Cover
Comença ara de franc BLOED
Summary
# Samenstelling en functie van bloed
Het bloed is een essentieel lichaamsweefsel dat bestaat uit plasma en bloedcellen, elk met specifieke functies die cruciaal zijn voor het behoud van de gezondheid.
## 1. Samenstelling en functie van bloed
Bloed bestaat uit twee hoofdonderdelen: bloedplasma en bloedcellen [1](#page=1).
### 1.1 Bloedplasma
Bloedplasma vormt het vloeibare deel van het bloed en bestaat voor het grootste deel uit water, aangevuld met plasma-eiwitten, andere opgeloste stoffen en elektrolyten [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.1 Plasma-eiwitten
Plasma-eiwitten maken ongeveer 7% van het bloedplasma uit en hebben diverse functies:
* **Albumine:** Zorgt voor de osmotische druk in het bloed [1](#page=1).
* **Globulinen:**
* **Immunoglobulinen:** Spelen een rol in de afweer tegen antigenen [1](#page=1).
* **Transportglobulinen:** Faciliteren het transport van moleculen door het bloed [1](#page=1).
* **Fibrinogeen:** Is essentieel voor de bloedstolling doordat het wordt omgezet in fibrine [1](#page=1).
#### 1.1.2 Andere opgeloste stoffen
Deze componenten maken ongeveer 1% van het bloedplasma uit en omvatten:
* **Voedingsstoffen:** Leveren energie voor celgroei, onderhoud en herstel. Dit omvat lipiden, eiwitten, koolhydraten en vitaminen [1](#page=1).
* **Afvalstoffen:** Worden getransporteerd voor eliminatie. Voorbeelden zijn:
* **Ureum:** Een afvalproduct van de afbraak van aminozuren [1](#page=1).
* **Creatinine:** Een afvalproduct van het verbruik van creatinefosfaat [2](#page=2).
* **Urinezuur:** Ontstaat bij de afbraak van purines, bouwstenen van DNA en RNA [2](#page=2).
* **Bilirubine:** Een afvalproduct van de afbraak van erytrocyten [2](#page=2).
* **Elektrolyten:** Cruciaal voor de vitale werking van cellen [2](#page=2).
#### 1.1.3 Water
Water vormt het grootste deel van het bloedplasma, namelijk 92% [2](#page=2).
### 1.2 Bloedcellen
Bloedcellen vertegenwoordigen de vaste componenten van het bloed en bestaan uit trombocyten, leukocyten en erytrocyten [1](#page=1).
#### 1.2.1 Trombocyten
Trombocyten (bloedplaatjes) maken minder dan 0,1% van het bloedvolume uit en zijn primair verantwoordelijk voor de bloedstolling [2](#page=2).
#### 1.2.2 Leukocyten (witte bloedcellen)
Leukocyten maken minder dan 0,1% van het bloedvolume uit en zijn betrokken bij de afweer van het lichaam. Ze kunnen specifiek of niet-specifiek zijn [2](#page=2):
* **Niet-specifieke leukocyten:**
* **Neutrofielen:** Zeer actieve fagocyten [2](#page=2).
* **Eosinofielen:** Scheiden giftige stoffen uit bij deeltjes bedekt met antistoffen [2](#page=2).
* **Basofielen:** Produceren granulen met heparine (anticoagulant) en histamine (versterkt ontstekingsreactie) [2](#page=2).
* **Monocyten:** Ontwikkelen zich tot macrofagen in perifere weefsels en fagocyteren ziekteverwekkers [2](#page=2).
* **NK-cellen (Natural Killer-cellen):** Voeren immunologische surveillance uit [2](#page=2).
* **Specifieke leukocyten:**
* **B-lymfocyten:** Verantwoordelijk voor antistofgemedieerde immuniteit [2](#page=2).
* **T-lymfocyten:** Betrokken bij celgemedieerde immuniteit [2](#page=2).
#### 1.2.3 Erytrocyten (rode bloedcellen)
Erytrocyten vormen de overgrote meerderheid van de bloedcellen (ongeveer 99,9%) en hun voornaamste functie is het transport van zuurstof en kooldioxide [2](#page=2).
> **Tip:** De term "haematocriet" verwijst naar het percentage rode bloedcellen in het totale bloedvolume. Een normale waarde ligt meestal tussen 37% en 52%, afhankelijk van geslacht en leeftijd [3](#page=3).
> **Tip:** "Serum" is het vloeibare deel van het bloed nadat bloedcellen en stollingsfactoren zijn verwijderd, waardoor het geen rode of witte bloedcellen, bloedplaatjes of fibrinogeen bevat [2](#page=2).
### 1.3 Aanmaak van bloedcellen
Alle bloedcellen ontstaan in het rode beenmerg, een sponsachtig weefsel in de botten. Stamcellen in het rode beenmerg differentiëren tot erytrocyten, leukocyten en trombocyten. De meeste bloedcellen rijpen hier ook, hoewel lymfocyten gedeeltelijk rijpen in andere lymfoïde organen zoals de thymus en lymfeklieren. Gele beenmerg, dat voornamelijk uit vetcellen bestaat, kan in noodsituaties omgezet worden in rood beenmerg [3](#page=3).
### 1.4 Afbraak van erytrocyten
De afbraak van erytrocyten vindt op twee manieren plaats:
* **Hemolyse (in het bloed):** Ongeveer 10% van de erytrocyten gaat kapot door mechanische stress. Hemoglobine wordt afgebroken tot aminozuren, die door de nieren worden uitgescheiden [3](#page=3).
* **Afbraak buiten het bloed (apoptose):** De overige 90% ondergaat een natuurlijke celdood en wordt gefagocyteerd door cellen in de milt, lever en beenmerg. Bijna alle componenten worden hergebruikt, met name ijzer dat via transferrine naar het beenmerg wordt getransporteerd voor hergebruik [3](#page=3).
---
# Bloedgroepen en transfusies
Dit deel van de studiegids behandelt de ABO- en Rhesussystemen, hun bijbehorende antigenen en antistoffen, en de fysiologische verklaringen die compatibiliteit bij bloedtransfusies van erytrocyten en plasma bepalen [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 2.1 De ABO- en Rhesussystemen
#### 2.1.1 Inleidende concepten: antigenen en antistoffen
Een antigeen is een stof die een immuunrespons kan opwekken, zoals de aanmaak van antistoffen. Rode bloedcellen bezitten oppervlakte-antigenen op hun celwand. Antistoffen, ook wel immunoglobulinen genoemd, bevinden zich in het bloedplasma en neutraliseren antigenen door de vorming van antigeen-antistofcomplexen [4](#page=4).
#### 2.1.2 Het ABO-systeem
Het ABO-systeem kent twee mogelijke oppervlakte-antigenen: A en B. De antistoffen die hierbij horen zijn anti-A en anti-B. Deze antistoffen zijn al van voor de geboorte aanwezig in het bloedplasma [4](#page=4).
* **Oppervlakte-antigenen in het ABO-systeem:**
* Bloedgroep A: rode bloedcellen hebben antigeen A [5](#page=5).
* Bloedgroep B: rode bloedcellen hebben antigeen B [5](#page=5).
* Bloedgroep AB: rode bloedcellen hebben zowel antigeen A als antigeen B [5](#page=5).
* Bloedgroep O: rode bloedcellen hebben geen oppervlakte-antigenen [5](#page=5).
* **Antistoffen in het ABO-systeem:**
* Bloedgroep A: bloedplasma bevat anti-B [5](#page=5).
* Bloedgroep B: bloedplasma bevat anti-A [5](#page=5).
* Bloedgroep AB: bloedplasma bevat geen antistoffen [5](#page=5).
* Bloedgroep O: bloedplasma bevat zowel anti-A als anti-B [5](#page=5).
| Antigeen | A | B | AB | O |
| :------- | :------ | :------ | :------ | :------- |
| Antistof | Anti-B | Anti-A | / | Anti-A, Anti-B |
**Tip:** Antistoffen anti-A en anti-B kunnen de placenta niet passeren tijdens de zwangerschap [5](#page=5).
#### 2.1.3 Het Rhesussysteem
Het rhesus-systeem bepaalt de aanwezigheid van het oppervlakte-antigeen D (rhesusfactor) op rode bloedcellen. De bijbehorende antistof is anti-D. In tegenstelling tot het ABO-systeem, wordt anti-D niet standaard aangemaakt, maar pas na contact met het D-antigeen [5](#page=5).
* **Oppervlakte-antigenen in het rhesus-systeem:**
* Bloedgroep + (positief): rode bloedcellen hebben antigeen D [6](#page=6).
* Bloedgroep – (negatief): rode bloedcellen hebben geen antigeen D [6](#page=6).
* **Antistoffen in het rhesus-systeem:**
* Bloedgroep +: bloedplasma bevat geen anti-D [6](#page=6).
* Bloedgroep –: bloedplasma bevat normaal geen anti-D, tenzij er eerder contact is geweest met antigeen D [6](#page=6).
| Antigeen | D |
| :------- | :------------------------------ |
| Antistof | / of Anti-D (na contact met D) |
**Tip:** Antistof anti-D kan wel de placenta passeren [6](#page=6).
#### 2.1.4 Klinische implicaties bij zwangerschappen (Rhesusconflict)
Wanneer rhesusnegatief bloed in contact komt met rhesuspositief bloed, kan het lichaam antistoffen (anti-D) aanmaken. Dit is met name relevant bij rhesusnegatieve moeders en rhesuspositieve kinderen [6](#page=6).
* **Eerste zwangerschap:** Tijdens de bevalling kan bloed van een rhesuspositieve foetus in contact komen met het bloed van een rhesusnegatieve moeder. Hierdoor maakt de moeder anti-D antistoffen aan [7](#page=7).
* **Tweede zwangerschap (met rhesuspositief kind):** De reeds aangemaakte anti-D antistoffen van de moeder kunnen de placenta passeren en het bloed van de foetus bereiken. Dit kan leiden tot een antigeen-antistofcomplex, wat agglutinatie (samenklontering) en hemolyse (afbraak van rode bloedcellen) bij de foetus veroorzaakt, met een potentieel dodelijk risico [7](#page=7).
### 2.2 Compatibiliteit bij bloedtransfusies
Bij bloedtransfusies is het cruciaal om transfusiereacties te voorkomen, die optreden wanneer de antistoffen van de ontvanger reageren met de antigenen van de donor [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.2.1 Transfusie van erytrocyten (rode bloedcellen)
Bij de transfusie van erytrocyten geeft de donor antigenen. Daarom moet gekeken worden naar de antistoffen van de ontvanger [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Volgens het ABO-systeem:**
| Ontvanger Bloedgroep | Antigenen | Antistoffen | Mag RBC krijgen van: | Mag geen RBC krijgen van: |
| :------------------- | :------------------------ | :---------- | :------------------------------------------------------------------------------------ | :------------------------------------------------------------------------------- |
| A | A | Anti-B | O (geen antigenen), A (antigeen A) | B (antigeen B), AB (antigenen A en B) |
| B | B | Anti-A | O (geen antigenen), B (antigeen B) | A (antigeen A), AB (antigenen A en B) |
| AB | A en B | Geen | AB (antigenen A en B), O (geen antigenen) | / |
| O | Geen | Anti-A, Anti-B | O (geen antigenen) | AB (antigenen A en B), A (antigeen A), B (antigeen B) |
* **Volgens het Rhesussysteem:**
| Ontvanger Bloedgroep | Antigeen | Antistoffen | Mag RBC krijgen van: | Mag geen RBC krijgen van: |
| :------------------- | :------- | :---------------- | :---------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------- |
| + | D | Geen | D (+) (antigeen D), D (-) (geen antigeen) | / |
| – | Geen D | Normaal geen anti-D | D (-) (geen antigeen D) | D (+) (antigeen D), omdat niet altijd duidelijk is of anti-D aanwezig is |
**Tip:** Bloedgroep O wordt beschouwd als de universele donor van erytrocyten omdat deze geen antigenen op de rode bloedcellen heeft die een reactie kunnen veroorzaken. Bloedgroep AB wordt gezien als de universele ontvanger van erytrocyten omdat het plasma geen antistoffen bevat om donorantigenen te bestrijden [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 2.2.2 Transfusie van bloedplasma
Bij de transfusie van bloedplasma geeft de donor antistoffen. Daarom moet gekeken worden naar de antigenen van de ontvanger [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Volgens het ABO-systeem:**
| Ontvanger Bloedgroep | Antigenen | Antistoffen | Mag plasma krijgen van: | Mag geen plasma krijgen van: |
| :------------------- | :---------- | :---------- | :---------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------- |
| A | A | Anti-B | AB (geen antistoffen), A (enkel anti-B) | B (anti-A), O (anti-A, anti-B) |
| B | B | Anti-A | AB (geen antistoffen), B (enkel anti-A) | A (anti-B), O (anti-A, anti-B) |
| AB | A en B | Geen | AB (geen antistoffen) | A (anti-A), B (anti-B), O (anti-A, anti-B) |
| O | Geen | Anti-A, Anti-B | A, B, AB, O (geen antistoffen in de donorplasma die met de antigenen reageren) | / |
* **Volgens het Rhesussysteem:**
| Ontvanger Bloedgroep | Antigeen | Antistoffen | Mag plasma krijgen van: | Mag geen plasma krijgen van: |
| :------------------- | :------- | :---------- | :------------------------------------------------------------------------ | :--------------------------------------------------------------------------------- |
| + | D | Geen | Bloedgroep + (heeft geen anti-D) | Bloedgroep – (niet zeker of anti-D aanwezig is) |
| – | Geen D | Kan anti-D bevatten | Bloedgroep – en + (het maakt niet uit of er al dan niet antistoffen zijn) | / |
**Tip:** Bloedgroep AB wordt beschouwd als de universele donor van plasma omdat deze geen antistoffen in het plasma heeft. Bloedgroep O wordt gezien als de universele ontvanger van plasma omdat het plasma geen antigenen op de rode bloedcellen heeft die een reactie kunnen veroorzaken [9](#page=9).
---
# Leukocyten en afweer
Dit onderwerp behandelt de verschillende soorten witte bloedcellen (leukocyten) en hun cruciale rol binnen het immuunsysteem, inclusief hun kenmerken en functies in de afweer tegen ziekteverwekkers.
### 3.1 Kenmerken van leukocyten
Leukocyten, oftewel witte bloedcellen, bezitten vier belangrijke kenmerken in het bloed die essentieel zijn voor hun functie in de afweer [10](#page=10):
* **Amoeboïde beweging:** Ze kunnen zich actief verplaatsen in de bloedbaan door middel van amoeboïde bewegingen.
* **Positieve chemotaxis:** Leukocyten worden aangetrokken door specifieke chemische stoffen, wat hen in staat stelt zich naar locaties van infectie of ontsteking te begeven.
* **Diapedese:** Ze hebben het vermogen om de bloedbaan te verlaten en weefsels binnen te dringen om hun afweertaak te volbrengen.
* **Fagocytose:** Dit is een vorm vanVoici un guide d'étude complet sur les leucocytes et la défense, rédigé en néerlandais, respectant toutes les instructions et règles de formatage.
## 3. Leukocyten en afweer
Dit onderwerp beschrijft de kenmerken en functies van witte bloedcellen (leukocyten), inclusief granulocyten en agranulocyten, en hun rol in het immuunsysteem.
### 3.1 Kenmerken van leukocyten
Leukocyten, ook wel witte bloedcellen genoemd, vertonen vier belangrijke kenmerken die cruciaal zijn voor hun rol in het bloed en het immuunsysteem [10](#page=10):
* **Amoeboïde beweging:** Ze kunnen zich actief verplaatsen binnen de bloedbaan door middel van amoeboïde bewegingen.
* **Positieve chemotaxis:** Leukocyten worden aangetrokken door specifieke chemische stoffen, wat hen in staat stelt zich te begeven naar gebieden waar afweer nodig is [10](#page=10).
* **Diapedese:** Ze hebben het vermogen om de bloedbaan te verlaten en de wand van bloedvaten te passeren om zo in de weefsels te komen waar infecties bestreden moeten worden [10](#page=10).
* **Fagocytose:** Dit is een vorm van cellulaire opname waarbij de leukocyten deeltjes, zoals antigenen, opnemen en afbreken. Bij fagocytose worden antigenen opgenomen in de witte bloedcel en fuseren ze met lysosomen, die verteringsstoffen bevatten. Dit proces breekt het antigeen af, waardoor het geen ziekte meer kan veroorzaken [10](#page=10).
### 3.2 Typen leukocyten en hun functies
Leukocyten kunnen worden ingedeeld in twee hoofdgroepen op basis van de aanwezigheid van gekleurde korrels (granulen) in hun cytoplasma na kleuring: granulocyten en agranulocyten [10](#page=10).
#### 3.2.1 Granulocyten
Granulocyten zijn witte bloedcellen die talrijke gekleurde granulen in hun cytoplasma bezitten. Deze granulen bevatten enzymen en andere stoffen die een rol spelen bij de bestrijding van infecties [10](#page=10).
* **Neutrofielen:**
* **Functie:** Ze zijn vaak de eerste witte bloedcellen die reageren op een verwonding en zijn gespecialiseerd in het aanvallen en verteren van bacteriën [10](#page=10).
* **Rol:** Niet-specifieke afweer [11](#page=11).
* **Eosinofielen:**
* **Functie:** Ze vallen deeltjes aan die bedekt zijn met antistoffen, zoals bacteriën en celfragmenten. Daarnaast geven ze enzymen af die ontstekingen kunnen verminderen [11](#page=11).
* **Rol:** Niet-specifieke afweer [11](#page=11).
* **Basofielen:**
* **Functie:** Ze migreren naar verwondingsplekken en geven stoffen af zoals heparine (anticoagulant) en histamine (vaatverwijder), die de ontstekingsreactie versterken [11](#page=11).
* **Rol:** Niet-specifieke afweer [11](#page=11).
#### 3.2.2 Agranulocyten
Agranulocyten zijn witte bloedcellen die geen zichtbare granulen in hun cytoplasma hebben, hoewel ze wel blaasjes en lysosomen bevatten [11](#page=11).
* **Monocyten:**
* **Functie:** Dit zijn zeer fagocyterende cellen die grote deeltjes kunnen verteren. Ze worden ook wel macrofagen genoemd wanneer ze zich buiten de bloedbaan bevinden [11](#page=11).
* **Rol:** Niet-specifieke afweer [11](#page=11).
* **Lymfocyten:**
Lymfocyten spelen een vitale rol in het immuunsysteem en worden onderverdeeld in drie hoofdtypen, elk met specifieke functies [11](#page=11):
* **B-lymfocyten (B-cellen):**
* **Functie:** B-cellen zijn verantwoordelijk voor de productie van antistoffen. Antistoffen zijn eiwitten die zich binden aan ziekteverwekkers zoals bacteriën en virussen, waardoor deze geneutraliseerd worden [11](#page=11).
* **Rol:** Ze helpen het lichaam infecties te bestrijden door ziekteverwekkers te herkennen en te neutraliseren [11](#page=11).
* **T-lymfocyten (T-cellen):**
* **Functie:** T-cellen hebben diverse functies. Sommige T-cellen ondersteunen B-cellen bij de productie van antistoffen, terwijl andere T-cellen geïnfecteerde lichaamscellen direct aanvallen en vernietigen [11](#page=11).
* **Rol:** Ze zijn essentieel voor het herkennen en vernietigen van cellen die geïnfecteerd zijn met virussen of cellen die abnormaal zijn, zoals kankercellen [12](#page=12).
* **Natural Killer-cellen (NK-cellen):**
* **Functie:** NK-cellen patrouilleren continu op zoek naar abnormale cellen in het lichaam, zoals geïnfecteerde cellen of kankercellen. Ze elimineren deze cellen door de afgifte van specifieke enzymen [12](#page=12).
* **Rol:** Ze bieden een snelle respons tegen geïnfecteerde of abnormale cellen, nog voordat andere delen van het immuunsysteem geactiveerd zijn [12](#page=12).
---
# Hemostase en bloedstolling
4. Hemostase en bloedstolling
Dit onderwerp behandelt de fysiologische processen die plaatsvinden na vaatbeschadiging om bloedverlies te stoppen en het vat te herstellen.
### 4.1 De fasen van hemostase
Wanneer een bloedvat beschadigd raakt, treedt een reeks gecontroleerde gebeurtenissen op die gezamenlijk hemostase worden genoemd. Dit proces kan worden onderverdeeld in drie hoofdfasen: de vasculaire fase, de bloedplaatjesfase en de coagulatiefase [12](#page=12).
#### 4.1.1 Vasculaire fase
De eerste reactie op vaatbeschadiging is de vasculaire fase. Deze fase omvat de volgende stappen:
* **Beschadiging**: Een of meerdere bloedvaten raken beschadigd [12](#page=12).
* **Vaatspasme**: De gladde spiervezels in de wand van het beschadigde bloedvat worden geactiveerd om samen te trekken [12](#page=12).
* **Vasoconstrictie**: Dit leidt tot een vernauwing van de diameter van het bloedvat [12](#page=12).
* **Kleverige endotheelcellen**: De beschadigde endotheelcellen aan de binnenkant van het bloedvat worden "kleverig" [12](#page=12).
Het primaire doel van de vasculaire fase is om het bloedverlies door de wand van een klein bloedvat te verminderen of, indien mogelijk, volledig te stoppen [12](#page=12).
#### 4.1.2 Bloedplaatjesfase
Na de vasculaire fase volgt de bloedplaatjesfase, waarin bloedplaatjes (trombocyten) een cruciale rol spelen:
* **Adhesie**: Bloedplaatjes hechten zich aan de kleverige endotheelcellen en aan collageenvezels die blootliggen op het oppervlak van de verwonding [12](#page=12).
* **Vorming van bloedplaatjesprop**: Er vormt zich een bloedplaatjesprop die de scheur in de bloedvatwand kan afsluiten. Dit is met name effectief bij minder ernstige beschadigingen [12](#page=12).
#### 4.1.3 Coagulatiefase (bloedstollingsfase)
De coagulatiefase, ook wel de bloedstollingsfase genoemd, is een complexe reeks opeenvolgende reacties die uiteindelijk leiden tot de vorming van een stabiel bloedstolsel:
* **Omzetting van fibrinogeen naar fibrine**: Deze fase omvat een reeks enzymatische reacties die ervoor zorgen dat fibrinogeen, een oplosbaar eiwit in het bloedplasma, wordt omgezet in fibrine, een onoplosbaar eiwit [12](#page=12).
* **Vorming van bloedstolsel**: Rode bloedcellen en andere bloedplaatjes klitten samen en blijven kleven in het gevormde fibrinenetwerk. Dit gehele aggregaat wordt een bloedstolsel genoemd [13](#page=13).
* **Afsluiting van beschadiging**: Het bloedstolsel sluit het beschadigde gedeelte van het bloedvat effectief af [13](#page=13).
> **Tip:** De coagulatiefase is een cascade-achtig proces waarbij activatie van de ene factor leidt tot de activatie van de volgende, wat resulteert in een snelle en significante versterking van het signaal.
### 4.2 Fasen volgend op de hemostase
Na de initiële hemostase vinden er nog twee belangrijke processen plaats om het vaatletsel te herstellen en het stolsel te verwijderen.
#### 4.2.1 Retractiefase
De retractiefase volgt direct op de vorming van het bloedstolsel:
* **Samentrekking van het stolsel**: Het bloedstolsel trekt samen, waardoor de beschadigde uiteinden van het bloedvat dichter bij elkaar komen [13](#page=13).
* **Verkleining van beschadigd gebied**: Door deze samentrekking verkleint de omvang van het beschadigde gebied [13](#page=13).
* **Vergemakkelijking van herstel**: Dit maakt het voor fibroblasten, gladde spiercellen en endotheelcellen makkelijker om de noodzakelijke herstellingen aan de vaatwand uit te voeren [13](#page=13).
#### 4.2.2 Fase van fibrinolyse
De fase van fibrinolyse is het proces waarbij het gevormde bloedstolsel wordt afgebroken, zodra het niet langer nodig is:
* **Activatie van plasminogeen**: Dit proces begint met de activering van het plasma-eiwit plasminogeen. Plasminogeen wordt geactiveerd door stoffen die worden afgegeven door beschadigde weefsels op de plaats van de verwonding [13](#page=13).
* **Vrijlating van plasmine**: Bij de activering van plasminogeen komt het enzym plasmine vrij [13](#page=13).
* **Afbraak van fibrine en stolsel**: Plasmine breekt vervolgens het fibrinenetwerk en het bloedstolsel af waardoor het bloedvat weer open kan komen en het herstel kan worden voltooid [13](#page=13).
> **Tip:** Fibrinolyse is een essentieel tegenwicht voor stolling om te voorkomen dat er onnodige stolsels ontstaan die de bloedstroom kunnen belemmeren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bloedplasma | Het vloeibare deel van het bloed dat ongeveer 92% water bevat, aangevuld met plasma-eiwitten, voedingsstoffen, afvalstoffen en elektrolyten. Het is de matrix waarin bloedcellen zweven. |
| Plasma-eiwitten | Proteïnen die in het bloedplasma voorkomen, zoals albuminen voor osmotische druk, globulinen voor transport en immuniteit, en fibrinogeen voor bloedstolling. |
| Albuminen | Een type plasma-eiwit, geproduceerd door de lever, dat een belangrijke rol speelt bij het handhaven van de osmotische druk van het bloed en het transport van verschillende moleculen. |
| Globulinen | Een diverse groep plasma-eiwitten, waaronder immunoglobulinen (antilichamen) die essentieel zijn voor de immuunrespons, en transportglobulinen die lipiden, hormonen en andere stoffen in het bloed transporteren. |
| Immunoglobulinen | Ook wel antistoffen genoemd, deze eiwitten worden door B-lymfocyten geproduceerd en spelen een cruciale rol in het immuunsysteem door ziekteverwekkers te herkennen en te neutraliseren. |
| Fibrinogeen | Een oplosbaar plasma-eiwit dat in de lever wordt geproduceerd en een sleutelcomponent is van de bloedstolling; het wordt omgezet in onoplosbaar fibrine om een bloedstolsel te vormen. |
| Ureum | Een stikstofhoudende afvalstof die ontstaat bij de afbraak van aminozuren in de lever. Het wordt door de nieren uit het bloed gefilterd en met de urine uitgescheiden. |
| Creatinine | Een afvalstof die wordt geproduceerd uit het metabolisme van creatinefosfaat in spierweefsel. Het wordt voornamelijk door de nieren uitgescheiden. |
| Bilirubine | Een afbraakproduct van hemoglobine uit oude erytrocyten. Het wordt in de lever verwerkt en uitgescheiden via gal, wat bijdraagt aan de kleur van ontlasting en urine. |
| Elektrolyten | Geladen ionen, zoals natrium ($Na^+$), kalium ($K^+$) en chloride ($Cl^-$), die essentieel zijn voor tal van fysiologische processen, waaronder zenuwfunctie, spiercontractie en vochtbalans. |
| Trombocyten | Kleine, fragmentarische bloedcellen die geen celkern hebben en cruciaal zijn voor de bloedstolling. Ze hechten zich aan beschadigde bloedvaten en dragen bij aan de vorming van een prop. |
| Leukocyten | Ook wel witte bloedcellen genoemd, deze cellen zijn een integraal onderdeel van het immuunsysteem en beschermen het lichaam tegen infecties en ziekten. |
| Erytrocyten | Rode bloedcellen, de meest voorkomende bloedcellen, die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof ($O_2$) van de longen naar de weefsels en kooldioxide ($CO_2$) van de weefsels naar de longen, dankzij hemoglobine. |
| Neutrofielen | Een type granulocyt (witte bloedcel) dat deel uitmaakt van de niet-specifieke immuunafweer. Ze zijn de eerste cellen die op een infectie reageren en fagocyteren bacteriën. |
| Eosinofielen | Een type granulocyt (witte bloedcel) dat betrokken is bij de afweer tegen parasieten en bij allergische reacties. Ze kunnen stoffen uitscheiden die de ontsteking moduleren. |
| Basofielen | Een type granulocyt (witte bloedcel) dat kleine, gekleurde korrels bevat. Deze korrels scheiden heparine (anticoagulans) en histamine (ontstekingsmediator) uit. |
| Monocyten | Grote witte bloedcellen die zich in het bloed bevinden en kunnen differentiëren tot macrofagen in weefsels. Ze zijn belangrijke fagocyten en spelen een rol bij de presentatie van antigenen. |
| Lymfocyten | Witte bloedcellen die essentieel zijn voor de specifieke immuunafweer. Er zijn drie hoofdtypen: B-lymfocyten (produceren antistoffen), T-lymfocyten (celgemedieerde immuniteit) en NK-cellen (natuurlijke killercellen). |
| B-lymfocyten | Een type lymfocyt dat antistoffen produceert om specifieke antigenen te neutraliseren, een proces dat bekend staat als humorale immuniteit. |
| T-lymfocyten | Een type lymfocyt met diverse functies, waaronder het direct doden van geïnfecteerde cellen (cytotoxische T-cellen), het helpen reguleren van de immuunrespons (helper T-cellen) en het onderdrukken van de immuunrespons (regulerende T-cellen). |
| NK-cellen | Natural Killer-cellen, een type lymfocyt dat snel kan reageren op geïnfecteerde of kankercellen zonder voorafgaande sensibilisatie, door deze cellen direct te doden. |
| Serum | Het vloeibare deel van het bloed na verwijdering van bloedcellen en stollingsfactoren (zoals fibrinogeen). Het bevat antistoffen en andere plasma-eiwitten maar geen cellen. |
| Haematocriet | De verhouding van het volume van rode bloedcellen tot het totale volume van bloed, uitgedrukt als een percentage. Een verhoogd hematocriet kan duiden op polycytemie of uitdroging. |
| Rode beenmerg | Het hematopoëtische weefsel dat zich in de holtes van botten bevindt en verantwoordelijk is voor de productie van alle bloedcellen, inclusief erytrocyten, leukocyten en trombocyten. |
| Hemolyse | Het proces van afbraak van rode bloedcellen, waarbij hemoglobine vrijkomt. Dit kan fysiologisch plaatsvinden of pathologisch, bijvoorbeeld door auto-immuunziekten of infecties. |
| Apoptose | Geprogrammeerde celdood, een gecontroleerd proces waarbij cellen zichzelf vernietigen. Oude of beschadigde erytrocyten ondergaan apoptose in de milt, lever en beenmerg. |
| Transferrine | Een plasma-eiwit dat ijzer ionen ($Fe^{2+}$ of $Fe^{3+}$) bindt en transporteert van plaatsen van absorptie of afbraak naar plaatsen van gebruik, zoals het beenmerg voor de aanmaak van hemoglobine. |
| Haem | De ijzerhoudende porphyrine ringstructuur in hemoglobine, die essentieel is voor het binden van zuurstof. Na afbraak van hemoglobine wordt het ijzer verwijderd en de rest van de molecule omgezet. |
| Biliverdine | Een groenachtig galpigment dat ontstaat door de oxidatie van biliverdine, een voorloper van bilirubine, na de afbraak van de haem-groep van hemoglobine. |
| Gal | Een vloeistof geproduceerd door de lever, opgeslagen in de galblaas, die helpt bij de vertering van vetten. Bilirubine is een bestanddeel van gal. |
| Antigeen | Een molecuul dat een immuunrespons kan opwekken, zoals de productie van antistoffen. Oppervlakte-antigenen op rode bloedcellen bepalen bloedgroepen. |
| Antistoffen | Eiwitten (immunoglobulinen) geproduceerd door B-lymfocyten als reactie op de aanwezigheid van een specifiek antigeen. Ze neutraliseren antigenen of markeren ze voor vernietiging. |
| Antigeen-antistofcomplex | Een complex dat ontstaat wanneer een antistof zich bindt aan een specifiek antigeen. Dit kan leiden tot verschillende reacties, zoals agglutinatie of complementactivatie. |
| ABO-systeem | Een bloedgroepsysteem gebaseerd op de aanwezigheid van de A- en B-antigenen op rode bloedcellen en de corresponderende anti-A en anti-B antistoffen in het plasma. |
| Rhesussysteem | Een bloedgroepsysteem dat bepaald wordt door de aanwezigheid van het D-antigeen (rhesusfactor) op rode bloedcellen. De antistof anti-D wordt pas aangemaakt na blootstelling aan het D-antigeen. |
| Rhesusfactor | Het D-antigeen, een eiwit dat aanwezig kan zijn op de oppervlakte van rode bloedcellen. De aanwezigheid of afwezigheid ervan bepaalt of iemand Rhesuspositief (+) of Rhesusnegatief (-) is. |
| Anti-D | Een antistof die alleen wordt aangemaakt in het bloed van Rhesusnegatieve personen na contact met Rhesuspositief bloed. Deze antistof kan problemen veroorzaken tijdens zwangerschappen. |
| Agglutinatie | Het proces waarbij rode bloedcellen samenklonteren als gevolg van de binding van antistoffen aan oppervlakte-antigenen. Dit is een belangrijk aspect van bloedtransfusie-incompatibiliteit. |
| Amoeboïde beweging | De manier waarop sommige cellen, zoals leukocyten, zich verplaatsen door het veranderen van hun vorm, met uitstulpingen van het cytoplasma (pseudopoden). |
| Chemotaxis | De beweging van een cel of organisme in reactie op een chemische stimulus. Positieve chemotaxis trekt de cel naar de bron van de stimulus, zoals bij infecties. |
| Diapedese | Het vermogen van witte bloedcellen (leukocyten) om vanuit de bloedbaan door de wanden van de haarvaten heen te migreren naar de weefsels om infecties te bestrijden. |
| Fagocytose | Een proces waarbij cellen, zoals macrofagen en neutrofielen, externe deeltjes, waaronder bacteriën en celresten, opnemen en afbreken. Het is een vorm van endocytose. |
| Granulocyten | Witte bloedcellen met zichtbare korrels (granulen) in hun cytoplasma, zoals neutrofielen, eosinofielen en basofielen. Deze granulen bevatten stoffen die betrokken zijn bij immuunreacties. |
| Agranulocyten | Witte bloedcellen die geen zichtbare granulen in hun cytoplasma hebben, zoals lymfocyten en monocyten. Ze spelen wel een belangrijke rol in het immuunsysteem. |
| Hemostase | Het proces waarmee bloedingen worden gestopt na een beschadiging van een bloedvat. Het omvat vaatspasme, vorming van een bloedplaatjesprop en bloedstolling. |
| Vasculaire fase | De eerste fase van hemostase, gekenmerkt door vaatspasme en vasoconstrictie om de bloedstroom door het beschadigde vat te verminderen. |
| Bloedplaatjesfase | De tweede fase van hemostase, waarbij bloedplaatjes zich hechten aan de beschadigde vaatwand en aggregeren om een bloedplaatjesprop te vormen. |
| Coagulatiefase | De derde fase van hemostase, een complex cascade van reacties die leidt tot de omzetting van fibrinogeen in fibrine, wat resulteert in de vorming van een stabiel bloedstolsel. |
| Fibrine | Een onoplosbaar eiwit dat wordt gevormd uit fibrinogeen tijdens de bloedstolling. Fibrine vormt een netwerk dat bloedcellen en bloedplaatjes insluit en zo een bloedstolsel vormt. |
| Retractiefase | Een fase na bloedstolling waarbij het stolsel samenrekt, waardoor de randen van het beschadigde bloedvat dichter bij elkaar komen en weefselherstel wordt vergemakkelijkt. |
| Fibrinolyse | Het proces waarbij bloedstolsels worden afgebroken. Het plasma-enzym plasmine breekt het fibrinenetwerk af, waardoor de bloedvatwand kan worden hersteld. |