Cover
Comença ara de franc module 2
Summary
# Kengetallen en classificatie van overheidsuitgaven
Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Kengetallen en classificatie van overheidsuitgaven".
## 1. Kengetallen en classificatie van overheidsuitgaven
Dit onderwerp verkent hoe overheidsuitgaven worden gekwantificeerd, geclassificeerd en vergeleken, met een focus op de Belgische situatie en internationale benchmarks.
### 1.1 Uitgavendruk als percentage van het BBP
Een cruciaal kengetal om het belang van overheidsuitgaven te meten is hun verhouding tot het Bruto Binnenlands Product (BBP). Dit geeft de zogenaamde "uitgavendruk" weer.
#### 1.1.1 Berekeningsmethoden van de uitgavendruk
Er zijn twee manieren om de uitgavendruk te berekenen:
* **Totale overheidsuitgaven als percentage van het BBP:** Dit omvat alle uitgaven, inclusief de rentelasten op de publieke schuld.
* **Primaire uitgavendruk als percentage van het BBP:** Dit is de totale overheidsuitgaven exclusief de rentelasten. Deze maatstaf wordt vaak gebruikt om het bestedingspatroon van overheden te vergelijken, omdat rentelasten sterk kunnen verschillen tussen landen (bijvoorbeeld door de omvang van de schuld). De primaire uitgavendruk wordt gecategoriseerd onder code 1312 door Eurostat.
#### 1.1.2 Belgische situatie en internationale vergelijking
In 2019 bedroegen de totale overheidsuitgaven in België 52,1% van het BBP. Door de COVID-19-crisis steeg dit cijfer naar 53,9% in 2021, waarbij 2,4% van het BBP specifiek naar crisisgerelateerde maatregelen ging.
Internationaal behoort België tot de landen met een hoog overheidsbeslag. Grafieken tonen aan dat de Belgische overheidsuitgaven vergelijkbare trends volgen als het EU-gemiddelde, mede door het Europees begrotingskader. Enkel Frankrijk en Finland kennen een hoger overheidsbeslag. Na deze landen heeft België de hoogste primaire druk van alle Eurozone-landen.
> **Tip:** Het onderscheid tussen totale en primaire uitgavendruk is essentieel om de bestedingspatronen van overheden objectief te kunnen vergelijken, aangezien rentelasten grote internationale verschillen kunnen vertonen.
### 1.2 Eurostat classificatie van overheidsuitgaven
Eurostat hanteert twee hoofdclassificaties voor overheidsuitgaven:
#### 1.2.1 Classificatie naar de aard van de uitgaven
Deze classificatie deelt uitgaven in op basis van hun economische aard, zoals subsidies, inkomenssteun aan werknemers, intermediaire consumptie, sociale voordelen, bruto kapitaalvorming en andere transfers. Deze classificatie wordt minder frequent gebruikt voor diepgaande analyse.
#### 1.2.2 Classificatie naar functies van de overheid (COFOG)
Dit is de meest gebruikte classificatie en is gebaseerd op de Classification of the Functions of Government (COFOG), ontwikkeld door de OESO. Deze indeling identificeert tien hoofdfuncties:
1. Algemene publieke dienstverlening
2. Defensie
3. Publieke veiligheid
4. Economische zaken
5. Bescherming van het leefmilieu
6. Woonbeleid
7. Gezondheidszorg
8. Recreatie, cultuur en religie
9. Onderwijs
10. Sociale bescherming
#### 1.2.3 Samenstelling van de Belgische overheidsuitgaven (COFOG)
In België gaan de grootste uitgavenposten naar **sociale bescherming** (circa 37%) en **gezondheidszorg** (circa 15%). Samen vertegenwoordigen deze posten meer dan de helft van alle overheidsuitgaven. Andere belangrijke uitgavenposten (elk ongeveer 12-13%) zijn:
* **Algemene publieke dienstverlening:** Dit omvat de kosten van de staatsadministratie op federaal, regionaal en lokaal niveau.
* **Onderwijs:** Hoewel onderwijs op Vlaams niveau een zeer groot deel van de begroting uitmaakt, is het aandeel op federaal niveau minder groot.
* **Economisch beleid:** Dit omvat onder andere subsidies aan ondernemingen.
#### 1.2.4 Vergelijking met buurlanden (COFOG-analyse)
De Nationale Bank van België (NBB) heeft onderzoek gedaan naar de Belgische overheidsuitgaven in vergelijking met buurlanden op basis van de COFOG-indeling. Uit deze analyse blijkt dat België, in verhouding tot het BBP, significant meer uitgeeft aan:
* **Algemene publieke dienstverlening:** Vooral door hogere uitgaven voor basisonderzoek, publieke administraties en de betaling van interesten op de publieke schuld.
* **Economisch beleid:** Hogere steun aan openbaar vervoer en genereuzer beleid ten opzichte van bedrijven.
* **Onderwijs:** Meer uitgaven voor lager en secundair onderwijs.
België geeft daarentegen minder uit aan:
* **Gezondheidszorg** (meer specifiek sociale woningbouw).
* **Defensie.**
In totaal waren de overheidsuitgaven in België 4,5 procentpunten van het BBP hoger dan het gemiddelde van de omringende landen.
### 1.3 Uitgaven per overheidsniveau in België
Gezien de federale structuur van België zijn de overheidsuitgaven verdeeld over verschillende niveaus. Er wordt vaak gewerkt met twee entiteiten:
* **Entiteit 1:** De federale overheid en de sociale zekerheid.
* **Entiteit 2:** De gewesten, gemeenschappen en de lokale besturen (provincies, gemeenten, OCMW's, autonome gemeente bedrijven, welzijnsverenigingen).
Het aandeel van Entiteit 2 in de totale overheidsuitgaven is aanzienlijk. In 2019 bedroeg dit 47% van de totale Belgische overheidsuitgaven. De drie COFOG-functies waar België relatief meer aan uitgeeft – algemene publieke dienstverlening, economisch beleid en onderwijs – zijn voornamelijk de verantwoordelijkheid van Entiteit 2 (met uitzondering van de algemene publieke dienstverlening, waar de federale verantwoordelijkheid voor de staatsschuld een grote rol speelt).
#### 1.3.1 Verdeling van de federale overheidsbegroting
Volgens het Rekenhof (2022) bedroegen de totale uitgavenkredieten van de federale staat in 2022 112,6 miljard euro. Zonder de aflossing van de staatsschuld kwam de uitgavenlast neer op 81 miljard euro, verdeeld als volgt:
* 30,4%: Uitgaven voor eigen federale overheidsdiensten.
* 27,6%: Uitgaven voor de sociale zekerheid.
* 18,2%: Transfers naar gewesten en gemeenschappen.
* 7,8%: Interestlasten op de staatsschuld.
* 5%: Afdrachten aan de Europese Unie.
#### 1.3.2 Uitgaven van de regio's (bv. Vlaanderen)
De uitgavenposten van de regio's zijn direct gekoppeld aan de door de staatshervormingen overgedragen bevoegdheden. In Vlaanderen waren in 2022 de top 3 uitgavenposten:
* Onderwijs & vorming (27% van de Vlaamse uitgaven).
* Welzijn, volksgezondheid & gezin (27% van de Vlaamse uitgaven).
* Economische zaken (inclusief subsidies aan bedrijven en O&O) en mobiliteit (19% van de Vlaamse uitgaven).
Het belang van de regio's in de publieke uitgaven is sterk toegenomen naarmate er meer bevoegdheden werden overgedragen, wat duidelijk zichtbaar is in een sprong in de uitgaven in 2014.
#### 1.3.3 Uitgaven van lokale besturen
Lokale besturen, zoals gemeenten en OCMW's, vertegenwoordigen ook een aanzienlijk deel van de overheidsuitgaven. Binnen de gemeente en het OCMW gaat ongeveer 22% van de uitgaven naar algemeen overheidsbestuur. Zorg en opvang zijn quasi even belangrijk, gevolgd door cultuur en vrije tijd (ca. 13%).
De totale uitgaven per inwoner kunnen sterk verschillen tussen gemeenten, beïnvloed door factoren zoals de verstedelijkingsgraad en de aanwezigheid van specifieke gemeentelijke kenmerken (bv. kustgemeenten met hogere uitgaven voor veiligheid).
### 1.4 Economische theorieën over de evolutie van overheidsuitgaven
Verschillende economische theorieën trachten de groei van overheidsuitgaven te verklaren.
#### 1.4.1 Groei van de overheid
In veel OESO-landen, waaronder België, is er een gestage stijging van de overheidsuitgaven als percentage van het BBP waargenomen sinds de tweede wereldoorlog. Deze groei is echter niet lineair en wordt beïnvloed door verschillende factoren.
#### 1.4.2 Historische trends in België
Voor België zien we de laatste 50 jaar een overwegend positieve trend in de groei van overheidsuitgaven, met aanzienlijke stijgingen tijdens crisissituaties (jaren '70, 2008-2010, sinds 2020). Een uitzondering vormden de jaren '80, die gekenmerkt werden door een sterke consolidatiebeleid, mede door de voorbereiding op de toetreding tot de euro. Gunstige conjuncturele periodes in 2004 en 2006 lieten eveneens een daling in de uitgaven zien.
#### 1.4.3 Verklarende factoren voor de groei van overheidsuitgaven
De groei van overheidsuitgaven kan worden ingedeeld in drie clusters van factoren:
* **Economische factoren:** Dit omvat aspecten zoals de Keynesiaanse stimulans van de economie.
* **Politieke factoren:** Bureaucratisch gedrag en "political business cycles" (uitgavenpatronen rond verkiezingen om kiezers gunstig te stemmen).
* **Sociale factoren:** Reacties op maatschappelijke problemen, zoals veiligheidskwesties als gevolg van verstedelijking.
#### 1.4.4 De Armey curve: de relatie tussen overheidsuitgaven en economische groei
Niet-lineaire effecten van overheidsuitgaven op economische groei worden beschreven door de "Armey curve". Deze curve suggereert dat:
* In een eerste fase zijn toenemende overheidsuitgaven stimulerend voor de economische groei (bv. door investeringen in onderwijs, infrastructuur).
* Na een bepaald punt (het "tipping point") zal een verdere toename van publieke uitgaven leiden tot een reductie van de economische groei. Dit kan komen door een te hoge belastingdruk die ontmoedigt om te werken of te ondernemen.
Recente studies plaatsen dit kantelpunt rond een overheidsuitgavendruk van ongeveer 24,31% van het BBP.
#### 1.4.5 Wetten en hypothesen over overheidsuitgaven
Diverse economische hypotheses verklaren de omvang en groei van overheidsuitgaven:
* **Wet van A. Wagner:** Toenemende industrialisatie en inkomen leiden tot meer overheidsbehoeften (orde, veiligheid, welzijn, infrastructuur) en dus hogere uitgaven.
* **Displacement effect (A. Peacock & J. Wiseman):** Overheidsuitgaven stijgen plotseling tijdens crises (oorlogen, sociale schokken) en blijven op een hoger niveau na de crisis.
* **Unbalanced growth hypothesis (W. Baumol):** De productiviteitsgroei in de publieke sector blijft achter bij die in de private sector, terwijl lonen wel stijgen, wat leidt tot hogere overheidsuitgaven zonder overeenkomstige productiviteitswinst.
* **Concentration effect (W. Oates):** Overheidsuitgaven stijgen door kapitaalintensieve investeringen in infrastructuur en technologie.
* **Low Efficiency Hypothesis (W. Orzechowski):** Overheden zijn inherent minder efficiënt dan private sectoren, wat zich vertaalt in hogere uitgaven.
* **T. Borcherding hypothese:** Groei van overheidsuitgaven wordt gedreven door macro-economische factoren zoals economische groei, inflatie en bevolkingsgroei.
* **S. Peltzman hypothese:** Hogere inkomensongelijkheid leidt tot meer sociale uitgaven en veiligheidsuitgaven.
* **Fiscale illusie (J. Buchanan):** Belastingbetalers hebben geen duidelijk beeld van de werkelijke fiscale kosten van overheidsdiensten, wat aangroei van uitgaven faciliteert.
* **Electoral cycle hypothesis:** Overheidsuitgaven nemen toe in de aanloop naar verkiezingen om kiezers te bevoordelen.
* **Logrolling hypothese:** Politieke besluitvorming waarbij dossiers aan elkaar gekoppeld worden, leidt tot hogere uitgaven.
* **Partisan hypothese:** Linkse partijen geven doorgaans meer uit wegens hun voorkeur voor inkomensondersteuning en publieke dienstverlening.
* **Niskanen hypothese:** Bureaucratieën streven naar macht en aanzien door de omvang van hun diensten te vergroten.
* **Pressure groups hypothese:** Lobby's en drukkingsgroepen oefenen druk uit op de regering, wat leidt tot hogere uitgaven.
### 1.5 Efficiëntie van de overheid
Efficiëntie van de overheid gaat over de mate waarin middelen zo goed mogelijk worden ingezet om beleidsdoelstellingen te bereiken.
#### 1.5.1 Definities van efficiëntie
Er worden drie vormen van efficiëntie onderscheiden:
* **Allocatieve efficiëntie:** Gaat over het "doen van de juiste dingen voor de juiste mensen", oftewel het toewijzen van middelen aan de meest waardevolle sectoren en doelgroepen.
* **Dynamische efficiëntie:** Benadrukt het belang van innovatie en aanpassingsvermogen door de tijd heen om relevant te blijven.
* **Technische efficiëntie (doelmatigheid):** Meet de productiviteit, oftewel het maximaliseren van de output bij een gegeven input, of het minimaliseren van de input voor een gegeven output. Dit is de meest gebruikte vorm van efficiëntiemeting, hoewel de output in de publieke sector moeilijker te kwantificeren is.
#### 1.5.2 Het belang en de publieke perceptie van efficiëntie
Hoewel efficiëntie cruciaal is, vooral in tijden van schaarste, is het niet altijd de belangrijkste prioriteit voor burgers. Eerlijkheid, rechtvaardigheid en gelijkheid worden vaak belangrijker gevonden. Toch is verantwoording over de inzet van middelen essentieel.
#### 1.5.3 Aandacht voor efficiëntie in België en Nederland
In België bestaat er geen specifieke instantie die zich bezighoudt met de monitoring van overheidsuitgaven op efficiëntie. Nederland heeft wel initiatieven zoals IPSE Studies die zich richten op de efficiëntie van de publieke sector.
#### 1.5.4 Factoren die efficiëntie beïnvloeden
* **Factoren die efficiëntie verhogen:** Meer deeltijdse werknemers, hoger aandeel personeelskost in uitgaven, veel anciënniteit, investeringen in opleiding.
* **Factoren die efficiëntie verlagen:** Veel absenteïsme, hoog aandeel vastbenoemd personeel.
#### 1.5.5 Uitdagingen voor overheidsrendement
* **Aanhoudende groei van overheidsuitgaven:** Onder andere door vergrijzing, klimaatbeleid, migratie en defensie.
* **Budgettaire uitdagingen:** Beperkte ruimte voor nieuw beleid door bestaande uitgaven.
* **Financiering:** Hogere belastingdruk kan de competitiviteit en economische groei schaden.
* **Dalend vertrouwen:** Burgers hebben moeite de link te leggen tussen betaalde belastingen en de ontvangen diensten ("waar voor je geld").
* **Politieke realiteit:** De tijdelijkheid van ambten en versnippering van bevoegdheden kunnen leiden tot inefficiënt beleid, ondanks burgerverwachtingen van rendement.
* **Ziekte van Baumol:** Stijgende lonen in de publieke sector zonder overeenkomstige productiviteitsstijging, vooral in arbeidsintensieve sectoren.
* **Complexiteit regelgeving, slechte digitale samenwerking, duplicatie van beleid:** Deze factoren leiden tot inefficiëntie en overbelasting.
#### 1.5.6 Wat draagt bij aan meer doelmatigheid?
* **Verzelfstandiging van uitvoeringsagentschappen:** Deze werken vaak autonomer met duidelijke, meetbare doelen.
* **Prestatiebegroting en brede heroverwegingen:** Systematisch onderzoek naar beleid met budgettaire impact om doelmatigheid te verbeteren.
#### 1.5.7 Meting van efficiëntie: DEA
* **Methode:** Data Envelopment Analysis (DEA) is een grafische methodologie die input-output combinaties analyseert om de "efficiëntiegrens" van overheidsfuncties te bepalen.
* **Resultaten:** Overheden op de grens worden als efficiënt beschouwd. België bevindt zich onder de efficiëntiegrens voor verschillende domeinen (gezondheidszorg, onderwijs, openbare orde, vervoer), wat ruimte voor verbetering aangeeft. DEA-scores zijn relatief en afhankelijk van de onderzochte landen.
#### 1.5.8 Burgerperceptie van efficiëntie in Vlaanderen
Uit onderzoek blijkt dat minder dan één op de vijf respondenten oordeelt dat de Vlaamse overheid efficiënt functioneert, een beeld dat redelijk stabiel is gebleven. Laaggeschoolde respondenten en die in grootsteden of centrumsteden lijken iets positiever over de efficiëntie.
#### 1.5.9 Determinanten van lokale overheidsuitgaven efficiëntie
Onderzoek naar lokale besturen wijst op consensus over bepaalde determinanten:
* **Factoren die efficiëntie bevorderen:** Groter inwonersaantal, hoger opleidingsniveau van inwoners, uitgebreidere commerciële sector, hogere kiezerbetrokkenheid.
* **Factoren die efficiëntie verminderen:** Hogere fiscale draagkracht, meer belastingontvangsten, meer financiële middelen (bv. subsidies), hoge bevolkingsdichtheid, linkse coalities.
* **Gemengde resultaten:** Politieke fragmentatie.
Voor Belgische gemeenten worden vooral schaal, opleidingsniveau, tarieven onroerende voorheffing, gemeentefonds, mediaaninkomen, bevolkingsdichtheid, fusies en publieke schuld als significant beschouwd.
#### 1.5.10 Ruimtelijke interdependentie
Recent onderzoek suggereert dat gemeenten beïnvloed kunnen worden door de efficiëntie van naburige gemeenten ("spatial dependence"). Dit impliceert dat gemeenten mogelijk beleid imiteren of met elkaar concurreren.
#### 1.5.11 Initiatieven in Vlaanderen ter bevordering van doelmatigheid
* **Brede heroverwegingen:** Grondige onderzoeken van beleid met budgettaire impact om doelmatiger beleidsopties te bieden.
* **Uitgaventoetsingen:** Systematisch, diepgaand onderzoek naar uitgavencategorieën met een substantiële budgettaire impact om de doeltreffendheid of doelmatigheid van het beleid te verbeteren.
> **Tip:** Het concept van de "Armey curve" illustreert het belang van het vinden van het juiste evenwicht in overheidsuitgaven. Te weinig kan de economische groei belemmeren, maar te veel kan contraproductief werken.
---
# De evolutie en determinanten van overheidsuitgaven
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de evolutie en determinanten van overheidsuitgaven, opgesteld voor examendoeleinden.
## 2. De evolutie en determinanten van overheidsuitgaven
Dit deelonderwerp verkent de historische groei van overheidsuitgaven in België en andere landen, met een focus op de economische, politieke en sociale factoren die deze trend verklaren, inclusief specifieke economische hypothesen.
### 2.1 Kengetallen en trends van overheidsuitgaven
#### 2.1.1 Meten van de uitgavendruk
De omvang van overheidsuitgaven wordt primair uitgedrukt als een percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP), wat de "uitgavendruk" of "overheidsslag" aangeeft. Er zijn twee manieren om dit te berekenen:
1. **Totale overheidsuitgaven (inclusief rentelasten):** Dit geeft de volledige omvang van de overheidsbestedingen weer.
2. **Primaire overheidsuitgaven (exclusief rentelasten):** Dit cijfer wordt berekend door de rentelasten op de publieke schuld af te trekken van de totale uitgaven. Het wordt beschouwd als een meer representatieve maatstaf voor de bestedingspatronen van de overheid, aangezien rentelasten sterk kunnen variëren tussen landen door verschillen in schuldenniveaus. De berekening volgt de definities van Eurostat.
#### 2.1.2 Evolutie van de uitgavendruk in België
* In 2019 bedroegen de overheidsuitgaven in België 52,1% van het BBP.
* Door de COVID-19-crisis steeg dit cijfer naar 53,9% in 2021, waarvan 2,4% direct gerelateerd was aan crisisondersteunende maatregelen.
* Grafieken tonen aan dat de overheidsuitgaven in België, net als in de Europese Unie, sinds 2008 gestegen zijn en op een hoog niveau zijn gebleven, met een nieuwe stijging sinds 2019 door de COVID-19-pandemie. Dit patroon loopt grotendeels parallel met het Europese begrotingskader.
* België behoort internationaal tot de landen met een hoog overheidsbeslag. Na Frankrijk en Finland heeft België de hoogste primaire uitgavendruk onder de Eurozone-landen.
#### 2.1.3 Classificatie van overheidsuitgaven
Eurostat hanteert twee classificaties voor overheidsuitgaven:
1. **Opdeling naar aard van de uitgaven:** Subsidies, inkomenssteun aan werknemers, intermediaire consumptie, sociale voordelen, bruto kapitaalvorming, en andere transfers. Deze classificatie wordt minder frequent gebruikt.
2. **Opdeling naar functie (COFOG - Classification of the Functions of Government):** Ontwikkeld door de OESO, identificeert deze indeling 10 functies: algemene publieke dienstverlening, defensie, publieke veiligheid, economische zaken, bescherming van het leefmilieu, woonbeleid, gezondheidszorg, recreatie, cultuur en religie, onderwijs, en sociale bescherming. Deze indeling is van cruciaal belang voor beleidsanalyse.
#### 2.1.4 Samenstelling van de Belgische overheidsuitgaven (COFOG)
De belangrijkste uitgavenposten in België, over alle overheidsniveaus heen, zijn:
* **Sociale bescherming:** Ongeveer 37% van de totale uitgaven.
* **Gezondheidszorg:** Ongeveer 15% van de totale uitgaven.
* Samen vertegenwoordigen deze twee posten meer dan 50% van alle overheidsuitgaven.
* Andere significante uitgavenposten (elk ongeveer 12-13% van het totaal) zijn: algemene publieke dienstverlening, onderwijs en economisch beleid.
#### 2.1.5 Vergelijking met buurlanden (COFOG-analyse)
Een analyse door de Nationale Bank van België (NBB) vergelijkt de Belgische uitgaven met die van buurlanden, uitgedrukt als procentpunten van het BBP:
* **België geeft significant meer uit aan:**
* **Algemene publieke dienstverlening:** Voornamelijk door hogere uitgaven voor basisonderzoek, publieke administraties en de betaling van intresten op de staatsschuld.
* **Economisch beleid:** Met name door hogere steun aan publiek transport en grotere subsidies aan bedrijven.
* **Onderwijs:** Hogere uitgaven voor lager en secundair onderwijs.
* **België geeft minder uit aan:**
* **Gezondheidszorg (sociale woningsbouw)**
* **Defensie**
Het totale overheidsbeslag in België was 4,5 procentpunten van het BBP hoger dan het gemiddelde van de omringende landen.
#### 2.1.6 Uitgaven per overheidsniveau in België
Gezien de federale structuur van België is het relevant om de uitgaven per overheidsniveau te analyseren. Er wordt vaak gewerkt met twee entiteiten:
* **Entiteit 1: Federale overheid + Sociale Zekerheid.**
* **Entiteit 2: Gewesten, Gemeenschappen en Lokale besturen.**
In 2019 vertegenwoordigde Entiteit 2 47% van de totale Belgische overheidsuitgaven. De drie COFOG-functies waar België relatief meer aan uitgeeft (algemene overheidsdienstverlening, economisch beleid, onderwijs) zijn voornamelijk toegewezen aan Entiteit 2, met uitzondering van de algemene overheidsdienstverlening, die grotendeels onder Entiteit 1 valt vanwege de federale verantwoordelijkheid voor de staatsschuld.
**Begroting Federale Overheid (2022):**
Totale uitgavenkredieten bedroegen 112,6 miljard euro. Zonder aflossing van de staatsschuld kwam de uitgavenlast neer op 81 miljard euro, verdeeld over:
* Eigen federale overheidsdiensten (FOD's): 30,4%
* Sociale zekerheid: 27,6%
* Transfers naar gewesten en gemeenschappen: 18,2%
* Intrestlasten op de staatsschuld: 7,8%
* Afdrachten aan de Europese Unie: 5%
**Uitgaven van de Regio's (bv. Vlaanderen, 2022):**
De uitgavenposten zijn gekoppeld aan overgedragen bevoegdheden. Top 3 uitgavenposten in Vlaanderen:
* Onderwijs & vorming: 27%
* Welzijn, volksgezondheid & gezin: 27%
* Economische zaken & mobiliteit: 19%
Het belang van de regio's in de publieke uitgaven is sterk toegenomen door de staatshervormingen.
**Lokale Besturen:**
Lokale besturen (gemeenten en OCMW's) spenderen aanzienlijke bedragen. In gemeenten gaat ongeveer 22% naar algemeen overheidsbestuur, gevolgd door zorg en opvang (ongeveer even belangrijk), cultuur en vrije tijd (ca. 13%), veiligheid en mobiliteit. De uitgaven per inwoner kunnen sterk verschillen tussen gemeenten, beïnvloed door factoren zoals verstedelijkingsgraad en toerisme.
### 2.2 Economische theorieën over de evolutie van overheidsuitgaven
De groei van de overheidsuitgaven als percentage van het BBP is een veel bestudeerd fenomeen. Verschillende economische theorieën proberen deze trend te verklaren, onderverdeeld in economische, politieke en sociale factoren.
#### 2.2.1 Economische factoren
* **Wet van Wagner (A. Wagner):** Stelt dat naarmate landen industrialiseren en inkomens stijgen, de behoefte aan overheidsdiensten zoals orde en veiligheid, welzijn en infrastructuur toeneemt, wat leidt tot hogere overheidsuitgaven.
* **Displacement Effect (A. Peacock & J. Wiseman):** Stelt dat overheidsuitgaven over het algemeen stabiel blijven als percentage van het BBP, behalve tijdens crisismomenten zoals oorlogen of sociale crises. Na zo'n schok stijgen de uitgaven naar een hoger niveau, dat vervolgens structureel behouden blijft omdat burgers de bijbehorende diensten wensen en de belastingverhoging accepteren.
* **Unbalanced Growth Hypothesis (W. Baumol):** Verklaart de groei van de overheid door het verschil in productiviteitsgroei tussen de private en publieke sector. In de publieke sector stijgt de productiviteit langzamer, terwijl de lonen wel stijgen om personeel aan te trekken, wat leidt tot hogere uitgaven zonder evenredige productiviteitsstijging.
* **Concentration Effect (W. Oates):** Sugereert dat overheidsuitgaven stijgen omdat overheden zich richten op kapitaalintensieve investeringen in infrastructuur en technologie om technologische vooruitgang te ondersteunen en monopolies te vermijden.
* **Low Efficiency Hypothesis (W. Orzechowski):** Stelt dat overheden inherent minder efficiënt zijn dan private sectoren, wat zich vertaalt in hogere uitgaven.
* **Borcherding's Hypothese:** Wijs op macro-economische factoren zoals economische groei, inflatie en bevolkingsgroei als oorzaken voor stijgende overheidsuitgaven.
* **Peltzman's Hypothese:** Ziet inkomensongelijkheid als een drijvende kracht achter hogere overheidsuitgaven, met name sociale uitgaven en uitgaven voor veiligheid, als reactie op armoede en criminaliteit.
* **Fiscale Illusie (J. Buchanan):** Belastingbetalers hebben geen duidelijk beeld van de werkelijke fiscale kostprijs van overheidsdiensten, waardoor overheidsuitgaven kunnen blijven aangroeien.
#### 2.2.2 Politieke factoren
* **Electoral Cycle Hypothesis:** Overheidsuitgaven stijgen significant in de jaren voor verkiezingen, omdat politici middelen inzetten om kiezers gunstig te stemmen en hun herverkiezing te verzekeren.
* **Logrolling Hypothese:** In politieke besluitvorming worden dossiers aan elkaar gekoppeld ('logrolling') in plaats van dat er geselecteerd wordt op basis van prioriteit, wat leidt tot hogere totale uitgaven.
* **Partisan Hypothese:** Linkse partijen geven de voorkeur aan een grotere overheid en hogere uitgaven voor inkomensondersteuning en publieke dienstverlening, in tegenstelling tot een begroting in evenwicht.
* **Niskanen Hypothese:** Overheidsbureaucratieën streven naar macht en aanzien door de omvang van hun diensten en budgetten te maximaliseren.
* **Pressure Groups Hypothese:** Bestuurders kunnen de druk van lobby's en drukkingsgroepen niet weerstaan, wat leidt tot gestage stijging van overheidsuitgaven.
#### 2.2.3 Sociale en andere factoren
* **Ziekte van Baumol:** Zoals reeds vermeld onder economische factoren, wijst dit op de relatief lagere productiviteitsgroei in de publieke sector, gecombineerd met stijgende lonen, wat leidt tot hogere kosten. Dit kan ook leiden tot een 'psychologische ziekte' waarbij men de overheidsrol onnodig uitbreidt.
* **Wet van Bowen:** Stelt dat uitgaven in publieke instellingen (bv. universiteiten) stijgen omdat middelen beschikbaar zijn ('supply-induced demand'), niet noodzakelijk door een grotere noodzaak.
#### 2.2.4 De Armey Curve: Omvang van de overheid en economische groei
Nieuwer onderzoek, uitgedrukt in de "Armey Curve", suggereert een niet-lineair verband tussen de omvang van de overheid (uitgaven als % van BBP) en economische groei:
* **Fase 1:** Toenemende overheidsuitgaven stimuleren de economische groei (bv. door investeringen in onderwijs, infrastructuur).
* **Saturatiepunt:** Op een bepaald moment vlakt dit effect af.
* **Fase 2:** Verdere toename van overheidsuitgaven leidt tot een reductie van de economische groei. Dit komt doordat de belastingsdruk te hoog wordt, wat kan leiden tot verminderde arbeidsparticipatie, ondernemerschap, en kapitaalvlucht.
Een studie voor opkomende economieën identificeerde een "tipping point" rond 24,31% van het BBP.
### 2.3 De efficiëntie van de overheid
Dit deel focust op de doelmatigheid en efficiëntie waarmee overheidsmiddelen worden ingezet.
#### 2.3.1 Definities en soorten efficiëntie
Efficiëntie is geen eenduidig begrip en kan op drie manieren worden benaderd:
* **Allocatieve efficiëntie:** Betreft "doen we de juiste dingen voor de juiste mensen?". Gaat over de keuze van uitgaven en of deze terechtkomen bij de behoeftigen.
* **Dynamische efficiëntie:** Betreft "blijven we doorheen de tijd efficiënt?". Wordt beïnvloed door innovatie en technologische veranderingen.
* **Technische efficiëntie (Doelmatigheid):** Gaat over maximale output met gegeven input, of minimale input voor een gegeven output. Vaak gelijkgesteld aan productiviteit. Dit is het meest gemeten aspect, hoewel output in de publieke sector lastig meetbaar is (bv. welzijn, veiligheid).
#### 2.3.2 Belang en nut van efficiëntie
Hoewel burgers efficiëntie niet altijd als prioriteit benoemen (eerlijkheid, rechtvaardigheid zijn vaak belangrijker), is het cruciaal, vooral in tijden van schaarste. Het stelt de overheid in staat verantwoording af te leggen over het gebruik van middelen.
#### 2.3.3 Waarom aandacht voor efficiëntie?
* **Aanhoudende groei van overheidsuitgaven:** De trend van stijgende uitgaven vereist een efficiënt beheer.
* **Budgettaire uitdagingen:** Vergrijzing, klimaatbeleid, migratie, defensie en veiligheid leiden tot structurele meeruitgaven, wat de ruimte voor nieuw beleid beperkt.
* **Financieringsvraagstukken:** Hogere belastingen kunnen de competitiviteit schaden.
* **Dalend vertrouwen in de overheid:** Burgers vragen zich af wat er met hun geld gebeurt en of ze waar voor hun geld krijgen.
* **Problematiek van de "prijs":** Belastingen zijn vaak niet direct te relateren aan de ontvangen dienstverlening, wat het "waar voor je geld"-gevoel bemoeilijkt.
* **Rol van de media en politieke cycli:** Korte termijn politieke belangen en media-aandacht voor crisissituaties kunnen leiden tot inefficiënt beleid ('steekvlambeleid').
* **Ziekte van Baumol:** Zoals eerder genoemd, lage productiviteitsgroei in de publieke sector.
#### 2.3.4 Meting van efficiëntie
Economen gebruiken specifieke methodologieën om efficiëntie te meten, vaak grafisch weergegeven met input op de X-as en output op de Y-as. De **efficiëntiegrens (efficiency frontier)**, bepaald met methoden als Data Envelopment Analysis (DEA), toont de best mogelijke input-output combinaties.
* **Overheden op de grens:** Worden als efficiënt beschouwd.
* **Overheden onder de grens:** Zijn inefficiënt en hebben ruimte voor verbetering.
Deze methodologie is **relatief**, waarbij de efficiëntie wordt vergeleken met andere landen in de steekproef.
#### 2.3.5 Indicatoren en onderzoek
* **België:** Heeft geen officiële statistieken over overheidsproductiviteit. Academisch onderzoek, zoals dat van de Nationale Bank van België (Cornille et al.), vergelijkt de efficiëntie van overheden in de EU.
* **Input:** Wordt gemeten aan de hand van overheidsuitgaven per COFOG-functie.
* **Output:** De meting is complexer omdat overheidsdiensten zelden een marktprijs hebben. Indices worden berekend op basis van verschillende criteria (bv. gezondheidszorg, onderwijs, veiligheid).
* **Onderzoek naar Belgische efficiëntie:** Studies tonen aan dat België relatief goed presteert qua output (Public Sector Performance - PSP), maar vaak minder efficiënt is in termen van uitgaven (Public Sector Efficiency - PSE) vergeleken met landen als Zwitserland. België scoort relatief zwakker op het vlak van vervoer.
* **Burgersperspectief:** Een onderzoek van Statistiek Vlaanderen toonde aan dat minder dan 1 op de 5 respondenten de Vlaamse overheid als efficiënt beschouwt.
#### 2.3.6 Determinanten van efficiëntie in lokale besturen
Onderzoek naar lokale overheden (gemeenten) heeft een reeks determinanten geïdentificeerd:
* **Factoren die efficiëntie positief beïnvloeden:**
* Grotere bevolkingsomvang.
* Hoger aandeel hoger opgeleide inwoners.
* Actieve burgerparticipatie en betrokkenheid van kiezers.
* Uitgebreidere commerciële sector (brengt meer kennis en belastingen).
* **Factoren die efficiëntie negatief beïnvloeden:**
* Hogere fiscale draagkracht (meer middelen leiden tot minder druk om zuinig te werken).
* Ruimere financiële middelen (bv. hoge dotaties van hogere overheden).
* Hoge bevolkingsdichtheid (complexiteit in beheer).
* Linkse coalities (focus op herverdeling kan efficiëntie verminderen).
* Hoge publieke schuld.
**Ruimtelijke interdependentie:** Recent onderzoek suggereert dat gemeenten elkaars efficiëntie kunnen beïnvloeden ('mimicking'), wat betekent dat efficiëntie niet enkel een interne aangelegenheid is, maar ook afhankelijk is van de prestaties van naburige gemeenten.
#### 2.3.7 Initiatieven ter bevordering van doelmatigheid in Vlaanderen
Vlaanderen zet initiatieven op om doelmatiger te begroten, waaronder:
* **Brede heroverwegingen:** Grondige onderzoeken van beleid met budgettaire impact om beleidsopties voor doelmatiger beleid te presenteren.
* **Uitgaventoetsingen:** Systematische onderzoeken van uitgavencategorieën met een substantiële budgettaire impact om doeltreffendheid of doelmatigheid te verbeteren.
Deze initiatieven worden ondersteund door internationale evaluaties (bv. OECD).
#### 2.3.8 Veelvoorkomende misvattingen over efficiëntie
* **Schaalvergroting:** Grotere organisaties zijn niet automatisch efficiënter; na een bepaald punt kunnen de kosten weer stijgen (U-vormige curve).
* **Personeelsafbouw:** Minder personeel leidt niet automatisch tot meer efficiëntie. Taakverdeling en -inhoud zijn vaak belangrijker.
* **Koppeling van belastingen aan diensten:** Het idee dat een hogere belastingdruk automatisch leidt tot betere dienstverlening is niet altijd bewezen.
De studie van de efficiëntie van de overheid is complex en vereist een zorgvuldige analyse van zowel inputs als outputs, rekening houdend met de specifieke context van de publieke sector.
---
# Efficiëntie van de overheid
Dit deel samenvatting behandelt de definitie, meting en verbetering van de efficiëntie van overheidsdiensten, met specifieke aandacht voor de uitdagingen en determinanten binnen de publieke sector, met casestudies uit België en Nederland.
## 3. Efficiëntie van de overheid
Efficiëntie van de overheid verwijst naar de mate waarin overheidsinstellingen hun middelen optimaal inzetten om maatschappelijke doelen te bereiken. Dit omvat zowel het "de juiste dingen doen" (effectiviteit) als "de dingen goed doen" (doelmatigheid).
### 3.1 Definitie en soorten efficiëntie
Efficiëntie is geen eenduidig begrip en kan op verschillende manieren worden gedefinieerd:
* **Allocatieve efficiëntie:** Dit betreft de vraag of de overheid de juiste dingen doet voor de juiste mensen. Het gaat om het afstemmen van uitgaven op maatschappelijke behoeften en prioriteiten, en ervoor zorgen dat middelen terechtkomen bij degenen die ze het meest nodig hebben.
* **Voorbeeld:** Subsidies toekennen aan sectoren met de hoogste maatschappelijke meerwaarde.
* **Dynamische efficiëntie:** Dit houdt in of de overheid door de tijd heen efficiënt blijft handelen, rekening houdend met veranderingen zoals innovatie, technologische vooruitgang en nieuwe regelgeving. Een efficiënte overheid vandaag is dat niet per se morgen.
* **Voorbeeld:** Investeren in de digitalisering van overheidsdiensten om toekomstige efficiëntie te waarborgen.
* **Technische efficiëntie:** Dit is de meest gangbare interpretatie van efficiëntie en wordt vaak vertaald naar doelmatigheid of productiviteit. Het meet de verhouding tussen de gerealiseerde output (diensten, beleid) en de ingezette input (mensen, geld, tijd). Het doel is maximale output met gegeven input, of minimale input voor dezelfde output.
* **Voorbeeld:** Gemeente A reikt 5.000 rijbewijzen uit met 50 ambtenaren, terwijl Gemeente B er slechts 2.000 uitreikt met evenveel personeel. Gemeente A is technisch efficiënter.
* **Tip:** In de publieke sector is het meten van technische efficiëntie vaak complexer omdat de output (zoals welzijn of veiligheid) niet altijd direct kwantificeerbaar is.
### 3.2 Het belang en de noodzaak van efficiëntie
Hoewel burgers vaak eerlijkheid, rechtvaardigheid en gelijkheid belangrijker vinden dan efficiëntie, is efficiëntie cruciaal, vooral in tijden van schaarste. Overheden moeten verantwoorden hoe middelen worden ingezet.
* **Redenen voor aandacht voor efficiëntie:**
1. **Aanhoudende groei van overheidsuitgaven:** De totale uitgaven van de overheid als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) vertonen een structureel stijgende trend.
2. **Budgettaire uitdagingen:** Vergrijzing (stijgende zorgkosten), klimaatbeleid (investeringen), migratie, defensie en veiligheid leiden tot structurele meeruitgaven, wat de ruimte voor nieuw beleid beperkt.
3. **Financieringsvraagstukken:** Een hogere belastingdruk kan de concurrentiepositie van een land schaden.
4. **Dalend vertrouwen in de overheid:** Burgers hebben vaak moeite om de link te leggen tussen betaalde belastingen en de ontvangen publieke diensten, waardoor ze zich afvragen of ze waar voor hun geld krijgen.
5. **Problematiek van "de prijs":** Belastingen zijn zelden direct te relateren aan specifieke diensten, wat het moeilijk maakt om de waarde van de ontvangen dienstverlening te beoordelen.
6. **Burger als aandeelhouder/cliënt versus politieke realiteit:** Burgers verwachten rendement, zoals in de private sector, maar de overheid werkt met coalities en tijdelijke mandaten, wat kan leiden tot inconsistent beleid.
7. **Rol van de media:** Media-aandacht kan leiden tot "steekvlambeleid" waarbij plotseling meer middelen naar crisissituaties gaan, wat inefficiënt kan zijn op lange termijn.
### 3.3 Theoretische verklaringen voor overheidsuitgaven en efficiëntie
Verschillende economische theorieën proberen de groei en efficiëntie van de overheid te verklaren:
* **Wet van Wagner:** Toenemende industrialisatie en inkomen leiden tot meer behoeften aan orde, veiligheid, welzijn en infrastructuur, wat hogere overheidsuitgaven met zich meebrengt.
* **Displacement effect (Peacock & Wiseman):** Overheidsuitgaven blijven op een hoger niveau na crisissituaties (zoals oorlogen), omdat burgers de daardoor geïntroduceerde diensten blijven wensen en de bijbehorende belastingstijging accepteren.
* **Unbalanced growth hypothesis (Baumol):** De groei van de overheidsuitgaven wordt deels verklaard door een lagere productiviteitsgroei in de publieke sector vergeleken met de private sector, terwijl lonen in beide sectoren wel stijgen.
* **Concentration effect (Oates):** Overheidsuitgaven stijgen door kapitaalintensieve investeringen in infrastructuur en communicatie ter ondersteuning van technologische vooruitgang en het vermijden van private monopolies.
* **Low Efficiency Hypothesis (Orzechowski):** Overheden zouden inherent minder efficiënt zijn dan private sectoren, wat resulteert in hogere uitgaven.
* **Borcherding hypothese:** Stijging van overheidsuitgaven is toe te schrijven aan macro-economische factoren zoals economische groei, inflatie en bevolkingsgroei.
* **Peltzman hypothese:** Inkomensongelijkheid leidt tot hogere sociale uitgaven en uitgaven voor veiligheid.
* **Fiscale illusie (Buchanan):** Belastingbetalers hebben geen accuraat beeld van de fiscale kostprijs van overheidsdiensten, wat de groei van uitgaven faciliteert.
* **Electoral cycle hypothesis:** Overheidsuitgaven nemen toe in aanloop naar verkiezingen om kiezers gunstig te stemmen.
* **Logrolling hypothese:** Dossiers worden aan elkaar gekoppeld in politieke besluitvorming, wat kan leiden tot hogere uitgaven.
* **Partisan hypothese:** Linkse partijen geven doorgaans meer uit, gericht op inkomensondersteuning en publieke dienstverlening.
* **Niskanen hypothese:** Overheidsbureaucratieën streven naar macht en aanzien door de omvang van hun diensten te vergroten.
* **Pression groups hypothese:** Lobby's en drukkingsgroepen oefenen druk uit op regeringen, wat leidt tot hogere uitgaven.
* **De Armey curve:** Dit model stelt dat er een niet-lineair verband is tussen de omvang van de overheid en economische groei. In eerste instantie stimuleren toenemende overheidsuitgaven de economische groei (bv. door investeringen in infrastructuur), maar na een bepaald "tipping point" kan verdere groei van overheidsuitgaven de economische groei remmen. Dit tipping point werd voor enkele opkomende economieën geschat op ongeveer 24,31% van het BBP.
### 3.4 Meting van efficiëntie
Efficiëntie wordt gemeten door de verhouding tussen ingezette middelen (input) en gerealiseerde resultaten (output).
* **Methodologie:**
* **X-as:** Input (bv. overheidsuitgaven)
* **Y-as:** Output (bv. onderwijsresultaten, gezondheidszorg)
* **Efficiëntiegrens (efficiency frontier):** Dit is een denkbeeldige lijn die de best mogelijke input-output combinaties weergeeft, gebaseerd op "best practices" van de geanalyseerde entiteiten.
* **Methoden:** Data Envelopment Analysis (DEA) en Free Disposal Hull (FDH) worden gebruikt om deze grens te bepalen.
* **DEA-score:** Varieert tussen 0 en 1. Een score van 1 betekent dat de entiteit op de efficiëntiegrens ligt (efficiënt); een score onder 1 betekent dat er ruimte is voor verbetering (inefficiënt).
* **Relatieve meting:** DEA meet efficiëntie relatief ten opzichte van de andere entiteiten in de steekproef. Er wordt geen absolute score toegekend.
* **Inputs:** Vaak gemeten aan de hand van overheidsuitgaven, gecategoriseerd volgens de Classification of the Functions of Government (COFOG).
* **Outputs:** Complexer te meten. Er zijn diverse indicatoren, waaronder Musgrave-indicatoren (allocatie, stabilisatie, verdeling) en opportuniteitsindicatoren (gezondheidszorg, onderwijs, veiligheid, mobiliteit). Vaak worden deze gewogen tot een geaggregeerde indicator, zoals de Public Sector Performance (PSP) score.
* **Voorbeeld (België):** Studies tonen aan dat België relatief goed presteert op bepaalde outputindicatoren (bv. tevredenheid in de gezondheidszorg), maar minder efficiënt is in termen van uitgaven in vergelijking met andere EU-landen.
### 3.5 Efficiëntie in Nederland en Vlaanderen/België
* **Nederland:**
* **IPSE Studies:** Een onderzoekscentrum dat de efficiëntie van diverse overheidsdiensten onderzoekt en publiceert. Ze berekenen efficiëntiescores per organisatie.
* **Gemiddelde efficiëntiescore:** Ongeveer 74,8%, wat aangeeft dat er ruimte is voor besparing of het verhogen van de output met 25%.
* **Factoren die efficiëntie verhogen:** Meer deeltijdse werknemers, hoger aandeel personeelskost, veel anciënniteit, investeringen in opleiding.
* **Factoren die efficiëntie verlagen:** Veel absenteïsme, hoog aandeel vastbenoemd personeel.
* **Hoger onderwijs:** Productiviteit is gestegen door meer studenten per docent, efficiënter personeelsgebruik en beleidsmaatregelen zoals de invoering van bachelor- en masterprogramma's.
* **Ziekenhuizen:** Tussen 2014 en 2019 daalde de productiviteit ondanks meer middelen, wat een voorbeeld is van het "Baumol-effect".
* **Vlaanderen/België:**
* **Gebrek aan officiële statistieken:** België heeft geen officiële productiviteitsstatistieken voor de overheid. Onderzoek is voornamelijk academisch.
* **Burgersperceptie:** Minder dan 1 op 5 respondenten vindt dat de Vlaamse overheid efficiënt functioneert (18% in 2024). Dit beeld is redelijk stabiel over de tijd. Laaggeschoolden en inwoners van grootsteden/centrumsteden schatten de efficiëntie iets milder in.
* **Huidige initiatieven:**
* **Brede heroverwegingen:** Grondige onderzoeken van beleid met budgettaire impact om beleidsopties voor doelmatiger beleid aan te bieden.
* **Uitgaventoetsingen:** Systematische onderzoeken van uitgavencategorieën met substantiële budgettaire impact om de effectiviteit of doelmatigheid te verbeteren.
* **Determinanten van efficiëntie (vooral voor lokale besturen):**
* **Positieve invloed:** Grotere gemeenten, hoger opgeleid personeel/actieve burgerparticipatie, grotere commerciële sector, betrokkenheid van kiezers.
* **Negatieve invloed:** Hoge fiscale draagkracht (rijkere gemeenten kunnen meer verspillen), ruime belastingontvangsten, grote financiële middelen (bv. dotaties uit gemeentefonds), bevolkingsdichtheid (complexiteit beheer), linkse coalities (focus op herverdeling).
* **Ruimtelijke interactie:** Gemeenten kunnen efficiëntie-initiatieven van buurgemeenten overnemen ("mimicking" of "spatial dependence").
### 3.6 Uitdagingen voor efficiëntieverbetering
* **Schaalvergroting:** Grotere organisaties zijn niet altijd efficiënter. Na een initiële daling kunnen de kosten weer stijgen (U-vormige curve).
* **Personeelsafbouw:** Minder personeel leidt niet automatisch tot meer efficiëntie. Taakverdeling en -inhoud zijn cruciaal.
* **Complexe regelgeving:** Vage definities en ingewikkelde procedures leiden tot vertraging en frustratie.
* **Slechte digitale samenwerking:** Gebrek aan interoperabiliteit tussen overheidsplatformen vereist manuele data-overdracht.
* **Duplicatie van beleid en bevoegdheden:** Overlap tussen overheidsniveaus kan leiden tot dubbel werk en inefficiënt beleid.
* **Ziekte van Baumol:** Loonstijgingen in de publieke sector zonder overeenkomstige productiviteitsstijging, door de arbeidsintensieve aard van publieke diensten en moeilijkere automatisering.
* **"Supply-induced demand" (Wet van Bowen):** Meer beschikbare middelen leiden tot hogere uitgaven, niet noodzakelijk door een hogere noodzaak, maar simpelweg omdat het geld er is.
* **Verzelfstandiging van uitvoeringsagentschappen:** Autonome uitvoeringsagentschappen met duidelijke doelen en outputgerichtheid kunnen efficiënter werken dan centrale administraties.
### 3.7 Determinanten van efficiëntie volgens onderzoek
Academisch onderzoek, voornamelijk gericht op lokale besturen, identificeert een reeks determinanten:
* **Factoren die efficiëntie verhogen:**
* Omvang van de gemeente (schaalvoordelen)
* Hoger opleidingsniveau van de bevolking
* Betrokkenheid van burgers/kiezers
* Omvang van de commerciële sector
* Tarieven van de onroerende voorheffing
* **Factoren die efficiëntie verlagen:**
* Hoge fiscale draagkracht (ruime financiële middelen)
* Afhankelijkheid van subsidies/dotaties (bv. gemeentefonds)
* Gemiddeld mediaaninkomen van de bevolking (indicatie van rijkdom)
* Bevolkingsdichtheid (complexiteit van beheer)
* Publieke schuld
* Linkse politieke coalities (focus op herverdeling)
* Grote politieke fragmentatie (kan leiden tot complexiteit)
De studie van Balaguer-Coll et al. (2019) onderstreept het belang van ruimtelijke interactie tussen gemeenten, waarbij de efficiëntie van buurgemeenten de eigen efficiëntie positief kan beïnvloeden.
---
# Verband tussen overheidsuitgaven en economische groei
Dit onderwerp onderzoekt de relatie tussen de omvang van de overheid en economische groei, met specifieke aandacht voor de Armey curve en het concept van een kantelpunt waar hogere overheidsuitgaven de groei kunnen remmen.
### 4.1 De Armey curve: een niet-lineair verband
Traditioneel werd aangenomen dat wijzigingen in overheidsuitgaven een effect hadden op het niveau van het Bruto Binnenlands Product (BBP) op lange termijn, maar niet op de onmiddellijke economische groei. Moderne endogene groeimodellen hebben echter aangetoond dat er wel degelijk een effect kan zijn op de groeivoet van het BBP op lange termijn. Meer recent is er een literatuur ontstaan die wijst op mogelijke **niet-lineaire effecten** van overheidsuitgaven op economische groei.
Dit idee wordt samengevat in de zogenaamde **Armey curve**. Deze curve stelt dat in een eerste fase toenemende overheidsuitgaven stimulerend werken voor de economische groei. Dit komt doordat de overheid kan investeren in publieke goederen en diensten zoals onderwijs, infrastructuur en welzijn, wat de productiviteit en de economische activiteit ten goede komt. Echter, op een bepaald moment bereikt dit effect een **saturatiepunt**. Na dit punt zal een verdere toename van de publieke uitgaven leiden tot een **reductie van de economische groei**. Dit wordt weergegeven door een **omgekeerde U-vormige curve** (inverted U-shaped curve).
#### 4.1.1 Het kantelpunt
Het kritieke punt waarop hogere overheidsuitgaven de groei remmen, wordt het **"tipping point"** of **kantelpunt** genoemd. Een studie naar Zuidoost-Aziatische landen, BRIC-landen en andere opkomende economieën identificeerde dit kantelpunt voor overheidsuitgaven die **24,31% van het BBP** bedragen. Tot dit percentage leidt een verdere groei van de overheidsuitgaven tot een grotere economische groei. Na dit punt neemt de groeivoet van de economie substantieel af.
> **Tip:** De reden voor deze negatieve impact na het kantelpunt is gerelateerd aan de belastingsdruk. Als de uitgavedruk blijft stijgen, wordt de druk op inkomens en vermogens zo groot dat individuen en bedrijven ontmoedigd worden om te werken of te ondernemen. Dit kan leiden tot kapitaalvlucht, verminderde productiviteit en uiteindelijk tot een negatieve spiraal voor de economische groei.
#### 4.1.2 Empirische context
* **Groeiende overheidsuitgaven:** Over de tijd heen is er in veel OESO-landen, waaronder België, een gestage stijging van de overheidsuitgaven als percentage van het BBP vastgesteld. Dit patroon is vaak zichtbaar tijdens periodes van economische, financiële of gezondheidscrises, maar ook daarbuiten is er een algemene stijgende trend.
* **Vergelijking met buurlanden:** België behoort tot de landen met een hoog overheidsbeslag. In vergelijking met buurlanden geeft België beduidend meer uit aan algemene overheidsdienstverlening, economisch beleid (zoals steun aan publiek transport en bedrijven) en onderwijs. Daarentegen geeft België minder uit aan gezondheidszorg, sociale woningsbouw en defensie.
### 4.2 Factoren die de omvang van de overheid verklaren
Er zijn diverse economische, politieke en sociale factoren die de groei van de overheidsuitgaven verklaren:
* **Wet van Wagner:** Toenemende industrialisatie en inkomen leiden tot hogere behoeften aan orde, veiligheid, welzijn en infrastructuur, wat resulteert in hogere overheidsuitgaven.
* **Displacement effect:** Overheidsuitgaven stijgen permanent na crises zoals oorlogen of sociale schokken, omdat burgers de daaruit voortvloeiende diensten blijven wensen en de tijdelijke belastingverhogingen accepteren.
* **Unbalanced growth hypothesis (Baumol):** De productiviteit in de publieke sector stijgt trager dan in de private sector, terwijl lonen wel meestijgen, wat leidt tot hogere uitgaven zonder overeenkomstige productiviteitsgroei.
* **Concentration effect (Oates):** Overheden investeren in kapitaalintensieve sectoren (transport, energie, infrastructuur) om technologische vooruitgang te ondersteunen en monopolies te vermijden.
* **Low Efficiency Hypothesis (Orzechowski):** Overheden zijn inherent minder efficiënt dan private sectoren, wat resulteert in hogere uitgaven.
* **Borcherding hypothese:** Economische groei, inflatie en bevolkingsgroei stimuleren de overheidsuitgaven.
* **Peltzman hypothese:** Inkomensongelijkheid leidt tot hogere sociale uitgaven en uitgaven voor veiligheid.
* **Fiscale illusie (Buchanan):** Belastingbetalers hebben geen accuraat beeld van de fiscale kostprijs van overheidsdiensten, waardoor uitgaven kunnen blijven aangroeien.
* **Electoral cycle hypothesis:** Overheidsuitgaven stijgen in de aanloop naar verkiezingen om kiezers te bevoordelen en zo stemmen te winnen.
* **Logrolling hypothese:** Politieke besluitvorming waarbij dossiers aan elkaar gekoppeld worden in plaats van rationeel gekozen, leidt tot hogere uitgaven.
* **Partisan hypothesis:** Linkse partijen hebben de neiging om hogere overheidsuitgaven na te streven ten gunste van inkomensondersteuning en publieke dienstverlening.
* **Niskanen hypothese:** Bureaucratieën streven naar macht en aanzien door de omvang van hun diensten te vergroten.
* **Pression groups hypothese:** Lobby's en drukkingsgroepen oefenen constante druk uit op de regering, wat leidt tot stijgende overheidsuitgaven.
> **Tip:** Het is belangrijk om te beseffen dat de Armey curve een vereenvoudigd model is. De werkelijkheid is complex en wordt beïnvloed door een combinatie van de hierboven genoemde factoren. De precieze locatie van het kantelpunt kan variëren per land en tijdsperiode.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Uitgavendruk | Dit is een economische maatstaf die de totale overheidsuitgaven uitdrukt als een percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Het geeft een indicatie van de omvang van de overheid ten opzichte van de totale economische productie van een land. |
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | Het Bruto Binnenlands Product (BBP) vertegenwoordigt de totale monetaire waarde van alle finale goederen en diensten geproduceerd binnen een land gedurende een specifieke periode (meestal een jaar). Het is een primaire indicator voor de economische activiteit en omvang van een economie. |
| Primaire uitgavendruk | Dit is een specifieke manier om de overheidsuitgaven te meten, waarbij de rentelasten op de publieke schuld niet worden meegerekend. Het doel is om de werkelijke bestedingspatronen van de overheid te vergelijken zonder de invloed van rentebetalingen, die sterk kunnen variëren tussen landen. |
| COFOG | De Classification of the Functions of Government (COFOG) is een classificatiesysteem ontwikkeld door de OESO om overheidsuitgaven te categoriseren op basis van de functies die de overheid vervult, zoals gezondheidszorg, onderwijs en defensie. Het stelt landen in staat om hun uitgaven op een gestandaardiseerde manier te vergelijken. |
| Allocatieve efficiëntie | Dit type efficiëntie verwijst naar het vermogen van een overheid om de juiste dingen te doen en middelen toe te wijzen aan de behoeften van de juiste bevolkingsgroepen. Het gaat erom of de overheidsuitgaven daadwerkelijk de grootste maatschappelijke meerwaarde opleveren. |
| Dynamische efficiëntie | Dynamische efficiëntie beoordeelt of een overheid in staat is om door de tijd heen efficiënt te blijven handelen, ondanks veranderingen zoals technologische ontwikkelingen, nieuwe regels en veranderingen in de maatschappij. Het benadrukt het belang van innovatie en aanpassingsvermogen. |
| Technische efficiëntie | Technische efficiëntie, ook wel doelmatigheid genoemd, richt zich op het maximaliseren van de output bij een gegeven input, of het minimaliseren van de input voor een bepaalde output. Het is een maat voor de productiviteit en wordt vaak vergeleken tussen organisaties of sectoren. |
| Armey curve | De Armey curve is een economisch concept dat de relatie tussen de omvang van de overheid (gemeten als percentage van het BBP) en de economische groei weergeeft. Het suggereert dat toenemende overheidsuitgaven aanvankelijk de groei stimuleren, maar na een bepaald punt de groei kunnen remmen. |
| Data Envelopment Analysis (DEA) | Data Envelopment Analysis (DEA) is een niet-parametrische wiskundige methode die wordt gebruikt om de relatieve efficiëntie van beslissingseenheden (zoals overheidsinstellingen) te meten. Het vergelijkt de input-output combinaties van verschillende eenheden om een "efficiëntiegrens" te bepalen. |
| Efficiëntiegrens | De efficiëntiegrens, ook wel efficiency frontier genoemd, vertegenwoordigt de best mogelijke input-output combinaties die zijn waargenomen in een groep vergelijkbare eenheden. Eenheden die op deze grens liggen, worden als efficiënt beschouwd, terwijl eenheden eronder ruimte voor verbetering hebben. |
| Supply-induced demand (vraag gestuurd door aanbod) | Dit concept, gerelateerd aan de Wet van Bowen, stelt dat het bestaan van middelen of faciliteiten (het aanbod) de vraag naar diensten kan creëren, in plaats van andersom. In de publieke sector betekent dit dat beschikbare financiële middelen de neiging hebben te worden uitgegeven, zelfs zonder een directe noodzaak. |
| Baumol effect (Ziekte van Baumol) | Het Baumol effect beschrijft de situatie in de publieke sector waarbij de lonen stijgen, maar de productiviteit niet in gelijke mate toeneemt, voornamelijk omdat veel publieke diensten arbeidsintensief zijn en minder vatbaar voor technologische verbeteringen. Dit leidt tot stijgende loonkosten zonder een corresponderende productiviteitsgroei. |
| Peer/spatiale effecten | Peer- of spatiale effecten verwijzen naar de invloed die de efficiëntie of het beleid van naburige of vergelijkbare organisaties (zoals gemeenten) kan hebben op de eigen efficiëntie. Gemeenten kunnen "naar elkaar kijken" en elkaars praktijken imiteren, wat leidt tot ruimtelijke afhankelijkheid. |