Cover
Comença ara de franc De geschiedenis in vogelvlucht (1).pdf
Summary
# Indeling van de tijd en historische periodes
Dit onderwerp onderzoekt de historische ontwikkeling van tijdsindelingen, kalenders en de indeling van de geschiedenis in verschillende periodes, van de prehistorie tot de hedendaagse tijd.
## 1. De tijdsaanduidingen
De indeling van tijd is een langzaam tot stand gekomen proces [2](#page=2).
### 1.1 De dag en de uren
De Egyptenaren stelden de dag vast als de tijd waarin de zon terug op dezelfde plaats stond. De dag werd onderverdeeld in 'gelijke' delen: eerst 'dag' en 'nacht', waarbij de nacht werd ingedeeld in nachtwaken. Later werd dit, beïnvloed door de voorkeur voor het getal 12, ingedeeld in 12 'gelijke' delen, de uren, wat resulteerde in een dag van 24 uren [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 De zeven-dagen-week
De zeven-dagen-week is van Joodse oorsprong, gebaseerd op het scheppingsverhaal. De namen van de weekdagen in West-Europese talen zijn afgeleid van Germaanse en Romeinse goden of natuurverschijnselen [3](#page=3):
* **Maandag:** Verwijst naar de maan (luna) [3](#page=3).
* **Dinsdag:** Verwijst naar de Germaanse god Tiwaz [3](#page=3).
* **Woensdag:** Verwijst naar de Germaanse god Wodan/Odin [3](#page=3).
* **Donderdag:** Verwijst naar de Germaanse god Thor/Donar [3](#page=3).
* **Vrijdag:** Verwijst naar de Germaanse godin Freya [3](#page=3).
* **Zaterdag:** Verwijst naar de Romeinse god Saturnus en is gerelateerd aan de 'sabbat' [3](#page=3).
* **Zondag:** Verwijst naar de zon (sol) [3](#page=3).
In Slavische talen wordt vaak een nummering gebruikt, verwijzend naar het Scheppingsverhaal [3](#page=3).
### 1.3 De maand
Maanden worden berekend op basis van de stand van de maan, de tijd tussen twee volle manen. De Romeinen gaven veel maandnamen [3](#page=3):
* **Martius:** Ter ere van Mars [3](#page=3).
* **Aprilis:** Afgeleid van het Latijnse woord voor 'openen' [3](#page=3).
* **Maius:** Ter ere van Maia [3](#page=3).
* **Junius:** Ter ere van Juno [3](#page=3).
* **Julius:** Verwijzend naar Julius Caesar [3](#page=3).
* **Augustus:** Verwijzend naar keizer Augustus [3](#page=3).
* **September, oktober, november, december:** Afgeleid van de getallen 7, 8, 9, 10, omdat de Romeinen Nieuwjaar in maart vierden [3](#page=3).
* **Januaris:** Ter ere van Janus [3](#page=3).
* **Februarius:** Ter ere van de god Februus en gerelateerd aan 'februa' (symbolische reiniging) [4](#page=4).
Januari en februari werden later toegevoegd, waarna februari soms langer werd gemaakt om rekening te houden met de seizoenen, wat leidde tot het concept van schrikkeljaren [4](#page=4).
### 1.4 Het jaar en de kalender
Vrijwel alle volkeren hebben door de geschiedenis heen hun eigen tijdrekening ontwikkeld. Julius Caesar introduceerde het schrikkeljaar om seizoensverschuivingen te voorkomen. De huidige gregoriaanse kalender, geïntroduceerd door paus Gregorius XIII, verfijnde de regels voor schrikkeljaren: een extra dag elke vier jaar, met uitzondering van eeuwjaren, tenzij deze deelbaar zijn door 400 [4](#page=4).
### 1.5 Het begin van de tijdrekening en het nulpunt
De tijdrekening werd rond de zesde eeuw grotendeels voltooid, met aanpassingen in de zestiende eeuw. De geboorte van Jezus Christus werd als beginpunt genomen, waardoor er geen jaar nul bestaat. Het getal nul werd pas rond de achtste eeuw in Europa bekend, afkomstig van de Arabieren [4](#page=4).
## 2. Historische periodes
De geschiedenis wordt ingedeeld in belangrijke periodes, gebaseerd op de indeling van Callarius (ca. 1700) met 'historia antiqua', 'historia medii aevi' en 'historia nova' [4](#page=4).
### 2.1 De gangbare periodisering van de westerse geschiedenis
De westerse geschiedenis wordt doorgaans ingedeeld in 6 à 7 periodes [5](#page=5):
* **De Prehistorie:** Tot 3500 v. Chr. (eenmaking Egypte en ontstaan schrift) [5](#page=5).
* **De Oudheid:** 3500 v. Chr. tot ca. 500 n. Chr. (einde West-Romeinse Rijk) [5](#page=5).
* Het oude Nabije Oosten (Egypte en Mesopotamië) [5](#page=5).
* De Klassieke Oudheid (Griekenland en Rome) [5](#page=5).
* **De Middeleeuwen:** 500 tot 1500 (ontdekkingsreizen) [5](#page=5).
* **De Vroegmoderne of Nieuwe Tijd:** 1500 tot 1800 (Franse en Industriële Revolutie) [5](#page=5).
* **De Moderne of Nieuwste Tijd:** 1800 tot 1945 (Einde Tweede Wereldoorlog) [5](#page=5).
* **De Eigen of Hedendaagse Tijd:** Vanaf 1945 [5](#page=5).
### 2.2 Alternatieve periodiseringscriteria
* **Ancien Regime:** De Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd worden soms samen aangeduid als 'het Ancien Regime' [5](#page=5).
* **Technologische vooruitgang:** De Nieuwste en Eigen Tijd (tot ca. 1980) worden soms samengenomen als een periode van technologische vooruitgang. Vanaf 1980, na de val van het communisme, spreekt men van de periode van informatietechnologie [5](#page=5).
* **Samenlevingstype:** Een andere indeling is gebaseerd op het samenlevingstype: jagers en voedselverzamelaars, landbouwsamenleving, industriële samenleving en hoogtechnologische samenleving [5](#page=5).
## 3. Spreken over geschiedenis: De vier domeinen
Geschiedenis gaat over (onderdelen van) een bepaalde maatschappij in een bepaalde tijd. Menselijke activiteiten kunnen worden geordend in vier grote domeinen [5](#page=5):
* **Economisch domein:** Antwoord op de vraag "hoe worden goederen verworven en verdeeld?" [5](#page=5).
* **Politiek domein:** Antwoord op de vraag "wie heeft de macht en hoe wordt deze verdeeld?" [6](#page=6).
* **Sociaal domein:** Antwoord op de vraag "hoe leven mensen samen?" [6](#page=6).
* **Cultureel domein:** Antwoord op de vragen "hoe geeft de mens zijn leven zin?", "hoe drukt de mens zich uit?" en "hoe verwerft hij kennis?" [6](#page=6).
* Levensopvatting en godsdienst [6](#page=6).
* Taal en expressie, kunst [6](#page=6).
* Wetenschap en techniek [6](#page=6).
* Onderwijs en vorming [6](#page=6).
* Sport en vrije tijd [6](#page=6).
Soms wordt het sociale domein gerelateerd aan de andere drie, wat leidt tot socio-politieke, socio-economische en socio-culturele activiteiten [6](#page=6).
## 4. De tijdsgeest per historische periode
De uitbouw van een samenleving hangt af van de heersende tijdsgeest [6](#page=6).
### 4.1 De prehistorie
De oudste bewijzen van rechtop lopende wezens dateren van ongeveer 5 miljoen jaar geleden. De eerste mensachtigen, australopitheken, leefden zo'n 3 miljoen jaar geleden. De overgang naar 'mens' is afhankelijk van criteria zoals lichaambouw, hersenvolume en het gebruik van bewerkte werktuigen [7](#page=7).
#### 4.1.1 Mensensoorten
* **Australopitheken:** Voorlopers van de mens, liepen rechtop, maar hadden een te klein schedelinhoud [8](#page=8).
* **Homo habilis (vaardige mens):** Leefde circa 2 miljoen jaar geleden, maakte eenvoudige stenen werktuigen [8](#page=8).
* **Homo erectus (rechtop lopende mens):** Fabriceerde betere werktuigen en organiseerde zich beter in groepen [8](#page=8).
* **Homo sapiens (verstandige mens):** Leefde circa 130.000 jaar geleden, directe voorouder van de homo sapiens sapiens [8](#page=8).
* **Homo sapiens sapiens (verstandige moderne mens):** Grondlegger van de huidige mensheid, verdrong andere menssoorten circa 50.000 jaar geleden [8](#page=8).
Deze vroege menssoorten leefden nomadisch, gebruikten waarschijnlijk een eenvoudige taal, en leefden van jacht, visvangst en het verzamelen van planten. De beheersing van vuur maakte het leven draaglijker [8](#page=8).
#### 4.1.2 Neolithische Revolutie
Tegen het einde van de prehistorie, rond 10.000 v. Chr., begon men met landbouw, mede door een temperatuurstijging die gebieden vruchtbaarder maakte. Mensen ontdekten dat planten uit zaadjes of knollen groeiden, waardoor jacht en pluk geleidelijk werden teruggedrongen. De Vruchtbare Sikkel (rond de Tigris en Eufraat) werd een bakermat van landbouwgemeenschappen. Landbouwers werden sedentair en begonnen met het domesticeren van diersoorten. Dorpen ontstonden met eenvoudige regels en taakverdeling. Specialisatie leidde tot betere technieken, waaronder betere landbouwwerktuigen, gebakken potten en gepolijste stenen werktuigen, wat het Neolithicum (nieuwsteentijdperk) inluidde. Mijnbouw werd ook een economische activiteit. Dit proces wordt de Neolithische Revolutie genoemd [10](#page=10) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 4.2 De Oudheid: het oude Nabije Oosten
Langs grote rivieren groeiden landbouwgemeenschappen uit tot stedelijke beschavingen, zoals Egypte en Mesopotamië rond 3000 v. Chr.. Huizen werden opgetrokken uit leem en riet. Bestuur en religie waren vaak verweven. Naast ambachtslieden kwamen er kooplieden. Irrigatiesystemen werden aangelegd en het eerste schrift op kleitabletten ontstond. De uitvinding van het wiel verbeterde handel en transport aanzienlijk. Sterke leidersfiguren, vaak met religieuze legitimatie en machtsvertoon, leidden deze beschavingen [10](#page=10) [11](#page=11).
### 4.3 De Klassieke Oudheid
De Klassieke Oudheid kenmerkt zich door een nieuw samenlevingsmodel dat de basis legde voor onze huidige samenleving. De Griekse en Romeinse beschavingen zijn hierin cruciaal [11](#page=11).
#### 4.3.1 De Griekse beschaving
Vanwege het bergachtige terrein en de vele eilanden, werd de zee een belangrijke verbindingsweg voor de Grieken, die zich ontwikkelden tot meesters in de handel en het stichten van kolonies. Ze pasten het schrift van de Feniciërs aan, wat later door de Romeinen werd overgenomen en verspreid. Griekenland bestond uit autonome stadstaten ('poleis') met elk een eigen identiteit. In Athene ontstond in de 5e eeuw v. Chr. een voorloper van de democratie. Sparta stond bekend om zijn sobere levensstijl en militair bewind. Griekse denkers, zoals natuurfilosofen, begonnen mythen en godenverhalen in vraag te stellen en rationele antwoorden te zoeken, wat de basis legde voor diverse wetenschappen. Panhelleense invloeden, zoals de Olympische Spelen, Griekse kunststromingen en architectonische stijlen (zuilen), waren aanwezig. Alexander de Grote verspreidde de Griekse cultuur verder [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 4.3.2 De Romeinse beschaving
Rome groeide vanuit een nederzetting uit tot een handels- en machtscentrum door veroveringen, ondersteund door een goed georganiseerd leger. Het Romeinse Rijk bereikte in 117 zijn grootste omvang, rond de Middellandse Zee (Mare Nostrum). De Romeinen waren milde overheersers en creëerden een multinationale staat met verschillende burgerrechten. Ze legden heirbanen (verharde wegen) aan, bouwden legioen- en handelssteden met Romeinse architectuur, en ontwikkelden een verfijnd rechtssysteem. Het rijk werd in 395 gesplitst in het Oost- en West-Romeinse Rijk. Het Latijn werd een basistaal in West- en Midden-Europa, waaruit Romaanse talen ontstonden. Vele aspecten van onze huidige taal, architectuur en infrastructuur zijn Romeins van oorsprong [12](#page=12) [13](#page=13).
Het polytheïsme werd vervangen door monotheïsme, met het christendom dat vanaf 391 staatsgodsdienst werd. De invallen van de Hunnen en de migratie van Germaanse stammen zetten het West-Romeinse Rijk onder druk. In 476 werd de laatste Romeinse keizer afgezet, wat het begin van de Middeleeuwen inluidde [13](#page=13) [14](#page=14).
### 4.4 De Middeleeuwen
De Middeleeuwen kenmerkten zich door algemene onveiligheid, verwaarlozing van landbouw, en verval van wegen en steden. Invallen van Noormannen en het Islamitische rijk zorgden voor onrust, waardoor handel op grote afstand verminderde en ruilhandel toenam. Grondbezit werd belangrijk, wat leidde tot het feodale systeem, waarbij vorsten land toevertrouwden aan de adel. Lokale gezaghebbers gedroegen zich echter steeds meer als 'kleine vorsten'. De kerk behield haar macht, versterkt door de link tussen geloof en koninklijke macht binnen de Franken. Vanaf de elfde eeuw werd het leven geleidelijk veiliger, waardoor handel weer opbloeide en steden, met name in Noord-Italië en de Nederlanden, zich ontwikkelden [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 4.4.1 Landbouw en stedelijke ontwikkeling
De drieslagstelsel, betere bemesting en ploegen zorgden voor een hogere voedselproductie, wat leidde tot bevolkingsgroei en meer arbeidskrachten. Steden kregen meer economische macht en verworven privileges, wat het feodale systeem langzaam uitholde. In steden bestond een duidelijke sociale gelaagdheid. Ambachtslieden organiseerden zich in 'ambachten' en kooplieden in 'gilden' om prijsafspraken te maken en handel te garanderen. De leefomstandigheden in steden waren echter vaak slecht, met gebrek aan stromend water en riolering, wat leidde tot ongedierte en pestepidemieën [16](#page=16).
### 4.5 De Nieuwe Tijd (Vroegmoderne Tijd)
De stijgende welvaart gaf de techniek nieuwe impulsen. De verovering van Constantinopel in 1453 en de terugkeer van geleerden met oude geschriften naar Italië, gecombineerd met de uitvinding van de boekdrukkunst, stimuleerden de groei van kunst, cartografie, navigatie, sterrenkunde en scheepsbouw (Renaissance). Door de bezetting van handelsroutes naar China door de Turken, gingen Portugal en Spanje op zoek naar nieuwe routes, wat leidde tot ontdekkingsreizen en de kolonisatie van Afrika, Amerika en Azië. Dit zorgde voor grote rijkdom in Europa en de opkomst van machtige handelscompagnieën [16](#page=16) [17](#page=17).
Politiek gezien groeiden Frankrijk, Engeland en Spanje uit tot sterke eenheidsstaten. De 16e en 17e eeuw werden gekenmerkt door conflicten tussen deze machten. Op religieus vlak leidde de Reformatie, met figuren als Maarten Luther en Johannes Calvijn, tot een splitsing binnen het christendom (rooms-katholicisme en protestantisme). De contrareformatie van de kerk leidde tot vervolgingen. Deze religieuze conflicten resulteerden ook in de scheiding van de Nederlanden [18](#page=18) [19](#page=19).
### 4.6 De Nieuwste Tijd
In de 18e eeuw legde Engeland de basis voor de Industriële Revolutie, met de uitvinding van de stoommachine als belangrijke impuls. Dit leidde tot modernisering en de verspreiding van industriële technieken over het vasteland, met België als koploper. Veel landbouwers trokken naar de stad, wat leidde tot uitbuiting en armoede, en de oprichting van arbeidersverenigingen [19](#page=19).
Daarnaast vonden politieke revoluties plaats: de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en de Franse Revolutie markeerden een verschuiving naar democratische bestuurssystemen. Dit tijdperk kende ook een ideologische revolutie met de Verlichting, waarbij religie en ratio steeds meer werden losgekoppeld. Monarchieën verklaarden oorlog aan Frankrijk, maar stuitten op Napoleon [20](#page=20).
### 4.7 De Eigen Tijd (Hedendaagse Tijd)
De spanningen uit de Nieuwste Tijd leidden tot de Eerste Wereldoorlog, uitgelokt door politieke motieven. De oorlog, gekenmerkt door nieuwe technologieën en loopgraven, eiste miljoenen slachtoffers. Politiek volgde er democratisering, de opkomst van communistische regimes (Rusland) en de ontbinding van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk [20](#page=20) [21](#page=21).
De economische crisis in de jaren '30 leidde tot de Tweede Wereldoorlog, met dictaturen als Mussolini en Hitler en de As-mogendheden tegenover de geallieerden. Het einde van WO II leidde tot de oprichting van de Verenigde Naties en de opbouw van een verenigd Europa (Europese Unie). Na WO II ontstonden spanningen tussen het westblok (VS) en het oostblok (Rusland) in de Koude Oorlog, die eindigde met de val van het communisme [22](#page=22).
---
# Domeinen van menselijke activiteit
Menselijke activiteiten kunnen worden georganiseerd binnen vier hoofdkoepels om de geschiedenis beter te bestuderen en relaties tussen tijdsperiodes te leggen [5](#page=5) [6](#page=6).
### 2.1 De vier hoofdkoepels
Er bestaan vier grote domeinen waarin menselijke activiteiten geordend kunnen worden [5](#page=5):
#### 2.1.1 Economisch domein
Dit domein beantwoordt de vraag hoe goederen worden verworven en verdeeld binnen de samenleving. Het omvat alle activiteiten die verband houden met de manier waarop mensen aan de kost komen en materieel proberen te overleven [5](#page=5).
#### 2.1.2 Politiek domein
Dit domein biedt een antwoord op de vraag wie de macht in handen heeft en hoe deze wordt verdeeld. Het bevat alle activiteiten die te maken hebben met de manier waarop een samenleving wordt bestuurd [6](#page=6).
#### 2.1.3 Sociaal domein
Dit domein beantwoordt de vraag hoe mensen samenleven. Het onderzoekt welke relaties de eenheid van de maatschappij vormen en welke activiteiten sociaal toegelaten zijn en welke niet [6](#page=6).
Soms wordt het sociale domein gerelateerd aan de drie andere domeinen, resulterend in termen als socio-politieke, socio-economische en socio-culturele activiteiten. De achterliggende filosofie is dat elk gedrag of maatschappelijke structuur sociale consequenties heeft. De cursus verkiest echter de vierdeling [6](#page=6).
#### 2.1.4 Cultureel domein
Dit domein antwoordt op de vragen hoe de mens zijn leven zin geeft, hoe hij zich uitdrukt en hoe hij kennis verwerft. Het kent diverse deeldomeinen, waaronder [6](#page=6):
* Levensopvatting en godsdienst [6](#page=6).
* Taal en expressie, kunst [6](#page=6).
* Wetenschap en techniek [6](#page=6).
* Onderwijs en vorming [6](#page=6).
* Sport en vrije tijd [6](#page=6).
> **Tip:** Het ordenen van menselijke activiteiten in deze vier domeinen maakt het gemakkelijker om verbanden te leggen tussen verschillende historische periodes en om specifieke gegevens binnen een periode te situeren [5](#page=5).
---
# Belangrijke historische periodes en hun kenmerken
Dit hoofdstuk biedt een gedetailleerd overzicht van de belangrijkste historische periodes en hun maatschappelijke kenmerken, vanaf de prehistorie tot de eigen tijd.
### 3.1 De prehistorie
De prehistorie omvat de periode vanaf de vroegste mensachtigen tot de uitvinding van het schrift. De oudste sporen van rechtop lopende mensachtigen dateren van ongeveer 5 miljoen jaar geleden, met fossielen van australopitheken die 3 miljoen jaar oud zijn. De eerste echte mensensoort, de *Homo habilis* (vaardige mens), ontstond ongeveer 2 miljoen jaar geleden en gebruikte eenvoudige stenen werktuigen. Hierna volgden de *Homo erectus* (rechtop lopende mens) met betere werktuigen en organisatie, en de *Homo sapiens* (verstandige mens) ongeveer 130.000 jaar geleden, de directe voorouder van de moderne mens (*Homo sapiens sapiens*) die zo'n 50.000 jaar geleden andere menssoorten verdrong [10](#page=10) [7](#page=7) [8](#page=8).
De maatschappelijke kenmerken van de vroege prehistorie waren nomadisch, met focus op verzamelen en jagen, en later het beheersen van vuur. Tegen het einde van de prehistorie, rond 10.000 v.Chr., vond de Neolithische Revolutie plaats met de ontwikkeling van landbouw en veeteelt. Dit leidde tot sedentaire levenswijzen, de vorming van dorpen, specialisatie, verbeterde technieken (zoals het maken van gebakken potten en gepolijste stenen werktuigen) en de start van mijnbouw [8](#page=8) [9](#page=9).
### 3.2 De oudheid
#### 3.2.1 Het oude Nabije Oosten
Rond 3000 v.Chr. ontwikkelden landbouwgemeenschappen langs grote rivieren in het Oude Nabije Oosten zich tot de oudste stedelijke beschavingen, zoals Egypte. Kenmerkend waren leem- en rieten huizen, en een bestuurs- en religieuze macht. In de steden woonden ambachtslieden en kooplieden, terwijl landbouwers en veetelers de voedselvoorziening verzorgden. Technische vernieuwingen, zoals irrigatiesystemen en het schrift op kleitabletten, waren cruciaal. Het wiel verbeterde transport en handel aanzienlijk. Sterke leidersfiguren, vaak met een religieuze legitimatie, handhaafden een hiërarchisch samenlevingsmodel [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 3.2.2 De klassieke oudheid
De Klassieke Oudheid, met name de Griekse en Romeinse beschavingen, vormde de basis voor de hedendaagse samenleving [11](#page=11).
##### 3.2.2.1 De Griekse beschaving
De bergachtige en kustrijke Griekse geografie stimuleerde zeehandel en de oprichting van handelskolonies. De Griekse taal en cultuur verspreidden zich zo. Grieken namen het Fenicische schrift over, wat later de basis werd voor het Latijnse alfabet. Griekenland bestond uit onafhankelijke stadstaten (*poleis*), elk met een eigen identiteit. In sommige stadstaten, zoals Athene in de 5e eeuw v.Chr., ontstond een vroege vorm van democratie. Natuurfilosofen stelden traditionele ideeën ter discussie en legden de basis voor wetenschappelijke disciplines. Sparta stond bekend om zijn sobere levensstijl en militair bewind. Panhelleense invloeden omvatten de Olympische Spelen, Griekse kunst met realisme, en de architectuur van tempels. Alexander de Grote verspreidde de Griekse cultuur verder [11](#page=11) [12](#page=12).
##### 3.2.2.2 De Romeinse beschaving
Rome groeide uit tot een belangrijk handelscentrum en veroverde met een sterk georganiseerd leger een uitgestrekt rijk rond de Middellandse Zee (*Mare Nostrum*). De Romeinen waren vaak milde overheersers, waardoor veroverde volkeren een zekere mate van zelfstandigheid behielden. Ze legden heirbanen (verharde wegen) aan, bouwden legioen- en handelssteden met Romeinse architectuur (amfitheaters, badhuizen), en ontwikkelden een complex rechtssysteem. Het Romeinse Rijk werd in 395 gesplitst in een West- en Oost-Romeinse Rijk. Latijn werd een basistaal in West-Europa en gaf aanleiding tot Romaanse talen. Romeinse invloeden zijn zichtbaar in stadsstructuren, taal, architectuur en vrijetijdsbesteding. Binnen de Romeinse periode werd polytheïsme vervangen door monotheïsme, met het christendom dat vanaf 391 staatsgodsdienst werd [12](#page=12) [13](#page=13).
De instroom van Germaanse stammen, op de vlucht voor de Hunnen, in combinatie met interne politieke en economische crises, leidde tot de val van het West-Romeinse Rijk in 476, wat het begin van de Middeleeuwen markeerde [14](#page=14).
### 3.3 De middeleeuwen
De Middeleeuwen kenmerkten zich door toenemende onveiligheid, verwaarlozing van landbouw en verval van wegen en steden. Invallen van Noormannen en het Islamitische rijk zorgden voor onrust, waardoor ruilhandel belangrijker werd en grondbezit cruciaal. Het feodale stelsel (leenstelsel) ontstond, waarbij vorsten land toevertrouwden aan de adel in ruil voor voedsel en legermanschappen. Dit systeem werd uitgehold doordat lokale heersers zich steeds meer als ‘kleine vorsten’ gedroegen [14](#page=14).
De Kerk behield haar macht, versterkt door de link tussen geloof en koninklijke macht, en de invloed van bisschoppen. Vanaf de 11e eeuw verbeterde het leven geleidelijk: handelaars trokken er weer op uit, wegen werden hersteld en steden bloeiden op, vooral in Noord-Italië en de Nederlanden. Dit werd mogelijk gemaakt door nieuwe landbouwtechnieken zoals het drieslagstelsel, betere bemesting en ploegen, wat leidde tot meer voedselproductie, bevolkingsgroei en beschikbaarheid van arbeidskrachten. Steden kregen meer economische macht en privileges, wat het feodale systeem langzaam uitholde. Stedelijk leven kende een sociale gelaagdheid, met ambachtslieden georganiseerd in gilden en kooplieden in genootschappen. De leefomstandigheden in steden waren echter vaak slecht, met gebrek aan stromend water en riolering, wat leidde tot pestepidemieën [15](#page=15) [16](#page=16).
### 3.4 De nieuwe tijd
De Nieuwe Tijd begon rond 1453 met de val van Constantinopel en de terugkeer van geleerden met oude geschriften naar Italië, wat samen met de uitvinding van de boekdrukkunst de Renaissance inluidde. Nieuwe inzichten in navigatie en sterrenkunde, mede dankzij Arabische kennis, leidden tot een zoektocht naar nieuwe handelsroutes naar Azië. Ontdekkingsreizigers zoals Vasco Da Gama en Columbus verkenden nieuwe gebieden, wat leidde tot kolonisatie van Afrika, Amerika en Azië, met verrijking van Europa en grote impact op lokale bevolkingen [16](#page=16) [17](#page=17).
Politiek gezien groeiden in de 16e en 17e eeuw drie relatief sterke eenheidsstaten: Frankrijk, Engeland en Spanje, die streefden naar machtsvertoon en kolonialisme. Spanningen en conflicten tussen deze machten waren talrijk. Op religieus vlak leidde de Reformatie, met figuren als Maarten Luther en Johannes Calvijn, tot een splitsing binnen het christendom tussen katholicisme en protestantisme, en tot religieuze conflicten en de scheiding der Nederlanden [18](#page=18) [19](#page=19).
### 3.5 De nieuwste tijd
De Nieuwste Tijd werd ingeluid door de Industriële Revolutie in Engeland in de 18e eeuw, met de stoommachine als belangrijke uitvinding. Deze revolutie verspreidde zich vanuit Engeland naar het vasteland, met België als koploper. Dit leidde tot de migratie van plattelandsbewoners naar steden, uitbuiting van arbeiders en de opkomst van arbeidersverenigingen [19](#page=19).
Politiek vonden revoluties plaats, zoals de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en de Franse Revolutie die de weg vrijmaakten voor democratische bestuursvormen. Er was ook een ideologische revolutie, de Verlichting, waarbij religie en ratio meer losgekoppeld werden en de rede centraal kwam te staan [20](#page=20).
### 3.6 De eigen tijd
De Eigen Tijd begon met de spanningen die leidden tot de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), een bloederig conflict mede veroorzaakt door allianties en nationalisme. De oorlog toonde de verwoestende kracht van wetenschap en techniek. Politieke gevolgen waren onder meer de opkomst van democratieën, de Russische Revolutie en de val van monarchieën [20](#page=20) [21](#page=21).
De economische crisis van de jaren '30 leidde tot de Tweede Wereldoorlog (1939-1945), met de As-mogendheden (Duitsland, Italië, Japan) tegenover de geallieerden (onder andere VSA, Rusland, Groot-Brittannië). Na WO II werden de Verenigde Naties opgericht en begon de opbouw van een verenigd Europa. De Koude Oorlog tussen het westblok (VSA) en het oostblok (Rusland, China) kenmerkte de periode na WO II, die eindigde met de val van het communisme [22](#page=22).
---
# Ontwikkeling van beschavingen en samenlevingen
Dit onderwerp verkent de opkomst en ontwikkeling van diverse beschavingen en samenlevingen door de geschiedenis heen, met aandacht voor hun organisatiemodellen, technologieën en culturele aspecten.
### 4.1 De Neolithische Revolutie
De ontwikkeling van landbouw en veeteelt, bekend als de Neolithische Revolutie, markeert een cruciale overgang in de menselijke geschiedenis. Boeren werden sedentair en bleven ter plaatse wonen. Domesticatie van dieren bood nieuwe mogelijkheden voor huis-, werk- en kweekdoeleinden. Dit leidde tot de vorming van dorpen met eenvoudige regels en een duidelijke taakverdeling, wat resulteerde in technologische verbeteringen zoals betere landbouwwerktuigen, bakken van aardewerk en weven van stoffen. Het Neolithicum, of de nieuwste steentijd, begon, gekenmerkt door verbeterde steeninstrumenten en de start van mijnbouw naast landbouw en veeteelt [9](#page=9).
### 4.2 De Oudheid: het oude Nabije Oosten
Langs grote rivieren ontwikkelden landbouwgemeenschappen zich tot de oudste stedelijke beschavingen, met Egypte als een van de bekendste. Rond 3000 V. Chr. kenden ook buurlanden een bloeiperiode. Huizen werden opgetrokken uit leem en riet, en de organisatie was in handen van bestuurlijke en religieuze machten. Naast ambachtslui ontstonden kooplieden die handel dreven binnen en tussen steden. Boeren en veetelers voorzagen de stedelijke bevolking van voedsel [10](#page=10).
Technische vernieuwingen ondersteunden de samenleving, zoals irrigatiekanalen om overstromingen en droogte te reguleren. Administratie werd gevoerd op kleitabletten, wat leidde tot het ontstaan van het eerste schrift. Het wiel, oorspronkelijk voor pottenbakkers, werd onder wagens geplaatst om transport en handel te vergemakkelijken. Een sterke leidersfiguur, vaak versterkt door religie en machtsvertoon, was essentieel voor de organisatie. Het hiërarchische samenlevingsmodel, zoals de rol van de farao in Egypte, bleef lang bestaan [10](#page=10) [11](#page=11).
### 4.3 De Klassieke Oudheid
De Klassieke Oudheid wordt gekenmerkt door een nieuw samenlevingsmodel dat de basis vormde voor onze huidige samenleving, met name door de Griekse en Romeinse beschavingen [11](#page=11).
#### 4.3.1 De Griekse beschaving
Gezien het bergachtige en eilandenrijke Griekse schiereiland, werd de zee de belangrijkste verbindingsweg. Grieken werden zeevaarders en stichtten handelskolonies om voedingsmiddelen te ruilen. De Griekse taal en cultuur verspreidden zich, en zij namen het Fenicische schrift over, dat later door de Romeinen werd aangepast en verspreid [11](#page=11).
Hellas bestond uit stadstaten (poleis) met elk een eigenheid. In sommige stadstaten, zoals Athene, ontstond de democratie, de voorloper van onze huidige democratie. Sparta stond bekend om zijn sobere levensstijl en militair bewind. Filosofen, of 'stoutmoedige denkers', stelden mythen en godenverhalen in vraag en zochten naar rationele verklaringen, wat de basis legde voor verschillende wetenschappen. Panhelleense invloeden zoals de Olympische Spelen, kunststromingen en architectuur (tempels, zuilen) waren ook belangrijk. Alexander de Grote verspreidde de Griekse cultuur verder [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 4.3.2 De Romeinse beschaving
De nederzetting Rome groeide uit tot een belangrijk handelscentrum en, dankzij een goed georganiseerd leger, tot een wereldrijk dat tegen 117 n.Chr. zijn grootste omvang bereikte rond de Middellandse Zee (Mare Nostrum). De Romeinen waren milde overheersers, waardoor veroverde volkeren een zekere mate van zelfstandigheid behielden en het rijk een multinationale staat werd met verschillende burgerrechten [12](#page=12) [13](#page=13).
Heirbanen (verharde wegen) vergemakkelijkten het transport. Legioen- en handelssteden ontstonden met Romeinse architectuur (amfitheaters, theaters, badhuizen). Een systeem van rechtsregels en rechtspraak handhaafde orde en vrede. Omstreeks 395 werd het rijk gesplitst in het Oost- en West-Romeinse Rijk [13](#page=13).
Het Latijn werd een basistaal in Europa, waaruit later talen als Frans, Portugees en Spaans ontstonden. Veel stedelijke structuren, woorden, architectuur en infrastructuur zijn Romeins van oorsprong. Tijdens de Romeinse periode evolueerde het polytheïsme naar monotheïsme, waarbij het christendom vanaf 391 staatsgodsdienst werd. Ondanks de afbrokkeling van het Romeinse Rijk, bleef het christendom standhouden en bewaarde veel Romeinse cultuur [13](#page=13).
In de vierde eeuw leidden migratie van Germaanse stammen onder druk van de Hunnen, gecombineerd met interne crises, tot de afzetting van de laatste Romeinse keizer in 476, wat het begin van de Middeleeuwen inluidde [14](#page=14).
### 4.4 De Middeleeuwen
Tijdens de Middeleeuwen nam de onveiligheid toe, wat leidde tot verwaarlozing van landbouw en verval van wegen en steden. Invallen van Noormannen en de opmars van het Islamitische rijk zorgden voor onrust, waardoor handel afnam en ruilhandel weer in opkomst kwam. Grond werd waardevol, wat leidde tot het leenstelsel (feodaliteit), waarbij vorsten land toevertrouwden aan adel en geestelijken. Dit systeem werd uitgehold doordat lokale gezagsdragers zich steeds meer als 'kleine vorsten' gedroegen en gebieden door Germaans erfrecht werden verdeeld [14](#page=14).
De Kerk behield haar macht, mede door de connectie tussen geloof en koninklijke macht bij de Franken. Invallen van moslims en Noormannen versterkten dit, resulterend in kruistochten. Vanaf de elfde eeuw werd het leven veiliger, wat leidde tot een heropleving van handel en steden, met name in Noord-Italië en de Nederlanden [15](#page=15).
De introductie van het drieslagstelsel in de landbouw, betere bemesting en ploegen zorgden voor hogere voedselproductie en bevolkingsgroei. Dit gaf steden economische en politieke macht, vaak in ruil voor privileges zoals belastingvermindering en zelfbestuur. In de steden ontstond een sociale gelaagdheid met rijke kooplieden en ambachtslieden die zich organiseerden in genootschappen (ambachten) en gilden. De leefomstandigheden in de steden waren echter vaak slecht, met gebrek aan stromend water en riolering, wat leidde tot ongedierte en pestepidemieën [16](#page=16).
### 4.5 Op naar een Nieuwe Tijd
De stijgende welvaart gaf techniek nieuwe impulsen. Het herontdekken van 'verloren kennis' na de val van Constantinopel in 1453, gecombineerd met de uitvinding van de boekdrukkunst, stimuleerde de Renaissance, met groei in kunst, cartografie, navigatie, astronomie en scheepsbouw. Arabische kennis droeg bij aan navigatie-instrumenten. Op zoek naar nieuwe handelsroutes naar Azië, verkenden Portugal en Spanje nieuwe gebieden, wat leidde tot kolonisatie en grote rijkdom voor de opdrachtgevers [16](#page=16) [17](#page=17).
Europa kreeg voet aan grond in Afrika, Amerika en Azië, met verwoestende gevolgen voor lokale bevolkingen. Een goudstroom maakte Spanje een Europese grootmacht, en handelaren werden rijk en organiseerden zich in handelscompagnieën. Politiek gezien groeiden Frankrijk, Engeland en Spanje uit tot sterke eenheidsstaten. De 16e en 17e eeuw werden gekenmerkt door conflicten tussen deze machten [17](#page=17) [18](#page=18).
De Renaissance en boekdrukkunst leidden ook tot de Reformatie, een kritiek op de Katholieke Kerk door figuren als Maarten Luther en Johannes Calvijn. De Kerk reageerde met de Contrareformatie, wat leidde tot religieuze conflicten, kettervervolgingen, heksenvervolgingen, en uiteindelijk de splitsing van het christendom in rooms-katholicisme en protestantisme. Dit leidde ook tot de scheiding van de Nederlanden [18](#page=18) [19](#page=19).
### 4.6 De Nieuwste Tijd
In de 18e eeuw begon in Engeland de Industriële Revolutie, die de modernisering van de wereld inluidde. De stoommachine was een belangrijke aanjager, mogelijk gemaakt door vooruitgang in mijnbouw en staalnijverheid. Van handwerkplaatsen (manufacturen) ontwikkelden zich fabrieken, wat leidde tot concurrentie en het wegvallen van minder aangepaste bedrijven. Dit verspreidde zich vanuit Engeland over het vasteland, met België als koploper. Op het platteland werden industriële technieken geïntegreerd, waardoor veel landbouwers naar de stad trokken, wat leidde tot overaanbod aan goedkope arbeidskrachten, uitbuiting en armoede. Dit stimuleerde de oprichting van arbeidersverenigingen die opkwamen voor betere levensvoorwaarden [19](#page=19) [20](#page=20).
Naast de industriële revolutie vond ook een politieke omwenteling plaats door nationalisme. De Amerikaanse Revolutie leidde tot de Verenigde Staten, en de Franse Revolutie was een voorbeeld van de revolutionaire sfeer. België scheurde zich in 1830 af van Nederland. Deze nieuwe politieke machten kenmerkten zich door het presidentieel model en democratische bestuurssystemen, hoewel sommige landen een constitutionele monarchie behielden [20](#page=20).
Er was ook een ideologische revolutie, de Verlichting, waarbij religie en ratio meer van elkaar werden losgekoppeld en geloofsredenen op wetenschappelijke basis in vraag werden gesteld [20](#page=20).
### 4.7 De Eigen Tijd
De spanningen uit de Nieuwste Tijd leidden tot de Eerste Wereldoorlog, mede aangewakkerd door politieke motieven en gesloten bondgenootschappen. De oorlog, gekenmerkt door het gebruik van wetenschap en techniek, eiste miljoenen slachtoffers. Politiek gezien zette de democratie zich voort, met de omwenteling in Rusland naar een communistisch regime en het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije. De Volkenbond werd opgericht om toekomstige conflicten te voorkomen [20](#page=20) [21](#page=21).
De economische crisis van de jaren '30 leidde tot de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van dictaturen zoals Mussolini en Hitler en de vorming van de As-mogendheden. De geallieerden, waaronder Amerika en Rusland, wonnen de oorlog, resulterend in de oprichting van de Verenigde Naties en de vorming van een verenigd Europa. Na WO II ontstonden vijandigheden tussen het westblok (VSA) en het oostblok (Rusland, China), wat leidde tot de Koude Oorlog, die eindigde met de val van het communisme [22](#page=22).
> **Tip:** Het document biedt een samenvattend kader op pagina's 23 en 24, waarin de belangrijkste sociopolitieke, socio-economische en socioculturele kenmerken per historische periode worden weergegeven. Dit is essentieel om de verbanden tussen de verschillende periodes te begrijpen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Tijdsgeest | De algemene mentaliteit, stemming en heersende ideeën van een bepaalde historische periode, die het denken en handelen van de mensen in die tijd beïnvloedt. |
| Periodisering | Het proces van het indelen van de geschiedenis in afzonderlijke periodes, gebaseerd op bepaalde kenmerken of gebeurtenissen om het verleden beter te kunnen begrijpen en bestuderen. |
| Prehistorie | De periode uit de menselijke geschiedenis die voorafgaat aan de uitvinding van het schrift, gekenmerkt door de evolutie van mensachtigen, het gebruik van stenen werktuigen en de ontwikkeling van landbouw. |
| Oudheid | Een brede historische periode die volgt op de prehistorie, gekenmerkt door de opkomst van de eerste stedelijke beschavingen in het Nabije Oosten en de bloei van de Griekse en Romeinse beschavingen. |
| Middeleeuwen | De periode die volgt op de val van het West-Romeinse Rijk en voorafgaat aan de Renaissance, gekenmerkt door feodalisme, de opkomst van steden en de dominante rol van de Kerk. |
| Nieuwe Tijd | De periode die volgt op de Middeleeuwen, gekenmerkt door de Renaissance, de ontdekkingsreizen, de Reformatie en de opkomst van de eerste eenheidsstaten en handelscompagnieën. |
| Nieuwste Tijd | De periode die volgt op de Nieuwe Tijd, gekenmerkt door de Industriële Revolutie, politieke revoluties zoals de Franse Revolutie, en het ontstaan van nationalistische bewegingen en moderne staten. |
| Eigen Tijd | De meest recente historische periode, beginnend na 1945, gekenmerkt door de Koude Oorlog, dekolonisatie, technologische vooruitgang en de opkomst van de informatiemaatschappij. |
| Domein | Een van de vier hoofdgebieden waarin menselijke activiteiten geordend kunnen worden voor historische analyse: economisch, politiek, sociaal en cultureel. |
| Economisch domein | Omvat alle activiteiten die te maken hebben met de verwerving en verdeling van goederen en de materiële levensonderhoud van de mens en de samenleving. |
| Politiek domein | Beantwoordt de vraag wie de macht heeft binnen een samenleving en hoe deze macht wordt uitgeoefend en verdeeld, inclusief bestuurlijke activiteiten. |
| Sociaal domein | Richt zich op de manier waarop mensen samenleven, de relaties binnen de maatschappij en de acceptabele sociale gedragingen en structuren. |
| Cultureel domein | Omvat aspecten als levensbeschouwing, godsdienst, taal, expressie, kunst, wetenschap, techniek en onderwijs, die betrekking hebben op de zingeving en expressie van de mens. |
| Neolithische Revolutie | Een ingrijpende transformatie in de prehistorie waarbij de mens overstapte van een nomadische levenswijze van jagen en verzamelen naar een sedentair bestaan gebaseerd op landbouw en veeteelt. |
| Domesticatie | Het proces waarbij wilde dieren worden getemd en gefokt voor menselijk gebruik, zoals voedsel, arbeid of gezelschap, wat een belangrijke stap was in de ontwikkeling van landbouwgemeenschappen. |
| Stadstaat (polis) | Een autonome politieke entiteit die bestaat uit een stad en het omliggende platteland, kenmerkend voor de Klassieke Oudheid, met name in Griekenland. |
| Feodaliteit (leenstelsel) | Een sociaal-politiek systeem in de Middeleeuwen waarbij land (leen) werd toegekend door een heer aan een vazal in ruil voor militaire dienst en loyaliteit. |
| Renaissance | Een periode in de Europese geschiedenis na de Middeleeuwen, gekenmerkt door een heropleving van belangstelling voor de kunst, literatuur en filosofie van de klassieke oudheid. |
| Reformatie | Een religieuze beweging in de 16e eeuw die leidde tot de splitsing van het westerse christendom in het katholicisme en het protestantisme, met belangrijke figuren als Maarten Luther en Johannes Calvijn. |
| Industriële Revolutie | Een periode van grote technologische en sociaaleconomische veranderingen die begon in Engeland in de 18e eeuw, gekenmerkt door de mechanisatie van de productie en de opkomst van fabrieken en steden. |
| Volksverhuizing | Grote migratiebewegingen van bevolkingsgroepen, met name in de periode van de val van het West-Romeinse Rijk, waarbij Germaanse stammen zich binnen het rijk vestigden. |