Cover
Comença ara de franc Kopie van notities algemene rechtsleer VOLLEDIG SEM 1.pdf
Summary
# De aard en definitie van recht
Het begrijpen van wat recht precies is, vormt een fundamentele, doch uitdagende vraag binnen de rechtsleer, waarbij de zoektocht naar een universele definitie complex blijft.
### 1.1 De definitie van recht: een uitdaging
Het concept van 'recht' is niet eenduidig te definiëren; de zoektocht naar een definitie is een voortdurend proces, zoals Immanuel Kant reeds aangaf. Zelfs voorgestelde definities, zoals "een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij" zijn niet perfect en worden niet universeel geaccepteerd [1](#page=1).
In tegenstelling tot vakgebieden zoals chemie, waar beoefenaars kunnen functioneren zonder een precieze definitie van 'chemie' is er in het recht wel degelijk behoefte aan een dergelijke omschrijving. Rechters, die 'het recht' moeten toepassen, interpreteren en verder ontwikkelen, hebben een duidelijke begripsomschrijving nodig om hun werk correct te kunnen uitvoeren. Zonder een dergelijke definitie dreigt onderzoek naar het recht verkeerd begrepen te worden. Juristen hebben houvast nodig om te weten hoe zij recht moeten benaderen, en geen enkele definitie biedt hiervoor een perfecte oplossing [1](#page=1).
De invulling van het begrip recht bepaalt wat iemand moet doen. Dit raakt aan twee invalshoeken [1](#page=1):
* **Prescriptieve interesse:** Richt zich op wat we zouden moeten of mogen doen volgens het recht [1](#page=1).
* **Empirische interesse:** Bestudeert wat mensen daadwerkelijk met recht doen en hoe het in de praktijk wordt toegepast [1](#page=1).
#### 1.1.1 Essentialistische versus conventionalistische opvattingen
Er bestaan twee fundamentele opvattingen over de aard van recht:
* **Essentialistische opvatting:** Deze gaat ervan uit dat recht een kernelement of essentie bezit dat altijd en overal aanwezig is, waardoor het onderscheiden kan worden van andere fenomenen. Het probleem met deze opvatting is dat een dergelijke universele essentie tot op heden niet is gevonden [2](#page=2).
* **Conventionalistische opvatting:** Volgens deze opvatting is wat als 'recht' geldt en wat niet, een kwestie van conventie of afspraak tussen mensen, waarvan de inhoud niet vooraf vastligt. Deze opvatting impliceert dat de bestempeling van recht niet universeel is en kan variëren [2](#page=2).
De zoektocht naar een definitie kan dus op twee manieren benaderd worden: enerzijds door te zoeken naar een kenmerk dat altijd bij recht aanwezig is en nooit bij iets anders (de essentie), en anderzijds door te erkennen dat de opvatting van recht een keuze is en dat wat als recht wordt beschouwd, een conventie is die niet vaststaat [2](#page=2).
#### 1.1.2 Vormen van recht
Recht kent vele vormen, die onderling verwant zijn als familieleden, maar niet noodzakelijkerwijs een universeel kenmerk delen. Dit leidt tot de conclusie dat recht geen essentiële kenmerken bezit die altijd en overal waar zijn [2](#page=2) [3](#page=3).
Voorbeelden van dergelijke rechtsvormen zijn:
* **Statelijk recht:** Gedragsregels uitgevaardigd door statelijke actoren zoals wetgevers en rechters [2](#page=2).
* **Gewoonterecht:** Gedragsregels die tot stand komen doordat deelnemers aan het rechtsverkeer ze als verbindend beschouwen, voortkomend uit langdurig gebruik [2](#page=2).
* **Religieus recht:** Gedragsregels die binnen een specifieke religie gelden, zoals de Tien Geboden of kerkelijk recht [2](#page=2).
* **Natuurrecht:** Gedragsregels die afgeleid worden uit de menselijke natuur en onafhankelijk van menselijke afspraken gelden, zoals mensenrechten [2](#page=2).
* **Internationaal recht:** Gedragsregels die de internationale betrekkingen regelen tussen staten en andere internationale actoren [3](#page=3).
Volgens Brian Tamanaha is "recht eender wat mensen door hun sociale praktijken identificeren en behandelen als ‘recht’". Recht is derhalve een conventie [3](#page=3).
#### 1.1.3 Standpunt- of maatschappijafhankelijkheid van recht
De vraag of iets als 'recht' geldt, hangt af van het ingenomen standpunt over het begrip recht en de gegeven omschrijving ervan. Dit betekent dat wat als recht geldt, afhangt van het specifieke 'familielid' van het recht dat men voor ogen heeft [3](#page=3).
> **Tip:** De vraag 'Is abortus toegelaten volgens het recht?' kan verschillende antwoorden opleveren afhankelijk van welk recht men bedoelt. Iemand die religieus recht hanteert, zal anders antwoorden dan iemand die zich richt op Belgisch statelijk recht [3](#page=3).
Je kunt niet spreken over wat als recht geldt zonder zelf een standpunt in te nemen en dus een keuze te maken. Dit staat in contrast met disciplines zoals chemie, waar het onderzoeksobject standpuntonafhankelijk is [4](#page=4).
Wat mensen als recht beschouwen, verschilt naargelang plaats en tijd. Dit leidt ertoe dat rechters doorgaans het statelijk recht volgen, omdat ze anders niet weten welk recht ze moeten toepassen. Of iets als recht geldt, hangt af van de specifieke vorm van recht die wordt bekeken. Het recht in zijn algemeenheid kan niet eenduidig worden beoordeeld; dit wordt pas mogelijk wanneer men een specifieke context beschouwt [4](#page=4).
#### 1.1.4 Gevolgen van de conventionalistische opvatting
De conventionalistische opvatting impliceert dat recht relatief is ten opzichte van plaats en tijd [4](#page=4):
* Door de tijd heen en geografische ruimte zijn er verschillende vormen van recht [4](#page=4).
* 'Recht' is een sociale constructie, gevormd door menselijke handelingen en met een geschiedenis [4](#page=4).
Dit betekent niet dat we moeten zwijgen over 'recht', maar wel dat de focus moet verschuiven. De aandacht moet niet liggen op de universele en tijdloze essentie van recht, maar op de diverse kenmerken die ermee in verband worden gebracht. Dit omvat vragen over [4](#page=4):
* **Geheel aan regels:** De definitie van 'regel' is cruciaal; gaat het om iets wat regelmatig gebeurt of om iets wat *moet* gebeuren [4](#page=4)?
* **Normatieve ordening:** Is recht gedragsgeoriënteerd, en zorgt het feitelijke gedrag voor een andere normatieve ordening [4](#page=4)?
* **Rol van handhaving:** Is recht slechts een voorschrift met consequenties bij overtreding, of is het slechts een stuk papier zonder verdere impact [4](#page=4)?
* **Rol van rechtvaardigheid:** Kan een gedragsvoorschrift dat onrechtvaardig is, nog steeds als recht worden beschouwd? Er is een spanning tussen wetten (uitgevaardigd door statelijke actoren) en recht; een wet hoeft niet altijd recht te zijn [4](#page=4).
---
# Ontwikkeling van samenlevingen en de rol van recht
De evolutie van samenlevingsvormen van jager-voedselverzamelaars tot moderne staten wordt gekenmerkt door veranderende functies en organisatie van recht binnen deze diverse contexten [6](#page=6).
### 2.1 Fundamentele transformaties van mensenmaatschappijen
Menselijke samenlevingen ontwikkelen zich door een samenspel van materiële facetten (ecologie, technologie, economie) en ideële facetten (kennis, overtuigingen, waarden). Deze ontwikkeling leidt tot sociale instituten (patronen van orde die maatschappelijke behoeften lenigen, zoals gezin, onderwijs) en sociale praktijken (alledaagse, gebruikelijke handelingen). De complexiteit van gemeenschappen neemt toe met hun omvang, wat leidt tot gespecialiseerde manieren van taakverdeling, zowel horizontaal (gelijke niveaus) als verticaal (hiërarchische niveaus) [5](#page=5).
### 2.2 Betekenis en functie van recht in verschillende samenlevingsvormen
De betekenis en functie van recht zijn niet statisch; ze evolueren mee met de organisationele structuur van een gemeenschap. De tekst onderscheidt vier hoofdtypen samenlevingen: jager-voedselverzamelaars, chiefdoms, rijken en moderne staten. Dit is een chronologisch, maar geen teleologisch overzicht, wat betekent dat moderne staten niet als 'hoger' of 'beter' worden beschouwd, enkel als organisatorisch complexer [6](#page=6).
#### 2.2.1 Samenlevingen van jager-voedselverzamelaars (SJVV)
Deze samenlevingen bestonden vanaf het ontstaan van de mensheid tot circa 12.000 v.Chr.. Ze kenmerken zich door kleine, grotendeels egalitaire clans van ongeveer 25 personen, waarbij leiderschap gebaseerd is op persoonlijke kwaliteiten en aanzien. Goederendeling en wederkerigheid zijn er gebruikelijk [6](#page=6).
* **Regels en gebruiken:** Betreffen persoonlijk letsel (compensaties), huwelijksbeperkingen, diefstal, overspel, incest, fysiek geweld, en bezit/gebruik van goederen zoals oogst, arbeid, kennis, land, waterbronnen en roerende goederen (#page=6, 7). Individuele aanspraken op roerende goederen weerspiegelen investering en geven zeggenschap, wat schenking en uitwisseling mogelijk maakt [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Soorten clans:**
* **Onmiddellijk wederkerige clans:** Goederen en voedsel worden direct verbruikt; weinig investeringen in gereedschappen; amper langdurige engagementen [7](#page=7).
* **Uitgesteld wederkerige clans:** Bewaring en onderhoud van plekken; veel investeringen in gereedschappen; zeker langdurige engagementen, zoals uithuwelijken, zijn essentieel. Dit leidt tot meer en uitgebreidere individuele aanspraken op goederen [7](#page=7).
* **Uithuwelijken:** Een vorm van uitgesteld wederkerig principe, waarbij geïnvesteerd wordt in de toekomst door meerdere partijen. Dit houdt lange onderhandelingen en giften in, waarbij de toekomstige vrouw economische waarde vertegenwoordigt [7](#page=7).
#### 2.2.2 Chiefdoms
Chiefdoms ontstonden vanaf circa 5000 v.Chr. en omvatten groepen van honderden tot tienduizenden personen. Kenmerken zijn sedentair leven, erfelijke sociale stratificatie en toenemende ongelijkheid, met duidelijk onderscheiden rollen zoals erfelijk leider (chef), eliteklasse, krijgers en gewone mensen. De redenen voor deze stratificatie zijn onduidelijk, mogelijk functioneel (coördinatie) of conflictueel (competitie om status) [8](#page=8).
* **Goederenverdeling:** Verandert van wederkerigheid naar een hiërarchisch systeem gebaseerd op tribuut (belastingen). De sedentaire levensstijl vereist grotere controle over grond en rijkdommen, met de chef die een bovenmenselijke status claimt om zijn zeggenschap te legitimeren [8](#page=8).
#### 2.2.3 Rijken
Rijken ontstonden rond 4000-3000 v.Chr. op verschillende plaatsen en zijn organisatorisch aanzienlijk complexer. Ze omvatten groepen van meer dan 100.000 personen, mede dankzij de ontwikkeling van schrift voor bureaucratische organisatie, een dwingend retributiesysteem (belastingen), en een staatsreligie ter bevordering van eenheid. Landbouw, ambachtelijke productie en handelsnetwerken speelden een cruciale rol. Leiders waren verantwoordelijk voor grote projecten, konden geweld georganiseerd uitoefenen en richtten rechtbanken op, wat leidde tot een monopolie op geweld en de ontwikkeling van aparte beroepen voor rechtspraak [9](#page=9).
* **Regels:** Verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen, vaak beschouwd als geopenbaard door goden aan de leider. Deze regels dienden de ordening van de menselijke maatschappij in lijn met een overstijgende 'kosmische orde' [10](#page=10).
* **Voorbeeld: Codex Hammurabi (circa 1754 v.Chr.):** Bevat 282 regels over diverse zaken, waaronder prijzen, handel, huwelijk, misdrijven en burgerlijk recht. De inhoud is vaak religieus en handhaaft de sociale hiërarchie door onderscheid te maken op basis van status [10](#page=10).
* **Handhaving:** Was waarschijnlijk beperkt, wat blijkt uit de zware straffen die bedoeld waren om af te schrikken [10](#page=10).
* **Doelgebieden van regels in rijken:**
1. Onderhoud van het staatsapparaat (belastingen, verplichte arbeid) [11](#page=11).
2. Afdwingen van sociale en economische hiërarchie (kledingsvoorschriften, statusgebonden rechten) [11](#page=11).
3. Regulering van magische en religieus-ideologische overtuigingen (heiligschennis, hekserij) [11](#page=11).
4. Regulering van familie- en seksuele verhoudingen (overspel, huwelijksrecht, verkrachting) [11](#page=11).
5. Afhandeling van lichamelijke schade (moord, doodslag) [11](#page=11).
6. Toebedeling en behoud van goederen (diefstal, schade) [11](#page=11).
7. Arbeid (welk werk mag verricht worden, verplichte arbeid) [11](#page=11).
8. Economische transacties (gevolgen van niet-naleving, misleiding) [12](#page=12).
* **Vermoedelijke reguleringsconstanten:** Vloeien voort uit algemene menselijke behoeften, maar evolueren met de opbouw van de moderne staat. De focus verschuift van erfelijke sociale status naar rijkdom en beroepsmatige status. De Verlichting bracht een daling van het belang van magie en religie [12](#page=12).
#### 2.2.4 Moderne staten
Moderne staten zijn soeverein en oefenen macht uit over een afgebakend grondgebied. De 'lange 16e eeuw' (circa 1450-1650) zag een toename van het belang van territoriale grenzen en gecentraliseerd bestuur, culminerend in het systeem van territoriale staten na de Vredesverdragen van Westfalen in 1648 [13](#page=13).
* **Soevereine machtsuitoefening:** Vereist een geweldsmonopolie, dat middelen (belastingen) en personeel (legerdienst) nodig heeft. Dit vereist centralisatie van kennis en uitbouw van bestuurlijke capaciteit, waarbij geschoolde ambtenaren een grote rol spelen [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Verdere ontwikkelingen:**
* **Territoriale staat:** Nadruk op afgebakend grondgebied, militaire bezetting, belastingheffing en centrale gezagsinstanties [14](#page=14).
* **Natiestaat:** Groeiende impact op dagelijks leven door de koppeling van 'territorium' aan 'nationale identiteit' [14](#page=14).
* **Welvaarts- of verzorgingsstaat:** Ontstond uit sociale spanningen en de ideologie dat economische groei welvaart voor iedereen kan garanderen. Burgers droegen meer bij en verlangden meer politieke en sociale rechten [14](#page=14).
* **Actieve welvaartsstaat:** Sinds de jaren 1980, door budgettaire problemen en werkloosheid, ligt de nadruk op participatie en het verschuiven van publieke taken naar private initiatieven [15](#page=15).
* **Transitie van ‘Government’ naar ‘Governance’:**
* **Government:** De staat en haar instituten zijn soeverein, bepalen wat er gebeurt, en schrijven prescriptief voor wat burgers moeten doen (#page=15, 16) [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Governance:** Benadrukt het bestuurlijke proces als een geheel van regulerende processen, ongeacht de bron of gerichtheid. De staat is een speler die afhankelijk is van vele anderen, met een spreiding van machten. De wetgever bepaalt randvoorwaarden, met ruimte voor zelfregulering en regulerende agentschappen. Beslissingsmacht is verspreid over vele actoren. Territoriale grenzen boeten aan belang in. De impact van de economische markt is significant [15](#page=15) [16](#page=16).
> **Tip:** De overgang van 'government' naar 'governance' illustreert een verschuiving van een top-down, centraal gestuurde macht naar een meer gedecentraliseerd en procesmatig bestuur, waarbij verschillende actoren samenwerken en de soevereiniteit van de staat deels wordt gedeeld.
---
# Kenmerken en benaderingen van rechtsnormen
Dit onderdeel analyseert de aard van rechtsnormen door de focus te leggen op regelgeoriënteerde en gedragsgeoriënteerde benaderingen, en onderscheidt normatieve van descriptieve ordening.
### 3.1 De aard van rechtsnormen: regel- en gedragsgeoriënteerde benaderingen
De studie van rechtsnormen kan op twee fundamenteel verschillende manieren worden benaderd, afhankelijk van de focus:
#### 3.1.1 Regelgeoriënteerde benadering (RB)
De regelgeoriënteerde benadering richt zich op de **abstracte, ideële regels** die bepalen hoe mensen zich behoren te gedragen. Deze benadering wordt ook wel de doctrinaire benadering genoemd [17](#page=17).
* **Kernidee:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragsregels en samenhangende voorschriften. De vraag centraal staat hoe mensen zich **zouden moeten gedragen** (prescriptief). Dit is een **normatieve** interesse: hoe dingen zouden moeten zijn [17](#page=17).
* **Definitie (Verschelden & Taelman):** Een geheel van gedragsregelen en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij [17](#page=17).
* **Definitie (Baeck):** Het geheel van geldende rechtsregels [17](#page=17).
* **Nadruk:** Ligt op de regel zelf en de samenhang met andere regels. Hoe mensen zich feitelijk gedragen, is ondergeschikt [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Stromingen binnen RB:**
* **Geschreven recht:** Recht is een geheel van (doorgaans geschreven) uitdrukkingen, waarbij de **vorm** waarin een voorschrift wordt uitgedrukt (wetgeving, rechtspraak) centraal staat [18](#page=18).
* **Ongeschreven recht:** Recht is een geheel van (nog niet uitgedrukte) waarden, waarbij de **waarden** die aan de vorm ten grondslag liggen, de klemtoon krijgen [18](#page=18).
#### 3.1.2 Gedragsgeoriënteerde benadering (GB)
De gedragsgeoriënteerde benadering focust op het **concrete, feitelijke gedrag** van mensen en de patronen die hierin te herkennen zijn (#page=17, 18) [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Kernidee:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragspatronen die mensen vertonen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen en waar zij betekenis aan hechten. De vraag is hoe mensen zich **effectief gedragen** (empirisch) [18](#page=18).
* **Nadruk:** Ligt op het concrete gebruik van regels en wat mensen er uiteindelijk mee aanvangen. De regel op papier is ondergeschikt [18](#page=18).
### 3.2 Normatieve en descriptieve ordening
Er zijn twee fundamenteel verschillende soorten ordening:
#### 3.2.1 Descriptieve ordening
* **Kenmerk:** Deze ordening wijzigt niets aan het voorwerp van beschrijving. Het betreft een ‘ordening in ons hoofd’ [18](#page=18).
* **Functie:** Het helpt bij het klasseren en snel terugvinden van informatie [18](#page=18).
* **Voorbeelden:** Indelingen van diersoorten, familiestambomen, inhoudstafels van boeken, alfabetische ordening van boeken in een bibliotheek (#page=18, 19) [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 3.2.2 Normatieve ordening
* **Kenmerk:** Deze ordening wijzigt wél iets aan het voorwerp van beschrijving. Het betreft een ‘ordening in de wereld’ [19](#page=19).
* **Functie:** Het schrijft voor hoe dingen (en dus ook mensen) zich zouden moeten gedragen [19](#page=19).
* **Voorbeeld:** De indeling van wegen om te bepalen waar fietsers, auto's en voetgangers moeten rijden [19](#page=19).
* **Relatie met recht:** Volgens de definitie van Verschelden en Taelman is recht erop gericht iets te wijzigen aan de menselijke verhoudingen, wat neerkomt op een normatieve ordening [19](#page=19).
### 3.3 Verwachtingen en ordening
Er zijn twee soorten verwachtingen die gekoppeld zijn aan de verschillende soorten ordening:
#### 3.3.1 Cognitieve verwachting
* **Kenmerk:** Dit is een feitelijke voorziening of voorspelling. Men verwacht dat iets zal gebeuren, gebaseerd op eerdere observaties [19](#page=19).
* **Gepaard met:** Descriptieve ordening [20](#page=20).
* **Gevolg bij niet-uitkomen:** De voorspelling komt niet uit, wat leidt tot het aanpassen van de ordening in het hoofd en het bijsturen van de verwachting voor de toekomst [20](#page=20).
* **Voorbeeld:** De indeling van een ‘walvis’ als ‘vis’ is verkeerd. De ordening wordt aangepast naar ‘zoogdieren’, en de verwachting wordt bijgesteld dat walvissen longen hebben [20](#page=20).
#### 3.3.2 Normatieve verwachting
* **Kenmerk:** Dit is een wens, wil of eis dat iets gebeurt. Er is een duidelijke voorkeur voor een bepaald resultaat. Deze verwachting is **overtredingsbestendig** [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Gepaard met:** Normatieve ordening [20](#page=20).
* **Gevolg bij niet-uitkomen:** De wens wordt niet ingelost, maar de normatieve verwachting blijft overeind. Het **voorwerp** van de ordening (het gedrag van mensen) moet worden aangepast [20](#page=20).
* **Voorbeeld:** Het verbod om buiten te komen tijdens een lockdown. Als mensen toch buiten komen, wordt het gedrag van de mensen bijgestuurd, niet de regel dat niemand buiten mag komen. De verwachting dat men zich aan de regels houdt, blijft bestaan (#page=20, 21) [20](#page=20) [21](#page=21).
### 3.4 Recht en de soorten ordening
#### 3.4.1 RB: Gericht op normatieve ordening
De regelgeoriënteerde benadering ziet recht als gericht op gedragsvoorschriften die bepalen hoe mensen zich **dienen** te gedragen, met het oog op een rechtvaardige samenlevingsordening. Recht **creëert** normatieve ordening [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 3.4.2 GB: Focus op sociale praktijken en normatieve verwachtingen
De gedragsgeoriënteerde benadering kijkt naar gedragspatronen en hoe mensen zich feitelijk gedragen. Recht **vertrekt van** normatieve ordening, omdat feitelijk gedrag vaak voortvloeit uit de erkenning van normatieve verwachtingen (#page=21, 22) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Voorbeeld kraambezoek:** Het deelnemen aan de sociale praktijk van kraambezoek impliceert het erkennen van de normatieve verwachting om positief te zijn over de baby, ook al is er geen expliciet bevel [21](#page=21).
* **Wisselwerking:** Er is een wisselwerking tussen beide benaderingen, waarbij normatieve verwachtingen de basis kunnen vormen voor feitelijke gedragspatronen (de 'normatieve kracht van het feitelijke') [22](#page=22).
### 3.5 Ordening in verschillende samenlevingen
#### 3.5.1 Minder complexe samenlevingen (JVV/chiefdoms)
* **Kenmerken:** Informele gedragsregels (gebruiken, moraal, etiquette, religie) zijn dominant. Door nabijheid en frequent contact is duidelijk wat verwacht wordt (#page=22, 23) [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Onderscheid verwachtingen:** Het onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen is minder scherp [22](#page=22).
* **Zijn dit rechtsregels?**
* **RB (geschreven):** Nee, omdat een **institutionele oorsprong** vereist is [23](#page=23).
* **GB:** Ja, omdat ze hetzelfde voorwerp en functie hebben als moderne rechtsregels [23](#page=23).
#### 3.5.2 Algemeen karakter
Een belangrijk kenmerk van rechtsregels is hun **algemeen karakter**, wat betekent dat ze gelden voor een breed personeel toepassingsgebied, niet per se voor alle materiële gedragingen (#page=23, 24) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **RB:** Onderscheidt rechtsregels (gelden voor iedereen) van andere regels (gelden slechts voor specifieke verhoudingen, bv. sportverenigingreglementen) [23](#page=23).
* **Juridisering:** Tegenwoordig neemt het aantal rechtsvrije ruimten af, wat leidt tot meer regulering [24](#page=24).
#### 3.5.3 Rechtspluralisme (RP)
* **Situatie:** In cultureel diverse samenlevingen worden menselijke verhoudingen vaak door **meerdere regulerende systemen** beheerst (religieus, statelijk, gewoonterecht, familiaal) [24](#page=24).
* **Probleem:** Verschillende systemen claimen tegelijkertijd voorrang op andere systemen [24](#page=24).
* **Definitie RP:** Een situatie waarbij meerdere regulerende systemen tegelijk claimen dat hun regels met voorrang op andere regels gelden voor één bepaalde situatie [24](#page=24).
* **Variant:** Zacht rechtspluralisme, waar voorrangsregels bepalen welk systeem op welk moment geldt (bv. gewoonte *secundum legem* of *praeter legem*) [25](#page=25).
* **Variant:** Hard rechtspluralisme, waarbij elk systeem blijft claimen dat het voorrang verdient, wat kan leiden tot conflicten (bv. gewoonte *contra legem*) [25](#page=25).
* **Voorbeeld:** De spanning tussen statelijk recht (bv. leeftijdsgrenzen voor toestemming) en tradities van bepaalde gemeenschappen (bv. huwelijken op jonge leeftijd) illustreert de complexiteit van rechtspluralisme [26](#page=26).
### 3.6 Institutionele oorsprong en afdwingbaarheid
#### 3.6.1 Institutionele oorsprong
* **RB (geschreven):** Rechtsregels komen **van de staat** en worden gemaakt door formele maatschappelijke instituten zoals de wetgever en de rechtbanken [26](#page=26).
* **GB:** De oorsprong ligt **in de maatschappij zelf**, in wat mensen in de praktijk doen, zoals benadrukt door Eugen Ehrlich [26](#page=26).
#### 3.6.2 Afdwingbaarheid
De vraag of enkel afdwingbare regels rechtsregels zijn, leidt tot discussie.
* **Afdwingbaar:** De mogelijkheid om naleving van een praktijk of regel te verzekeren. Individuele overtuigingen die niet afdwingbaar zijn, worden niet als rechtsregels beschouwd [26](#page=26).
* **RB (geschreven):** Een regel is een rechtsregel als de **staat naleving kan verzekeren** [27](#page=27).
* **Rudolf von Jhering:** "De dwang die door de staat wordt opgelegd is het absolute criterium van het recht, een rechtsregel zonder dwang is in tegenspraak met zichzelf, een vuur dat niet brandt, een licht dat niet schijnt" [27](#page=27).
* **GB:** Handhaving hoeft niet per se door de staat te gebeuren. Het kan ook door sociale controle, actorcontrole, tweedepartijcontrole (mensen controleren elkaar) en derdepartijcontrole (informeel, organisationeel of statelijk) [27](#page=27).
* **Voorbeeld:** De gedachte dat een regel die niet wordt nageleefd, zoals het niet dragen van een toga, op den duur ophoudt te bestaan [29](#page=29).
### 3.7 Rol van effectieve naleving en handhaving
#### 3.7.1 Rol van effectieve naleving
* **RB (geschreven):** Effectieve naleving is niet cruciaal; ook niet-nageleefd recht blijft 'recht' (normatieve geldigheid) [28](#page=28).
* **RB (ongeschreven):** Niet-naleving kan leiden tot het opheffen van een voorschrift door een tegengestelde gewoonte [28](#page=28).
* **GB:** Feitelijke naleving is cruciaal; een regel bestaat voor zover de sociale praktijk deze erkent en hanteert (feitelijke of sociale geldigheid) [29](#page=29).
#### 3.7.2 Rol van effectieve handhaving
* **RB (geschreven):** Effectieve handhaving is zonder gevolg; een regel blijft een regel, zelfs zonder handhaving [29](#page=29).
* **RB (ongeschreven):** Zonder handhaving verliest een regel zijn kwaliteit en wordt het een morele regel. Een zaak zoals die rond Jeff Hoeyberghs kan de regel juist weer een sterkere positie geven (#page=29, 30) [29](#page=29) [30](#page=30).
* **GB:** Effectieve handhaving is essentieel; zonder handhaving is er geen sociale praktijk en dus geen rechtsregel. Het niet handhaven van statelijke regels ondermijnt het vertrouwen in de rechtsstaat [30](#page=30).
* **Voorbeeld:** Verkeersborden met een snelheid van 25 km/u binnen de bebouwde kom die geen wettelijke basis hebben, ondermijnen de geloofwaardigheid van andere verkeersborden. Ze kunnen echter wel een nieuwe norm creëren [30](#page=30).
---
# Rechtvaardigheidstheorieën en -stromingen
Dit hoofdstuk onderzoekt de verschillende manieren waarop rechtvaardigheid kan worden benaderd en de oorsprong van rechtsregels kan worden bepaald [32](#page=32).
### 4.1 De grondslag van regels en normatieve aanvaarding
De kernvraag binnen de rechtvaardigheidstheorieën is wanneer een ordening 'juist' of 'rechtvaardig' is, en wat de rechtvaardiging of grondslag vormt voor een gedragsvoorschrift. Dit is relevant om te bepalen welke gedragsvoorschriften als rechtsregels gelden en met welke normatieve verwachtingen rekening moet worden gehouden [32](#page=32) [33](#page=33).
Er zijn verschillende opvattingen over de grondslag van regels:
* **Formele grondslag:** Een regel is geldig omdat deze afkomstig is van een bepaalde bron, zoals de wetgever of godheid [33](#page=33).
* **Inhoudelijke grondslag:** De inhoud en de gevolgen van een regel zijn bepalend. Een goede regel heeft goede effecten en een goede inhoud [33](#page=33).
* **Feitelijke macht:** De grondslag van recht is de feitelijke macht, waarbij mensen zich houden aan regels uit angst voor straf of sancties [33](#page=33).
Normatieve aanvaarding van een regel betekent dat iemand een regel vrijwillig accepteert, in tegenstelling tot feitelijke, opgedrongen aanvaarding. Dit wordt beïnvloed door factoren zoals persoonlijkheid, vertrouwen in de regelgever, andermans gedrag, culturele factoren en gezaghebbende ideeën of instanties [34](#page=34).
De spanning tussen opgelegde regels en iemands overtuiging over de grondslag van recht is een terugkerend thema, zoals geïllustreerd door de mythe van Antigone en de muurschuttersprocessen in Duitsland. De muurschuttersprocessen onderzochten de verantwoordelijkheid van grensbewakers die vluchtelingen doodschoten op bevel van de Oost-Duitse wet, en de vraag of bevelen, zelfs als ze onrechtvaardig zijn, gehoorzaamd moeten worden. Het Duitse Bundesgerichtshof oordeelde dat het doden van een ongewapende vluchteling een verschrikkelijke daad was die aan elke redelijke rechtvaardiging onttrokken is, hoewel de straffen werden opgeschort [35](#page=35) [36](#page=36).
### 4.2 Rechtvaardigheidstheorieën
Rechtvaardigheidstheorieën beantwoorden de vraag 'wanneer is iets rechtvaardig?'. Ze zijn onder te verdelen in gedragsgeoriënteerde en regelgeoriënteerde theorieën [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 4.2.1 Gedragsgeoriënteerde theorieën (GT)
Deze theorieën richten zich op concrete handelingen van mensen en beantwoorden de vraag "wanneer handelt iemand rechtvaardig?" [38](#page=38).
* **Deugdethische theorie:** Rechtvaardig handelen is een uiting van iemands karakter en deugdzame houding, zoals wijsheid, moed of rechtschapenheid. Deugd is het midden tussen twee uitersten. Dit is een historische stroming die heropleefde na de jaren 1950, maar weinig houvast biedt in diverse samenlevingen [39](#page=39).
* **Deontologische theorie (plichtethiek):** Deze theorie focust op rechten en plichten en stelt dat een moreel goede handeling voortvloeit uit het volgen van morele regels en plichten, ongeacht de gevolgen. Een belangrijk concept is Kants categorische imperatief: "Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt" [40](#page=40).
* **Consequentialistische theorie:** Deze theorie richt zich uitsluitend op de gevolgen van een handeling. Een moreel goede handeling vermeerdert of verbetert een 'goede toestand'. Het doel is het maximaliseren van geluk of het minimaliseren van lijden [40](#page=40) [41](#page=41).
> **Tip:** Verwar gedragsgeoriënteerde theorieën (GT) niet met Grote Bedrijven (GB) of Rechtbanken (RB).
> **Voorbeeld:** Waarom iemand in nood helpen?
> * **Deugdethisch:** Omdat het een uiting is van medemenselijkheid [41](#page=41).
> * **Deontologisch:** Omdat een onvoorwaardelijke regel je daartoe verplicht [41](#page=41).
> * **Consequentialistisch:** Omdat het helpt het algemene welzijn te maximaliseren [41](#page=41).
#### 4.2.2 Regelgeoriënteerde theorieën (RT)
Deze theorieën richten zich op abstracte regels of gedragsvoorschriften en beantwoorden de vraag "wanneer is een regel rechtvaardig?". Ze bieden een criterium om te bepalen welke regel als rechtsregel geldt [38](#page=38) [41](#page=41).
Er zijn drie soorten normatieve regelgeoriënteerde theorieën, die de grondslag van rechtvaardigheid in de herkomst, inhoud of totstandkomingswijze van een regel zoeken [42](#page=42):
1. **Formele theorie:** Rechtsvaardigheid berust op de **herkomst** van de regel ('institutionele loyaliteit'). Het gaat om loyaliteit aan en vertrouwen in het instituut dat de regel heeft uitgevaardigd. Dit kan leiden tot "democratie in enge zin" [42](#page=42).
2. **Materiële (inhoudelijke) theorie:** Rechtsvaardigheid berust op de **inhoud** van de regel ('moreel mandaat'). De inhoud moet overeenstemmen met natuurrechtelijke stromingen, historische realiteit, het utilitarisme (grootst mogelijk geluk voor grootst mogelijk aantal) of egalitaire beginselen (verminderen van ongelijkheid) [42-43](#page=42,43).
3. **Procedurele theorie:** Rechtsvaardigheid berust op de **wijze waarop de regel tot stand is gekomen** ('procedureel criterium'). Dit wordt geassocieerd met "rechtsstaat in enge zin" en "democratie in brede zin" (combinatie van democratie in enge zin en rechtsstaat in enge zin) [43](#page=43).
> **Voorbeeld:** Het Whetmore-geval, waarbij de speleologen besloten één van hen op te offeren om de anderen te redden. Het argument "De regel die ze hier hanteren om te beslissen wie wordt opgegeten, is niet willekeurig gekozen. Nergens is er sprake van het recht van de sterkste, want de regel bepaalt op de meest neutrale en eerlijk mogelijke manier wie zich moet opofferen zodat de groep kan overleven" onderstreept een procedureel criterium [43](#page=43).
### 4.3 Rechtvaardigheidsstromingen
Dit zijn bredere opvattingen over de oorsprong en aard van rechtvaardigheid.
1. **Theocratische stroming:** Recht is afkomstig van een godheid. Wat de godheid zegt, is het opperste gebod. Deze stroming is formeel (niet-procedureel) en deontologisch en was toonaangevend in de oudheid. Rechtvaardigheid ligt in het handelen in overeenstemming met goddelijke geboden [43](#page=43).
2. **Autocratische stroming:** Recht is afkomstig van de vorst; wat de vorst zegt, is het opperste gebod. Dit is formeel en consequentialistisch (om sancties van de vorst te vermijden). Recht wordt gezien als het belang van de sterkste [44](#page=44).
3. **Democratische stroming:** Verzet zich tegen de autocratische stroming. In een maatschappelijk verdrag geven mensen onbegrensde vrijheidsrechten op voor zekerheid en vrede, wat leidt tot de staat die rechtsregels uitvaardigt. Jean-Jacques Rousseau benadrukte "la volonté générale des citoyens" (de algemene wil van de burgers). In theorie is dit niet noodzakelijk zuiver formeel, maar in de praktijk is er een sterke band met de procedurele stroming. Het risico op dictatuur van de meerderheid wordt aangepakt door "mensenrechten" en "rechtsstaat" [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46).
4. **Natuurrechtelijke stroming:** Dit is een inhoudelijke tegenhanger van formele stromingen. Het opperste recht is van buitenmenselijke oorsprong (natuur) en heeft absolute, universele en tijdloze gelding. De rede is het keninstrument. Er zijn varianten zoals antiek, christelijk-theologisch, verlicht en mensenrechten-natuurrecht. Mensenrechten zijn universeel en tijdloos, en de mens is een doel op zich met onvervreemdbare rechten. Het African Charter on Human and Peoples’ Rights benadrukt ook collectieve rechten en plichten [47](#page=47) [49](#page=49) [50](#page=50).
5. **Utilitaristische stroming:** Verwerpt de notie van onvervreemdbare rechten. Recht wordt beoordeeld op grond van doelmatigheid of nut, waarbij het doel is het grootste geluk voor het grootste aantal mensen te realiseren. Dit beoordeel je op gemeenschapsniveau [51](#page=51).
6. **Historische stroming:** Stelt dat recht historisch is gegroeid en dat regelgeving hier rekening mee moet houden. Gustav Hugo en Friedrich Carl von Savigny benadrukten de "Volksgeist" (gemeenschappelijke wil en aard van het volk) als oorsprong van het recht. Wetten zijn ondergeschikt aan gewoonterecht en moeten de Volksgeist weerspiegelen. Dit is een materiële en descriptieve stroming [52](#page=52) [53](#page=53).
7. **Positivistische stroming:** Scheidt recht van moraal en rechtvaardigheid [54](#page=54).
* **Methodologisch positivisme:** De werkelijkheid kan objectief worden gekend door een neutrale waarnemer, gebaseerd op empirisch onderzoek [55](#page=55).
* **Rechtspositivisme:** Het recht bestaat op zichzelf en kan worden vastgesteld zonder morele waarden. Dit kan regelgeoriënteerd (recht als gedragsvoorschriften) of gedragsgeoriënteerd (recht als gedragspatronen) zijn [56](#page=56).
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is wat een bepaalde bron (wetgever of rechtspraak) zegt dat het is [56](#page=56).
* **Ideologisch rechtspositivisme:** Gaat verder dan formeel positivisme door te stellen dat het feit dat een bron iets zegt, het ook rechtvaardig maakt [57](#page=57).
* **Normatief rechtspositivisme:** Probeert rechtsnormen neutraal te beschrijven, maar erkent dat dit altijd een politieke kwestie blijft. Hans Kelsen stelde dat de geldigheid van rechtsnormen voortvloeit uit een hogere rechtsnorm, uiteindelijk eindigend in de (fictieve) **Grundnorm**, die de feitelijke macht als grondslag van geldend recht erkent. Herbert Hart introduceerde de **ultimate rule of recognition**, een metajuridische standaard die een combinatie is van feitelijke en normatieve aanvaarding [57](#page=57) [58](#page=58) [60](#page=60).
* **Descriptief rechtspositivisme:** Ziet recht als gedragspatronen en richt zich op de praktijk ('law in action'). **Legal realism** stelt dat het recht tot uiting komt in rechterlijke uitspraken, waarbij rechters het recht creëren. **Empirical rule-scepticism** erkent dat abstracte gedragsvoorschriften wel degelijk invloed hebben, maar dat er altijd meer dan één juridisch juiste uitspraak mogelijk is [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64).
* **Sociologisch rechtspositivisme:** Focust op het gedrag van mensen buiten het statelijk apparaat, zoals Eugen Ehrlich met zijn concept van "maatschappelijk recht" of "levende recht" [65](#page=65).
8. **Nomocratische stroming:** Stelt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze van de Wetgever afkomstig zijn. Dit is een formele stroming die na de Franse Revolutie opkwam, waarbij de wetgever bouwplannen maakt en juristen deze uitvoeren. De rechtvaardigheid van een regel ligt in het feit dat de wetgever het zegt [66](#page=66).
> **Tip:** Nomocratie kan zowel een formele als een procedurele grondslag hebben, afhankelijk van de interpretatie. In de praktijk wordt het vaak geassocieerd met een procedurele benadering [73](#page=73).
9. **Egalitaire stroming:** Een materiële rechtvaardigheidsstroming die reageert op de ongelijke verdeling van goederen en rijkdommen, zoals bij de opkomst van het industriële kapitalisme [67-68](#page=67,68). John Rawls' **'veil of ignorance'** gedachte-experiment stelt dat we principes voor een rechtvaardige samenleving moeten kiezen zonder te weten welke positie we daarin zullen innemen. Hij stelt twee principes voor: het principe van grootst gelijke vrijheid en het onderscheidsprincipe (ongelijkheden moeten ten voordele zijn van de minst bedeelden) [69](#page=69) [70](#page=70).
10. **Capability Approach:** Deze benadering focust niet op de verdeling van goederen, maar op de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen, strevend naar 'menselijke bloei' (eudaimonia). Martha Nussbaum en Eric Lancksweerdt benadrukken menselijke waardigheid en zelfverwezenlijking. Een rechtvaardige maatschappij verzekert de ontplooiing van vaardigheden en capaciteiten, met respect voor anderen. De vraag is minder "waarom verdient een regel navolging?", maar meer "hoe passen we maatschappelijke regels toe om menselijke bloei te bevorderen?" [71](#page=71) [72](#page=72) [73](#page=73).
---
# Functies en finaliteit van recht
Recht vervult diverse functies in de samenleving, van gedragsafstemming tot conflictverwerking en besluitvorming, en de opvatting over de uiteindelijke doelstelling van recht is geëvolueerd van behoud naar verandering [75](#page=75).
### 5.1 Functies van recht
Recht wordt gezien als een veelzijdig instrument, vergelijkbaar met een Zwitsers zakmes, dat voor verschillende doeleinden gebruikt kan worden afhankelijk van de specifieke samenleving en tijd. De behoefte aan regels en normatieve verwachtingen vloeit voort uit menselijke autonomie, die leidt tot een behoefte aan gedragsafstemming, en schaarste van middelen, wat conflicten kan veroorzaken [75](#page=75).
#### 5.1.1 Gedragsafstemming
Gedragsafstemming is essentieel voor het bevorderen van groepscohesie en het laten functioneren van samenlevingen. Regels drukken vaak gemeenschappelijke waarden en idealen uit en vervullen drie expressieve functies [76](#page=76):
* **Socialiserende functie:** bevordert sociale omgang met anderen [77](#page=77).
* **Educatieve functie:** draagt bij aan de opvoeding tot volwaardige samenlevingsleden [77](#page=77).
* **Ideologische functie:** zorgt voor de omarming van overgeleverde waarden en idealen [77](#page=77).
Deze functies zijn van alle tijden, van kleine gemeenschappen met sterke persoonlijke interactie tot grotere staten. Regels kunnen ook een signaal afgeven over maatschappelijke attitudes, zoals bij rookverboden of antidiscriminatiewetgeving [77](#page=77).
#### 5.1.2 Conflictvermijding
Naast cohesie is conflictvermijding een cruciale functie van recht. Regels voorzien in de sociale en economische ordening door aan te geven hoe mensen zich ten opzichte van elkaar dienen te gedragen en wie aanspraak kan maken op welke middelen. In meer complexe samenlevingen komen hierbij specifieke soorten regels [78](#page=78):
* **Formele ordeningsfunctie:** Regels die, los van hun inhoud, zorgen voor een duidelijke structuur, zoals verkeersregels of standaarden voor maten en formaten. (#page=78, 79) Ze dienen onderliggende maatschappelijke waarden zoals lichamelijke integriteit en eigendom [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Regels over onderhoud en doelstelling staat:**
* **Machtsbehoudende functie:** Regels zoals belastingen en dienstplicht, die de staat in staat stellen haar macht te behouden [79](#page=79).
* **Werkingsbevorderende functie:** Oprichting van organisaties (gemeenten, provincies) en regeling van hun interactie, evenals het organiseren van verkiezingen [79](#page=79).
* **Instrumentele functie:** Regels die als middel worden ingezet om doelen buiten de staat te verwezenlijken. Deze functie is vooral gegroeid sinds de 16e eeuw met de uitbouw van de staat [79](#page=79).
* **Regels die uitwisseling van middelen anders regelen:** In complexere samenlevingen met minder vertrouwen bieden regels een substituut. Dit kan via intermediaire ruilmiddelen zoals geld, wat de uitwisseling van goederen vergemakkelijkt. Ook de inzetbaarheid van openbare macht fungeert als stimuleringsfunctie, waarbij statelijke gedragsvoorschriften en mogelijke sancties (zoals schrapping als advocaat) mensen aanzetten tot samenwerking. Specifieke functies hierbij zijn [80](#page=80) [81](#page=81):
* **Faciliteringsfunctie:** Aanvullend recht maakt contracteren eenvoudiger [81](#page=81).
* **Toetsingsfunctie:** Controle op verenigbaarheid van uitwisselingen met de maatschappelijke orde [81](#page=81).
* **Reguleringsfunctie:** Sturing, facilitering en toetsing van de activiteiten van organisaties en sectoren, hoewel te veel regulering leidt tot ‘regeldruk’ [82](#page=82).
* **Regels die op grotere schaal voor herverdeling zorgen:** In meer complexe samenlevingen speelt de staat een grotere rol in de (her)verdeling van middelen, wat essentieel is voor welvaartsstaten [82](#page=82).
#### 5.1.3 Conflictverwerking
Wanneer conflicten ontstaan, helpt recht bij het verwerken ervan om de sociale vrede te bewaren. Een grief wordt een conflict wanneer de gegriefde persoon de grievende confronteert, en een geschil wanneer het conflict publiek wordt gemaakt [83](#page=83).
* **In minder complexe samenlevingen:** Geschillen kunnen de sociale vrede bedreigen. Herstel van sociale vrede is centraal, vaak via informele methoden zoals ‘oog-om-oog, tand-om-tand’ of bloedwraak, die mogelijk kunnen worden afgekocht met weergeld. (#page=83, 84) [83](#page=83) [84](#page=84).
* **In meer complexe samenlevingen:** Met een meer uitgebouwd staatsapparaat ontstaan geformaliseerde systemen:
* **Afweren van grievende gedragingen:** Bijvoorbeeld wettige verdediging [83](#page=83).
* **Herstellen van grieven:** In chiefdoms en rijken bevatten geldsommen zowel een component van herstel als van straf (weergeld). Moderne staten streven naar een onderscheid tussen vergoeding (burgerlijk recht) en vergelding (strafrecht). (#page=84, 85) [84](#page=84) [85](#page=85).
* **Bestraffen van grievende partij:** Strafrechtelijke sancties [83](#page=83).
#### 5.1.4 Conflictverwerkingsmethoden
Er zijn diverse methoden om conflicten te verwerken [85](#page=85):
* **Zonder conflict uit handen te geven:**
* **Fysiek interpersoonlijk geweld (FIG):** Zoals duels, waarbij de bereidheid om voor eer te vechten centraal staat. (#page=85, 86) [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Vete:** Langdurige vijandschap tussen families of groepen, met collectieve verantwoordelijkheid voor herstel [86](#page=86).
* **Rituelen:** Het ‘vertegenwoordigen’ van geweld, zoals zangrituelen bij de Inuit [86](#page=86).
* **Shaming:** Het veroorzaken van schaamte, formeel of informeel [86](#page=86).
* **Sociale uitsluiting:** Volledig contact verbreken, potentieel dodelijk in kleine groepen [87](#page=87).
* **Praten (onderhandelen):** Partijen proberen zonder hulp van anderen tot een vergelijk te komen. Dit kan ook via vertegenwoordigers [87](#page=87).
* **Conflict uit handen geven:**
* **Berechting:** Geschillen worden voorgelegd aan een derde partij. Dit omvat bevoegdheidsregels, procedureregels, selectieregels en uitvoeringsregels. (#page=88, 89) [88](#page=88) [89](#page=89).
* **Statelijke rechtspraak:** Rigide regels, met een risico op winnaar/verliezer en vaak niet vertrouwelijk [89](#page=89).
* **Arbitrage:** Vrijwillige geschillenbeslechting door een onafhankelijke derde met een bindende uitspraak [89](#page=89).
* **Bemiddelen:** Tussenkomst van een derde die bijstand verleent, waarbij partijen zelf de beslissing nemen. Akkoorden kunnen gehomologeerd worden door een rechter [88](#page=88).
* **Alternatieve geschillenbeslechting (ADR):** Maatregelen ter ondersteuning van bemiddeling en arbitrage, als alternatief voor de traditionele rechtspraak [90](#page=90).
#### 5.1.5 Besluitvorming binnen de groep
Besluitvorming is noodzakelijk in elke groep en wordt in meer complexe samenlevingen steeds belangrijker. Regels bepalen wie mag beslissen, hoe beslissers worden gekozen, wat zij mogen beslissen en hoe zij worden gecontroleerd. Dit vervult de **politieke functie van recht**, die de verticale verhouding tussen burgers en machthebbers regelt en vaak is vastgelegd in grondwetten [90](#page=90) [91](#page=91).
* **Politieke basisregels omvatten:**
* **Machtsverdeling:** Scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende, rechterlijke) ter controle [92](#page=92).
* **Waarborgen voor burgers:** Grondrechten en mensenrechten bieden bescherming tegen machtsmisbruik [92](#page=92).
* **Bevoegdheidsregels:** Wie mag welke beslissingen nemen [92](#page=92).
* **Procedureregels:** Welke procedures politieke beslissingen moeten doorlopen [92](#page=92).
* **Selectieregels:** Hoe machthebbers worden aangewezen (verkiezingen, benoemingen) [92](#page=92).
* **Waarborgregels:** Bescherming van burgerrechten [92](#page=92).
* **Financieringsregels:** Hoe het politieke apparaat gefinancierd wordt [92](#page=92).
Deze regels zorgen niet alleen voor ordening, maar ook voor normatieve aanvaardbaarheid van beslissingen, vaak door procedurele rechtvaardigheid [93](#page=93).
### 5.2 Finaliteit van recht
De finaliteit van recht verwijst naar waarvoor recht zou moeten worden gebruikt. Doorheen de geschiedenis is deze opvatting geëvolueerd van een **codificerende finaliteit** naar een **modificerende finaliteit** [94](#page=94).
#### 5.2.1 Codificerende finaliteit
In deze visie wordt recht beschouwd als een uitdrukking van een objectieve, mens-overstijgende orde, die niet door mensen wordt gecreëerd maar ontdekt. Recht is wat het altijd al is geweest en wordt bewaard via traditionele waarden en normen. (#page=95, 96) De staat heeft hierbij een beperkte rol en dient ruimte te laten aan individuen en groeperingen. Grondrechten worden gezien als waarborg- en afweerrechten tegen de staat. Deze visie benadrukt het behoud van wat goed was en de vrijheid en autonomie van het individu [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97).
#### 5.2.2 Kentering door positivisme
Het positivisme, dat wetenschappelijke studie van de maatschappij benadrukt, droeg bij aan een verandering in de opvatting over de finaliteit van recht. Recht werd gezien als een maatschappelijke orde, een doel op zich, dat de maatschappelijke orde bewaart en een middel wordt om dit doel te bereiken. (#page=97, 98) [97](#page=97) [98](#page=98).
#### 5.2.3 Modificerende finaliteit
Vanaf het midden van de 19e eeuw groeide het geloof dat recht ingezet kan worden als een instrument voor gewenste sociale en economische veranderingen. (#page=94, 98, 99) De toenemende industrialisering en sociale problemen leidden tot de roep om verandering, waarbij recht werd gezien als een middel om de maatschappij te vormen en bij te sturen. (#page=98, 99) Dit brengt een **juridisering van de samenleving** met zich mee, waarbij steeds meer aspecten van het leven door (statelijke) regels worden beheerst [94](#page=94) [98](#page=98) [99](#page=99).
**Technieken voor het realiseren van verandering door regels:**
* **Griefherstellend instrument:** Rechten toekennen aan benadeelden, zoals schadevergoeding [100](#page=100).
* **Bestraffend instrument:** Ongewenst gedrag verbieden, vervolgen en bestraffen [100](#page=100).
* **Bestuurs- en regulerend instrument:** Maatschappelijke activiteiten op elkaar afstemmen, bijvoorbeeld via vergunningen [100](#page=100).
* **Stimulerend instrument:** Mensen aanmoedigen of in staat stellen zich op wenselijke wijze te gedragen, bijvoorbeeld via subsidies [100](#page=100).
* **Faciliterend instrument:** Afspraken tussen personen erkennen en ondersteunen, door een juridisch kader te bieden [100](#page=100).
De expressieve (SEI) functies van recht spelen ook een grote rol in de modificerende finaliteit, door het uitdrukken van nieuwe ideaalbeelden en het nastreven van gedrags- en mentaliteitsverandering .
**Welvaartsstaat en welbevinden:** De modificerende visie kenmerkt zich door een sterk geloof in de maakbaarheid van de samenleving en een verlangen naar een staat die welzijn garandeert, risico's beheerst en zwakkeren beschermt. Dit leidt tot een uitbreiding van grondrechten naar socio-economische rechten, die actief optreden van de staat vereisen .
**Therapeutic Jurisprudence (TJ):** Dit concept benadrukt het belang van menselijk welzijn bij het uitwerken, toepassen en evalueren van regels, met een focus op positieve gedragsverandering en verantwoordelijkheid. (#page=102, 103) .
**Staat als traumabegeleider:** De staat speelt een steeds grotere rol in het begeleiden van trauma's, zowel bij misdrijven (restorative justice) als bij maatschappelijke gebeurtenissen, en de verwerking hiervan .
#### 5.2.4 Limieten aan instrumentalisme
Ondanks de ambitieuze doelen van de modificerende finaliteit, stuit instrumentalisme op praktische en financiële limieten .
* **Praktisch probleem (gebrekkige maakbaarheid):** Menselijk gedrag verandert niet zomaar door nieuwe regels, en de staat is slechts één sociaal instituut tussen vele. Sommige problemen, zoals mentale beperkingen of de last die daaruit voortkomt, vereisen acceptatie in plaats van een directe 'oplossing'. Het negeren van de oorzaken van problemen leidt niet tot oplossingen .
* **Financieel probleem:** De hoge verwachtingen van de staat vereisen aanzienlijke financiële middelen, die vaak ontoereikend zijn. Dit leidt tot 'activering' en 'responsabilisering' van burgers en de private markt .
De spanning tussen de **instrumentaliteit van recht** (modificerende visie) en de **waarborgfunctie van recht** (codificerende visie) blijft bestaan, waarbij de bevordering van rechten voor sommigen kan leiden tot een beknotting van vrijheden voor anderen. Regulering is een permanente evenwichtsoefening tussen deze twee finaliteiten .
---
# Structuur en samenhang van rechtsregels
Dit onderdeel onderzoekt de bouwstenen van rechtsnormen, hun talige uitdrukkingen, en hoe deze normen zich tot elkaar verhouden om een (al dan niet) samenhangend systeem te vormen .
## 6. Wat is een rechtsnorm?
Een rechtsnorm is een regel of norm die gebruikt wordt om maatschappelijke ordening te realiseren, zowel prescriptief (hoe de maatschappij geordend zou moeten zijn) als descriptief (wat mensen daadwerkelijk doen, rekening houdend met ordening en verwachtingen) .
### 6.1 Descriptieve en prescriptieve normen
#### 6.1.1 Descriptieve normen (Seinsgesetze)
* **Definitie:** Uitspraken die een gebruikelijke toestand, zoals een gedragspatroon, onder woorden brengen door een wet- of regelmatigheid in de natuur of maatschappij te beschrijven .
* **Kenmerken:**
* Beschrijven de werkelijkheid zoals die is, zonder te zeggen hoe deze zou moeten zijn .
* Zijn empirische waarnemingen en vermogens .
* Worden gebruikt voor descriptieve ordening .
* Zijn onveranderlijke wetmatigheden; de uitspraak verandert de beschreven wetmatigheid niet .
* Zijn onmogelijk te overtreden en onmogelijk af te dwingen .
* Zijn uitspraken die waar of onwaar kunnen zijn .
* Het voorwerp van descriptieve normen zijn empirisch verifieerbare feiten .
* **Voorbeelden:** Traagheidswet, Wet van Boyle, "een meerderheid van de mensen met veel geld doet veel moeite om weinig belastingen te betalen" .
#### 6.1.2 Prescriptieve normen (Sollensgesetze)
* **Definitie:** Uitspraken die een gedragsvoorschrift onder woorden brengen, dus voorschrijven wat zou moeten zijn .
* **Kenmerken:**
* Schrijven voor hoe iemand zich dient te gedragen .
* Worden gebruikt voor prescriptieve ordening .
* Zijn veranderlijke voorschriften; menselijke wetten kunnen ze veranderen .
* Zijn vatbaar voor overtreding en mogelijk afdwingbaar .
* Zijn geen uitspraken die waar of onwaar zijn, maar voorschriften die geldig of ongeldig zijn .
* Het voorwerp van prescriptieve normen zijn geen empirisch verifieerbare feiten, maar sociale of institutionele feiten .
* **Voorbeelden:** Een prescriptieve norm kan zijn: "mensen met veel geld zouden niet veel moeite mogen doen om weinig belastingen te betalen" .
### 6.2 De betekenis van ‘normaal’
Het woord 'normaal' kent twee betekenissen:
1. **Gebruikelijk gedrag:** Toestanden die de gebruikelijke zijn, strokend met een descriptieve norm (bv. geroep en gelach op een specifieke plaats en tijd) .
2. **Gedrag dat zich richt naar een standaard:** Toestanden waarnaar men zich moet richten, strokend met een prescriptieve norm (bv. afwezigheid van nachtlawaai op een specifieke plaats en tijd, ook al doet dit gedrag zich niet voor) .
### 6.3 Het ‘alien test’
De 'alien test' illustreert het verschil tussen descriptieve en prescriptieve uitspraken door een hypothetische alien te beschouwen die enkel empirisch waarneembare feiten kan vaststellen, maar geen waarde kan hechten aan die feiten of kan beoordelen of ze conform de regels zijn .
### 6.4 Verschil tussen rechtsbetrekking (RB) en gedragsbetrekking (GB)
* **RB (gematigd extern perspectief):** Recht wordt gezien als een sociaal feit, een creatie van mensen die bepaalde normen erkennen en als maatstaf aanvaarden om te handelen .
* **GB (gematigd extern perspectief):** Recht wordt (deels) als een empirisch feit beschouwd, waarbij men enkel de feitelijke patronen en gedragingen beschrijft zonder deel te nemen aan de groepserkenning .
## 7. Talige uitdrukkingen van normen
Normen worden uitgedrukt door middel van taal, wat kan leiden tot verschillende soorten uitspraken .
### 7.1 Verifieerbare uitspraken
Deze uitspraken kunnen waar of onwaar zijn .
#### 7.1.1 Empirische (of descriptieve) uitspraken
* **Definitie:** Uitdrukkingen die feiten of algemene wetmatigheden beschrijven .
* **Functie in het recht:** Aantonen dat bepaalde feiten zich hebben voorgedaan .
* **Onderscheid:** 'Feiten' zijn empirische feiten, terwijl 'rechtsfeiten' sociale of institutionele feiten zijn .
#### 7.1.2 Logische of definiërende uitspraken
* **Definitie:** Uitdrukkingen die formele verbanden tussen begrippen en uitspraken weergeven .
* **Kenmerken:** Kunnen waar of onwaar zijn, bewezen door logica of gebruikte definities, niet door waarnemingen .
* **Rol in het recht:** Noodzakelijk voor argumentatie en het omschrijven van begrippen .
### 7.2 Geloofsuitspraken
* **Definitie:** Uitspraken die onbewijsbare aannames en opvattingen (axioma's) betreffen .
* **Kenmerken:** Niet verifieerbaar; essentieel voor levensbeschouwelijke overtuigingen en wetenschap .
* **Gevaar:** Kunnen, indien uitgedrukt als verifieerbaar, leiden tot desastreuze gevolgen wanneer ze in het recht worden toegepast zonder kritische blik .
### 7.3 Waarderinguitspraken
* **Definitie:** Uitdrukkingen van hoe de spreker bepaalde situaties waardeert, gebaseerd op waarden (ideeën over wat wenselijk, gepast of goed is) .
* **Descriptieve waarderingsuitspraken:** Oordelen zonder gedragsvoorschrift (bv. "deze chauffeur is goed") .
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken:** Oordelen die een gedragsvoorschrift inhouden (bv. imperatieven of prescriptieve normen) .
* **Imperatieven:** Geboden of verboden voor een specifieke situatie, met vijf bestanddelen (normsteller, normbestemmeling, voorgeschreven handeling, modaliteit, geviseerde feitelijke situatie) .
* **Prescriptieve normen:** Kunnen algemene draagwijdte hebben (algemene rechtsnormen) of gericht zijn tot concrete normbestemmelingen (individuele rechtsnormen) .
* Algemene rechtsnormen zijn algemeen naar tijd, persoon en geviseerde feitelijke situatie .
* Individuele rechtsnormen zijn gericht tot concrete normbestemmelingen (bv. contractpartijen) .
* **Uitdrukking:** Vaak door middel van voorwaardelijke uitspraken ("als... dan...") of de indicatieve wijs .
### 7.4 Performatieve uitspraken
* **Definitie:** Uitspraken die, mits voldaan aan bepaalde conventies en door een bevoegde instantie, een sociaal feit creëren of een rechtsgevolg meteen doorvoeren .
* **Kenmerken:**
* Voeren rechtsgevolgen direct door, in tegenstelling tot prescriptieve waarderingsuitspraken die deze voorschrijven .
* De gevolgen die ze doorvoeren zijn sociale feiten .
* Hebben een 'wijzigend', 'dispositief' of 'beschikkend' karakter .
* Beïnvloeden sociale feiten en hebben een dispositief of beschikkend karakter .
* **Relevantie:** Belangrijk in het bewijsrecht (mededelende handelingen) en rechterlijke toetsing (dispositieve handelingen) .
## 8. Algemene bestanddelen van (rechts)regels
Rechtsregels worden opgebouwd uit verschillende bestanddelen, die bepalen hoe ze functioneren en geïnterpreteerd worden .
### 8.1 Normsteller
* Bij imperatieven is er altijd een normsteller .
* Bij rechtsregels is de aanwezigheid van een normsteller niet altijd evident (bv. gewoonte) .
* De afwezigheid van een specifieke normsteller is geen gebrek, maar kan nuttig zijn voor de finaliteit van het recht (codificatie vs. modificatie) .
### 8.2 Normbestemmeling
* Rechtsregels zijn gericht aan bepaalde personen (burgers, rechtspersonen, overheden) .
* Er is een onderscheid tussen **gedragsnormen** (gericht op burgers, rechtsdwaling is geen excuus) en **beslissingsnormen** (gericht op rechters, rechtsdwaling kan soms een excuus zijn) .
* **Akoestische scheiding (acoustic separation):** Wanneer gedrags- en beslissingsnormen uiteenlopen en bepaalde normbestemmelingen (burgers) de beslissingsnormen van anderen (rechters) niet 'horen' .
### 8.3 Voorgeschreven gedrag
* **Imperatieventheorie:** Ziet recht als een geheel van gedragsregels die voorschrijven hoe men zich moet gedragen .
* **Volledige rechtsregel:** Bevat alle bestanddelen om iemands gedrag in een specifieke situatie te normeren .
* **Onvolledige rechtsregel:** Bevat slechts een deel van de benodigde bestanddelen en moet gecombineerd worden met andere regels .
* Een wetsartikel is zelden een volledige rechtsregel, maar een onderdeel ervan .
* **Soorten regulatieve uitspraken:**
* **Actie-uitspraken:** Schrijven direct concreet gedrag voor in een bepaalde feitelijke situatie (bv. verplichting tot schadevergoeding) .
* **Doeluitspraken:** Leggen een doel vast voor de normbestemmeling, die zelf de methode kan kiezen (bv. duurzame ontwikkeling) .
* **Verduidelijkende uitspraken:** Leggen de betekenis van een woord of begrip vast om de normbestemmeling te helpen begrijpen welk gedrag verwacht wordt .
* **Nominale definities:** Leggen de betekenis van een begrip vast, vaak met een teleologisch en performatief karakter .
* **Reële definities:** Beschrijven de werkelijke betekenis van een begrip, vaak anders dan nominale definities in het recht .
* **Veranderende en verwijzende uitspraken:**
* **Veranderende uitspraken:** Omschrijven het toepassingsgebied van een rechtsregel nauwkeuriger, door inperking of verruiming .
* **Verwijzende uitspraken:** Verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie te verbeteren .
* **Constitutieve uitspraken:**
* **Zuiver constitutieve uitspraken:** Creëren sociale feiten en scheppen een kader waarin gedragsvoorschriften zin krijgen (bv. "België is een federale Staat") .
* **Bevoegdheidsverlenende uitspraken:** Reguleren hoe gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd, vaak via secundaire regels (rules of recognition, change, adjudication) .
### 8.4 Modaliteiten
* De houding van een regel ten opzichte van voorgeschreven gedrag .
* **Vier deontische modaliteiten:**
* **Gebod/plicht:** Vereist dat de normbestemmeling het gedrag verricht (bv. "koper is verplicht koopprijs te betalen") .
* **Verbod:** Vereist dat de normbestemmeling het gedrag niet verricht (bv. "ABS mag geen akte van burgerlijke stand over zichzelf opmaken") .
* **Positieve toelating:** Verleent de bevoegdheid om het gedrag te verrichten (bv. "langstlevende is toegelaten tot EUR 5000 op te vragen") .
* **Negatieve toelating:** Verleent de bevoegdheid om het gedrag niet te verrichten (bv. "huurder is toegelaten het goed niet terug te geven in oorspronkelijke staat") .
* **Verhoudingen tussen modaliteiten:** Kunnen contradictorisch, conrrair, subcontrair of subalternatief zijn .
### 8.5 Geviseerde feitelijke situatie (GFS)
* Het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een rechtsgevolg intreedt .
* **Algemene norm (defeasible rule):** Geldt in bepaalde omstandigheden en kent uitzonderingen. Rechtsregels zijn in principe algemene normen .
* **Absolute norm (strict rule):** Geldt altijd en overal, kent geen uitzondering .
* **Principe versus uitzondering:** De categorisatie kan het juridisch denken en de bewijslastverdeling beïnvloeden .
### 8.6 Concretiseringsgradaties
* **Gesloten normen:** GFS is duidelijk omschreven (bv. specifieke afstanden voor het planten van bomen) .
* **Open normen:** GFS is vaag omschreven (bv. "openbare orde", "goede trouw"), wat de rechter meer rol geeft bij interpretatie en concretisering .
* **Functies van open normen:** Delegatiefunctie, flexibiliteitsfunctie, verwijzingsfunctie, receptiefunctie .
* **Gevaren van open normen:** Kan leiden tot te grote delegatie aan de rechter, beïnvloed door de tijdsgeest .
* **Niveaus van onduidelijkheid:** Rechtsregels kunnen onduidelijk zijn op het niveau van rechtsfeiten, rechtsgevolgen, of beide .
* **Algemene rechtsbeginselen:** Drukken grondgedachten binnen de rechtsorde uit, vormen de basis voor concrete rechtsregels, en duiden slechts de richting aan .
* **Adagia:** Rechtsspreuken die een brug slaan tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels .
## 9. Hoe verhouden rechtsnormen zich tot elkaar? Recht als systeem.
Dit onderdeel onderzoekt de samenhang van rechtsregels en of recht kan worden beschouwd als een systeem .
### 9.1 Recht als dogmatisch systeem
* **Uitwendig systeem:** Beschrijft de ordening van rechtsregels als een classificatiesysteem, vergelijkbaar met een bibliotheek, om de zoektocht naar toepasselijke regels te vergemakkelijken. Dit is een descriptieve ordening .
* Indelingen (bv. publiek/privaat recht) zijn nooit neutraal, maar een keuze die gevolgen heeft voor de interpretatie van het recht .
* Voorbeelden van indelingen zijn de "Tree of Legal Knowledge" en thematische ordening (bv. economisch recht) .
* Het nut van een uitwendig systeem ligt in de heuristiek (het vinden van regels), maar de hermeneutiek (interpretatie) is essentieel .
* **Inwendig systeem:** Beschrijft recht als een samenhang van alle beginselen, waardeoordelen en belangenafwegingen, met als ideaal een consistent en coherent geheel. Dit is een prescriptieve ordening .
* **Ronald Dworkin's "Law as Integrity":** Pleit voor recht als een integer geheel dat met één stem spreekt, waarbij rechterlijke uitspraken aansluiten bij de onderliggende morele theorie van het recht .
* Een volmaakte inwendige systematiek is in de praktijk zelden te vinden .
### 9.2 Recht als sociaal systeem
* **Doel:** De orde, chaos en 'toeval' in menselijk gedrag en interacties beter begrijpen .
* **Emergentie:** Het geheel heeft eigenschappen die de delen op zich niet hebben (bv. dieptezicht) .
* **Definitie van 'systeem':** Een geheel van bestanddelen die interageren en daardoor van hun omgeving te onderscheiden zijn .
* **Sociale systemen:** Koppels, gezinnen, bedrijven, rechtbanken, overheden. De maatschappij is het meest omvattende systeem .
* **Deelsystemen:** In complexe maatschappijen zijn er gespecialiseerde, grotendeels autonome deelsystemen (bv. recht, economie, religie) .
* **Verhouding politiek en recht (Niklas Luhmann):**
* Politiek als 'verdeelsysteem' dat beslissingen neemt en grenzen stelt .
* Recht implementeert deze beslissingen, maakt ze acceptabel, handhaaft ze en beheert conflicten door ze te normeren .
* Recht wordt gezien als een geheel van (veralgemeende) normatieve verwachtingen .
* **Autopoïetisch systeem:** Recht is in staat zichzelf te creëren en in stand te houden door zelf te bepalen wat als 'recht' telt, via interne normativiteit (IN) .
* **Operationeel gesloten:** Het recht gebruikt eigen criteria om juridische geldigheid te beoordelen .
* **Cognitief open:** Het recht kan signalen uit de samenleving en andere deelsystemen opvangen en incorporeren .
### 9.3 Recht als 'chaotische janboel'
* **Kritiek op dogmatisch systeem:** De idealen van consistentie en coherentie van waardeoordelen in het recht zijn in de praktijk vaak illusoir .
* **Kritiek op 'de Wetgever':** Het recht is geen planmatig geheel, maar het resultaat van compromissen tussen diverse actoren met uiteenlopende belangen en opvattingen .
* **Kritiek op gebrek aan historisch perspectief:** Wetten ontstaan op specifieke momenten en onderliggende waardeopvattingen evolueren, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden en onduidelijkheden .
* **Kritiek op sociaal systeem:** Rechtsordes en instituten zijn vaak minder intern consistent dan wordt voorgesteld, omdat recht mensenwerk is .
### 9.4 Metaforen voor recht
* **Recht als taal:** Net als natuurlijke talen, is recht geen gestructureerde chaos, maar heeft het regels (grammaticaal, fonetisch, semantisch, pragmatisch) die het mogelijk maken om taal te spreken en functies te vervullen. Beide zijn open-ended systemen .
* **Recht als stad:** Een menselijke constructie die overtuigingen en gebruiken van generaties weerspiegelt. Verschillende perspectieven (top-down, bottom-up, gebruikers) bieden inzichten in de structuur, vormgeving en historische ontwikkeling .
* **Brasília als voorbeeld:** Illustreert de mogelijke problemen van een strikt planmatige (top-down) ordening die de noden van de gebruikers (bewoners) niet altijd aansluit .
* **Wat leert dit ons?** Recht is niet noodzakelijk een harmonieus en uniform geheel. De nadruk op systematiek kan andere belangen, zoals die van de normbestemmelingen, over het hoofd zien .
## 10. Juridische begrippen en waarden
Het begrijpen van de structuur en samenhang van rechtsregels vereist bewustzijn van het eigen perspectief, de veronderstellingen over recht (dogmatisch vs. sociaal), de mate van coherentie die nagestreefd wordt, de grondslag van het recht, en de functies en finaliteit die eraan worden toegekend .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Essentiële opvatting | Opvatting dat recht een kernelement bezit dat altijd en overal aanwezig is en waardoor ‘recht’ onderscheiden kan worden van andere fenomenen. |
| Conventionalistische opvatting | Opvatting dat wat als ‘recht’ telt en wat niet, een conventie of afspraak tussen mensen is, waarvan de inhoud niet op voorhand vastligt. |
| Statelijk recht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat door statelijke actoren, zoals wetgevers en rechters, is uitgevaardigd. |
| Gewoonterecht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat tot stand komt doordat deelnemers aan het rechtsverkeer deze voorschriften als verbindend beschouwen, voortkomend uit langdurig gebruik in de praktijk. |
| Religieus recht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat binnen een bepaalde religie geldt, zoals de tien geboden in het jodendom. |
| Natuurrecht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat wordt afgeleid uit de menselijke natuur en dat geldt onafhankelijk van menselijke afspraken, zoals mensenrechten. |
| Internationaal recht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat de internationale betrekkingen regelt, tussen staten en andere internationale actoren zoals de VN en de EU. |
| Sociale instituten | Patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen, zoals het gezin, onderwijs en gezondheidszorg. |
| Sociale praktijken | Alledaagse handelingen en de gebruikelijke wijze waarop deze worden verricht in een maatschappij; gedragspatronen. |
| Verticale specialisatie | Verdeling van taken, planning, inrichting en uitvoering over hiërarchisch verschillende niveaus binnen een organisatie of maatschappij. |
| Horizontale specialisatie | Verdeling van taken, planning, inrichting en uitvoering over zelfde niveau binnen een organisatie; alle medewerkers opereren op hetzelfde niveau. |
| Chiefdoms | Samenlevingsverbanden met honderden tot tienduizenden mensen, gekenmerkt door sedentaire levenswijze, erfelijke sociale stratificatie en meer ongelijkheid dan in jager-voedselverzamelaarsgemeenschappen. |
| Rijken | Samenlevingsverbanden die organisatorisch veel complexer zijn dan chiefdoms, met groepen tot meer dan 100.000 mensen, ondersteund door schrift, belastingen, staatsreligie en een uitgebreid handelsnetwerk. |
| Codex Hammurabi | Een van de oudste bekende wetsteksten, opgesteld rond 1754 v.Chr., met 282 regels over diverse aspecten van het leven, waaronder handel, huwelijk en misdrijven. |
| Moderne staten | Onafhankelijke staten die soevereine macht uitoefenen over een territorium, met een geweldsmonopolie, centrale gezagsinstantie, en vaak gekenmerkt door een natiestaat, welvaartsstaat of actieve welvaartsstaat. |
| Territoriale staat | Een staat die de nadruk legt op afgebakende grondgebieden en soevereine machtsuitoefening daarover, inclusief militaire bezetting en belastingen heffen. |
| Natiestaat | Een staat die probeert een nationale identiteit te creëren en te versterken onder zijn burgers, wat een grote impact heeft op het dagelijks leven. |
| Welvaartsstaat | Een staat die streeft naar het garanderen van een bepaald welvaartspeil voor al zijn burgers, vaak door sociale voorzieningen en uitkeringen. |
| Actieve welvaartsstaat | Een ontwikkeling van de welvaartsstaat die zich richt op het activeren van burgers en het verhogen van economische welvaart, vaak via de zogenaamde participatiesamenleving. |
| Governance | Een bestuursmodel waarbij de nadruk ligt op bestuurlijke en regulerende processen, ongeacht de actor, en waarbij machten samenwerken in plaats van een centrale soevereine macht. |
| Reflexief recht | Recht waarbij de wetgever randvoorwaarden bepaalt en ruimte laat voor zelfregulering en regulerende agentschappen, wat de soevereiniteit van de staat deels overdraagt. |
| Regelgeoriënteerde benadering (RB) | Benadering die zich richt op abstracte, ideële gedragsregels en voorschriften, en de normatieve aspecten van recht. |
| Gedragsgeoriënteerde benadering (GB) | Benadering die zich richt op concreet, feitelijk gedrag en gedragspatronen die mensen vertonen in de praktijk. |
| Descriptieve ordening | Een ordening die het voorwerp van beschrijving niet wijzigt, zoals het klasseren van objecten of het maken van inhoudstafels in boeken. |
| Normatieve ordening | Een ordening die iets wijzigt aan het voorwerp van beschrijving, door gedragsvoorschriften voor te schrijven hoe mensen zich zouden moeten gedragen. |
| Cognitieve verwachting | Een verwachting die gebaseerd is op feitelijke voorzieningen of voorspellingen over wat er in de toekomst zal gebeuren, zonder een specifieke wil of eis. |
| Normatieve verwachting | Een verwachting die een wens, wil of eis inhoudt, sturend over de uitkomst en gericht op een bepaald gewenst resultaat. |
| Rechtspluralisme (RP) | Een situatie waarin meerdere regulerende systemen, zoals statelijk recht, gewoonterecht en religieus recht, tegelijkertijd claimen dat hun regels met voorrang gelden voor een bepaalde situatie. |
| Zacht RP | Een variant van rechtspluralisme waarbij voorrangsregels bepalen welk systeem op een bepaald moment voorrang krijgt op een ander systeem. |
| Hard RP | Een variant van rechtspluralisme waarbij elk systeem blijft vinden dat het voorrang verdient, wat kan leiden tot conflicten tussen systemen, zoals ‘gewoonte contra legem’. |
| Institutionele oorsprong | De herkomst van een regel, bepaald door formele maatschappelijke instituten die de staat heeft gecreëerd, zoals de wetgever. |
| Afdwingbaarheid | De mogelijkheid om naleving van een praktijk of regel te verzekeren, vaak door middel van staatsdwang of sociale controle. |
| Juridisering | Het proces waarbij steeds meer aspecten van het leven door (statelijke) regels worden beheerst, wat samenhangt met de veranderde rol van de staat. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin het bestuur en de burgers gebonden zijn aan het recht, en waarin machtsmisbruik door de overheid wordt voorkomen door procedures en waarborgen. |
| Nomocratische stroming | Stroming die stelt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van de Wetgever, met een focus op de formele geldigheid van wetten. |
| Egalitaire stroming | Stroming die streeft naar een gelijke maatschappelijke verdeling van goederen en rijkdommen, en waarbij recht wordt gezien als een middel om maatschappelijke ongelijkheden te verminderen. |
| John Rawls | Filosoof die de theorie van de onwetendheidssluier ontwikkelde, om rechtvaardige maatschappelijke principes te bepalen, zoals het principe van grootst gelijke vrijheid en het onderscheidsprincipe. |
| Veil of ignorance | Een gedachte-experiment waarbij men de principes van een rechtvaardige samenleving bepaalt zonder kennis van de eigen positie of kenmerken daarin. |
| Capability approach | Een benadering die zich richt op de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen en het streven naar menselijke bloei, in plaats van de verdeling van goederen. |
| Martha Nussbaum | Filosoof die de capability approach verder ontwikkelde, met een focus op menselijke waardigheid en de mogelijkheid tot een leven van normale duur, goede gezondheid en waardige sociale interactie. |
| Eugen Ehrlich | Socioloog die het concept van ‘levend recht’ introduceerde, verwijzend naar de sociale normen en praktijken die de maatschappij beheersen, los van het statelijke recht. |
| Kodificatie (finaliteit) | De finaliteit van recht die gericht is op het behouden van traditionele waarden en normen, en het uitdrukken van een bestaande maatschappelijke orde. |
| Modificatie (finaliteit) | De finaliteit van recht die gericht is op het veranderen van maatschappelijke structuren en het realiseren van wenselijke sociale veranderingen door middel van regels. |
| Juridische vaardigheden | De vaardigheden die nodig zijn om juridische regels en principes te kunnen toepassen en interpreteren, waaronder het vinden van relevante bepalingen (heuristiek) en het duiden van hun betekenis (hermeneutiek). |
| Recht als dogmatisch systeem | Beschouwt recht als een geheel van samenhangende gedragsvoorschriften en beginselen, met een focus op de interne logica en consistentie van het recht. |
| Recht als sociaal systeem | Beschouwt recht als een geheel van samenhangende sociale instituten en praktijken, waarbij interacties en sociale processen centraal staan. |
| Emergentie | Het verschijnsel waarbij een systeem eigenschappen heeft die de delen ervan niet hebben, als gevolg van de interactie tussen die delen. |
| Opbouw van rechtsregels | De verschillende bestanddelen waaruit een rechtsregel is opgebouwd, zoals normsteller, normbestemmeling, voorgeschreven gedrag, modaliteiten, en de geviseerde feitelijke situatie. |
| Verifieerbare uitspraken | Uitspraken die waar of onwaar kunnen zijn, gebaseerd op waarnemingen (empirisch) of logica en definities (logisch/definiërend). |
| Geloofsuitspraken | Niet-verifieerbare uitspraken die onbewijsbare aannames en opvattingen betreffen, zoals axioma’s in wiskunde of religieuze dogma's. |
| Waarderingsuitspraken | Uitspraken die een waardeoordeel uitdrukken over een object, persoon of handeling, gebaseerd op een bepaalde waarderingsmaatstaf. |
| Performatieve uitspraken | Uitspraken die, indien uitgesproken door een bevoegde instantie en onder de juiste omstandigheden, een sociaal of juridisch feit creëren of wijzigen. |
| Modaliteiten | De houding van een regel ten opzichte van het voorgeschreven gedrag: verplichting, verbod, positieve toelating, of negatieve toelating. |
| Contradictoire uitspraken | Twee uitspraken die elkaar uitsluiten: als de ene waar is, is de andere onwaar, en omgekeerd. |
| Contraire uitspraken | Twee uitspraken die niet tegelijk waar kunnen zijn, maar wel allebei onwaar kunnen zijn. |
| Subcontraire uitspraken | Twee uitspraken die niet allebei onwaar kunnen zijn, maar wel allebei waar kunnen zijn. |
| Subalternatief verband | Een verband tussen uitspraken waarbij de ene uitspraak de andere impliceert, maar de omgekeerde implicatie niet noodzakelijkerwijs geldt. |
| Subjectief recht | Een recht dat toebehoort aan een bepaald persoon, en dat kan bestaan uit aanspraken, vrijheden, bevoegdheden of immuniteiten. |
| Claim (aanspraak) | Het subjectieve recht om van een ander een specifieke handeling of nalaten te verlangen, met als tegenhanger een plicht van die ander. |
| Liberty (vrijheid) | Het subjectieve recht om een bepaalde handeling te verrichten zonder dat iemand zich daarin mag mengen, met als tegenhanger ‘geen aanspraak’. |
| Power (bevoegdheid) | Het subjectieve recht om door eenzijdige wilsverklaring een rechtstoestand te wijzigen, met als tegenhanger gebondenheid. |
| Immunity (immuniteit) | Het subjectieve recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander, met als tegenhanger onbevoegdheid. |
| Prima facie | Op het eerste gezicht; gebaseerd op de directe bewoordingen van een tekst. |
| Absolute norm | Een regel die categorisch en onvoorwaardelijk geldt, zonder uitzonderingen. |
| Algemene norm | Een regel die hypothetisch en voorwaardelijk geldt, en die uitzonderingen kent. |
| Gesloten normen | Rechtsregels waarvan het toepassingsgebied zeer duidelijk is omschreven. |
| Open normen | Rechtsregels waarvan het toepassingsgebied minder duidelijk is omschreven, waardoor de rechter een grotere rol speelt bij de interpretatie en concretisering. |
| Delegatiefunctie | De functie van een open norm waarbij de normsteller de keuze over het toepassingsgebied delegeert aan de rechter. |
| Flexibiliteitsfunctie | De functie van open normen die het mogelijk maakt om het recht aan te passen aan maatschappelijke veranderingen zonder telkens nieuwe regels te hoeven maken. |
| Verwijzingsfunctie | De functie van open normen die verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van de rechtsregel te verbeteren. |
| Receptiefunctie | De functie van open normen die concrete vormgeving behoeft, waarbij waarden en beginselen van de rechtsorde de inhoud van de norm bepalen. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele ideeën die de grondslag vormen van de rechtsorde en richting geven aan concrete rechtsregels. |
| Adagia | Rechtsspreuken of maximes, vaak in het Latijn, die een algemeen rechtsbeginsel op een concrete manier verwoorden. |
| Heuristiek | De leer van het vinden van relevante juridische teksten en bepalingen. |
| Hermeneutiek | De leer van het interpreteren van juridische teksten en het duiden van hun betekenis. |
| Interne normativiteit (IN) | De leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht, die bepaalt wat wel en niet tot de rechtsorde behoort. |
| Operationeel gesloten | Het recht gebruikt voor waardeoordelen enkel criteria die deel uitmaken van het recht zelf. |
| Cognitief open | Het recht kan signalen uit de samenleving en andere deelsystemen opvangen en incorporeren. |
| Autopoiesis | Het vermogen van een systeem om zichzelf te creëren en in stand te houden. |
| Recht als taal | Een metafoor die recht vergelijkt met natuurlijke talen, waarbij beide systemen openeindekarakter hebben en veranderen door gebruik. |
| Recht als stad | Een metafoor die recht vergelijkt met steden, waarbij beide menselijke constructies zijn die de overtuigingen en geschiedenis van hun gemeenschap weerspiegelen. |
| Asa Sul | Een wijk in Brasília, Brazilië, bekend om zijn geplande architectuur met ‘superquadras’, die parallel kan worden getrokken met de systematiek van recht. |
| Jane Jacobs | Stedenbouwkundige en auteur die kritiek had op de geplande orde van steden zoals Brasília, en de nadruk legde op de levendigheid en sociale interactie die essentieel zijn voor een functionele stad. |
| Dogmatisch systeem | Een systeem waarbij de waardeoordelen achter regels consistent en coherent moeten zijn, en elkaar moeten ondersteunen. |
| Sociaal systeem | Een systeem dat bestaat uit interagerende sociale instituten en gedragspatronen, waarbij de interacties en de emergentie van eigenschappen centraal staan. |
| Wet van Boyle | Een fysische wet die stelt dat de druk van een gas omgekeerd evenredig is met het volume bij constante temperatuur en hoeveelheid gas ($pV = constant$). |
| Traagheidswet (Newton) | Een fysische wet die stelt dat een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, in rust blijft of zich rechtlijnig met constante snelheid voortbeweegt. |
| Juridische uitspraak | Een uitspraak die een bepaald rechtsgevolg creeërt of wijzigt, indien voldaan aan de wettelijke vereisten. |
| Wetgevende macht | De macht die verantwoordelijk is voor het creëren van wetten en rechtsregels. |
| Uitvoerende macht | De macht die verantwoordelijk is voor het implementeren en handhaven van wetten en beslissingen. |
| Rechterlijke macht | De macht die verantwoordelijk is voor het berechten van geschillen en het interpreteren van wetten. |
| Grondwet | De hoogste wet van een staat, die de basisstructuur en de fundamentele rechten en plichten van burgers en overheid vastlegt. |
| Goede trouw | Een juridisch principe dat inhoudt dat partijen bij een overeenkomst eerlijk en redelijk moeten handelen, en alle gevolgen van de overeenkomst moeten nakomen. |
| Openbare orde | Een set van fundamentele beginselen die de maatschappelijke orde en de essentiële waarden van een samenleving beschermen en waar niet van mag worden afgeweken. |
| Dwingend recht | Regels waarvan niet kan worden afgeweken, omdat ze essentiële belangen van de maatschappij of van een partij beschermen. |
| Rechtsbeginselen | Fundamentele normen en waarden die ten grondslag liggen aan het recht en richting geven aan de interpretatie en toepassing van concrete rechtsregels. |
| Autonomiebeginsel | Het beginsel dat personen tot op zekere hoogte hun eigen rechtspositie moeten kunnen vormgeven. |
| Rechtszekerheidsbeginsel | Het beginsel dat personen moeten kunnen inschatten welke juridische gevolgen hun gedrag zal hebben. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, en ongelijke gevallen ongelijk, naargelang de relevante verschillen. |
| Rechtsstaatbeginsel | Het beginsel dat gezagsdragers gebonden zijn aan het recht en dat hun macht beperkt is door het recht. |
| Patere legem quam ipse fecisti | Latijnse rechtsspreuk die betekent: 'Verdraag de wet die u zelf hebt gemaakt', wat impliceert dat ook de overheid gebonden is aan haar eigen regels. |
| Subjectieve rechten | Rechten die toebehoren aan een individu, zoals aanspraken, vrijheden, bevoegdheden en immuniteiten. |
| Precaire vrijheden | Vrijheden die kunnen worden ingetrokken, zoals het privilege om ergens binnen te komen nadat men is uitgenodigd. |
| Bestendige vrijheden | Vrijheden die niet zomaar kunnen worden ingetrokken, zoals fundamentele mensenrechten. |
| Gebondenheid (liability) | De toestand waarin iemand verkeert door de bevoegdheidsuitoefening van een ander, waardoor zijn rechtstoestand kan veranderen. |
| Onbevoegdheid (disability) | De toestand waarin iemand gevrijwaard is van de bevoegdheidsuitoefening door een ander, omdat die ander niet gemachtigd is om in te grijpen. |
| Absolute nietigheid | Nietigheid die steeds kan worden ingeroepen, ongeacht de termijn of de instemming van partijen. |
| Relatieve nietigheid | Nietigheid die gedurende een bepaalde termijn kan worden ingeroepen door de beschermde partij. |
| Geviseerde feitelijke situatie (GFS) | Het geheel van rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een bepaald rechtsgevolg intreedt. |
| Rechtsfeit | Een feit dat juridische gevolgen heeft, of dat een rechtsgevolg teweegbrengt. |
| Sociaal feit | Een feit dat zijn betekenis ontleent aan menselijke conventies en erkenning, zoals ‘huwelijk’ of ‘eigendom’. |
| Juridische werkelijkheid | De werkelijkheid zoals die wordt bepaald en gewijzigd door juridische normen en procedures. |
| Constitutieve uitspraken | Uitspraken die sociale feiten creëren of wijzigen, zoals de verklaring van een ambtenaar van de burgerlijke stand tijdens een huwelijk. |
| Bevoegdheidsverlenende uitspraken | Uitspraken die bevoegdheden verlenen aan personen of instanties om juridische handelingen te verrichten, zoals wetgeving of het sluiten van contracten. |
| Secundaire regels (Hart) | Regels die betrekking hebben op primaire regels (gedragsvoorschriften), zoals erkenningsregels, wijzigingsregels en berechtingsregels. |
| Erkenningsregels (rule of recognition) | Secundaire regels die bepalen hoe regels moeten worden uitgevaardigd om te gelden als rechtsregels, en welke bronnen van recht worden erkend. |
| Wijzigingsregels (rule of change) | Secundaire regels die bepalen hoe reeds bestaande rechtsregels kunnen worden gewijzigd. |
| Berechtingsregels (rule of adjudication) | Secundaire regels die bepalen hoe geschillen moeten worden beslecht en of primaire regels zijn overtreden. |
| Actie-uitspraken | Gedragsvoorschriften die rechtstreeks een concrete gedraging voorschrijven in een bepaalde geviseerde feitelijke situatie. |
| Doeluitspraken | Gedragsvoorschriften die een doel vastleggen voor de normbestemmeling, die zelf de methode kan kiezen om dat doel te bereiken. |
| Verduidelijkende uitspraken | Uitspraken die de betekenis van een woord of begrip vastleggen om te zorgen dat de normbestemmeling begrijpt welk gedrag wordt verlangd. |
| Nominale definities | Definities die de betekenis van een begrip vastleggen binnen een specifieke context, zoals het recht, en die bouwstenen zijn voor rechtsregels. |
| Reële definities | Definities die de feitelijke betekenis van een begrip beschrijven, onafhankelijk van juridische of contextuele bepalingen. |
| Werkdag | Een dag die niet valt op een wettelijke feestdag, zondag of zaterdag, zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek en de Arbeidswet. |
| Nacht | De periode tussen zonsondergang en zonsopgang, waarvan de precieze tijdsduur kan variëren afhankelijk van de wetgeving en context. |
| Verkrachting | Elke seksuele penetratie zonder toestemming van het slachtoffer, waarbij de definitie en de juridische kwalificatie ervan door de tijd heen zijn geëvolueerd. |
| Veranderende uitspraken | Uitspraken die het toepassingsgebied van een rechtsregel nauwkeuriger omschrijven door beperkingen of verruimingen aan te brengen. |
| Verwijzende uitspraken | Uitspraken die verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van de rechtsregel te verbeteren. |
| Constitutieve uitspraken | Uitspraken die sociale feiten creëren of wijzigen, zoals de oprichting van een staat of een gerechtshof. |
| Zuivere constitutieve uitspraken | Constitutieve uitspraken die zelfstandig sociale feiten creëren, zonder noodzakelijk te verwijzen naar bestaande definities of regels. |
| Bevoegdheidsverlenende uitspraken | Constitutieve uitspraken die bevoegdheden verlenen aan personen of instanties om juridische handelingen te verrichten, zoals het maken van wetten of het sluiten van contracten. |
| Recht als ‘autopoiëtisch’ systeem | Recht als een systeem dat zichzelf kan creëren en in stand houden door middel van interne normativiteit, waarbij het zelf bepaalt wat als recht geldt. |
| Interne normativiteit (IN) | De leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht die bepaalt welke gedragsvoorschriften deel uitmaken van de rechtsorde. |
| Operationeel gesloten | Het recht gebruikt voor waardeoordelen enkel criteria die deel uitmaken van het recht zelf, maar is cognitief open voor invloeden van buitenaf. |
| Cognitief open | Het recht kan signalen uit de samenleving en andere deelsystemen opvangen en incorporeren, waardoor het zich kan aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen. |
| Recht als chaotische janboel | Een kritiek op de opvatting van recht als een perfect geordend systeem, waarbij het recht wordt gezien als een verzameling van tegenstrijdige regels en ideeën die door verschillende actoren zijn gecreëerd. |
| Wetgever | Metafoor voor de verzameling van personen die wetten maken, vaak als compromis tussen uiteenlopende ideeën en belangen. |
| Natuurlijke talen | Talen die organisch zijn gegroeid door het gebruik van sprekers en die zich voortdurend ontwikkelen, in tegenstelling tot kunsttalen die bewust zijn ontworpen. |
| Recht als taal | Een metafoor die recht vergelijkt met natuurlijke talen, waarbij beide systemen openeindekarakter hebben en veranderen door gebruik. |
| Recht als stad | Een metafoor die recht vergelijkt met steden, waarbij beide menselijke constructies zijn die de overtuigingen en geschiedenis van hun gemeenschap weerspiegelen, en verschillende perspecturen bieden op hun structuur en functie. |
| Brasília | Een geplande stad in Brazilië, gebruikt als voorbeeld van een top-down benadering van ordening, met zowel voordelen als nadelen op het gebied van sociale interactie en leefbaarheid. |
| Montesquieu | Filosoof die bekend staat om zijn werk over de scheiding der machten en de invloed van wetgeving op de samenleving. |
| Hans Kelsen | Rechtsfilosoof die de ‘Reine Rechtslehre’ ontwikkelde, een zuivere rechtstheorie die het recht wil ontleden van politieke en morele invloeden. |
| Grundnorm | Een hypothetische grondnorm in Kelsens theorie, die de geldigheid van de gehele rechtsorde fundeert. |
| Herbert Hart | Rechtsfilosoof die het recht beschreef als de unie van primaire en secundaire regels, en het belang van de ‘rule of recognition’ benadrukte voor de geldigheid van rechtsregels. |
| Mensenrechten | Universele, onvervreemdbare rechten die aan elk individu toekomen, gebaseerd op de menselijke waardigheid. |
| Utilitarisme | Een ethische theorie die stelt dat de moreel juiste handeling degene is die het grootste geluk voor het grootste aantal mensen oplevert. |
| Historische stroming | Stroming die stelt dat recht historisch gegroeid is en gebaseerd moet zijn op de ‘Volksgeist’ of de gemeenschappelijke wil van het volk. |
| Positivisme | Een filosofische stroming die stelt dat kennis alleen voortkomt uit zintuiglijke waarneming en empirisch onderzoek, en afwijst metafysische of religieuze verklaringen. |
| Rechtspositivisme | Stroming binnen de rechtsfilosofie die recht en moraal scheidt en stelt dat de geldigheid van recht niet afhankelijk is van morele criteria. |
| Formeel rechtspositivisme | Stroming die stelt dat recht datgene is wat een bepaalde bron, zoals de wetgever of rechtspraak, als recht aanwijst, zonder daarbij een moreel oordeel te vellen. |
| Ideologisch rechtspositivisme | Stroming die stelt dat het recht, omdat het door een bepaalde bron is uitgevaardigd, ook rechtvaardig is. |
| Normatief rechtspositivisme | Stroming die probeert het recht op een neutrale, waardevrije manier te beschrijven en te bestuderen, maar erkent dat recht en inhoudsbepaling van gedragsvoorschriften altijd politieke kwesties zijn. |
| Descriptief rechtspositivisme | Stroming die zich richt op het beschrijven van wat mensen feitelijk doen (recht in actie), in plaats van wat er in de wet staat (recht in boeken). |
| Legal realism | Een stroming binnen het rechtspositivisme die de nadruk legt op de praktische realiteit waarin rechtsregels worden toegepast en stelt dat rechters het recht niet alleen toepassen, maar ook creëren. |
| Emile Durkheim | Socioloog die de concepten van sociale feiten en sociale cohesie onderzocht, en het belang van gedeelde waarden en normen voor het functioneren van de samenleving benadrukte. |
| Niklas Luhmann | Socioloog die systeemtheorie toepaste op recht en andere sociale deelsystemen, en recht beschreef als een zichzelf creërend en in stand houdend (autopoiëtisch) systeem. |