Cover
Comença ara de franc GPR H7.docx
Summary
# De oorzaken en het verloop van de Franse revolutie
Hier is een samenvatting van de oorzaken en het verloop van de Franse Revolutie, gebaseerd op de verstrekte tekst en opgemaakt voor examenvoorbereiding.
## 1. De oorzaken en het verloop van de Franse revolutie
Dit onderwerp verkent de dieperliggende oorzaken van de Franse Revolutie, de politieke spanningen tussen de monarchie en de parlementen, de invloed van Verlichtingsidealen zoals gelijkheid en volkssoevereiniteit, en de mislukte pogingen om de financiële crisis op te lossen.
### 1.1 Verre oorzaken van de Franse Revolutie
De Zevenjarige Oorlog (1756-1763) had aanzienlijke financiële gevolgen voor Frankrijk, met verliezen in koloniën en op zee. De daaruit voortvloeiende grote oorlogsschuld, gecombineerd met de kosten voor het herstel van de vloot en kolonisatie, noodzaakte tot radicale hervormingen van het belastingstelsel. Hoewel Frankrijk een grote bevolking had die potentieel veel belasting kon opbrengen, was het systeem inefficiënt door vrijstellingen, uitzonderingen en immuniteiten. Dit resulteerde in beperkte inkomsten en een afhankelijkheid van belastingpacht en rente op gedwongen leningen, wat betekende dat inkomsten uit het verleden moesten worden terugbetaald.
Het ideale systeem zou zijn geweest dat iedereen bijdroeg aan de belastingen, die door de overheid zelf werden geïnd. De druk op de monarchie om te hervormen werd echter bemoeilijkt doordat het systeem berustte op samenwerking tussen de elite en het hof. Fiscale hervormingen bedreigden de vermenging van private belangen en publiek gezag, die werd versterkt door de verhandelbaarheid van ambten. Dit raakte de kern van de standenmaatschappij.
### 1.2 Spanningen tussen Lodewijk XV en de parlementen
Sinds de dood van Lodewijk XIV waren de parlementen het belangrijkste tegenwicht voor het koninklijke gezag. Ze eisten het remonstrantierecht terug, wat vanaf 1750 leidde tot onenigheden over de fiscale politiek. De parlementen blokkeerden fiscale hervormingen door wetten tegen te houden, te vertragen of de uitvoering te belemmeren, en traden op als verdedigers van de standenmaatschappij. Dit leidde tot een kloof binnen de elite, tussen de ambtsadel en de koning, en deels ook de zwaardadel en hovelingen.
Het systeem van *parti ministriel*, waarbij de regering de parlementen controleerde via patronage en samenwerking met senior magistraten, begon te verzwakken. De strijd rond de pauselijke bul *Unigenitus* en het jansenisme verergerde de situatie; het parlement verbood de kerk de bul toe te passen. In 1757 gaf Lodewijk XV toe aan de eisen van het parlement, verklaarde dat de bul geen kerkelijke dogma's bevatte, en liet deze registreren door de parlementen. In 1764 werden de jezuïeten, tegenstanders van de jansenisten, ontbonden, wat een nederlaag voor de koning betekende.
In 1770-1771 werd Réné Nicolas de Maupeou benoemd tot kanselier met als doel het *parti ministriel* te herstellen. Dit mislukte; Maupeou ontbond de parlementen en schafte de verhandelbaarheid van ambten af. Toen het parlement weigerde te ontbinden, verbood Maupeou de magistraten de uitoefening van hun functie.
### 1.3 De idealen van de Verlichting
De Verlichting bracht twee basisbeginselen naar voren die de Franse Revolutie mede vormgaven:
* **Gelijkheid:** De verlichte interpretatie van het natuurrecht stelde dat ieder mens geboren werd met rechten en vrijheden. Dit leidde tot verzet tegen standenonderscheid en pleitte voor gelijkheid van burgers voor de wet. Dit was het begin van een meritocratie. Eigendom werd echter een nieuw criterium voor discriminatie. Volgens de theorie van *stadial evolution* creëert arbeid meerwaarde, en zou iedereen maximaal moeten kunnen genieten van deze meerwaarde. Omdat alleen de derde stand als productief werd beschouwd, betekende gelijkheid in rechten vooral gelijke rechten om eigendom te verwerven en bescherming van verworven eigendom, niet noodzakelijk herverdeling. Deze opvatting van gelijkheid gold primair voor volwassen, mannelijke, blanke burgers.
* **Volkssoevereiniteit:** Dit principe was de motor achter de roep om institutionele hervormingen en de revolutie zelf. Het debat tussen parlementen en de koning over de invulling van de wetgevende macht kreeg hierdoor een centrale rol. Het begrip *algemene wil* werd cruciaal: de voorrang van de algemene belangen van het Franse volk boven de particuliere, patrimoniale rechten en vrijheden die de basis vormden van de hiërarchische orde van het *Ancien Régime*. Jean-Jacques Rousseau stelde dat overheidsgezag alleen kon ontstaan met instemming van de rechtsonderhorigen, en dat de wet moest beantwoorden aan de algemene wil van het volk. Iedereen moest zijn eigen wil conformeren aan wat goed was voor de samenleving. Opvoeding was hierbij essentieel; door intellectuele en morele vorming zou de burger inzicht krijgen in de algemene wil.
#### 1.3.1 De theorie van de volkssoevereiniteit van Rousseau
In *Du Contrat Social* (1762) bekritiseerde Rousseau Thomas Hobbes en John Locke, en stelde dat niet alleen een sociaal contract, maar ook een samenlevingsmodel met fundamentele morele waarden en een politieke inrichting van het staat nodig was. Hij bewonderde de civiele moraliteit van het algemeen belang in oude republieken. Waar Hobbes de mens als egoïstisch zag, meende Rousseau dat de overgang van natuurlijke vrijheid naar vrijheid in een staat tot ongelijkheid leidde. Het volk stelt de wet in naam van het objectieve belang van de samenleving. Opvoeding is de sleutel om de burger tot inzicht te laten komen in de algemene wil, zodat iedereen zich conformeert aan de algemene belangen, wat leidt tot vrijheid en gelijkheid.
### 1.4 Institutionele pogingen om de fiscale impasse te doorbreken onder Lodewijk XVI
Lodewijk XVI probeerde de fiscale impasse te doorbreken door middel van een *assemblée des notables*, een beperkte groep vertegenwoordigers van de standen, om steun te vragen voor een algemene grondbelasting en de parlementen buiten spel te zetten. Dit stuitte op veel tegenwerking van de clerus, notabelen en zwaardadel en mislukte.
Hij richtte vervolgens provinciale assemblées op die een rol moesten spelen in de belastingsinning, maar deze werden ontbonden. Uiteindelijk zag de koning zich genoodzaakt de Staten-Generaal bijeen te roepen om te beraadslagen over grondwets- en fiscaliteitsherzieningen. Na debatten kreeg de adel en de clerus de helft van de vertegenwoordiging en de derde stand de andere helft. De eisen van de derde stand waren onder meer: inperking van het standenonderscheid, inspraak bij wetgeving en een eerlijke verdeling van de fiscale lasten.
#### 1.4.1 Het verloop van de Staten-Generaal (mei-juli 1789) en de constitutionele stellingen van de derde stand
Op 4 mei 1789 verzamelden de standen zich in Versailles. Vanaf 6 mei begonnen ze met het onderzoeken van geloofsbrieven en de installatie van leden. De meerderheid van de derde stand wilde echter niet installeren voordat ze als *corps unique* optraden. De radicale vleugel, onder leiding van Le Chapelier, wilde geen samenwerking met de andere standen omdat de derde stand de natie vertegenwoordigde. De gematigde vleugel, onder Mounier, stond wel open voor samenwerking. Adel en clerus werden uitgenodigd zich aan te sluiten.
Op 11 juni verklaarde Abbé Sieyès dat de derde stand gelegitimeerd was als vertegenwoordiger van de natie en de enige actieve bijdrager aan de rijkdom van het land was. Op 12 juni begonnen leden van de derde stand hun installatie. Op 13 juni sloten enkele priesters zich aan. Op 17 juni doopte de derde stand zichzelf om tot Nationale Vergadering, die de gehele Franse natie vertegenwoordigde. De Nationale Vergadering keurde een resolutie goed die stelde dat er geen belastingen mochten worden geheven zonder hun toestemming.
Toen de koning op 19 juni de deur van de vergaderzaal liet sluiten, verhuisde de Nationale Vergadering op 20 juni naar een nabijgelegen kaatsbaan om verder te vergaderen. Op 23 juni vond een plenaire vergadering plaats met de koning. Hij riep op tot gezamenlijke vergadering over het algemeen belang, maar voor andere zaken bleven afzonderlijke vergaderingen. Hij stemde in met geen nieuwe belastingen zonder instemming van de standen, schafte de *lettres de cachet* af, stond persvrijheid toe en stond toe dat de derde stand de helft van de provinciale assemblées leverde. Echter, het cruciale punt dat de Nationale Vergadering de natie vertegenwoordigde, niet de standen, kreeg geen gehoor. De Nationale Vergadering kwam hiermee in conflict met de koning.
Op 27 juni riep de koning alle leden van adel en clerus op zich bij de Nationale Vergadering aan te sluiten. Op 11 juli werd Necker ontslagen.
De discussie over mandaten was complex. De *cahiers de doléances* bevatten dwingende mandaten die afvaardigden verboden om samen te vergaderen of te stemmen. Sommige weigerden van dit mandaat af te stappen ondanks bevelen van de koning om de dwingende kracht van de mandaten te negeren. Hoewel individuele vertegenwoordigers gebonden konden zijn aan een dwingend mandaat, dwong dit niet de hele vergadering hetzelfde te doen. Leden die weigerden te zetelen vanwege hun mandaat of eed werden als afwezig beschouwd.
#### 1.4.2 De inhoud van het decreet van 11 augustus 1789
Dit decreet schafte de feodaliteit af, inclusief alle persoonlijke rechten in heerlijkheden zoals financiële aanspraken, banrechten, gedwongen arbeid en cijns. De zakelijke aspecten van de heerlijkheden waren afkoopbaar. Alle persoonlijke onvrijheden werden afgeschaft, zodat de gebruiker de volle eigendom van zijn goed zou verwerven en dit vrij kon gebruiken, verhandelen en vervreemden.
Dit decreet zorgde ook voor de scheiding van private en publieke sferen (afschaffing van patrimoniale rechten op de overheid) en de afschaffing van de standenmaatschappij, wat leidde tot gelijke toegang tot openbare ambten. De *vénalité des offices* (ambtenverkoop), heerlijke rechtsmacht, kerkelijke belastingen en lokale privileges en immuniteiten werden afgeschaft.
#### 1.4.3 De doctrine van de volkssoevereiniteit en de Declaration des Droits de l'Homme
De doctrine van de volkssoevereiniteit omvatte:
* Natuurlijke rechten en vrijheden, te modelleren door de wet als incarnatie van de *volonté générale*.
* Het volk als wetgever.
* Natuurlijke gelijkheid, vrijheid, eigendom en het recht op opstand tegen onderdrukking.
* Geen belastingen zonder wet.
* Burgerlijke en politieke vrijheden, waaronder vrijheid van mening, meningsuiting, geweten en eredienst.
* Eigendom en het recht op een eerlijk proces.
De *Declaration des Droits de l'Homme* had een cruciale constitutionele betekenis: het gelijkstelde het volk volledig aan de wet (in tegenstelling tot de VS waar een onderscheid bleef). Staatsinstellingen belichaamden en vertegenwoordigden het volk door middel van de wet en een legitiem door het volk gekozen wetgevende macht. De grondslag hiervan was de *volonté générale* van Rousseau, waarbij wet en volkswil identiek waren.
#### 1.4.4 De constitutionele betekenis van het vetorecht van de koning
Er was discussie over de rol van de koning in het wetgevend proces en de vertegenwoordiging van het volk. Monarchisten pleitten voor een definitief veto, waarbij de koning het volk zou beschermen tegen excessen van de wetgevende macht. Jakobijnen steunden een opschortend veto, tijdelijk en onderhevig aan een bindend referendum van het volk. Het compromis van Sieyès introduceerde het onderscheid tussen passieve en actieve kiezers: passieve kiezers genoten van rechten, terwijl actieve kiezers zich verkiesbaar konden stellen en stemmen. Dit legde de basis voor een representatieve democratie waarbij vertegenwoordigers niet gebonden waren aan mandaten, maar de wil van het volk belichaamden. Het opschortend veto hield in dat als twee vergaderingen een wetsontwerp steunden, deze door het volk gelegitimeerd werden en het veto van de koning niet langer gold.
### 1.5 Vergelijking van de grondwetten van 1791, Jaar I, III en VIII
* **Grondwet van 1791:**
* **Volkssoevereiniteit:** Wetgevende macht bestond uit één kamer (745 leden, verkozen voor 2 jaar op basis van cijnskiesrecht met strenge verkiesbaarheidsvoorwaarden). Leden hadden exclusief wetgevend initiatief.
* **Koning:** Kreeg een opschortend veto. Benoemde ministers en officieren.
* **Rechterlijke macht:** Alleen rechtspraak (oordelen in concrete geschillen).
* **Wijziging grondwet:** Op voorstel van 3 opeenvolgende parlementen, gevolgd door verkiezing van een speciale *Assemblée de révision*. Leden van de opstellende vergadering werden uitgesloten van de volgende wetgevende macht. Dit leidde ertoe dat de leiders van de revolutie, zoals Robespierre, niet in de wetgevende macht kwamen. De linkse radicalen, zoals de sans-culottes en Jakobijnen, kwamen hierdoor niet aan bod.
* **Cijnskiesrecht:** Mannen boven 25 die minstens 3 daglonen aan belastingen betaalden.
* **Grondwet van het Jaar I (1793):**
* Goedgekeurd door meer dan 99% van de stemmen, maar opgeschort en nooit inwerking getreden.
* **Nieuwe rechtenverklaring:** Natuurlijke gelijkheid (alle mensen gelijk voor de wet) en sociaaleconomische rechten (recht op onderwijs).
* **Wetgevende macht ('Corps législatif'):** Absoluut overwicht, representant van de soevereine wil. Leden direct verkozen door mannen boven 21.
* **Uitvoerende macht:** Gekozen door de wetgevende macht. Dagelijks bestuur in handen van comités met leden van de conventie.
* **Grondwet van Jaar III (1795 - Het Directoire):**
* **Gelijkheid voor de wet.**
* **Wetgevende macht:** Tweekamerstelsel (Conseil des Cinq-Cents stelde wetten voor, Conseil des Anciens keurde ze goed).
* **Kiesrecht:** Herinvoering cijnskiesstelsel met getrapte verkiezingen.
* **Uitvoerende macht:** Zelfstandig comité van 5 directeuren (het Directoire), die 5 jaar zouden zetelen, met jaarlijkse vervanging van één lid.
* **Grondwet van het Jaar VIII (1799):**
* **Drie consuls:** Bonaparte, Sieyès en een derde persoon, maar de feitelijke macht lag bij Bonaparte.
* **Wetgevende macht:** Initiatief bij de consul, bijgestaan door de Raad van State. Het *Tribunat* debatteerde over voorstellen, en het *Corps Législatif* keurde ze goed of af op basis van een verslag van het Tribunaat.
* **Kiesrecht:** Getrapt systeem met kiezerslijsten, waarbij de senaat de leden voor het Tribunaat en het Corps Législatif koos.
* Rechten werden teruggedraaid, met onder andere het terugdraaien van gelijkheid tussen man en vrouw en de afschaffing van slavernij.
### 1.6 De ideologie en juridische uitwerking van de Terreur
De revolutie werd pas als voltooid beschouwd wanneer de gehele samenleving hervormd was. Vanwege de vrees voor contrarevolutie werd een wet ingevoerd die verdacht gedrag dat wees op gebrek aan loyaliteit aan de republiek of de revolutie, aanleiding gaf tot opsluiting. De rechten van de verdediging werden ingeperkt; elk bewijs dat tegen de beschuldigde werd aangevoerd, werd als bewijs van verraad beschouwd. De radicalen legitimeerden deze revolutie en de bijkomende terreur door te stellen dat hun visie de *Volonté Générale* belichaamde en zij het recht hadden om hun medeburgers naar die visie te leiden, desnoods onder dwang.
---
# De institutionele ontwikkelingen tijdens de Franse Revolutie
Dit onderwerp belicht de transformatie van de Staten-Generaal naar de Nationale Vergadering, de kern van belangrijke decreten zoals de afschaffing van de feodaliteit, en de constitutionele impact van de Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger, evenals het vetorecht van de koning.
### 2.1 De aanloop naar de Nationale Vergadering
De Franse Revolutie kende haar oorsprong mede in de diepe financiële crisis, aangewakkerd door dure oorlogen zoals de Zevenjarige Oorlog. De staatsschuld was aanzienlijk, en de noodzaak voor radicale hervormingen van het inefficiënte belastingsysteem werd steeds duidelijker. Bestaande privileges en immuniteiten beperkten de inkomsten, terwijl het systeem van belastingspacht en rente op gedwongen leningen de financiële druk verder deed toenemen.
De druk op de monarchie groeide, aangezien fiscale hervormingen het systeem van vermenging van private belangen en publiek gezag, versterkt door de verhandelbaarheid van ambten, bedreigden. Dit stelde de essentie van de standenmaatschappij ter discussie. De spanningen tussen de koning en de parlementen, die sinds het begin van de 17e eeuw als tegenwicht voor het koninklijke gezag fungeerden, escaleerden door de eis van de parlementen om hun remonstrantierecht terug te krijgen en hun verzet tegen fiscale hervormingen. Vanaf 1750 hielden de parlementen wetten tegen, vertraagden ze de uitvoering ervan of blokkeerden ze deze volledig, waarbij ze zich profileerden als verdedigers van de standenmaatschappij. Dit leidde tot een kloof binnen de elite en een verzwakking van het door de regering gecontroleerde "parti ministériel".
Ook de strijd rond de pauselijke bul Unigenitus en het jansenisme droeg bij aan de spanningen. Toen het parlement verbood de bul toe te passen, gaf Lodewijk XV in 1757 toe door te verklaren dat de bul geen kerkelijke dogma's bevatte. De ontbinding van de jezuïeten in 1764, na verzet van de parlementen, werd gezien als een nederlaag voor de koning.
De pogingen van Lodewijk XVI om de impasse rond fiscale hervormingen te doorbreken, stuitten op hevig verzet. Een "assemblée des notables" vroeg om steun voor een algemene grondbelasting, maar de clerus, notabelen en zwaardadel werkten tegen. Provinciale assemblées werden opgericht om te helpen bij de inning, maar ook deze werden ontbonden. Uiteindelijk aanvaardde de koning het bijeenroepen van de Staten-Generaal, waar over de hervorming van de grondwet en fiscaliteit beraadslaagd zou worden. Na een debat kregen de adel en clerus elk de helft van de vertegenwoordiging, en de derde stand de andere helft. De eisen van de derde stand omvatten de inperking van het standenonderscheid, inspraak bij wetgeving, en een eerlijke verdeling van fiscale lasten.
### 2.2 De omvorming van de Staten-Generaal tot de Nationale Vergadering
Op 4 mei 1789 verzamelden de standen zich in Versailles voor de opening van de Staten-Generaal. Op 6 mei kregen de standen eigen zalen toegewezen en begonnen met het onderzoeken van geloofsbrieven en de installatie van leden. De meerderheid van de derde stand weigerde dit te doen, met het idee om als "corps unique" op te treden. De radicale vleugel, vertegenwoordigd door Le Chapelier, stelde dat de derde stand de natie was en geen samenwerking met de andere standen nodig had, terwijl de gematigde vleugel onder Mounier wel samenwerking voorstond. De adel en clerus kregen de uitnodiging om zich bij hen aan te sluiten.
Op 11 juni verklaarde Sièyes dat de derde stand, door haar actieve bijdrage aan de rijkdom van het land door arbeid, gelegitimeerd was als vertegenwoordiger van de natie. Op 12 juni begonnen de leden van de derde stand met hun installatie. Op 13 juni sloten enkele priesters zich aan. Op 17 juni doopte de derde stand zich om tot Nationale Vergadering, met de bewering dat zij de gehele Franse natie vertegenwoordigden. De Nationale Vergadering keurde een resolutie goed die stelde dat er geen belastingen geheven mochten worden zonder hun toestemming.
Op 19 juni werd de deur van de vergaderzaal door de koning gesloten. Op 20 juni verhuisden ze naar een verlaten tennishal om verder te vergaderen. Op 23 juni vond een plenaire vergadering met de koning plaats, waar hij opriep tot gezamenlijk overleg over het algemeen belang, maar voor andere zaken nog steeds afzonderlijke vergaderingen voorstelde. Hij stemde in met het beginsel van geen nieuwe belastingen zonder instemming van de standen, de afschaffing van *lettres de cachet* en de toestemming van persvrijheid. Tevens mocht de derde stand de helft van de provinciale assemblées leveren. Het cruciale punt dat de Nationale Vergadering de natie vertegenwoordigde en niet de standen, kreeg echter geen gehoor. De Nationale Vergadering kwam nu in conflict met de koning.
Op 27 juni riep de koning alle leden van adel en clerus op zich bij de Nationale Vergadering aan te sluiten. Op 11 juli werd Necker ontslagen. Er ontstond discussie over de mandaten; de *cahiers des doléances* waren dwingende mandaten die stelden dat afgevaardigden niet samen mochten vergaderen of stemmen en hier niet van mochten afwijken. Sommige afgevaardigden weigerden dit mandaat te negeren, ondanks bevel van de koning. Hoewel individuele vertegenwoordigers gebonden konden zijn aan een dwingend mandaat, dwong dit de hele vergadering niet om hetzelfde te doen. Leden die weigerden te zetelen wegens hun mandaat of eed werden als afwezig beschouwd.
### 2.3 De inhoud van het decreet van 11 augustus 1789
Het decreet van 11 augustus 1789 bracht fundamentele veranderingen teweeg:
* **Afschaffing van de feodaliteit:** Alle persoonlijke rechten in heerlijkheden werden afgeschaft, inclusief financiële aanspraken, banrechten, gedwongen arbeid en cijns. De zakelijke aspecten van heerlijkheden werden afkoopbaar gemaakt, en alle persoonlijke onvrijheden werden opgeheven. Dit betekende dat de gebruiker de volle eigendom van zijn goed verwierf en het vrij kon gebruiken, verhandelen en vervreemden.
* **Scheiding van private en publieke sferen:** De patrimoniale rechten op de overheid werden afgeschaft.
* **Afschaffing van de standenmaatschappij:** Gelijkheid in toegang tot openbare ambten werd ingesteld, wat gepaard ging met de afschaffing van de *vénalité des offices* (ambtenverkoop), de heerlijke rechtsmacht, kerkelijke belastingen, en lokale privileges en immuniteiten.
### 2.4 De constitutionele betekenis van de Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger
De Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger (1789) legde de basis voor een nieuwe constitutionele orde, sterk beïnvloed door de doctrine van de volkssoevereiniteit en de idealen van de Verlichting.
* **Volkssoevereiniteit:** Het concept van de "volonté générale" (algemene wil) werd centraal gesteld. De wet werd gezien als de incarnatie van deze algemene wil, en het volk werd geïdentificeerd met de wetgever. De staatsinstellingen belichaamden en vertegenwoordigden het volk, met name door een door het volk gekozen wetgevende macht.
* **Natuurlijke rechten en vrijheden:** De verklaring erkende fundamentele natuurlijke rechten en vrijheden die gemodelleerd moesten worden door de wet. Hieronder vielen:
* Natuurlijke gelijkheid (alle mensen gelijk voor de wet).
* Vrijheid.
* Eigendom.
* Recht op opstand tegen onderdrukking.
* Geen belastingen zonder wet.
* Burgerlijke en politieke vrijheden, waaronder vrijheid van mening en meningsuiting, en vrijheid van geweten en eredienst.
* Recht op eerlijk proces.
* **Gelijkheid voor de wet:** De Verklaring streefde naar totale gelijkstelling tussen volk en wet, wat betekende dat natuurlijke gelijkheid werd vertaald naar gelijkheid voor de wet en gelijke rechten om eigendom te verwerven en bescherming van verworven eigendom. Dit was echter geen pleidooi voor herverdeling van eigendom. Het concept van gelijkheid gold primair voor volwassen, mannelijke burgers.
* **Rol van de wetgevende macht:** De wetgevende macht, gekozen door het volk en gelegitimeerd door de wet, kreeg een centrale rol. De wet werd als de hoogste uitdrukking van de algemene wil beschouwd, en Rousseau's idee dat wet en wil van het volk één en hetzelfde waren, werd hierin weerspiegeld.
### 2.5 De constitutionele betekenis van het vetorecht van de koning
De discussie rond het vetorecht van de koning was cruciaal voor de invulling van de constitutionele monarchie. Er waren twee hoofdopvattingen:
* **Monarchisten:** Zij pleitten voor een definitief veto voor de koning, die zo het volk zou kunnen beschermen tegen excessen van de wetgevende macht en de wil van het volk zou vertegenwoordigen.
* **Jacobijnen:** Zij stelden een opschortend veto voor, een tijdelijk recht dat een bindend referendum van het volk voor de eindbeslissing mogelijk maakte.
Er werd een compromis bereikt, mede door het concept van Sièyes van passieve en actieve kiezers. Passieve kiezers genoten passief van rechten en vrijheden, terwijl actieve kiezers zich verkiesbaar konden stellen en stemmen. Dit vormde de grondslag voor een representatieve democratie waarbij vertegenwoordigers niet gebonden waren aan mandaten, maar de wil van het volk belichaamden.
Het opschortende veto betekende dat als de koning bezwaar had tegen een wetsvoorstel, dit niet als definitief werd beschouwd als twee vergaderingen het ontwerp ondersteunden. Deze assemblées werden immers door het volk gelegitimeerd.
### 2.6 De grondwetten van 1791, het jaar I, III en VIII in vergelijking
Verschillende grondwetten markeerden de institutionele evolutie van de Franse Revolutie:
* **Grondwet van 1791:**
* **Theorie van volkssoevereiniteit:** Gevolgd door de doctrine van volkssoevereiniteit.
* **Wetgevende macht:** Bestond uit één kamer, de *Assemblée Nationale législative*, met 745 leden, verkozen voor 2 jaar op basis van cijnskiesrecht en strenge verkiesbaarheidsvoorwaarden. De leden hadden exclusief wetgevend initiatief.
* **Koning:** Kreeg een opschortend veto. Was bevoegd voor oorlogsverklaringen en de ratificatie van internationale verdragen.
* **Uitvoerende macht:** Berustte bij de koning, die onschendbaar was, maar ministriële verantwoordelijkheid kende. Ministers konden strafrechtelijk vervolgd worden. Hij benoemde ministers en officieren.
* **Kiesrecht:** Mannen boven 25 jaar die minstens 3 daglonen aan belastingen betaalden, waren actieve kiezers.
* **Rechterlijke macht:** Alleen bevoegd voor rechtspraak in concrete geschillen, zonder algemene besluiten of interpretatie van de wet.
* **Wijziging grondwet:** Vereiste voorstellen van 3 opeenvolgende parlementen, gevolgd door de verkiezing van een speciale *Assemblée de révision*.
* **Uitsluiting van revolutionaire leiders:** De leden van de Nationale Vergadering waren uitgesloten van deelname aan de verkiezing voor de *Assemblée législative*, waardoor sleutelfiguren van de revolutie zoals Robespierre geen zitting konden nemen. Dit leidde tot de opkomst van Brissot (met steun van de Girondijnen) als leider van de radicale linkerzijde, wat spanningen veroorzaakte met de Jakobijnen.
* **Grondwet van het jaar I (1793):**
* **Goedkeuring en opschorting:** Goedgekeurd door meer dan 99% van de stemmen, maar onmiddellijk opgeschort en nooit in werking getreden.
* **Nieuwe rechtenverklaring:** Erkende natuurlijke gelijkheid (alle mensen gelijk voor de wet) en sociaaleconomische rechten, waaronder het recht op onderwijs.
* **Wetgevende macht:** Het *Corps législatif* had een absoluut overwicht als vertegenwoordiger van de soevereine wil. Leden werden rechtsreeks verkozen door mannen boven 21 jaar.
* **Uitvoerende macht:** Gekozen door de wetgevende macht. Dagelijks bestuur in handen van comités met leden van de conventie.
* **Grondwet van jaar III (1795 - het Directoire):**
* **Gelijkheid voor de wet:** Behoud van dit beginsel.
* **Wetgevende macht:** Tweekamerstelsel met de *Conseil des Cinq-Cents* (lager huis) die wetten voorstelde, en de *Conseil des Anciens* (hoger huis) die wetten goedkeurde.
* **Kiesrecht:** Herinvoering van het cijnskiesstelsel met getrapte verkiezingen.
* **Uitvoerende macht:** Weer zelfstandig, bestaande uit een comité van 5 directeuren (*le Directoire*), die voor 5 jaar zetelden, met jaarlijkse vervanging van één lid.
* **Grondwet van jaar VIII (1799):**
* **Drie consuls:** Macht voornamelijk bij Bonaparte, die samen met Sièyes en een derde consul optrad.
* **Wetgevende macht:** Initiatief bij de consuls, bijgestaan door een Staatsraad. Het *Tribunat* debatteerde over voorstellen, en het *Corps Législatif* keurde ze goed of af op basis van het verslag van het *Tribunat*.
* **Kiesrecht:** Getrapt systeem waarbij mannen boven 21 jaar met bepaalde bezitsvereisten een lijst opstelden, waarvan 10% gekozen werd om vervolgens nog eens 10% te kiezen. Uit deze finale lijst koos de Senaat de leden van het *Corps Législatif* en het *Tribunat*.
* **Terugdraaiing van rechten:** Rechten werden teruggedraaid; gelijkheid tussen man en vrouw, slavernij, etc. werden aangetast.
### 2.7 De ideologie en juridische uitwerking van de terreur
De revolutie werd pas als voltooid beschouwd als de hele samenleving hervormd was. Echter, de vrees voor een contrarevolutie leidde tot de invoering van wetten die elk verdacht gedrag, duidend op een gebrek aan loyaliteit aan de republiek of de revolutie, kon leiden tot opsluiting. De rechten van de verdediging werden ingeperkt, en elk aangeleverd bewijs tegen een beschuldiging van verraad werd als bewijs van verraad zelf gezien. De radicalen legitimeerden deze revolutie en de bijkomende terreur met de gedachte dat hun visie de *Volonté Générale* belichaamde, en dat zij daarom het recht hadden om medeburgers naar die visie te leiden, desnoods onder dwang.
---
# Vergelijking van de Franse grondwetten
Dit onderdeel analyseert en vergelijkt de Franse grondwetten van 1791, Jaar I, Jaar III en Jaar VIII, met een focus op hun theoretische grondslagen en de uitwerking van de staatsmachten.
### 3.1 Theoretische grondslagen van de Franse Revolutie
De Franse Verlichting legde de basis voor de revolutie met twee kernprincipes: gelijkheid en volkssoevereiniteit.
#### 3.1.1 Gelijkheid
De verlichte interpretatie van het natuurrecht stelde dat ieder mens geboren werd met rechten en vrijheden, wat leidde tot verzet tegen het standenonderscheid. Burgers werden gelijk voor de wet beschouwd, wat het begin markeerde van een meritocratie. Het begrip eigendom werd echter een nieuw criterium voor discriminatie; gelijkheid in rechten betekende gelijke rechten om eigendom te verwerven en bescherming van verworven eigendom, maar geen herverdeling. Deze opvatting van gelijkheid gold primair voor volwassen, mannelijke burgers.
#### 3.1.2 Volkssoevereiniteit
Volkssoevereiniteit was de drijvende kracht achter de roep om institutionele hervormingen en de revolutie zelf. Het begrip 'algemene wil' werd centraal: de voorrang van de algemene belangen van het Franse volk boven particuliere rechten en vrijheden die de basis vormden van de hiërarchische orde van het ancien régime. Jean-Jacques Rousseau benadrukte dat overheidsgezag enkel kon ontstaan met instemming van de rechtsonderhorigen, en dat de wet moest beantwoorden aan de algemene wil van het volk. Opvoeding werd gezien als cruciaal om burgers inzicht te geven in de algemene wil, zodat iedereen zich conformeerde aan de belangen van iedereen, wat leidde tot vrijheid en gelijkheid.
### 3.2 Institutionele pogingen tot hervorming voorafgaand aan de Revolutie
Lodewijk XVI deed diverse pogingen om de impasse rond fiscale hervormingen te doorbreken:
* **Assemblée des Notables:** Een poging om steun te krijgen voor een algemene grondbelasting, maar stuitte op tegenwerking van clerus, notabelen en de adel.
* **Provinciale Assemblées:** Speelden een rol in de belastingsinning, maar werden ontbonden.
* **Staten-Generaal:** Bijeengeroepen om te beraadslagen over de grondwet en fiscaliteit. De adel en clerus kregen de helft van de vertegenwoordiging ten opzichte van de Derde Stand. De Derde Stand eiste echter inperking van standenonderscheid, inspraak bij wetgeving en eerlijke verdeling van fiscale lasten.
### 3.3 Het verloop van de Staten-Generaal en de vorming van de Nationale Vergadering (mei-juli 1789)
De Staten-Generaal openden op 4 mei 1789. De Derde Stand weigerde aanvankelijk de geloofsbrieven te onderzoeken in aparte zalen, met het idee om als één natie op te treden.
* **11 juni:** Abbé Sieyès stelde dat de Derde Stand de natie vertegenwoordigde.
* **17 juni:** De Derde Stand doopte zichzelf om tot Nationale Vergadering en verklaarde dat geen belastingen geheven konden worden zonder hun toestemming.
* **19-20 juni:** Na afsluiting van de vergaderzaal door de koning, verhuisde de Nationale Vergadering naar een nabijgelegen tennishal.
* **23 juni:** Tijdens een plenaire vergadering met de koning werd opgeroepen tot gezamenlijk vergaderen over het algemeen belang, maar aparte vergaderingen bleven bestaan. De koning stemde in met het afschaffen van de *lettres de cachet*, persvrijheid en het leveren van de helft van de provinciale assemblées door de Derde Stand. Echter, het principiële punt dat de Nationale Vergadering de natie vertegenwoordigde, kreeg geen gehoor.
* **27 juni:** De koning riep alle leden van adel en clerus op zich bij de Nationale Vergadering aan te sluiten.
* **11 juli:** Ontslag van Necker.
* **Mandaten:** Er was discussie over dwingende mandaten, die afgevaardigden verboden apart te vergaderen of stemmen. Sommige leden weigerden hun mandaat op te geven, ondanks bevel van de koning om deze te lossen.
### 3.4 Inhoud van het decreet van 11 augustus 1789
Dit decreet schafte de feodaliteit af, waarbij alle persoonlijke rechten in heerlijkheden, financiële aanspraken, banrechten, gedwongen arbeid en cijns werden afgeschaft. De zakelijke aspecten van heerlijkheden werden afkoopbaar gemaakt, en alle persoonlijke onvrijheden werden opgeheven. Dit gaf de gebruiker de volle eigendom van zijn goed. Tevens werden private en publieke sferen gescheiden, de standenmaatschappij afgeschaft, was er gelijke toegang tot openbare ambten, en werden de verkoop van ambten (*vénalité des offices*), heerlijke rechtsmacht, kerkelijke belastingen, lokale privileges en immuniteiten afgeschaft.
### 3.5 De doctrine van de volkssoevereiniteit in de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger
De doctrine van volkssoevereiniteit werd gemanifesteerd in de Verklaring:
* **Natuurlijke rechten en vrijheden:** Gelijkheid voor de wet, vrijheid, eigendom, recht op opstand tegen onderdrukking, geen belastingen zonder wet, burgerlijke en politieke vrijheden (mening, geweten, eredienst), recht op eerlijk proces.
* **Volk als wetgever:** De staatsinstellingen belichamen en vertegenwoordigen het volk, door middel van de wet en een legitiem door het volk gekozen wetgevende macht. De grondslag was de *volonté générale*.
* **Totale gelijkstelling:** Tussen volk en wet, wat in de VS anders lag.
* **Vetorecht van de koning:** Discussie over een definitief of opschortend veto. Een compromis van Sieyès introduceerde passieve en actieve kiezers, en een opschortend veto dat omzeild kon worden als twee vergaderingen een wetsontwerp steunden.
### 3.6 Vergelijking van de Franse grondwetten
De Franse grondwetten weerspiegelen verschillende fasen en interpretaties van de revolutionaire idealen.
#### 3.6.1 Grondwet van 1791
* **Theorie:** Volkssoevereiniteit.
* **Wetgevende macht:** Eén kamer, de Assemblée Nationale Législative (745 leden, gekozen voor 2 jaar op basis van cijnskiesrecht met strenge verkiesbaarheidsvoorwaarden). Exclusief wetgevend initiatief. Leden waren bevoegd voor oorlogsverklaringen en internationale verdragen. De leden van de Nationale Vergadering werden uitgesloten van de volgende wetgevende macht.
* **Uitvoerende macht:** De koning, met een opschortend veto. Onschendbaarheid, maar ministeriële verantwoordelijkheid. De koning benoemt ministers en officieren.
* **Rechterlijke macht:** Alleen rechtspraak in concrete geschillen, geen algemene besluiten of interpretatie van de wet.
* **Cijnskiesrecht:** Mannen boven 25 jaar die minstens 3 daglonen aan belastingen betaalden.
* **Wijziging grondwet:** Op voorstel van 3 opeenvolgende parlementen, gevolgd door een speciale Assemblée de Révision.
#### 3.6.2 Grondwet van het Jaar I (1793)
* **Goedkeuring:** Meer dan 99% van de 2 miljoen stemmen, maar nooit inwerking getreden.
* **Nieuwe rechtenverklaring:** Natuurlijke gelijkheid en sociaaleconomische rechten (recht op onderwijs).
* **Wetgevende macht:** Het *corps législatif* kreeg absoluut overwicht als vertegenwoordiger van de soevereine wil, direct verkozen door mannen boven 21 jaar.
* **Uitvoerende macht:** Gekozen door de wetgevende macht. Dagelijks bestuur in handen van comités van de conventie.
#### 3.6.3 Grondwet van het Jaar III (Directoire)
* **Gelijkheid:** Gelijkheid voor de wet.
* **Wetgevende macht:** Tweekamerstelsel: Conseil des Cinq-Cents (stelt wetten voor) en Conseil des Anciens (keurt wetten goed). Herinvoering van cijnskiesstelsel met getrapte verkiezingen.
* **Uitvoerende macht:** Zelfstandig comité van 5 directeuren, elk jaar werd één lid vervangen.
#### 3.6.4 Grondwet van het Jaar VIII (Consulaat)
* **Uitvoerende macht:** Drie consuls, feitelijk met de macht bij Bonaparte.
* **Wetgevende macht:** Initiatief bij de consul, bijgestaan door de Raad van State. Het Tribunaat debatteerde de voorstellen, en het Corps Législatif keurde ze goed of af op basis van een verslag van het Tribunaat. Kiezers kozen via getrapte systemen wie in het Tribunaat en Corps Législatif terechtkwam, waarna de senaat de uiteindelijke keuze maakte.
* **Rechten:** Rechten werden ingeperkt; gelijkheid tussen man en vrouw, slavernij, etc. werden teruggedraaid.
### 3.7 De ideologie en juridische uitwerking van de Terreur
De revolutie werd als voltooid beschouwd wanneer de hele samenleving hervormd was. De angst voor contrarevolutie leidde tot wetten die elk verdacht gedrag, wijzend op gebrek aan loyaliteit aan de republiek, aanleiding gaf tot opsluiting. De rechten van de verdediging werden ingeperkt. Radicalen legitimeerden de revolutie en de terreur door de gedachte dat hun visie de *Volonté Générale* belichaamde en dat zij het recht hadden burgers dwangmatig naar die visie te leiden.
---
# De ideologie en juridische uitwerking van de Terreur
De Terreur werd gerechtvaardigd door de ideologie van de Volonté Générale en de angst voor contrarevolutie, wat leidde tot wetgeving die verdacht gedrag bestrafte.
### 4.1 De ideologische grondslagen van de Terreur
De revolutionaire beweging streefde naar een volledige hervorming van de samenleving. Deze ambitie werd echter geconfronteerd met de vrees voor contrarevolutionaire krachten die de verworvenheden van de revolutie zouden trachten teniet te doen. Dit vormde de kern van de ideologische rechtvaardiging voor de Terreur.
#### 4.1.1 De Volonté Générale en de rechtvaardiging van dwang
Een centraal concept in de revolutionaire ideologie, met name geïnspireerd door Jean-Jacques Rousseau, was de "Volonté Générale" (algemene wil). Dit idee stelde dat de ware wil van het volk, gericht op het algemeen belang, voorrang moest krijgen op individuele belangen en particuliere rechten die kenmerkend waren voor het Ancien Régime.
* **Rousseau's contractuele theorie:** Volgens Rousseau diende overheidsgezag te ontstaan uit de instemming van de onderdanen. De wet moest dus de algemene wil van het volk weerspiegelen, waarbij individuele belangen zich moesten conformeren aan wat goed was voor de samenleving.
* **Rol van opvoeding:** Rousseau benadrukte het belang van intellectuele en morele vorming van de burger. Door deze opvoeding zou de burger inzicht krijgen in de algemene wil en zich daaraan conformeren, waardoor vrijheid en gelijkheid zouden worden gerealiseerd.
* **Legitimatie van dwang:** De radicalen tijdens de Terreur interpreteerden hun eigen visie als de belichaming van de Volonté Générale. Zij claimden daarom het recht te hebben om hun medeburgers, desnoods onder dwang, te leiden naar deze ideologische consensus. Dit betekende dat afwijkend gedrag, dat werd beschouwd als een gebrek aan loyaliteit aan de republiek of de revolutie, actief bestreden moest worden.
#### 4.1.2 Angst voor contrarevolutie als drijfveer
De angst voor een contrarevolutie was een constante factor die de revolutionaire politiek, en in het bijzonder de Terreur, beïnvloedde. Elke vorm van verzet of oppositie werd al snel gezien als een bedreiging voor de revolutie zelf.
* **Noodzaak van totale hervorming:** De revolutie werd pas als voltooid beschouwd wanneer de gehele samenleving hervormd was. Dit impliceerde dat elke instelling of persoon die zich verzette tegen deze hervormingen, als een obstakel en dus als contrarevolutionair werd beschouwd.
* **"Verdacht gedrag":** Deze angst leidde tot de juridische uitwerking van het concept "verdacht gedrag". Dit kon variëren van openlijke oppositie tot subtielere uitingen van onvrede of gebrek aan enthousiasme voor de republiek.
### 4.2 Juridische uitwerking van de Terreur
De ideologische rechtvaardiging van de Terreur vertaalde zich direct in juridische maatregelen die de burgerlijke vrijheden en rechten significant inperkten.
#### 4.2.1 De Wet op de Verdachten (Loi des suspects)
Deze wet was een cruciaal instrument van de Terreur, ontworpen om potentiële tegenstanders van de revolutie te identificeren en te neutraliseren.
* **Doelstelling:** De wet voorzag in de opsluiting van iedereen wiens gedrag als "verdacht" werd aangemerkt, wat wees op een gebrek aan loyaliteit aan de republiek of de revolutie.
* **Inperking van verdedigingsrechten:** De rechten van de verdediging werden ernstig ingeperkt. Bewijs dat tegen de beschuldigde werd aangedragen, kon zelfs als bewijs van zijn "verraad" worden beschouwd. Dit creëerde een klimaat van angst en willekeur, waarbij het recht op een eerlijk proces fundamenteel werd ondermijnd.
#### 4.2.2 De radicale interpretatie van burgerschap en loyaliteit
De Terreur vereiste een absolute loyaliteit aan de revolutionaire zaak. Dit leidde tot een radicale herinterpretatie van burgerschap, waarbij passiviteit of neutraliteit niet langer werd getolereerd. Iedere burger werd geacht actief de idealen van de revolutie te onderschrijven en te verdedigen. De nadruk lag op de politieke en ideologische conformiteit, waarbij individuele rechten ondergeschikt werden gemaakt aan het vermeende algemeen belang, zoals gedefinieerd door de heersende revolutionaire factie.
---
# De pijlers van de vredesordening van Wenen en het Congres van Europa
Dit onderwerp behandelt de grondbeginselen en mechanismen die de vrede in Europa na de Napoleontische oorlogen moesten garanderen, met een focus op het Congres van Wenen in 1815 en de daaruit voortvloeiende allianties.
### 5.1 De vredesordening van Wenen (1815)
De grootmachten die Napoleon verslagen hadden, sloten een alliantie om de oorlog tot een goed einde te brengen en samen te werken tijdens de vredesonderhandelingen, met als primair doel het handhaven van het machtsevenwicht in Europa. Dit verdrag kan worden beschouwd als een voorloper van het concept van collectieve veiligheid, met de belofte om slachtoffers van agressie of schendingen van het recht militair bij te staan.
#### 5.1.1 Dynastieke legitimiteit als machtsprincipe
Dynastieke legitimiteit werd het fundamentele principe voor de herverdeling van macht in Europa. Dit betekende dat de tronen en heerschappijen zoveel mogelijk werden teruggegeven aan de vorstenhuizen die vóór de Franse Revolutie en Napoleontische periode aan de macht waren.
#### 5.1.2 Het beginsel van machtsevenwicht
Dit principe vormde het uitgangspunt voor de hertekening van de Europese kaart. Het had twee toepassingsniveaus:
* **Europees niveau:** De hoofdbekommernis was het indijken van Frankrijk om verdere expansie en hegemonie te voorkomen. Dit werd gerealiseerd door Frankrijk strategisch te omringen met sterkere staten.
* **Duits niveau:** Binnen het bredere Europese evenwicht was er ook aandacht voor het inter-Duitse evenwicht. Oostenrijk en Pruisen verkregen aanzienlijke gebiedsuitbreidingen, waardoor ze dominant werden in de Duitse gebieden. Tegelijkertijd werd de belofte gedaan dat deze staten verdeeld zouden blijven en elkaar in evenwicht zouden houden, om zo de opkomst van een te machtige Duitse staat te voorkomen.
#### 5.1.3 Het grootmachtenbeginsel en het Concert van Europa
De vier hoofdmogendheden (later aangevuld met Frankrijk) namen gezamenlijk de verantwoordelijkheid en leiding op zich voor het waarborgen van de nieuwe vredesordening. Dit systeem evolueerde naar het 'Europese concert', waarbij de vijf grootmachten diplomatieke crises beheerden via gezamenlijke congressen.
### 5.2 Het Congres van Europa en de Heilige Alliantie
Na de nederlaag van Napoleon, en specifiek na de Slag bij Waterloo, werden de fundamenten gelegd voor een nieuwe Europese orde.
#### 5.2.1 De Heilige Alliantie
Tijdens de onderhandelingen voor een nieuw vredesverdrag deed Tsaar Alexander I van Rusland het voorstel voor een Heilige Alliantie. Oorspronkelijk bedoeld als een samenwerking tussen christelijke naties gebaseerd op gedeelde waarden als rechtvaardigheid, menslievendheid en vredelievendheid, werd dit idee omgevormd tot een bondgenootschap tussen de conservatieve grootmachten.
* **Doel:** Het voorkomen van nieuwe revoluties en het verdedigen van legitieme vorsten.
* **Interventierecht:** De Heilige Alliantie eigende zich een collectief recht tot interventie toe in de interne aangelegenheden van andere staten om de bestaande orde te handhaven.
* **Britse terughoudendheid:** Het Verenigd Koninkrijk stond afkerig tegenover dit interventierecht en trad daarom niet toe tot de Heilige Alliantie.
#### 5.2.2 De Quadruple Alliantie en de uitbreiding
Op dezelfde dag als het Tweede Vredesverdrag van Parijs, vernieuwden de vier overwinnaars hun alliantie in de zogenaamde Quadruple Alliantie.
* **Legitimatie van interventie:** In dit verdrag werd het interventierecht niet gelegitimeerd vanuit een interventie in binnenlandse aangelegenheden, maar vanuit het beginsel van de verantwoordelijkheid van de grootmachten voor de algemene vredesordening in Europa.
* **Franse toetreding:** Frankrijk trad drie jaar later toe tot deze alliantie, waardoor het systeem van het Congres van Europa zich ontwikkelde tot een mechanisme voor het algemene management van de vredesordening van Wenen.
> **Tip:** De kern van de vredesordening van Wenen lag in het balanceren van macht om conflicten te voorkomen, waarbij dynastieke rechten en het behoud van de status quo centraal stonden, zij het met een vooruitziende blik op mogelijke toekomstige revolutionaire dreigingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Parlementen | In het Ancien Régime in Frankrijk waren dit de hoogste rechtbanken die ook wetgevende functies hadden, zoals het recht om koninklijke edicten te registreren en te bekrachtigen of te weigeren (remonstrantierecht). Ze werden gezien als hoeders van de oude rechten en privileges. |
| Zevenjarige oorlog | Een wereldwijd conflict tussen 1756 en 1763, voornamelijk uitgevochten tussen Groot-Brittannië en Frankrijk, met allianties aan beide zijden. Het had grote gevolgen voor de koloniale bezittingen en de financiële toestand van de deelnemende landen. |
| Vrede van Parijs (1763) | Het verdrag dat de Zevenjarige Oorlog beëindigde. Frankrijk moest grote delen van zijn Noord-Amerikaanse koloniën, waaronder Canada, afstaan aan Groot-Brittannië, en Indië grotendeels opgeven. |
| Belastingspacht | Een systeem waarbij private financiers (pachters) het recht kochten om belastingen te innen namens de staat, waarvoor ze een vooraf afgesproken bedrag aan de staat betaalden en de rest als winst behielden. Dit leidde vaak tot corruptie en inefficiëntie. |
| Standenmaatschappij | De traditionele sociale ordening in Europa vóór de Franse Revolutie, verdeeld in drie standen: de geestelijkheid (eerste stand), de adel (tweede stand), en de rest van de bevolking (derde stand). Deze indeling bepaalde rechten, plichten en privileges. |
| Remonstrantierecht | Het recht van de parlementen in Frankrijk om bezwaar te maken tegen koninklijke edicten en wetten die zij als ongeldig of schadelijk beschouwden, voordat deze geregistreerd en van kracht werden. |
| Jansenisme | Een theologische stroming binnen het katholicisme die de nadruk legde op de genade van God en de menselijke zondigheid. Het werd door de paus veroordeeld als ketters, maar had aanhangers in Frankrijk, wat leidde tot politieke en religieuze conflicten. |
| Jeugdigen | In deze context verwijst het naar tegenstanders van het jansenisme, vaak de jezuïeten, die zich verzetten tegen de verspreiding van deze leerstellingen en zich associeerden met de conservatieve krachten binnen de kerk en staat. |
| Amtadel (Ambtsadel) | De adel die hun status verkreeg door het bekleden van ambtelijke functies, vaak door het kopen van ambten. Dit stond tegenover de zwaardadel, die hun adellijke titel erfden en militaire functies bekleedden. |
| Verlichting | Een culturele en intellectuele beweging in de 18e eeuw die de nadruk legde op rede, wetenschap en individuele rechten. De ideeën van de Verlichting vormden de basis voor veel revolutionaire denkbeelden, zoals gelijkheid en volkssoevereiniteit. |
| Natuurrecht | Het idee dat er universele morele wetten bestaan die inherent zijn aan de menselijke natuur en onafhankelijk zijn van menselijke wetten of religieuze dogma's. Deze wetten zouden de basis moeten vormen voor rechtvaardige samenlevingen. |
| Meritocratie | Een systeem waarin sociale mobiliteit en politieke macht gebaseerd zijn op individuele talenten, prestaties en verdiensten, in plaats van op afkomst of sociale status. |
| Stadia evolutie | Een sociaal-historische theorie die stelt dat menselijke samenlevingen zich ontwikkelen door verschillende stadia, van primitieve naar meer geavanceerde vormen. Dit concept werd vaak gebruikt om de vooruitgang te rechtvaardigen. |
| Volkssoevereiniteit | Het politieke principe dat de ultieme macht en autoriteit in een staat berust bij het volk. Dit impliceert dat de regering haar legitimiteit ontleent aan de instemming van de geregeerden. |
| Algemene wil | Een centraal concept in de politieke filosofie van Jean-Jacques Rousseau, dat verwijst naar het collectieve belang en de gemeenschappelijke doelstellingen van een gemeenschap. De wetgeving zou gebaseerd moeten zijn op deze algemene wil. |
| Ancien Régime | De politieke en sociale structuur van Frankrijk vóór de Franse Revolutie (tot 1789), gekenmerkt door monarchaal absolutisme, een standenmaatschappij en feodale privileges. |
| Du Contrat Social | Een invloedrijk politiek traktaat van Jean-Jacques Rousseau, gepubliceerd in 1762, waarin hij zijn theorie van de volkssoevereiniteit en het sociaal contract uiteenzet als basis voor een legitieme politieke orde. |
| Assemblée des Notables | Een vergadering van vooraanstaande personen uit de adel, geestelijkheid en hogere burgerij, bijeengeroepen door de monarch om steun te krijgen voor politieke beslissingen, met name op financieel gebied. |
| Provinciale assemblées | Regionale bestuursorganen die tijdens de late monarchie in Frankrijk werden opgericht om de lokale administratie en belastingen te verbeteren, hoewel hun effectiviteit beperkt bleef. |
| Staten-Generaal | De traditionele vertegenwoordiging van de drie standen in Frankrijk, die zelden bijeenkwam en wiens oproeping in 1789 een cruciaal moment in de aanloop naar de Revolutie markeerde. |
| Derde Stand | De sociale klasse die het grootste deel van de Franse bevolking uitmaakte, inclusief boeren, ambachtslieden en de bourgeoisie. Zij eisten meer politieke vertegenwoordiging en gelijkheid. |
| Corps unique | Het idee dat de Staten-Generaal als één enkele vergadering moest functioneren, met gezamenlijke stemmingen, in plaats van gescheiden per stand. Dit was een belangrijke eis van de Derde Stand. |
| Natie | In de context van de Franse Revolutie, het concept van het Franse volk als een ondeelbare politieke gemeenschap met gedeelde belangen en soevereiniteit, vertegenwoordigd door de Nationale Vergadering. |
| Nationale Vergadering | De vergadering die ontstond toen de Derde Stand zich afscheidde van de Staten-Generaal en zichzelf uitriep tot vertegenwoordiger van de hele Franse natie. |
| Lettres de cachet | Een koninklijk arrestatiebevel in Frankrijk dat willekeurige opsluiting of verbanning mogelijk maakte zonder proces of openbare aanklacht, een symbool van monarchale willekeur. |
| Feodaliteit | Een sociaal-politiek systeem gebaseerd op hiërarchische relaties van leenheerschappij en leenplicht, gekenmerkt door verplichtingen tussen heren en vazallen, en privileges voor de adel. |
| Vénalité des offices | De praktijk van het verkopen van ambtelijke posities in Frankrijk, wat leidde tot corruptie en de vorming van een erfelijke ambtsadel, en wat door revolutionairen werd afgeschaft. |
| Heerschappij | De uitoefening van politieke macht en autoriteit. In de context van het Ancien Régime had de adel heerlijke rechten, waaronder juridische en economische privileges over hun landerijen en de bewoners daarvan. |
| Volonté Générale | Franse term voor "algemene wil", gebruikt door Rousseau om de collectieve belangen van een gemeenschap aan te duiden die boven particuliere belangen gaan. |
| Declaration des Droits de l'Homme et du Citoyen | De Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger, aangenomen door de Nationale Vergadering in 1789, die fundamentele rechten en vrijheden zoals vrijheid, gelijkheid en eigendom garandeerde. |
| Vetorecht | Het recht van een entiteit (zoals een monarch of een vergadering) om een wetgevend voorstel te blokkeren of te weigeren. Er waren discussies over een absoluut versus een opschortend vetorecht voor de koning. |
| Constitutionele monarchie | Een regeringsvorm waarbij de macht van de monarch beperkt is door een grondwet en vaak wordt gedeeld met een gekozen parlement. |
| Monarchisten | Aanhangers van het monarchistische systeem, die geloofden in de legitimiteit en noodzaak van een monarch als staatshoofd. |
| Jakobijnen | Een radicale politieke factie tijdens de Franse Revolutie, die een sterke centrale regering en republikeinse principes voorstond. Zij speelden een belangrijke rol tijdens de Terreur. |
| Sièyes | Emmanuel Joseph Sieyès was een Franse geestelijke en politiek theoreticus, een sleutelfiguur in de vroege stadia van de Franse Revolutie, bekend om zijn pamflet What is the Third Estate? |
| Passieve en actieve kiezers | Een onderscheid in kiesrecht gebaseerd op eigendom of belastingbetaling, waarbij "actieve" burgers stemrecht hadden en zich verkiesbaar konden stellen, terwijl "passieve" burgers enkel genoten van burgerlijke rechten. |
| Representatieve democratie | Een vorm van democratie waarbij burgers vertegenwoordigers kiezen om namens hen beslissingen te nemen, in plaats van rechtstreeks te stemmen over wetten. |
| Assemblée Nationale législative | De wetgevende vergadering van Frankrijk na de grondwet van 1791, gekozen op basis van cijnskiesrecht. |
| Cijnskiesrecht | Een kiesstelsel waarbij het stemrecht gebonden is aan het betalen van een bepaald bedrag aan belastingen, wat de politieke invloed beperkte tot de rijkere klassen. |
| Ministeriële verantwoordelijkheid | Het principe dat ministers verantwoordelijk zijn voor hun daden en beslissingen tegenover de wetgevende macht of de monarch, en kunnen worden gestraft voor wangedrag. |
| Assemblée législative | De wetgevende macht in Frankrijk na de grondwet van 1791, die exclusief wetgevend initiatief had. |
| Sans-culottes | De radicale volksbeweging in Parijs tijdens de Franse Revolutie, die gekenmerkt werd door hun eenvoudige kleding en hun politieke eisen voor meer democratie en economische gelijkheid. |
| Feuillants | Een politieke factie tijdens de Franse Revolutie die een constitutionele monarchie voorstond en zich afzette tegen de radicalere revolutionairen. |
| Grondwet van het jaar I | Een radicale grondwet aangenomen in 1793 tijdens de Franse Revolutie, die een sterk gecentraliseerde uitvoerende macht en universeel mannelijk stemrecht voorzag, maar nooit volledig in werking trad. |
| Corps législatif | De wetgevende macht in de Franse grondwet van het jaar III, die bestond uit twee kamers. |
| Directoire | Het uitvoerende orgaan van de Franse Republiek na de grondwet van het jaar III (1795-1799), bestaande uit vijf directeuren. |
| Consul | Een van de drie hoogste magistraten in de Franse Republiek onder de grondwet van het jaar VIII (1799), met Bonaparte als Eerste Consul die feitelijk de meeste macht had. |
| Raad van State | Een adviesorgaan dat de consuls bijstond bij het opstellen van wetgeving in het Frankrijk van de grondwet van het jaar VIII. |
| Tribunat | Een assemblee in het Franse systeem onder de grondwet van het jaar VIII die wetgevende voorstellen besprak voordat deze naar het Corps Législatif gingen. |
| Terreur | De periode van politieke repressie en executies tijdens de Franse Revolutie (ongeveer 1793-1794), geleid door radicale revolutionairen, om vermeende vijanden van de revolutie te elimineren. |
| Contrarevolutionair | Iemand die zich verzet tegen de principes en doelen van een revolutie, en probeert de oude orde te herstellen. |
| Volonté Générale | Zie "Algemene wil". |
| Vredesordening van Wenen | Het systeem van internationale betrekkingen en territoriale aanpassingen dat werd opgesteld door de Europese grootmachten na de Napoleontische oorlogen, met als doel stabiliteit en machtsevenwicht in Europa te bewaren. |
| Dynastieke legitimiteit | Het principe dat de legitimiteit van heersers en staten gebaseerd is op erfopvolging binnen bestaande dynastieën, als tegenhanger van revolutionaire of volkssoevereiniteitsprincipes. |
| Machtsevenwicht | Een politiek principe dat streeft naar een verdeling van macht onder staten zodat geen enkele staat te dominant kan worden, om zo vrede en stabiliteit te handhaven. |
| Grootmachtenbeginsel | Het idee dat een beperkt aantal grote staten (de "grootmachten") gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen voor het bewaren van de internationale vrede en stabiliteit. |
| Europees concert | Een systeem van diplomatieke samenwerking en congressen tussen de Europese grootmachten in de 19e eeuw, bedoeld om internationale crises vreedzaam op te lossen. |
| Heilige Alliantie | Een alliantie, voorgesteld door tsaar Alexander I van Rusland in 1815, tussen conservatieve monarchieën van Europa, gebaseerd op christelijke principes, met als doel revoluties te onderdrukken en de bestaande orde te handhaven. |
| Quadruple Alliantie | Een bondgenootschap tussen Groot-Brittannië, Rusland, Pruisen en Oostenrijk, opgericht na de nederlaag van Napoleon, om de vrede in Europa te handhaven en Frankrijk in toom te houden. |