arbeid mislukten, maar er kwamen wel aparte wetten die de ondergeschiktheid en de sociale hiërarchie bestendigden.
* **Na WO II:** Het probleem van de sociale hiërarchie werd weliswaar erkend, maar pas in 1978 met de gelijkschakeling van arbeiders en bedienden (bv. opzegtermijnen en carensdagen), hoewel met veel uitzonderingen.
### 1.11 Loon en arbeidsduur
* **Loon:**
* **Wet van 1886:** Verbood het trucksysteem en reglementerde inhoudingen en meting van werk, maar deed weinig aan de lage lonen.
* **Na WO I:** Indexkoppeling werd ingevoerd, maar dit leidde tot problemen met schommelingen en manipulaties.
* **Na WO II:** Prijsblokkeringen, gevolgd door een minimumloon en stijgende lonen.
* **Vanaf 1976:** Loonmatiging en indexsprongen als reactie op stijgende lonen sneller dan productiviteit. De loonnorm werd een instrument van een "race to the bottom".
* **Recent:** De inflatie vanaf 2022 zorgde opnieuw voor discussie over de indexkoppeling.
* **Arbeidsduur:**
* **Ancien Régime:** Veel rustdagen.
* **19de eeuw:** Strijd voor zondagsrust.
* **1905:** Verplichte zondagsrust.
* **1909:** 9 uur per dag in de mijnen.
* **1921:** 8 uur per dag, 48 uur per week.
* **1936:** 8 uur/dag en betaald verlof.
* **1946:** Betaalde feestdagen.
* **1964:** 45 uur/week.
* **Nu:** 39 uur/week, met toenemende flexibilisering (bv. Arbeidsdeal 2022) en uitdagingen door digitalisering (platformwerk, telewerk).
### 1.12 Arbeidsbeschermingsrecht (vrouwen en kinderen)
* **Midden 19de eeuw:** Eerste oproepen tot bescherming, vooral gebaseerd op morele argumenten.
* **KB 1884:** Beperkte regels, enkel voor mijnen.
* **Wet 1889:** Pas een algemene wet, nog steeds beperkt.
* **Doorbraak 1910-1914:** Invoering werkrechtersraden, verbod op nacht- en mijnarbeid, leerplicht.
* **WO I & II:** Beperkte impact.
* **Latere wetgeving:** Update van bestaande regels, met de nadruk op gelijk loon (bv. vrouwenstaking Herstal 1966) en de strijd tegen discriminatie (Genderwet, quotawet).
### 1.13 Arbeidsomstandigheden
* **Arbeidsreglement:** Van een instrument voor werkgevers (1896) geëvolueerd naar een instrument van arbeidsbescherming (1948).
* **Arbeidsveiligheid:**
* **Mijnen:** Wetten van 1803, 1888, 1899.
* **Algemeen:** ARAB (1946-1947), Veiligheidswet (1996), Codex welzijn op het werk (2017).
* **Sociaal Strafwetboek (2010):** Coördinatie van straffen voor alle inbreuken op het arbeidsrecht.
* **Psycho-sociale risico's:** Evolutie van materiële werkomstandigheden naar welzijn op het werk (Wet 2014).
### 1.14 Werkrechtersraden en Arbeidsrechtbanken
* **Napoleontische werkrechtersraad (vanaf 1806):** Gevestigd in Frankrijk, met een procedure nadelig voor arbeiders.
* **Paritaire werkrechtersraad (1859):** Meer arbeidersinspraak, maar nog steeds manipulatief mogelijk.
* **Wijzigingen na 1889:** Meer arbeidersstemrecht, pariteit in samenstelling en werking.
* **1967:** Eenheidsrechtbanken (arbeidsrechtbanken) met bevoegdheid voor het gehele sociaal recht.
* **Latere voorstellen:** Pogingen tot eenheidsrechtbanken met een centraal loket, maar telkens mislukt door verzet magistratuur. Vanaf 2014 grotere gerechtelijke arrondissementen.
Dit overzicht van het collectief arbeidsrecht schetst de lange en vaak moeizame weg naar de huidige rechtsstaat, gekenmerkt door de geleidelijke erkenning van werknemersrechten en de ontwikkeling van overlegstructuren.
---
# Historische evolutie van het sociaal zekerheidsrecht
Hier is een gedetailleerd en uitgebreid samenvatting van de historische evolutie van het sociaal zekerheidsrecht, gebaseerd op de verstrekte documentatie, met strikte naleving van alle opmaakregels.
## 2. Historische evolutie van het sociaal zekerheidsrecht
Dit thema beschrijft de oorsprong en ontwikkeling van het sociaal zekerheidsrecht, vanaf de Romeinse tijd tot de moderne besluitwet van 1944 en de uitdagingen van de hedendaagse financiering en regionalisering.
### 2.1 De Romeinse annona en de middeleeuwse armenzorg
De Romeinse *annona*, een ordemaatregel vanaf de 2e eeuw v.Chr. gericht op de controle van de graanmarkt en gratis graanbedeling, kan beschouwd worden als een vroege vorm van sociale voorziening. Deze verdween met het Romeinse Rijk. In het Ancien Régime was broodpolitiek een ordemaatregel, waarbij de overheid ingreep in prijzen en gewichten. Zieken- en armenzorg waren voornamelijk de taak van de kerk en steden, met een focus op de 'schamele armen' en een soort 'activeringsbeleid'. Armenzorg was zowel een taak van de overheid als een eigen plicht, met soms speciale belastingen voor lokale armenzorg.
### 2.2 Van ambachtelijke solidariteit naar de Franse Revolutie
Ambachtelijke solidariteit, met name via bijstandskassen vanaf de 16e eeuw, bood enige bescherming. Dit was echter geen universeel systeem en sterk variabel per ambacht. De Franse Revolutie schafte het oude systeem af zonder direct alternatief, wat leidde tot kunstmatig hoge prijzen. De solidariteit binnen ambachten verschilde sterk.
### 2.3 De 19e eeuw: gesubsidieerde vrijheid en de eerste stappen
Gedurende de eerste helft van de 19e eeuw was er enkel lokale armensteun en private liefdadigheid, naast mutualiteiten met beperkte middelen en fabriekskassen die dienden als controle-instrument voor de werkgever. Het werkboekje was een instrument van de overheid om arbeiders te controleren.
Vanaf 1850 begon de periode van 'gesubsidieerde vrijheid', met als doel sociale controle en moralisering van arbeiders. De erkenning van mutualiteiten in 1851 faalde aanvankelijk. Tegen het einde van de 19e eeuw nam het aantal mutualiteiten toe door een betere economische situatie van sommige arbeiders en soepelere wetgeving in 1894, met financiële steun van de overheid. Deze steun was echter vooral gericht tegen socialisten, en een verplichte verzekering kwam er niet door ruzie tussen mutualiteiten en verzet van private verzekeringsmaatschappijen.
### 2.4 De doorbraak: de Besluitwet van 1944
De doorbraak in de sociale zekerheid kwam met de Besluitwet van 28 december 1944, tot stand gekomen onder impuls van Achiel Van Acker. Hoewel de basis van de hedendaagse sociale zekerheid werd gelegd, mag de voorgeschiedenis niet genegeerd worden. Deze besluitwet was vaak nog voorlopig, niet alle sectoren van de sociale zekerheid omvattend en gold niet voor iedereen. De context van WO II, Duitse eenheidsorganisaties, plannen van de regering in Londen (ontzuiling) en clandestiene groepen in België maakten deze wet mogelijk.
De financiering was aanvankelijk voornamelijk afkomstig van de overheid, met uitbetalingen door:
* **Arbeidsongevallen:** Private verzekeraars
* **Ziekteverzekering:** Mutualiteiten
* **Gezinsbijslag:** Werkgevers
* **Pensioenen:** Overheid
* **Werkloosheid:** Vakbonden
De Besluitwet van 1944 kwam er snel, deels om communisten, bedienden, dokters, conservatieve patroons en christelijke mutualiteiten tegemoet te komen, maar wel via een besluitwet en na buitenparlementair overleg.
> **Tip:** De context van WO II en de drang naar ontzuiling waren cruciale factoren voor de totstandkoming van de Besluitwet van 1944.
### 2.5 Naoorlogse sociale zekerheid: uitdagingen en evoluties
Na de oorlog kende de sociale zekerheid verschillende uitdagingen en evoluties:
#### 2.5.1 Financieringsproblemen
Er was een constante nood aan overheidsbijdragen, meer inspanningen van werkgevers en rijkere werknemers. De strijd tegen sociale fraude en verstrenging van toekenningsvoorwaarden werden belangrijk. Recentelijk is er sprake van 'welvaartschauvinisme' en een mogelijke terugkeer naar de focus op de 'schamele armen'.
De financieringsproblemen werden verergerd door:
1. **Ondermijning door de overheid:** Minder lasten bij bijvoorbeeld dienstencheques en flexijobs leidden tot minder inkomsten voor de sociale zekerheid en geen reserves voor slechte tijden.
2. **Verschuiving van arbeid naar vermogen:** De opkomst van vennootschappen van zelfstandigen en de elite.
#### 2.5.2 Regionalisering en diversificatie
Sinds 2001 is er de Vlaamse Sociale Bescherming, hoewel deze met geldgebrek kampt. De toegenomen regionalisering heeft geleid tot veranderingen, zoals de hervorming van de kinderbijslag naar het 'groeipakket', dat weliswaar bedoeld was om te indexeren, maar initieel als 'snoeipakket' werd ervaren.
#### 2.5.3 Andere evoluties
* Omvorming van private organisaties tot uitkeringsinstellingen.
* Transitie van een systeem gericht op overleven naar een systeem voor een waardig leven.
* Uitbreiding van de bescherming tot personen zonder directe band met arbeid, hoewel de problematiek van zelfstandigen en de materie van uitkeringen (aanvullingen) complex blijft. Na 1975 was er een breuk waarbij vooruitgang niet meer gegarandeerd was.
* Globaal beheer van de sociale zekerheid.
* Parafiscalisering.
* Strijd voor gelijke behandeling van vrouwen.
* Voortdurende nood aan hervorming.
### 2.6 Arbeidsongevallen en beroepsziekten
Aanvankelijk werden arbeidsongevallen beschouwd als 'pech'. Pas vanaf de tweede helft van de 19e eeuw, met de droit commun en rechtspraak, begon de erkenning van de aansprakelijkheid van werkgevers. De wet van 1903 introduceerde een verzekeringsprincipe voor arbeidsongevallen, hoewel de bedragen laag waren en de verzekering niet verplicht. Beroepsziekten kregen pas in 1927 een wet.
### 2.7 Ziekte- en invaliditeitsverzekering
Pas in 1944 werd de ziekte- en invaliditeitsverzekering verplicht, maar dit ging gepaard met aanzienlijke problemen, waaronder geldtekort en verdeeldheid tussen mutualiteiten over het solidariteitsbeginsel en de responsabilisering. De weerstand van artsen tegen de mutualiteiten leidde tot stakingen. Het probleem van overaanbod in ziekenhuizen en de farmaceutische sector bleef ook bestaan. De vergrijzing is primair een probleem voor pensioenen, niet zozeer voor de ziekteverzekering. Alternatieve financiering via belastingen blijft een struikelblok, mede door de weerstand van de medische sector.
### 2.8 Werkloosheidsverzekering
Aanvankelijk was er geen steun van de centrale overheid, maar wel van vakbonden en gemeenten. Na WO I kreeg de centrale overheid steun, wat de macht van vakbonden versterkte. Werkloosheidsuitkeringen waren aanvankelijk gediscrimineerd, onder andere op basis van geslacht, maar dit verdween grotendeels na 1971. Vanaf 2011 werden de uitkeringen verder verstrengd, met een grotere degressiviteit vanaf 2019 en vanaf 2025 een beperking in de tijd, waarna men op het leefloon aangewezen is. De hervormingen lijken vooral gericht tegen de vakbonden.
### 2.9 Pensioenen
Aanvankelijk moest men zelf sparen voor pensioenen. De wet van 1924 voor verplichte pensioenverzekering voor arbeiders en in 1925 voor bedienden kende gebrekkige solidariteit en botste op de crisis. Na WO II werd een combinatie van kapitalisatie en rentelast geïntroduceerd, wat leidde tot discussies. De pensioenwet van 1953 koos voor de rentelast, maar de pensioenen waren te laag en de berekening chaotisch. In 1967 werden deze problemen opgelost, maar andere, zoals welvaartsvastheid en het verschil tussen mannen- en vrouwenpensioenen, bleven bestaan. De vergrijzing en een te lage activiteitsgraad blijven grote uitdagingen, met oplossingen als het Zilverfonds en privépensioenen. Langer werken wordt steeds belangrijker, hoewel de officiële leeftijd nog steeds een discussiepunt is en er veel uitzonderingen bestaan. De wettelijke pensioenleeftijd blijft 67 jaar, met mogelijkheden tot vervroegd pensioen na 42 jaar werk.
### 2.10 Gezinsbijslag
Na WO I werd gezinsbijslag ingevoerd om looneisen af te remmen en paternalisme te bevorderen. Dit leidde tot een concurrentieprobleem, waarna in 1921 compensatiekassen werden opgericht en in 1930 de gezinsbijslag algemeen verplicht werd. In 1942 introduceerden de nazi's kraamgeld, wat behouden bleef. Vanaf 2014 vond de regionalisering plaats, met de invoering van het 'groeipakket'. De uitdaging ligt in de financiering via belastingen, aangezien de band met arbeid is afgenomen.
### 2.11 Zelfstandigen en hun sociale zekerheid
De sociale zekerheid van zelfstandigen blijft een groot probleem, met een geringe bijdragebereidheid. Vanaf 2014 werd gelijkheid nagestreefd, maar het financieringsprobleem blijft acuut.
### 2.12 Ambtenaren versus private sector
Er bestaat een duidelijk verschil tussen de sociale zekerheid van ambtenaren en die van werknemers in de private sector. Ambtenaren hebben vaak een gunstiger statuut met vaste benoeming en hogere pensioenen, wat voortkomt uit de noodzaak om bekwaam personeel aan te trekken en te beschermen. Na WO II nam het aantal ambtenaren sterk toe, wat leidde tot politisering en kritiek. Momenteel is er een tendens tot afbouw van de voordelen voor ambtenaren en een streven naar convergentie, maar de voordelen van het privé-statuut verdwijnen niet volledig. Het ontbreken van goede historische studies over het ambtenarenstatuut is opmerkelijk.
### 2.13 Het Sociaal Strafwetboek
Het sociaal strafwetboek, geïntroduceerd in 2010, breidt de strafrechtelijke aansprakelijkheid uit van enkel arbeidsveiligheid naar alle inbreuken op het arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht, met een coherent schema van straffen.
### 2.14 De verschuiving naar psycho-sociale risico's
Er is een verschuiving merkbaar van materiële werkomstandigheden naar welzijn op het werk, deels door de toename van bedienden. De wet van 2014 en de Codex over het welzijn op het werk reflecteren deze evolutie.
### 2.15 Werkrechtersraden en arbeidsrechtbanken
Oorspronkelijk waren werkrechtersraden bedoeld als instrument van werkgevers, maar ze evolueerden naar paritaire raden en later naar eenheidsrechtbanken. De Napoleontische werkrechtersraad vanaf 1806 had taken rond verzoening en kleine geschillen, maar was nadelig voor arbeiders. De paritaire werkrechtersraad in 1859 was ook vatbaar voor manipulatie. Na wijzigingen in 1889 werden de raden meer toegankelijk voor arbeiders en werd pariteit in samenstelling en werking nagestreefd. Vanaf 1967 werden ze versterkt tot arbeidsrechtbanken die bevoegd zijn voor het gehele sociaal recht. Verschillende voorstellen voor een eenheidsrechtbank zijn echter mislukt, wat leidde tot grotere gerechtelijke arrondissementen.
### 2.16 Uitdagingen voor de toekomst
* **Minimale dienstverlening:** Overwegingen rond minimale dienstverlening in sectoren als het openbaar vervoer en de gevangeniswezen.
* **Beperking van collectieve actiemiddelen:** De blijvende vraag naar een verdere inperking van collectieve actiemiddelen.
* **Absoluut stakingsrecht:** De bevestiging dat het stakingsrecht niet absoluut is, is evident.
* **Niet-representatieve vakbonden:** De positie en rol van vakbonden, ook die met minder representativiteit.
De historische evolutie van het sociaal zekerheidsrecht is een complex en voortdurend veranderend landschap, beïnvloed door economische, sociale en politieke factoren. De uitdagingen van vandaag, zoals financiering, regionalisering en de impact van globalisering, blijven de toekomst van het systeem vormgeven.
---
# De geschiedenis van het vennootschapsrecht en economisch recht
Dit onderwerp traceert de historische ontwikkeling van het vennootschapsrecht en het economisch recht, met een focus op de Belgische context, van antieke vormen tot moderne hervormingen.
## 3. De geschiedenis van het vennootschapsrecht en economisch recht
Het economisch recht omvat een breed scala aan rechtsgebieden die de economische activiteit reguleren. De geschiedenis ervan is complex en deels verweven met andere rechtsdomeinen, waaronder het vennootschapsrecht, het sociaal recht en het fiscaal recht.
### 3.1 Historische evolutie van het vennootschapsrecht
De geschiedenis van het vennootschapsrecht kent een lange evolutie, die teruggaat tot de Romeinse tijd.
#### 3.1.1 Romeinse tijd
* **Societas**: Dit was de Romeinse rechtsfiguur die het meest overeenkwam met de huidige maatschap. De *societas omnium bonorum* was gericht op de samenwerking en het delen van winst, maar had geen rechtspersoonlijkheid ten opzichte van derden. De *societas leonina*, waarbij één vennoot van alle winst was uitgesloten, was verboden.
#### 3.1.2 Middeleeuwen en Moderne Tijden
* **Ontwikkelingen vanuit de praktijk**: In de Middeleeuwen en de Moderne Tijden ontstonden vennootschapsvormen vanuit de commerciële praktijk, eerder dan vanuit juridische codificatie.
* **Commenditaire vennootschap**: Deze vorm kende zijn oorsprong in de mediterrane handel (*commenda*) en verspreidde zich mede door het omzeilen van het renteverbod. Er waren twee soorten vennoten: de *gecommanditeerden* (met arbeid en onbeperkte aansprakelijkheid) en de *commanditairen* (met vermogen en beperkte aansprakelijkheid). Deze vennootschap had een onvolkomen rechtspersoonlijkheid. De Franse wet van 1673 vereiste dat deze vennootschappen openbaar waren, maar stille commanditaire vennoten bleven bestaan.
* **Vennootschap onder firma (VOF)**: Deze ontstond later dan de commanditaire vennootschap en onderscheidde zich door haar openbare karakter. Alle vennoten waren betrokken bij het bestuur.
* **Aandelenvennootschap**: Deze vorm ontstond reeds in de 12e eeuw en brak door tijdens de kolonisatie, waarbij het publiek werd betrokken via de aankoop van aandelen. De overheid verleende rechtspersoonlijkheid en privileges. De vroege aandelenvennootschappen verschilden echter van de huidige, met overheidscontrole en geen inspraak voor de aandeelhouders. De VOC en de heren XVII waren een belangrijk voorbeeld.
#### 3.1.3 Franse Revolutie en Napoleon
* **Franse Revolutie**: De Franse Revolutie schafte de overheidscontrole op aandelenvennootschappen af, maar dit leidde tot beursschandalen.
* **Napoleon**: Het Burgerlijk Wetboek van 1804 was weinig vernieuwend op het vlak van vennootschapsrecht. Het Wetboek van Koophandel van 1807 nam de bestaande vormen over: de stille vennootschap (*société par participation*), de NV, de VOF en de commanditaire vennootschap. De NV kende echter nog steeds te veel overheidscontrole.
#### 3.1.4 Hervormingen na 1807
* **Hervorming van 1873**: Deze hervorming, geïnspireerd door de praktijk en buitenlandse wetgeving, hervormde de NV met nadruk op *liberté* (geen overheidscontrole), *publicité* (ter bescherming van aandeelhouders) en *responsabilité* (van oprichters en bestuurders). De commanditaire vennootschap werd grotendeels gelijkgesteld met de NV, en de coöperatieve vennootschap werd geïntroduceerd als een soepele vorm.
* **Uitbreiding na 1873 tot 1945**: Het vennootschapsrecht breidde verder uit met de mogelijkheid voor burgerlijke vennootschappen om handelsvennootschappen te worden, de invoering van de PVBA (later BVBA) naar buitenlands voorbeeld, en de toenemende chaos die coördinatie noodzakelijk maakte.
* **Periode 1945-1970**: In deze periode werd het contractuele aspect van vennootschappen verminderd, met nadruk op de circulatie van waardepapieren en meer controle op openbare overnamebedrijven (o.b.).
* **Periode 1970-jaren 90**: Europa kreeg een grotere invloed door de omzetting van Europese richtlijnen, wat leidde tot meer rechtszekerheid en een poging tot harmonisering. Nieuwe vennootschapsvormen zoals de BVBA werden geïntroduceerd, en het tijdelijke karakter van vennootschappen werd afgeschaft.
* **Generalecrisis en Wetboek van Vennootschappen (1999)**: De generale crisis leidde tot meer aandacht voor beursgenoteerde vennootschappen en de bescherming van minderheidsaandeelhouders. Het Wetboek van Vennootschappen van 1999 coördineerde bestaande wetgeving.
* **Hervorming 2010-heden**: Recente hervormingen, zoals de invoering van de S-BVBA en de hervorming van het vennootschapsrecht onder minister Geens, beoogden modernisering, vereenvoudiging en concurrentievermogen.
#### 3.1.5 Het nieuwe vennootschapsrecht (vanaf 2019)
De hervorming bracht significante veranderingen met zich mee:
* **Nieuw vennootschapsbegrip**: Een vennootschap wordt gedefinieerd door een rechtshandeling, een vermogen, de uitoefening van activiteiten en het nastreven van een vermogensvoordeel voor de vennoten.
* **Reductie van vennootschapsvormen**: De belangrijkste vormen die overblijven zijn de maatschap (zonder rechtspersoonlijkheid), de NV, BV, Coöperatieve Vennootschap (met beperkte aansprakelijkheid) en de VOF (met onbeperkte aansprakelijkheid). De commanditaire vennootschap blijft een mengvorm.
* **Flexibiliteit**: De BV en NV bieden grotere flexibiliteit, met een wegvallen van het kapitaalvereiste bij de BV en de mogelijkheid tot meervoudig stemrecht, onder bepaalde voorwaarden.
* **Focus op de BV**: De BV wordt de normvennootschap, terwijl de NV eerder bedoeld is voor beursgenoteerde ondernemingen.
* **Verdere hervormingen**: Er zijn geplande hervormingen met betrekking tot het meervoudig stemrecht, de coöperatieve vennootschap en het ondernemingsbegrip.
#### 3.1.6 Verenigingen en vzw's
* **Oudheid en Middeleeuwen**: Vroege vormen van verenigingen bestonden reeds bij de Romeinen (*collegia*), maar waren onderhevig aan wantrouwen van de overheid. In de Middeleeuwen ontwikkelden kloosters met hun vermogensverwervingen een vorm van "dode hand".
* **Franse Revolutie en Napoleon**: De Franse Revolutie leidde tot de confiscatie van kerkelijke goederen. Napoleon verbood kloosters rechtspersoonlijkheid, maar dit werd omzeild via liefdadigheidswetgeving.
* **19e en 20e eeuw**: Na mislukte pogingen tot wetgeving, werd in 1921 de VZW-wet aangenomen, aanvankelijk bedoeld voor vakbonden.
* **Hervorming Geens (2018-2019)**: De hervorming bracht verenigingen dichter bij vennootschappen, met de focus op het al dan niet uitkeren van winst als onderscheidend criterium.
#### 3.1.7 Faillissement
* **Romeinse tijd**: Een voorloper van faillissement bestond, maar had geen directe invloed op het latere recht.
* **Middeleeuwen**: Italiaanse handelssteden ontwikkelden statuten met regels voor faillissement, inclusief gelijkheid van schuldeisers en de mogelijkheid van een concordaat. Er was een sterke morele en strafrechtelijke component.
* **Moderne Tijden**: Het Franse faillissementsrecht van 1807 was te streng en te veel gebaseerd op de macht van de overheid, wat economische activiteit remde.
* **Wet van 1851**: Deze wet beoogde een versoepeling van het faillissementsrecht, met minder strafrecht en bureaucratie en meer rechtszekerheid.
* **Hervormingen na 1851**: Er waren diverse beperkte wijzigingen, maar de wet van 1851 bleef lang van kracht.
* **Wet van 1997**: Deze wet trad de overheid terug, beschermde de rechten van betrokkenen beter, beperkte het strafrecht en bevorderde gerechtelijke akkoorden.
* **Nieuw insolventierecht (2017)**: Geïntegreerd in het Wetboek Economisch Recht, beoogt dit de digitalisering, de kwijtschelding van schulden en de stimulering van reorganisaties.
### 3.2 De geschiedenis van het economisch recht
Het economisch recht omvat een breed scala aan rechtsgebieden, waaronder het handelsrecht, bankrecht, beursrecht, mededingingsrecht en consumentenrecht.
#### 3.2.1 Geschiedenis van het handelsrecht
* **Vroege Middeleeuwen tot Moderne Tijden**: De handel, aanvankelijk beperkt, groeide vanaf de 11e eeuw. Het recht van de handel (ius mercatorum of Lex Mercatoria) ontwikkelde zich op jaarmarkten en via zeerecht. Kenmerkend waren het belang van het gesproken woord, snelheid en billijkheid, en de professionaliteit van de handelaar.
* **Modernisering en Nationalisering**: Vanaf de Moderne Tijden werd het handelsrecht meer "verwetenschappelijkt" en genationaliseerd via wetgeving, met de Franse Revolutie en de latere codificaties als belangrijke mijlpalen.
* **Wetboek van Koophandel (1807)**: Dit wetboek, dat ook in België van kracht werd, bleef lang bestaan, ondanks talrijke wijzigingen en de opkomst van nieuwere wetgeving.
* **Hervormingen en het Wetboek Economisch Recht (WER)**: Naast het Wetboek van Koophandel werden diverse wetten aangenomen, en vanaf 2013-2015 werd het Wetboek Economisch Recht gefaseerd ingevoerd, wat een modernisering en harmonisering beoogde. In 2018 werd het Wetboek van Koophandel grotendeels afgeschaft.
#### 3.2.2 De Société Générale en haar rol
* **Oprichting (1822)**: Opgericht door Willem I om de economie te stimuleren, fungeerde de Société Générale als een gemengde bank die investeerde in industrie via aandelen in NV's.
* **Cascadesysteem**: Dit systeem maakte controle over industrieën goedkoper.
* **Crisis en splitsing (1934-1935)**: Na de bankencrisis werd de Société Générale gesplitst in een holding (participaties) en een bank (spaargeld), om spaarders te beschermen en nationalisatie te bemoeilijken.
* **Na WO II**: De bank kreeg meer autonomie en desinvesteerde uit de industrie, met focus op financiële aandelen en intercommunales.
* **Kwetsbaarheid en overname (jaren 80)**: Europeanisering, verspreid aandeelhouderschap en verouderd Belgisch recht maakten de Generale kwetsbaar. In 1988 werd ze overgenomen.
* **Erfenis**: De rol van de Generale in de Belgische economie, en de gevolgen van de crisis en overnames (bv. Fortis-affaire, Dexia), hebben blijvende impact gehad op de financiële sector.
#### 3.2.3 Bankwezen
* **Oudheid en Middeleeuwen**: Depositobanken bestonden reeds in de Oudheid. Vanaf de 11e eeuw herleefde het bankwezen, met alternatieven voor het renteverbod zoals tempeliers, joden, geldwisselaars en pandcontracten.
* **Moderne Tijden**: Het renteverbod verdween, wat leidde tot de opkomst van banken en spaarkassen. Vanaf het begin van de 19e eeuw ontstond een "verkokering" van het bankwezen met zakenbanken, hypotheekbanken en spaarkassen.
* **Na WO II en branchevervaging**: Na de Mammoetwet (1975) en in de jaren 90 ontstond branchevervaging met verzekeraars (bankverzekeraars).
* **Financiële crisis (vanaf 2007)**: De crisis leidde tot herstructureringen en een roep om meer regulering, met het "Twin Peaks"-model van toezicht (stabiliteit en gedrag).
* **Uitdagingen**: Nieuwe spelers (internetgiganten), digitalisering (blockchain) en de blijvende systeemrisico's blijven uitdagingen.
#### 3.2.4 Beurs
* **Middeleeuwen**: De beurs ontstond in Brugge, aanvankelijk voor goederen- en wisselhandel.
* **Moderne Tijden**: In Antwerpen ontwikkelde zich de beurs voor goederenhandel, wisselhandel en obligatiehandel, met de opkomst van termijnhandel en speculatie.
* **19e en 20e eeuw**: De Brusselse beurs kende periodes van strenge controle, vrijheid en toenemende regulering, mede door de opkomst van banken en nieuwe financiële instrumenten zoals derivaten.
* **Digitalisering en nieuwe fenomenen**: Cryptomunten, NFTs en de groei van private equity funds stellen nieuwe reguleringsuitdagingen.
#### 3.2.5 Mededingingsrecht en consumentenbescherming
* **Ancien Régime tot 19e eeuw**: Regulering gebeurde via ambachten, met beperkte bescherming voor consumenten. De Franse Revolutie bracht vrijheid, maar ook een gebrek aan kwaliteitsbewaking.
* **Tweede helft 19e eeuw**: Bescherming van handelsbelangen nam toe, met minder aandacht voor consumenten.
* **Na WO II**: Consumentenbescherming kwam pas vanaf de jaren 90 echt op gang, met de oprichting van de Raad voor Mededinging en wetgeving rond marktpraktijken.
* **Wetboek Economisch Recht**: Dit wetboek versterkte de consumentenrechten, o.a. via collectieve vorderingen.
* **Europa**: Europese regelgeving, zoals de CESL, speelt een belangrijke rol in de consumentenbescherming, met het "Brussel-effect" als gevolg.
* **Bescherming van ondernemingen**: Recente tendensen omvatten de bescherming van afhankelijke ondernemingen tegen onevenwichtige bedingen en oneerlijke marktpraktijken.
#### 3.2.6 Verzekeringsrecht
* **Oudheid en Middeleeuwen**: Vroege vormen van verzekering bestonden reeds bij de Romeinen en in de Karolingische periode. Vanaf de late Middeleeuwen bloeide de zeeverzekering op.
* **Landverzekering**: De ontwikkeling van landverzekering (brand, leven) verliep trager in België dan in protestantse landen, mede door het intrestverbod en het ontbreken van sterftetafels.
* **Codificatie en hervorming**: Het verzekeringsrecht werd in de 19e en 20e eeuw gecodificeerd, met toenemende aandacht voor de bescherming van de verzekerde, met name door de wet van 1992 en de wet betreffende de verzekeringen van 2014.
* **Europees eenheidsmarkt en branchevervaging**: De Europese eenheidsmarkt en de branchevervaging met banken zijn belangrijke evoluties.
* **Relatie met Sociale Zekerheid**: Er is een complexe relatie tussen privaat verzekeringsrecht en de sociale zekerheid.
#### 3.2.7 Staat en vrije markt
* De geschiedenis toont geen lineaire toename van vrijheid, maar een constante verschuiving van regels en een groeiende economische ruimte (van lokaal naar nationaal, Europees en mondiaal).
* Globalisering heeft winnaars en verliezers, wat leidt tot protest en de noodzaak tot aanpassing van beleid.
* **Fiscaal beleid**: Vormt een essentieel onderdeel van de overheidsinterventie, met belastingen die economische activiteit stimuleren of remmen.
### 3.3 De geschiedenis van het fiscaal recht
Het fiscaal recht is nauw verbonden met de economische geschiedenis en de rol van de staat.
#### 3.3.1 Romeinse tijd tot Middeleeuwen
* **Romeinse Rijk**: Een ontwikkeld systeem met directe belastingen (grond, hoofd) en later ook indirecte belastingen.
* **Vroege Middeleeuwen**: Door de afwezigheid van een geld economie en immuniteiten waren inkomsten voornamelijk afkomstig uit domeinen, tollen en boetes.
* **Tweede Middeleeuwen**: Lokale heren en steden hadden eigen inkomsten. De vorst breidde geleidelijk zijn macht uit via accijnzen, beden en monopolies. Toestemming van belastingbetalers was vaak vereist.
#### 3.3.2 Moderne Tijden en Franse Revolutie
* **Moderne Tijden**: De zwakke positie van de vorst vereiste onderhandelingen voor belastingen, maar dit verminderde door de opkomst van Staten-Generaal en permanent geworden belastingen. Het repartitiestelsel (verdeling van lasten) kende problemen met verdeelsleutels en vrijheden.
* **Franse Revolutie**: Bekritiseerde de ongelijkheid van het Ancien Régime en streefde naar gelijkheid en een nationale administratie. Er werden nieuwe belastingen ingevoerd (personeel, mobiliën, weeldebelasting).
#### 3.3.3 19e en 20e Eeuw
* **1822-1913**: Weinig veranderingen door het cijnskiesrecht, dat de machtsverhoudingen beïnvloedde. Belastingen drukten vooral op de lagere bevolkingsklassen.
* **Hervorming 1919-1921**: Na WO I werd een modernere fiscaliteit ingevoerd met een progressief belastingsysteem, maar fraude en tekorten leidden tot aanpassingen en nieuwe belastingen.
* **Na WO II**: De overheid experimenteerde met zware fiscaliteit en repressie na de bezetting.
* **Hervorming 1962**: Kwam tegemoet aan de roep om lagere belastingen door een synthetische belasting in te voeren, maar de progressiviteit werd vooral in de personenbelasting gerealiseerd.
* **BTW (1971)**: De invoering van de BTW verving diverse indirecte belastingen en droeg bij aan Europese eenmaking.
* **Jaren 70 en 80**: Hoge belastingen en het niet-indexeren van belastingschalen leidden tot fraude en een voorkeur voor vennootschapsstructuren.
* **1988-heden**: Belastingverlagingen werden ingevoerd, deels gefinancierd door economische groei en compenserende maatregelen. Er is een toenemende aandacht voor rechtsbescherming en fiscaal recht in lijn met Europese regelgeving.
#### 3.3.4 Huidige fiscaliteit
* **Conclusie**: De huidige fiscaliteit wordt gekenmerkt door een te groot belang van indirecte belastingen, verouderde kadastrale gegevens, relatief lage vennootschapsbelastingen en mogelijkheden voor ontwijking en fraude.
* **Problemen**: Pointillistische belastingverlagingen en subsidies leiden tot discriminatie en bereiken niet altijd hun doelstellingen. De fiscale onrechtvaardigheid wordt versterkt.
* **Hervorming onvermijdelijk**: De huidige situatie vereist hervormingen, met uitdagingen zoals het beteugelen van fiscale creativiteit en lobbywerk. Discussies over alternatieven zoals vermogensbelasting en sociaal gemoduleerde BTW blijven actueel.
**Rode draad door de geschiedenis van de fiscaliteit**: De overheid belast niet wie kan betalen, maar wie geen weerstand kan bieden. Dit leidt tot een economie die minder innovatief is en de neiging versterkt om te lobbyen in plaats van te ondernemen. Verandering is mogelijk, maar vereist een breuk met lobbyisme en een grotere internationale samenwerking.
---
# Geschiedenis van het fiscaal recht
Hieronder vind je een gedetailleerde samenvatting van de "Geschiedenis van het fiscaal recht", gebaseerd op de verstrekte documentatie en gericht op een examenvoorbereiding.
## 4. Geschiedenis van het fiscaal recht
Dit thema schetst de historische evolutie van het Belgische belastingsysteem, vanaf de Romeinse tijd tot op heden, met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van directe en indirecte belastingen, de inherente paradoxen van de Belgische fiscaliteit en de uitdagingen die de toekomst brengt.
### 4.1 Oorsprong en vroege ontwikkeling
#### 4.1.1 Romeinse periode
Het Laat-Romeinse Rijk kende reeds een zeer ontwikkeld fiscaal systeem, gekenmerkt door directe belastingen:
* **Platteland:** Grondbelasting.
* **Steden:** Hoofdgeld (een vorm van persoonsgebonden belasting).
#### 4.1.2 Eerste middeleeuwen
Gedurende de vroege middeleeuwen verdween de Romeinse fiscaliteit grotendeels door:
* **Immuniteiten:** Geen centrale overheidscontrole.
* **Afwezigheid geldeconomie:** Barterhandel domineerde.
* **Gebrek aan administratie:** Een centraal belastingapparaat ontbrak.
De inkomsten van de heersende klasse kwamen voornamelijk uit andere bronnen:
* Vrijwillige giften.
* Domeininkomsten.
* Tollen.
* Boetes.
* Oorlogsbuit.
#### 4.1.3 Tweede middeleeuwen
De lokale heren verkregen inkomsten uit hun grondbezit en rechtspraak:
* **Grondheer:** Reserve (eigen gronden), cijnzen (pachtgelden), taksen van leenmannen.
* **Gerechtsheer:** Inkomsten uit rechtspraak en andere overheidsrechten, oorspronkelijk als retributies, later als accijnzen.
* **Stedelijke fiscaliteit:** Ontwikkelde zich met eigen accijnzen, voornamelijk op landbouwproducten.
* **Vorstelijke fiscaliteit:** De vorst breidde zijn macht uit door land aan te kopen, monopolies (muntslag, tollen) te vestigen en beden (belastingvoorstellen) te vragen. Dit vereiste aanvankelijk de toestemming van de standenvergadering.
**Tip:** In de tweede middeleeuwen was de belastingheffing vaak gebaseerd op "beden", wat inhield dat de vorst om geld moest vragen aan de standen, die in ruil daarvoor vaak toegevingen van de vorst verkregen.
### 4.2 De moderne tijd en de Franse Revolutie
#### 4.2.1 Moderne tijden: zwakke positie vorst
De positie van de vorst was vaak zwak, tenzij binnen zijn eigen domein en voor douanerechten. Voor andere belastingen waren onderhandelingen nodig met de Staten-Generaal, provinciale en lokale besturen. Deze onderhandelingen werden minder noodzakelijk door:
* De opkomst van de Staten-Generaal.
* Het permanent worden van belastingen (eerst beden, dan subsidies, tot slot "dons gratuits").
Dit leidde tot een fiscaal systeem gebaseerd op geldtekorten en niet op draagkracht, met een **repartitiestelsel** waarbij verdeelsleutels vaak onrealistisch waren en fiscale privileges (zoals voor de clerus en adel) de lasten op de zwakste schouders legden. De stedelijke accijnzen op landbouwproducten droegen bij aan het fenomeen dat de stad de belasting op het platteland legde.
#### 4.2.2 De Franse Revolutie: streven naar rechtvaardigheid
De Franse Revolutie bekritiseerde het Ancien Régime omwille van de onrechtvaardigheid en ongelijke lastenverdeling. Het ideaal was **rechtvaardigheid door gelijkheid** en het afschaffen van parafiscaliteit.
* **1789:** Afschaffing van privileges.
* **1790:** Afschaffing van accijnzen, invoering van het kadaster.
* **1791:** Invoering van belastingen op personeel (beroepsinkomsten), mobiliair (woning) en weelde (uiterlijke tekenen), die progressief waren. Ook patentbelasting en hervorming van zegel- en registratierechten werden ingevoerd.
* **1796:** Afschaffing van interne tariefbarrières.
#### 4.2.3 Gevolgen en aanpassingen in de Nederlanden en België
Ondanks de revolutionaire idealen leidde geldtekort en het niet goed functioneren van de nieuwe administratie tot aanpassingen:
* Verhoogde tarieven op directe belastingen.
* Behoud van het repartitiestelsel.
* Minder progressieve belastingen op mobiliair en weelde.
* Forfaitaire of lage tarieven voor patentbelasting.
* Terugkeer van accijnzen, zegelbelastingen en lokale belastingen (octrooirechten).
Dit resulteerde in een systeem waarbij vooral de lagere bevolkingsklassen werden belast, wat het principe van de Franse Revolutie ondermijnde.
### 4.3 De 19e en 20e eeuw: evolutie en reformulering
#### 4.3.1 Stabiliteit en progressieve belastingdruk (1822-1913)
De periode 1822-1913 kenmerkte zich door relatieve stabiliteit in het fiscaal recht. Indirecte belastingen (accijnzen, douanerechten die verdwenen als België een exportland werd) en gemeentelijke octrooirechten domineerden. Directe belastingen zoals de kadastrale en patentbelasting (nu proportioneel) werden minder progressief. De stabiliteit was mede te danken aan het **cijns-kiesrecht**, waarbij aanpassing van directe belastingen politieke machtsverhoudingen zou veranderen. Rijke individuen profiteerden van lage belastingdruk op vermogen, terwijl de overheid haar inkomsten verhoogde door hogere accijnzen op consumptiegoederen. Dit betekende dat de zwakste schouders de zwaarste lasten droegen.
#### 4.3.2 Hervormingen na WO I: streven naar draagkrachtbeginsel (1919-1921)
Na WO I werd de noodzaak van een moderne fiscaliteit erkend. De hervormingen waren gebaseerd op het **draagkrachtbeginsel** en progressiviteit.
* **1919:** Afschaffing van de oude directe belastingen en invoering van nieuwe, analytische inkomstenbelastingen:
* **Onroerende inkomsten:** 10%
* **Roerende inkomsten (dividenden, intresten, renten):** 10%
* **Bedrijfsbelasting (winsten, lonen):** Progressief van 2% tot 10%.
* Een overkoepelende **"supertaks"** berekend op het totaal van de vorige belastingen minus privé-uitgaven (inclusief de supertaks van het voorgaande jaar), progressief tot 30%.
* **1921:** Invoering van de overdrachttaks (1%) op basis van een cascadestelsel.
**Probleem:** Door fraude en het ontbreken van een echte supertaks voor vennootschappen bleven de opbrengsten laag, wat leidde tot tariefverhogingen en de invoering van crisisbelastingen. De progressiviteit van de supertaks werd bovendien sterk ondermijnd door aftrekmechanismen.
#### 4.3.3 Explosie van fiscale wetgeving en repressie na WO II
De periode voor WO II kende reeds een explosie van fiscale wetgeving. Na WO II werd deze trend versterkt, mede door de "Operatie Gutt" en de noodzaak om de grote hoeveelheid geld in omloop te beheersen. Dit leidde tot **fiscale repressie**, met uitzonderlijke belastingen op winsten (tot 70% of 100% op winsten tijdens de bezetting). Dit experiment met zware fiscaliteit zou een belangrijke impact hebben op toekomstige hervormingen.
#### 4.3.4 Hervorming van 1962: Synthetische belasting en progressiviteit
De bevolking wenste lagere belastingen, waarop de overheid reageerde met een hervorming gericht op het **draagkrachtbeginsel**.
* Invoering van een **synthetische belasting** (een gecombineerde berekening, die echter langer duurde).
* **Progressiviteit in de personenbelasting** (maximaal 50%).
* **Vlaktaks voor vennootschappen.**
De hervorming resulteerde in hogere belastingen door het niet aftrekken van belastingen uit het voorgaande jaar.
#### 4.3.5 BTW en de op hol geslagen fiscus (1971 - jaren 80)
* **1971:** Invoering van de **BTW** ter vervanging van de overdrachttaks en andere indirecte belastingen, mede door de afname van douanerechten in Europa.
* **Jaren '70 en '80:** Gekenmerkt door een **"op hol geslagen fiscus"** als gevolg van de oliecrisis. Hoge belastingen op vennootschappen (vlaktaks 48%) en personenbelasting (progressief tot 72%). De niet-indexering van belastingschalen trof vooral gehuwden. Dit stimuleerde fraude en de keuze voor vennootschapsvormen.
#### 4.3.6 Belastingverlagingen en "Reagonomics" (1988-heden)
Vanaf 1988 werden, geïnspireerd door "Reagonomics", **belastingverlagingen** doorgevoerd. Deze werden gefinancierd door minder fraude, terugverdieneffecten en compenserende maatregelen (die vaak illusoir bleken, zoals de notionele intrestaftrek). Wetgeving uit deze periode beoogde ook de bescherming van grondrechten, non-discriminatie, rechtsbescherming en rechtszekerheid (rulingsysteem). Er was ook sprake van "aanmoedigende" fiscaliteit, zoals de woonlening.
**Tip:** De effectiviteit van belastingverlagingen als middel om de inkomsten te verhogen, blijft een discussiepunt, vooral in de Belgische context waar compenserende maatregelen vaak illusoir zijn.
### 4.4 Huidige fiscaliteit en uitdagingen
#### 4.4.1 Kenmerken van de hedendaagse fiscaliteit
De huidige Belgische fiscaliteit wordt gekenmerkt door:
* **Belang van indirecte belastingen:** Deze zijn niet-progressief en makkelijk te innen (bv. accijnzen, "sin taxes").
* **Progressieve personenbelasting:** Voor hogere lonen geldt het draagkrachtbeginsel, maar hogere lonen zijn niet hetzelfde als hogere inkomens.
* **Belastingdruk op lonen:** Komt uiteindelijk ten laste van de werkgever, wat tewerkstelling kan ontmoedigen.
* **Gebrek aan transparantie:** Cijfers over belastingdruk houden vaak geen rekening met vrijstellingen en verminderingen, wat leidt tot een illusoir beeld van de werkelijke druk.
* **"Pointillistische" belastingverlagingen en subsidies:** Vaak het gevolg van lobbywerk in plaats van het draagkrachtbeginsel, wat leidt tot discriminatie en verkwisting.
* **Versterking van sociale ongelijkheid:** Door het gebrek aan een echt draagkrachtbeginsel.
#### 4.4.2 Discussies over alternatieven
Er is een voortdurende discussie over alternatieven zoals:
* Vermogens(winst)belasting.
* Sociaal gemoduleerde BTW.
* Vlaktaks.
#### 4.4.3 Problemen en hervormingen
* **Beperkte verschuiving van arbeid naar vermogen:** Nieuwe lasten worden zelden op de sterkste schouders gelegd.
* **Te weinig beteugelde fiscale creativiteit:** Denk aan "vervennootschappelijking" en misbruik van auteursrechten.
* **Toegeven aan lobbygroepen:** Wat leidt tot gunstmaatregelen en fiscale onrechtvaardigheid.
* **Mislukte hervormingen:** De politieke verdeeldheid tussen links en rechts bemoeilijkt diepgaande fiscale hervormingen.
* **Meerwaardebelasting op financiële activa:** Hoewel een stap voorwaarts, is deze te omzeilen voor de rijken via vennootschappen.
* **Verminderde mogelijkheden voor de fiscus tegen fraude:** Ondanks de invoering van datamining.
#### 4.4.4 Rode draad: de overheid belast wie geen weerstand kan bieden
De historische rode draad in de Belgische fiscaliteit is dat de overheid niet zozeer belast wie kan betalen, maar wel wie geen weerstand kan bieden (lonen, consumptie). Dit leidt tot een minder innovatieve economie en een grotere afhankelijkheid van lobbywerk.
#### 4.4.5 Uitdagingen voor de toekomst
* **Wegvallen van grote "melkkoeien":** Zoals autobelastingen door de opkomst van elektrische wagens.
* **Internationale concurrentie en samenwerking:** De roep om zelfvoorzienendheid en het risico van handelsbelemmeringen. De OESO probeert hier een rol te spelen met een minimumtarief voor vennootschappen.
* **Fiscale onrechtvaardigheid:** Versterkt door lobbyisme en een gebrek aan progressiviteit.
* **Noodzaak tot hervorming:** Hoewel vaak aangekondigd, is een fundamentele hervorming die het draagkrachtbeginsel echt toepast, nog niet gerealiseerd.
**Paradoxen van de Belgische fiscaliteit:**
1. De Belg beseft niet ten volle hoe de fiscaliteit hem beïnvloedt.
2. De economie is ondanks de hoge belastingdruk niet performant.
3. Het leven in België is, voor wie werk heeft en gezond is, voorlopig nog relatief goed leefbaar.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociaal recht | Het sociaal recht omvat de juridische regels die de verhouding tussen werkgevers en werknemers regelen, evenals de sociale zekerheid en de arbeidsomstandigheden. Dit recht beoogt werknemers te beschermen en sociale ongelijkheid tegen te gaan. |
| Economisch recht | Economisch recht is het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de regulering van economische activiteiten, markten en bedrijven. Het omvat onder meer mededingingsrecht, consumentenrecht en vennootschapsrecht, met als doel een eerlijke concurrentie en economische stabiliteit te waarborgen. |
| Fiscaal recht | Fiscaal recht regelt de inning van belastingen door de overheid bij burgers en bedrijven. Het omvat de regels voor directe belastingen (inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting) en indirecte belastingen (BTW, accijnzen), en beoogt een rechtvaardige en efficiënte belastingheffing. |
| Arbeidsomstandighedenrecht | Dit deel van het arbeidsrecht focust op de regels die de fysieke en mentale omstandigheden van werknemers tijdens het werk bepalen, zoals werkuren, veiligheid, hygiëne en welzijn op het werk. Het heeft als doel de gezondheid en veiligheid van de werknemer te beschermen. |
| Arbeidsovereenkomstenrecht | Het arbeidsovereenkomstenrecht regelt de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en een werkgever. Het bepaalt rechten en plichten van beide partijen, zoals loon, vakantie en opzegtermijnen. |
| Collectief arbeidsrecht | Dit rechtsgebied behandelt de relaties tussen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties (vakbonden), en de regels rond collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s), stakingen en ondernemingsraden. Het richt zich op de collectieve belangenbehartiging van werknemers. |
| Arbeidsmarktrecht | Arbeidsmarktrecht heeft betrekking op de regels die de toegang tot en het functioneren van de arbeidsmarkt regelen. Het omvat onder meer regels rond werving, selectie, werkloosheidsverzekering en arbeidsbemiddeling. |
| Sociaal handhavingsrecht | Dit recht is gericht op het toezicht op en de naleving van de sociale wetgeving. Het omvat sancties bij overtredingen en de rol van inspectiediensten bij het waarborgen van een correcte toepassing van de sociale regels. |
| Ancien Régime | Het Ancien Régime verwijst naar het politiek en sociaal systeem in Frankrijk en elders in Europa vóór de Franse Revolutie van 1789, gekenmerkt door absolute monarchie, feodalisme en een standenmaatschappij. |
| Coalitieverbod | Een verbod op het vormen van verenigingen of organisaties die de belangen van specifieke groepen behartigen, zoals arbeidersverenigingen, met als doel de macht van deze groepen te beperken. Dit verbod was in Frankrijk en België van kracht in de 19e eeuw. |
| Rechtspersoonlijkheid | De juridische hoedanigheid die een entiteit (zoals een vennootschap of vereniging) in staat stelt om zelfstandig rechten en plichten te hebben, overeenkomsten aan te gaan en voor de rechter te verschijnen, los van haar leden of oprichters. |
| VZW | Een VZW (Vereniging zonder winstoogmerk) is een juridische entiteit die niet primair gericht is op het maken van winst, maar op het nastreven van een sociaal, cultureel, wetenschappelijk of ander belangeloos doel. De winst die eventueel wordt gemaakt, moet opnieuw worden geïnvesteerd in het doel van de vereniging. |
| Paritaire comités | Overlegorganen waarin vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers samenwerken om afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden, lonen en andere aspecten van de arbeidsrelatie binnen een specifieke sector. |
| Nationale arbeidsraad | Een nationaal orgaan waarin representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties samenkomen om te onderhandelen over interprofessionele akkoorden die de algemene economische en sociale voorwaarden in het land bepalen. |
| Ondernemingsraad | Een intern overlegorgaan binnen een onderneming, bestaande uit vertegenwoordigers van werknemers en het management, dat advies geeft en informatie ontvangt over het beleid van de onderneming, met name op economisch, financieel en organisatorisch gebied. |
| Arbeidsovereenkomst | Een overeenkomst tussen een werknemer en een werkgever waarbij de werknemer zich verbindt tot het verrichten van arbeid in dienst van de werkgever, tegen betaling van loon. |
| Loonnorm | Een door de overheid of sociale partners vastgesteld maximumpercentage voor de loonstijging in een bepaalde periode, bedoeld om de loonkosten te beheersen en de concurrentiepositie te verbeteren. |
| Indexkoppeling | Een mechanisme waarbij lonen of uitkeringen automatisch worden aangepast aan de stijging van het consumentenprijsindexcijfer, om de koopkracht te beschermen tegen inflatie. |
| Graaiflatie | Een economisch fenomeen waarbij bedrijven hun prijzen excessief verhogen tijdens periodes van inflatie, met als doel hogere winsten te realiseren die verder gaan dan wat gerechtvaardigd is door gestegen kosten. |
| Arbeidsbeschermingsrecht | Het deel van het arbeidsrecht dat de bescherming van werknemers beoogt op het gebied van veiligheid, gezondheid, arbeidsduur, arbeid van vrouwen en kinderen, en andere aspecten van de arbeidsomstandigheden. |
| Welzijn op het werk | Een brede term die verwijst naar de inspanningen om de fysieke, psychische en sociale omstandigheden van werknemers op de werkplek te verbeteren, met als doel welzijn, gezondheid en productiviteit te bevorderen. |
| Werkrechtersraden-arbeidsrechtbanken | Gerechtelijke instanties die zich bezighouden met geschillen op het gebied van het sociaal recht, waaronder arbeidsrecht en sociale zekerheidsrecht. Ze behandelen zowel individuele als collectieve arbeidsgeschillen. |
| Sociale zekerheidsrecht | Het recht dat de regels bepaalt inzake sociale bijstand, uitkeringen en diensten die de overheid verleent aan burgers in geval van ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, ouderdom of gezinslasten. Het beoogt sociale bescherming en solidariteit. |
| Anon | Een Romeinse staatsinstelling die zorgde voor de graanvoorziening van de bevolking van Rome, wat oorspronkelijk een ordemaatregel was en later evolueerde naar gratis graanbedeling. |
| Mutualiteiten | Zelfstandige organisaties die hun leden financiële steun bieden in geval van ziekte, invaliditeit of andere sociale noden, gefinancierd door de bijdragen van de leden. Ze spelen een belangrijke rol in de Belgische sociale zekerheid. |
| Besluitwet van 28 december 1944 | Een baanbrekende wet in België die de basis legde voor het moderne stelsel van sociale zekerheid, waarbij een georganiseerd systeem van sociale bescherming werd ingesteld na de Tweede Wereldoorlog. |
| Arbeidsongevallenverzekering | Een verplichte verzekering die werknemers beschermt tegen de financiële gevolgen van ongevallen die gebeuren tijdens of door het werk. De werkgever is verplicht deze verzekering af te sluiten. |
| Beroepsziektenverzekering | Een verzekering die werknemers beschermt tegen gezondheidsproblemen die veroorzaakt worden door de aard van hun werk of de werkomstandigheden. |
| Ziekte- en invaliditeitsverzekering | Het onderdeel van de sociale zekerheid dat uitkeringen voorziet bij ziekte, arbeidsongeschiktheid of invaliditeit, met als doel het inkomen van de getroffen persoon te vervangen of aan te vullen. |
| Werkloosheidsverzekering | Een sociale zekerheidsregeling die uitkeringen verstrekt aan personen die werkloos zijn en voldoen aan de voorwaarden, om hen financieel te ondersteunen tijdens de periode van werkloosheid. |
| Brugpensioen (Werkloosheid met bedrijfstoeslag) | Een regeling die werknemers toestaat vervroegd met pensioen te gaan met behoud van een deel van hun inkomen, vaak gekoppeld aan een bedrijf dat instapt in een herstructurering of sluiting. |
| Pensioenen | Financiële uitkeringen die worden verstrekt aan personen die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt of die arbeidsongeschikt zijn verklaard, met als doel een inkomen te garanderen na de beëindiging van de loopbaan. |
| Tewerkstellingsgraad | Het percentage van de beroepsactieve bevolking dat effectief tewerkgesteld is. Een hoge tewerkstellingsgraad duidt op een gezonde arbeidsmarkt en economie. |
| Gezinsbijslag (Groeipakket) | Financiële tegemoetkomingen die gezinnen ontvangen ter ondersteuning van de kosten voor de opvoeding en verzorging van kinderen. In Vlaanderen heet dit nu het 'groeipakket'. |
| Zelfstandigen | Personen die een eigen onderneming drijven en niet in loondienst werken. Zij dragen zelf verantwoordelijkheid voor hun sociaal statuut, pensioen en ziekteverzekering. |
| Ambtenaren | Personen die in dienst zijn van de overheid en werkzaamheden verrichten voor het algemeen belang. Hun statuut, rechten en plichten worden geregeld door specifieke ambtenarenwetgeving. |
| Contractuelen | Personen die in dienst zijn van de overheid maar op basis van een arbeidsovereenkomst werken, vergelijkbaar met werknemers in de private sector. |
| Handelsrecht | Het rechtsgebied dat de rechtspersonen en rechtshandelingen van handelaren regelt, waaronder koop- en verkooptransacties, vennootschapsrecht en faillissementsrecht. |
| Lex mercatoria | Een historisch Europees handelsrecht dat ontstaan is uit de gewoonte en praktijk van handelaren, los van het Romeins recht en lokale wetgeving. Het stond bekend om zijn flexibiliteit en snelheid. |
| Ius commune | Het Romeinse recht dat in de Middeleeuwen herontdekt en bestudeerd werd in de universiteiten, en dat de basis vormde voor veel Europese rechtssystemen. |
| Wetboek van Koophandel (Wb. v. Kh.) | Een historische wetgeving die de regels voor handelaren en handelsactiviteiten in België vastlegde, en die deels vervangen is door het Wetboek Economisch Recht. |
| Ondernemingsrechtbank | De huidige benaming van de rechtbank die zich bezighoudt met geschillen in het kader van het ondernemingsrecht, zoals faillissementen, gerechtelijke reorganisaties en vennootschapsgeschillen. Vroeger bekend als de rechtbank van koophandel. |
| Vennootschapsrecht | De rechtsregels die de oprichting, structuur, werking en ontbinding van vennootschappen regelen, zoals naamloze vennootschappen (NV) en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (BVBA). |
| Société Générale | Een historische Belgische bank die een dominante rol speelde in de economie en de industrialisatie van het land vanaf de 19e eeuw. |
| NV (Naamloze Vennootschap) | Een vennootschapsvorm waarbij het kapitaal is verdeeld in aandelen en de aansprakelijkheid van de aandeelhouders beperkt is tot hun inbreng. Geschikt voor grote ondernemingen. |
| BV (Besloten Vennootschap) | Een moderne vennootschapsvorm die de vroegere BVBA vervangt, gekenmerkt door flexibiliteit en geen kapitaalsvereiste, en bedoeld is als de standaardvorm voor de meeste ondernemingen. |
| Commanditaire vennootschap (Comm.) | Een vennootschapsvorm met twee soorten vennoten: gecommanditeerden (met onbeperkte aansprakelijkheid) en commanditairen (met beperkte aansprakelijkheid). |
| VOF (Vennootschap onder firma) | Een vennootschapsvorm waarbij alle vennoten hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap. |
| Faillissement | Een juridische procedure waarbij de bezittingen van een schuldenaar die niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, worden verdeeld onder zijn schuldeisers. |
| Insolventierecht | Het rechtsgebied dat de regels omvat inzake de financiële problemen van ondernemingen, waaronder faillissementen, gerechtelijke reorganisaties en andere vormen van insolventie. |
| Wisselbrief | Een schriftelijk betaaldocument dat een onvoorwaardelijke opdracht bevat om een bepaald bedrag te betalen aan een aangewezen persoon of aan de order, op een bepaalde datum. Historisch gebruikt als betaal- en kredietinstrument. |
| Beurs | Een georganiseerde markt waar financiële instrumenten zoals aandelen, obligaties en derivaten verhandeld worden. De beurs speelt een cruciale rol in de financiering van bedrijven en de economie. |
| Cryptomunten | Digitale of virtuele valuta die gebruikmaken van cryptografie voor beveiliging en die gedecentraliseerd werken op basis van blockchain-technologie. Voorbeelden zijn Bitcoin en Ethereum. |
| Blockchain | Een gedecentraliseerd, gedistribueerd grootboek dat transacties registreert op een veilige en transparante manier. Het vormt de technologische basis van cryptomunten en wordt voor diverse toepassingen onderzocht. |
| Marktrecht | Het recht dat de regels voor markten en handel regelt, inclusief consumentenbescherming, mededinging, prijsregulering en vestigingsvoorwaarden voor handelaren. |
| Consumentenbescherming | Juridische regels en maatregelen die gericht zijn op het beschermen van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken, misleidende reclame en onveilige producten, en die hen rechten verlenen bij aankopen. |
| CESL (Common European Sales Law) | Een optioneel recht dat consumenten en bedrijven kunnen kiezen voor grensoverschrijdende transacties binnen de EU, met als doel het consumentenrecht te harmoniseren en het grensoverschrijdend winkelen te vergemakkelijken. |
| Verzekeringsrecht | Het rechtsgebied dat de regels regelt voor verzekeringsovereenkomsten, inclusief de rechten en plichten van verzekeraars en verzekerden, en de verschillende soorten verzekeringen zoals schade-, levens- en brandverzekering. |
| Sociale Zekerheid (SZ) | Een stelsel van sociale voorzieningen en uitkeringen dat burgers beschermt tegen inkomensverlies door ziekte, werkloosheid, ouderdom, invaliditeit of gezinslasten. Het is gebaseerd op solidariteit en sociale rechtvaardigheid. |
| Klimaatproblematiek | De uitdagingen en problemen die voortvloeien uit de klimaatverandering, waaronder de impact op het milieu, de economie en de samenleving. Dit vereist aangepast beleid en regelgeving, onder meer op fiscaal en economisch gebied. |
| Vrijheid van staten | Het principe dat staten soeverein zijn en hun eigen economisch en fiscaal beleid kunnen bepalen, zonder ongerechtvaardigde inmenging van andere staten of internationale organisaties. Dit kan leiden tot concurrentie en verschillen in regelgeving. |
| Globalisering | Het proces van toenemende internationale verbondenheid en interdependentie op economisch, sociaal, cultureel en politiek gebied, gekenmerkt door de vrije beweging van goederen, diensten, kapitaal en informatie over landsgrenzen heen. |
| Fiscaliteit | Het geheel van regels en praktijken met betrekking tot de heffing van belastingen door de overheid. Dit omvat de inning van inkomsten via diverse belastingsoorten en de besteding van deze middelen voor overheidsdiensten en beleid. |
| Draagkrachtbeginsel | Een fundamenteel principe in de fiscaliteit dat inhoudt dat belastingen geheven moeten worden in verhouding tot het inkomen of vermogen van de belastingplichtige, zodat zij die meer kunnen betalen, ook meer bijdragen. |
| Indirecte belastingen | Belastingen die worden geheven op goederen en diensten, zoals BTW en accijnzen. Ze worden door de consument betaald, maar worden door de verkoper aan de overheid afgedragen. |
| Parafiscaliteit | Bijkomende heffingen die niet onder de directe belastingen vallen, maar wel voor overheidsdoeleinden worden geïnd, zoals sociale zekerheidsbijdragen. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte belasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten. Het is een verbruiksbelasting die op elke schakel in de productie- en distributieketen wordt berekend over de toegevoegde waarde. |
| Auteursrecht | Het recht dat de maker van een origineel literair, wetenschappelijk of artistiek werk beschermt tegen ongeoorloofd gebruik van zijn creatie door derden. |
| UBO-register (Ultimate Beneficial Ownership register) | Een register dat de uiteindelijke begunstigden van juridische entiteiten registreert, met als doel transparantie te bevorderen en witwassen en belastingontduiking tegen te gaan. |