Cover
Comença ara de franc Stuvia-9889532-rechtsvinding-frederik-peeraer-samenvatting-voorbeeldvragen.pdf
Summary
---
## Inleiding tot Rechtsvinding
Rechtsvinding is de essentie van de juridische methode. Het gaat niet enkel om het kennen van de 'ingrediënten' van het recht (de positiefrechtelijke vakken), maar om het toepassen van het juiste 'recept' om tot een correcte rechtsnorm te komen. Het vak Rechtsvinding verklaart wat juristen doen, hoe ze dat goed doen en hoe ze het beter kunnen doen, met een centrale focus op juridische uitlegging, interpretatie en de inhoud van het recht. Het erkent de spanning tussen heteronome (mechanische rechtstoepassing) en autonome (creatieve rechtsvorming) rechtsvinding en benadrukt dat juristen altijd keuzes maken die geïntegreerd en beargumenteerd moeten worden binnen het rechtssysteem.
---
## Deel I: Twee Perspectieven op (Juridische) Uitlegging
### Hoofdstuk 1: Uitlegging: Begripsomschrijving
Juridische interpretatie is een activiteit die gericht is op het overtuigen van een ander van een bepaald standpunt. Uitlegging omvat drie kernelementen: het **interpretandum** (datgene wat geïnterpreteerd wordt, ook wel brongeheel genoemd), de **interpretans** (de betekenis of inhoud die aan het interpretandum wordt gekoppeld, ook wel doelgeheel genoemd) en de **activiteit** van het leggen van de verbinding tussen deze twee. Zowel het interpretandum als de interpretans kunnen in verschillende contexten worden beschouwd als bron- of doelgeheel.
Er zijn twee hoofdmodaliteiten van interpretatie:
1. **Semantische interpretatie**: Dit is de contextonafhankelijke, letterlijke betekenis van een uitdrukking of woord. Semantiek bestudeert de betekenis van taaluitingen los van hun gebruikscontext. Het resultaat van semantische interpretatie is een **verifieerbare uitspraak** die waar of onwaar kan zijn en is gebaseerd op theoretische wijsheid ($\text{sophia}$). Het proces is vaak mechanisch en algoritmisch, vergelijkbaar met deductieve redeneringen.
2. **Pragmatische interpretatie**: Dit is een contextafhankelijke interpretatie die rekening houdt met de omstandigheden van het gebruik van een uiting. Pragmatiek bestudeert de betekenis van taaluitingen in hun concrete context en richt zich op wat de taalgebruiker (zender en ontvanger) bedoelt met een bepaalde uiting. Dit vereist naast cognitieve ook volitieve handelingen (het maken van eigen keuzes) en maakt gebruik van abductieve redeneringen. Het resultaat is een **waarderingsuitspraak** die gebaseerd is op praktische wijsheid ($\text{phronesis}$) en niet noodzakelijk in elke context waar of onwaar is.
Binnen pragmatische interpretatie worden drie vormen onderscheiden:
* **Explicatuur**: De uitlegger kiest de meest gepaste semantische betekenis van een woord of uitdrukking, rekening houdend met de context van de zin. Dit helpt bij het verhelpen van meerduidigheid.
* **Implicatuur**: De uitlegger kiest de meest gepaste zenderbedoeling, die niet noodzakelijk expliciet is verwoord. Dit gaat verder dan explicatuur en helpt bij het verhelpen van vaagheid. Het staat centraal bij de exegetische scholen.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie**: De uitlegger doet een uitspraak over de rechtsgevolgen die het recht hecht aan het interpretandum in een concrete situatie. Dit is uniek voor de juridische wereld en bepaalt wat mag of moet in een specifieke casus.
Bij alle vormen van interpretatie worden keuzes gemaakt, zowel **contextkeuzes** (welke omstandigheden zijn relevant) als **maatstafkeuzes** (welke criteria worden gebruikt om de interpretatie te beoordelen). Deze keuzes zijn cruciaal voor het 'onthullen' of 'verhullen' van de juridische redenering.
---
### Hoofdstuk 2: Juridische Uitlegging: Doel, Voorwerp, Methode & Subject
Juridische uitlegging is de activiteit waarbij de uitlegger de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt. Dit proces kan worden geanalyseerd aan de hand van vier fundamentele vragen:
1. **Doel van de uitlegging**: Wat beoogt de uitlegger te bereiken? In juridische zin is dit primair het bepalen van de **rechtsgevolgen** in een concreet geval. Dit doel wordt gevormd door de **rechtsgevolgeninterpretatie**, een vorm van pragmatische interpretatie waarbij de betekenis van een rechtsregel afhankelijk is van het concrete geval. Er is een spanning tussen de visie dat uitlegging louter het semantisch vaststellen van de wil van de wetgever is (heteronoom) en de visie dat uitlegging altijd pragmatische elementen en keuzes inhoudt (autonoom).
2. **Voorwerp van de uitlegging**: Wat wordt geïnterpreteerd? In het recht zijn dit primair rechtsregels en de feiten die daaraan gekoppeld worden. Het onderscheid tussen rechtsregels en rechtsfeiten is cruciaal, hoewel constructivisten stellen dat beide begrippen constructies van de uitlegger zijn. Er bestaat kritiek op het idee van objectieve rechtsregels, wat leidt tot **rule scepticism** (de overtuiging dat er geen objectieve rechtsregels bestaan die de rechter volledig binden).
3. **Methode van uitlegging**: Hoe wordt de betekenis van het rechtsvoorwerp achterhaald om het doel te bereiken? Dit omvat de verschillende **interpretatieve regels en argumenten** (zoals taalkundige, systematische, historische en gevolgenargumenten) die gebruikt worden om de betekenis van een rechtsregel te bepalen. Daarnaast spelen **interne afstemmingsregels** (om de verhouding tussen verschillende argumenten te regelen) en **coördinatieve regels** (om antinomieën tussen rechtsnormen op te lossen) een rol. De methode van een positivist is gebaseerd op deductief redeneren en syllogismen, terwijl een constructivist een pragmatische, abductieve benadering hanteert.
4. **Subject van de uitlegging**: Wie is de uitlegger en welke rol speelt diens persoonlijke achtergrond, doelstellingen en perspectief? De rol van de uitlegger (jurist, rechter, advocaat, etc.) is van invloed op de gemaakte keuzes. Juridische uitlegging is nooit volledig heteronoom; de uitlegger maakt altijd keuzes, wat een fundamenteel aspect is van zowel het positivisme (zij het verborgen) als het constructivisme (expliciet). De persoonlijke doelstellingen, de rol en het **standpunt** van de uitlegger bepalen hoe het recht wordt geconstrueerd en toegepast.
---
## Deel II: Twee Visies op de Verhouding Tussen de Staatsmachten
Dit deel onderzoekt de filosofische aannames die de interpretatie van het recht sturen en de aantrekkingskracht van volledig heteronome rechtsvinding.
### Hoofdstuk 1: Twee Visies
Het juridisch paradigma, een geheel van kernovertuigingen dat het wereldbeeld van de uitlegger stuurt, kent twee hoofdvisies:
1. **Positivistisch paradigma**:
* **Ontologisch uitgangspunt**: Er bestaat één objectieve werkelijkheid en één waarheid die neutraal kan worden waargenomen. Het recht bestaat objectief, los van de uitlegger.
* **Epistemologisch uitgangspunt**: De werkelijkheid kan gekend worden via verstandelijke vermogens en empirische waarneming; de kennis correspondeert met de onafhankelijke werkelijkheid (correspondentietheorie van waarheid).
* **Verhouding uitlegger-interpretandum**: Objectief en dualistisch; uitlegger en interpretandum staan los van elkaar.
* **Rechtsvinding**: Gekarakteriseerd als neutrale rechtstoepassing.
* **Substromingen**:
* **Formeel rechtspositivisme**: Recht is wat de autoriteit (wetgever, rechter) zegt wat recht is; normatief en regelgeoriënteerd. Scheiding tussen recht en moraal. Rechtsvinding is volledig heteronoom.
* **Descriptief rechtspositivisme**: Recht is het geheel van gedragspatronen die effectief worden gevolgd; gedragsgeoriënteerd. Rechtsregels zijn geen voorschriften, maar observaties van feitelijk gedrag.
2. **Constructivistisch paradigma**:
* **Ontologisch uitgangspunt**: De werkelijkheid, inclusief het recht, wordt mede gecreëerd door de uitlegger; het is relativistisch ('anti-realisme').
* **Epistemologisch uitgangspunt**: De werkelijkheid wordt (mede) geconstrueerd door de uitlegger; ware kennis is een kwestie van overtuiging, niet een perfecte weerspiegeling van een onafhankelijke werkelijkheid.
* **Verhouding uitlegger-interpretandum**: Subjectief-monistisch; de uitlegger en het recht zijn onlosmakelijk verbonden en vormen elkaar wederzijds.
* **Rechtsvinding**: Gekarakteriseerd als normatieve rechtsvorming; de uitlegger draagt bij aan de constructie van het recht.
De kern van het positivisme is dat de werkelijkheid op zichzelf bestaat en objectief kan worden waargenomen. Het constructivisme daarentegen benadrukt dat de werkelijkheid wordt gevormd door de interpretator. Deze fundamentele aannames bepalen de benadering van rechtsvinding en de rol van de uitlegger.
### Hoofdstuk 2: Democratie, Rechtsstaat & Mensenrechten
Deze pijlers van de rechtsstaat staan in een dynamische en soms gespannen verhouding tot elkaar:
* **Democratie**: Regering door het volk (rule of men). Kan **direct** (burgers nemen direct deel aan besluitvorming) of **indirect** (via volksvertegenwoordiging) zijn. Zowel formeel (meerderheidsregel, kiesrecht) als materieel (respect voor mensenrechten, rechtsstaat) ingevuld.
* **Rechtsstaat**: Gelijkheid voor en door de wet (rule of law). Machthebbers zijn gebonden aan het recht, niet almachtig. Kan formeel (gebondenheid aan regels) of materieel (koppeling aan mensenrechten en inhoudelijke beperkingen) worden ingevuld. Kernbeginselen zijn onder andere de algemeenheid, bekendheid, duidelijkheid en consistentie van wetten (Lon Fuller).
* **Mensenrechten (MR)**: Concrete regels die de macht van de overheid aan banden leggen en individuele vrijheden en rechten waarborgen. Ze bieden de specifieke invulling van de waarborgen die voortvloeien uit de rechtsstaat.
**Onderlinge verhoudingen en spanningen:**
Democratie, rechtsstaat en mensenrechten zijn wederzijds afhankelijk, maar er zijn spanningen. Democratie kan leiden tot een 'dictatuur van de meerderheid' als de rechtsstaat en mensenrechten niet worden gerespecteerd. Omgekeerd kan een te strikte toepassing van de rechtsstaat en mensenrechten de democratische wil van het volk (via de volksvertegenwoordiging) beknotten. De hedendaagse uitdaging ligt in het vinden van een evenwicht tussen deze drie pijlers, met name in een geglobaliseerde wereld waar nationale soevereiniteit onder druk staat.
---
## Deel III: De Verhouding Tussen Wetgever & Rechter Vandaag
Dit deel onderzoekt de hedendaagse verhoudingen tussen de staatsmachten, met een focus op de rol van de rechter.
### Hoofdstuk 1: Klassieke visie van Montesquieu
Montesquieu stelde in 'De l'Esprit des Lois' dat machtsconcentratie in één orgaan leidt tot machtsmisbruik en tirannie. Om dit te voorkomen, bepleitte hij een strikte scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht), met een systeem van 'checks and balances'. Hij zag de monarchie als een ideaaltype waarbij de macht van de vorst werd beteugeld door fundamentele wetten en 'pouvoirs intermédiaires' (tussenliggende machten zoals adel, parlementen). In zijn visie moest de rechter de wet strikt toepassen (heteronoom).
### Hoofdstuk 2: Radicale visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie verwierp het idee van een vorst en schoof de macht volledig naar het volk. Dit resulteerde in een streven naar radicale scheiding der machten en een heteronome rechtsvinding, waarbij de rechter louter een spreekbuis van de wet was. Het ideaal van heldere, volledige wetboeken (codificatie) diende om rechtsversnippering tegen te gaan en absolute macht van de rechter te voorkomen. Dit leidde tot instrumenten als het **interpretatieverbod** en **référé législatif** (verwijzing naar de wetgever bij onduidelijkheid), die echter in de praktijk onhoudbaar bleken en deels weer werden afgeschaft.
### Hedendaagse Verhoudingen en Uitdagingen
Vandaag de dag is volledige heteronome of autonome rechtsvinding een illusie. Juristen maken altijd keuzes. De spanning zit in hoe deze keuzes worden gemaakt en gepresenteerd: verhuld (exegetisch) of onthuld (constructivistisch). Het strafprocesrecht en het burgerlijk procesrecht kennen bijvoorbeeld mechanismen die de rol van de rechter in feiten- en rechtsvaststelling beperken, maar ook waarborgen bieden. De constructivistische visie benadrukt dat recht wordt gevormd door de interactie van knopen (formanten) en dat de uitlegger actief deelneemt aan de vorming van het recht. Het belang van **rechtszekerheid** enerzijds en de noodzaak van **flexibiliteit** en **rechtvaardigheid** anderzijds, blijven een constant spanningsveld. De discussie over de rol van rechterlijke controle versus het primaat van de politieke macht blijft centraal staan, met de vraag hoe de rechtsstaat en mensenrechten gewaarborgd kunnen worden in een complexe samenleving.
---
## Deel IV: De Constructie van Rechtsfeiten
Dit deel onderzoekt hoe feiten worden geïnterpreteerd en geconstrueerd in het juridische proces.
### Inleiding tot Feitenconstructie
Hoewel rechtsvinding zich vaak richt op rechtsregels, is de vaststelling en kwalificatie van feiten (feitenvinding) even cruciaal. Juristen zijn enerzijds geïnteresseerd in de principiële keuzes van hogere rechtscolleges, maar anderzijds is de correcte vaststelling van feiten essentieel voor een kwaliteitsvolle rechtsvinding. Het probleem is dat feitenconstructie vaak een 'blinde vlek' is in het juridische discours.
### Hoofdstuk 1: De Bouwstenen van een Verhaal
De constructie van een juridisch narratief omvat vier stappen:
1. **Identificatie van de bouwstenen**: Het vergaren en verwerken van feiten, waarbij informatie wordt vertaald naar de juridische leefwereld. Dit vereist een selectie van relevante feiten, mede gestuurd door het **Vorverständnis** (voorafgaande kennis en overtuigingen) van de uitlegger. Het proces is vaak een **hermeneutische spiraal**, waarbij heen en weer wordt gegaan tussen het specifieke geval en algemene concepten, en waarbij feitelijke ervaringen een grote rol spelen. Er is een fundamenteel onderscheid tussen **heuristiek** (het zoeken naar oplossingen) en **legitimatie** (het onderbouwen van de gekozen oplossing).
2. **Het verhaal zelf (feitenvoorstelling)**: Het bewust construeren van een verhaal om specifieke doelstellingen te bereiken, waarbij de uitlegger optreedt als een 'juridisch regisseur'. Hierbij kunnen **framingtechnieken** worden toegepast om de presentatie van feiten te beïnvloeden (bv. door taalgebruik, de keuze tussen actie of omissie, abstract vs. concreet, algemeen vs. specifiek, brede vs. enge tijdsframes, doorlopende vs. gesegmenteerde frames).
3. **De waarheidsgetrouwheid van het verhaal**: Aantonen dat het verhaal waar is, wat vereist dat de bewijsmiddelen voldoen aan juridische criteria (bv. historische kritiek, betrouwbaarheid van bewijs).
4. **De juridische waarde van het verhaal**: Aantonen dat het verhaal juridisch relevant is en rechtsgevolgen kan hebben. Juridische feiten zijn de feiten die door de rechtsregels worden gekwalificeerd en die rechtsgevolgen met zich meebrengen.
De constructie van feiten is inherent subjectief en afhankelijk van de bril (Vorverständnis) van de uitlegger. Het onderscheid tussen 'feiten' (wat gebeurde) en 'rechtsfeiten' (wat de juridische betekenis is van wat gebeurde) is cruciaal, maar in de praktijk vaak fluïde.
---
## Deel V: De Constructie van Rechtsregels
Dit deel onderzoekt hoe rechtsregels worden gevormd en geïnterpreteerd, met een focus op de spanning tussen verschillende benaderingen.
### Titel I: Formeel-Positivistische Visie op de Constructie van Rechtsregels
De formeel-positivistische visie stelt dat het recht objectief bestaat, volledig losstaat van de uitlegger en enkel via formele bronnen (zoals de wet) ontdekt kan worden. Rechtsvinding is hierbij een louter heteronome, semantische activiteit. Het recht wordt gezien als een verzameling van gedragsvoorschriften die door een autoriteit zijn uitgevaardigd.
### Titel II: Exegetische Visie op de Constructie van Rechtsregels
De exegetische visie (EV) stelt dat het uitleggingsdoel het achterhalen is van de wil of bedoeling van de zender (wetgever of rechter). Het recht wordt geïnterpreteerd via **implicaturen** en vereist een combinatie van argumenten, waaronder taalkundige, systematische, historische en gevolgenargumenten. Hoewel exegeten veel keuzes maken, doen ze alsof deze keuzes louter heteronoom voortvloeien uit de wil van de wetgever of rechter, wat de **paradox van de politieke macht** van de jurist blootlegt.
#### Belangrijke aspecten van de Exegetische Visie:
* **Uitleggingsdoel**: Achterhalen van de wil van de zender (wetgever – 1e school; rechter – 2e school).
* **Uitleggingsvoorwerp**: Beperkt tot bronnen die de wil van de zender kunnen aantonen (formele bronnen zoals wetgeving, parlementaire voorbereidingsstukken).
* **Interpretatieve regels en argumenten**: Taalkundig, systematisch, historisch (wilsduidend) en gevolgengeoriënteerd (absurditeitsbestrijdend).
* **Interne afstemmingsregels**: Regels die de verhouding tussen verschillende argumenten bepalen (bv. taalkundige voorrang boven historische).
* **Coördinatieve regels**: Regels om antinomieën (conflicten tussen rechtsnormen) op te lossen, zoals hiërarchie (hogere norm gaat voor lagere), specialiteit (specifieke norm gaat voor algemene) en posterioriteit (nieuwe norm gaat voor oude).
Kritiek op de exegetische visie richt zich op de oversimplificatie van het interpretatieproces, de onjuiste taakopvatting van de rechter in een democratische rechtsstaat, en de beperkte waarde van louter taalkundige, systematische en historische argumenten.
### Titel III: Onthullende Kritiek op de Exegetische Visie
De onthullende (constructivistische) visie bekritiseert de exegetische visie door openlijk te erkennen dat bij de interpretatie van rechtsregels keuzes worden gemaakt.
#### Kernpunten van de Onthullende Visie:
* **Paradigmatische uitgangspunten**: Ontologisch en epistemologisch relativisme; het recht is een geconstrueerde realiteit, mede gevormd door de uitlegger.
* **Gevolgen voor uitleggingsdoel**: Het doel is niet enkel de wil van de zender, maar het bepalen van de juridische betekenis in het concrete geval, mede bepaald door de eigen doelstellingen van de uitlegger.
* **Gevolgen voor uitleggingsvoorwerp**: Interpretanda worden gezien als 'rechtsknopen' of 'formanten' die deel uitmaken van een groter juridisch weefsel, en niet als geïsoleerde bronnen. Er is aandacht voor een breed scala aan rechtsvormende handelingen.
* **Uitleggingsmethode**: Geen strikte rangorde van argumenten. Men gebruikt **topisch argumenteren** (ademen van argumenten vanuit verschillende gezichtspunten en algemeen aanvaarde opvattingen) en **case-based reasoning** (redeneren naar analogie van prototypische gevallen). Dit vereist **praktische wijsheid** (phronesis) in plaats van louter theoretische wijsheid (sophia). Er is een voortdurende wisselwerking tussen heuristiek en legitimatie.
* **Afstemming van argumenten**: In plaats van abstracte hiërarchieën (zoals bij EV), gebeurt de afstemming van argumenten in concreto, afhankelijk van de specifieke casus, de doelstellingen van de uitlegger en de context. Dit kan leiden tot verzoenende, inperkende of verruimende uitleggingen.
* **Samenhang van het recht**: Het recht wordt gezien als een 'tapijt' dat continu wordt geknoopt, waarbij elke nieuwe knoop voortbouwt op bestaande, maar ook nieuwe richtingen kan geven. Dit benadrukt het samenspel tussen 'gewild' en 'gegroeid' recht.
De constructivistische benadering erkent de subjectieve en contextuele aard van juridische interpretatie en pleit voor openheid over de gemaakte keuzes van de uitlegger.
---
## Deel VI: De Constructie van Rechtsregels
Dit deel behandelt de verschillende bronnen en actoren die bijdragen aan de constructie van rechtsregels.
### Titel I: De Voornaamste Gezaghebbende Handelingen (VGH)
De constructivistische visie erkent dat verschillende actoren en handelingen bijdragen aan het recht, niet alleen de wetgever. Het gezag van een handeling hangt af van de redenen waarom het gezaghebbend wordt geacht binnen de juridische gemeenschap.
#### 1. Handelingen van Wetgevende Actoren:
* **Wetgeving**: Onderscheid tussen materieel (een algemene rechtsnorm, ongeacht de oorsprong) en formeel (een handeling van een wetgevend orgaan, ongeacht de inhoud). De focus ligt op het materiële begrip.
* **Uitwerking**: Wetgeving kan zelfstandig (door bv. parlement, minister) of niet-zelfstandig (bv. algemeen verbindend verklaren van CAO's door KB) tot stand komen. Besluitwetten en reglementaire KB's zijn voorbeelden van de flexibiliteit van de uitvoerende macht.
* **Werfkracht**: Vooral gebaseerd op (grond)wettelijke grondslagen, maar ook op pragmatische overwegingen die bijdragen aan maatschappelijke zekerheid en een vlotte werking van de rechtsstaat.
#### 2. Handelingen van Uitvoerende Actoren:
* Het optreden van de uitvoerende macht, zoals koninklijke besluiten (KB's) en ministeriële besluiten (MB's), heeft vaak een reglementair karakter en is cruciaal voor de concrete toepassing van wetten. De werfkracht hiervan is echter afhankelijk van de (grond)wettelijke basis en de context.
#### 3. Handelingen van Rechtsprekende Actoren:
* **Rechtspraak (RS)**: Kan worden gezien als 'gewild recht' (beslissing in een individueel geval) of 'gegroeid recht' (invloed op toekomstige gevallen, bv. via principesarresten of vaste rechtspraak). Hoewel er officieel geen bindend precedentenrecht is in België, heeft de RS wel een aanzienlijke 'zwaartekrachtwerking'.
#### 4. Handelingen van Rechtsgeleerde Actoren (Rechtsleer):
* De rechtsleer fungeert als een bron van interpretatie en kritiek. Ze kan het recht overzichtelijk maken (lagere rechtsleer) of actief bijdragen aan de vorming ervan (hogere rechtsleer). De methode is vaak pragmatisch en argumentatief, en erkent de centrale rol van waarden en beginselen in de rechtsvorming.
#### 5. Handelingen van (Andere) Private Actoren:
* Overeenkomsten en technische normen (bv. ISO-normen) kunnen ook rechtskracht krijgen, hetzij direct (via wettelijke erkenning) of indirect (via feitelijk gebruik of juridische interpretatie). Dit draagt bij aan het 'gegroeide recht' en benadrukt het belang van context en praktische aanvaardbaarheid.
---
## Veelvoorkomende Fouten om te Vermijden:
* **Verwarring tussen semantische en pragmatische interpretatie**: Het negeren van de contextuele aspecten bij het interpreteren van rechtsregels.
* **Onvolledige toepassing van interpretatiemethoden**: Het te strikt vasthouden aan de letter van de wet (exegetische visie) zonder oog voor doel of context.
* **Negeren van de rol van de uitlegger**: Denken dat recht enkel ontdekt en niet geconstrueerd wordt.
* **Onjuiste toepassing van argumentatietechnieken**: Het verkeerd hanteren van analogie, teleologie, of het negeren van de 'paradox van de politieke macht'.
* **Onderschatten van de rol van Vorverständnis**: Denken dat feiten of rechtsregels objectief en neutraal kunnen worden geïnterpreteerd zonder de invloed van de eigen achtergrond.
* **Verwarring tussen gewild en gegroeid recht**: Het niet herkennen van hoe recht zich ontwikkelt door de interactie van verschillende rechtsbronnen en actoren.
* **Verwaarlozing van de rol van waarden en beginselen**: Het enkel focussen op de letter van de wet zonder oog voor de onderliggende rechtsstaat- en mensenrechtenprincipes.
* **Onjuiste scheiding tussen feiten en recht**: Het niet erkennen van de onderlinge afhankelijkheid tussen de vaststelling van feiten en de toepassing van rechtsregels.
---
Deze studiehandleiding beoogt een diepgaand begrip van rechtsvinding te bieden, met aandacht voor de nuances van juridische interpretatie en de verschillende benaderingen die daarbij komen kijken. Succes met je studie!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Rechtsvinding | Het juridische proces van het ontdekken, interpreteren en toepassen van rechtsnormen om tot een oplossing te komen voor een rechtsvraag in een concrete situatie, waarbij de nadruk ligt op het "hoe" van de juridische methode. |
| Juridische hermeneutiek | Het onderzoeksgebied dat zich bezighoudt met de methoden en principes van interpretatie en uitleg binnen het recht, met name hoe betekenis wordt toegekend aan juridische teksten en concepten. |
| Heteronome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de uitlegger zo neutraal en mechanisch mogelijk de inhoud van het recht bepaalt, zonder eigen keuzes te maken; het verhullen van gemaakte keuzes door te verwijzen naar beslissingen van anderen. |
| Autonome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de uitlegger zelf (bewust of onbewust) keuzes maakt die de inhoud van het recht bepalen; het onthullen van gemaakte keuzes. |
| Interpretandum | Datgene wat geïnterpreteerd wordt; het object of de bron die aan een interpretatie wordt onderworpen, zoals een tekst, gebaar of afbeelding. |
| Interpretans | De interpretatie zelf; de betekenis of inhoud die door de uitlegger aan het interpretandum wordt toegekend, ook wel het doelgeheel genoemd. |
| Semantische interpretatie | Een contextonafhankelijke interpretatie die zich richt op de letterlijke, zelfstandige betekenis van uitdrukkingen, los van de specifieke gebruikscontext. |
| Pragmatische interpretatie | Een contextafhankelijke interpretatie die rekening houdt met de specifieke omstandigheden en de bedoelingen van de taalgebruiker (zender en ontvanger) in een concrete communicatieve situatie. |
| Exegese | De activiteit van een uitlegger die erop gericht is uit te werken wat de zender (wetgever of rechter) oorspronkelijk wilde meedelen aan de ontvanger, met focus op de bedoeling van de zender. |
| Eisegese | Een interpretatiepraktijk waarbij de uitlegger de eigen ideeën, opvattingen en voorkeuren projecteert op het interpretandum, in plaats van de oorspronkelijke bedoeling van de zender te achterhalen. |
| Rechtsgevolgeninterpretatie | De interpretatie die de rechtsgevolgen bepaalt die het recht hecht aan het interpretandum in een concrete situatie; het vaststellen van wat mag of moet volgens het recht. |
| Paradigma | Een set van fundamentele filosofische aannames en kernovertuigingen die het wereldbeeld en de handelingen van een uitlegger sturen bij het interpreteren van de werkelijkheid, inclusief het recht. |
| Positivistisch paradigma | Een filosofische benadering die uitgaat van een objectieve, externe werkelijkheid die neutraal kan worden waargenomen en gekend; in het recht betekent dit dat het recht objectief bestaat en ontdekt kan worden, los van de mening van de uitlegger. |
| Constructivistisch paradigma | Een filosofische benadering die stelt dat de werkelijkheid, inclusief het recht, mede wordt gevormd door de interpretator en de context; het recht is een menselijke constructie waarbij de uitlegger actief bijdraagt aan de betekenisgeving. |
| Vorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis, culturele en juridische bagage waarover een uitlegger beschikt voordat deze aan een interpretatie begint; het vormt het kader waaruit de wereld wordt bekeken en geïnterpreteerd. |
| Rechtsknopen (of formanten) | De bouwstenen van het juridische verhaal; alle handelingen die volgens de uitlegger bijdragen aan de inhoud van het recht en die rechtsvormend kunnen zijn, zonder beperkingen qua aard of oorsprong. |
| Syllogisme | Een logische redeneervorm bestaande uit een majorpremisse, een minorpremisse en een conclusie, waarbij de conclusie deductief wordt afgeleid uit de premissen. |
| Heuristiek (discovery) | De fase van het onderzoek waarin gezocht wordt naar relevante informatie en mogelijke oplossingen of conclusies, vaak met behulp van intuïtie en diverse argumentatietechnieken. |
| Legitimatie (justification) | De fase waarin de gevonden oplossing of conclusie wordt onderbouwd en gerechtvaardigd, met behulp van geldige redeneervormen en argumentatietechnieken, om het publiek te overtuigen van de aanvaardbaarheid ervan. |
| Argumentum a contrario | Een redenering gebaseerd op het principe dat wat niet expliciet is geregeld, anders behandeld moet worden dan wat wel expliciet is geregeld; indien de wetgever een bepaald rechtsgevolg aan een situatie heeft verbonden, impliceert dit dat voor situaties die niet aan die voorwaarden voldoen, een ander rechtsgevolg geldt. |
| Argumentum a fortiori | Een redenering die uitgaat van een sterkere of duidelijkere situatie om een conclusie te trekken voor een zwakkere of minder duidelijke situatie (des te meer als het geldt voor het sterkere, des te meer geldt het voor het zwakkere) of omgekeerd (des te minder het geldt voor het zwakkere, des te minder geldt het voor het sterkere). |
| Teleologische interpretatie | Een interpretatiemethode die de betekenis van een rechtsregel bepaalt op basis van het doel of de strekking (ratio legis) van die regel, om zo de beoogde maatschappelijke gevolgen te realiseren. |
| Teleologische reductie | Het inperken van het toepassingsgebied van een rechtsregel op basis van de doelstelling (telos) ervan, wanneer de letterlijke betekenis van de regel te ruim zou zijn. |
| Teleologische extensie | Het uitbreiden van het toepassingsgebied van een rechtsregel op basis van de doelstelling (telos) ervan, wanneer de letterlijke betekenis van de regel te eng zou zijn. |
| Rechtszekerheid | Het beginsel dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat rechtsregels duidelijk, kenbaar, consistent en voorspelbaar zijn, en dat deze niet willekeurig worden gewijzigd op een manier die hun legitieme verwachtingen schaadt. |
| Vorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis, culturele en juridische bagage waarover een uitlegger beschikt voordat deze aan een interpretatie begint; het vormt het kader waaruit de wereld wordt bekeken en geïnterpreteerd. |
| Feitenvergaring | Het proces van het verzamelen van informatie om de relevante feiten van een zaak vast te stellen, waarbij een selectie wordt gemaakt van wat juridisch relevant is voor de interpretatie van de rechtsregels. |
| Feitenverwerking | Het proces van het selecteren, ordenen en betekenis geven aan de verzamelde feiten om tot een juridisch coherent verhaal te komen, waarbij de uitlegger zijn eigen Vorverständnis en doelstellingen hanteert. |
| Framing | Het bewust sturen van een beslissing door te kiezen voor een bepaalde taalkundige interpretatie of voorstelling van gebeurtenissen, met als doel de luisteraar of lezer te beïnvloeden en tot een specifieke conclusie te brengen. |
| Rechtspraak (Jurisprudentie) | De verzameling van uitspraken van rechtsprekende instanties, met name de hogere rechtbanken, die richtinggevend kan zijn voor de interpretatie en toepassing van rechtsregels in toekomstige, vergelijkbare gevallen. |
| Rechtsleer | De verzameling van opvattingen van rechtsgeleerden, zoals vastgelegd in wetenschappelijke publicaties, die bijdraagt aan de interpretatie en ontwikkeling van het recht. |
| Gewild recht | Recht dat bewust tot stand komt door een concrete handeling van een specifieke actor (zoals de wetgever), met de nadruk op de autonomie van de rechtsvormer om het recht te creëren. |
| Gegroeid recht | Recht dat organisch ontstaat vanuit de context, bestaande praktijken, gewoonten of de interactie tussen verschillende rechtsactoren, met de nadruk op de begrenzing van de autonomie van de rechtsvormer door de reeds bestaande rechtsorde. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels of rechtsnormen die gelijktijdig relevant en geldig lijken, tot onverenigbare of tegenstrijdige rechtsgevolgen leiden. |
| Verzoenende uitlegging | Een interpretatietechniek waarbij de uitlegger probeert om schijnbaar tegenstrijdige rechtsnormen zo te interpreteren dat ze met elkaar verenigbaar zijn en een coherent geheel vormen, vaak met behoud van de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever. |
| Inperkende uitlegging | Een interpretatietechniek waarbij het toepassingsgebied van een rechtsnorm wordt beperkt, bijvoorbeeld door een teleologische reductie, om conflicten met andere rechtsnormen te vermijden of onredelijke gevolgen te voorkomen. |
| Verruimende uitlegging | Een interpretatietechniek waarbij het toepassingsgebied van een rechtsnorm wordt uitgebreid, bijvoorbeeld door teleologische extensie of analogie, om zo de beoogde doelstellingen van de regel beter te realiseren of om aansluiting te vinden bij bredere rechtsbeginselen. |
| Topisch argumenteren | Een argumentatiestrategie die gebruikmaakt van 'topoi' (plaatsen of gezichtspunten) en 'endoxa' (algemeen aanvaarde opvattingen) om een stelling te onderbouwen, waarbij de nadruk ligt op het vinden van de meest overtuigende argumenten in een specifieke context. |
| Endoxa | Opvattingen die algemeen aanvaardbaar zijn voor een bepaald publiek en die als axioma's dienen in een argumentatie, zonder dat ze noodzakelijkerwijs bewezen kunnen worden. |
| Topoi | Vormelijke argumentatieschema's of 'plaatsen' die dienen als herkenbare argumentatieve patronen om een stelling te onderbouwen en die helpen bij het vinden en structureren van argumenten. |
| Heuristische functie (van topoi) | De functie van topoi om te helpen bij het vinden van relevante argumenten door een lijst van mogelijke 'plaatsen' of gezichtspunten aan te bieden die onderzocht kunnen worden. |
| Legitimerende functie (van topoi) | De functie van topoi om te helpen bij het verantwoorden en onderbouwen van een stelling, door aan te tonen dat deze wordt ondersteund door geschikte argumenten of gezichtspunten. |
| Gewild recht | Recht dat bewust wordt gecreëerd door de wil van een specifieke actor (zoals de wetgever), met nadruk op autonomie en het vermogen om te breken met het verleden. |
| Gegroeid recht | Recht dat organisch ontstaat vanuit de context, bestaande praktijken, gewoonten of de interactie tussen verschillende rechtsactoren, met nadruk op de begrenzing van autonomie en continuïteit met het verleden. |
| Rechtsknopen (of formanten) | Bouwstenen van het juridische verhaal; handelingen of bronnen die rechtsvormend worden geacht en die bijdragen aan de inhoud van het recht, ongeacht hun specifieke oorsprong of vorm. |
| Pluralisme (actor, oorsprong, coördinatie) | Het erkenning van de veelheid aan actoren, oorsprongen en afstemmingsmechanismen die bijdragen aan de vorming en interpretatie van het recht, in tegenstelling tot een gecentraliseerd, uniform systeem. |
| Case-based reasoning | Een redeneerstijl in het recht waarbij de nadruk ligt op het vergelijken van een specifiek geval met prototypische gevallen en de juridische argumenten die daarbij horen, in plaats van het deductief toepassen van algemene regels. |
| Vestigingscriterium (van gezag) | De criteria die bepalen wanneer een handeling of bron als gezaghebbend wordt beschouwd binnen de juridische gemeenschap, met aandacht voor zowel (grond)wettelijke grondslagen als bredere sociale en normatieve aanvaarding. |
| Werkingskracht (werfkracht) | Het vermogen van een rechtshandeling of bron om als een relevante en overtuigende grond te dienen voor een specifieke juridische interpretatie of beslissing in een concreet geval. |
| Prototypisch geval | Een typisch of meest representatief voorbeeld binnen een bepaalde categorie, dat dient als referentiepunt voor analogische redeneringen en de interpretatie van rechtsregels. |
| Teleologie | De studie van doelen en hun verwezenlijking; in het recht verwijst het naar de redenering gebaseerd op het doel of de strekking van een rechtsnorm (ratio legis). |
| Evenredigheidsbeginsel | Een juridisch beginsel dat stelt dat maatregelen proportioneel moeten zijn aan het nagestreefde doel, en dat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de ingreep en het beoogde resultaat. |
| Rechtsvormende handelingen | Handelingen die bijdragen aan de vorming of interpretatie van het recht, zoals wetgeving, rechtspraak, rechtsleer en handelingen van private actoren die rechtskracht verkrijgen. |
| Normatieve aanvaarding | De maatschappelijke erkenning dat een bepaalde gedraging of regel niet alleen feitelijk wordt gevolgd, maar ook als juridisch verplicht wordt beschouwd. |