Cover
Comença ara de franc les 3 - Protisten_25-26.pdf
Summary
# Oorsprong en evolutie van eukaryote cellen
Eukaryote cellen ontstonden tussen 1,6 en 2,7 miljard jaar geleden door een combinatie van membraaninstulpingen, endosymbiose en horizontale gentransfer, wat leidde tot een complexere celstructuur met een celkern en gespecialiseerde organellen [2](#page=2).
### 1.1 Mechanismen van celcomplexiteit
#### 1.1.1 Instulping van membranen
De instulping van het celmembraan van prokaryoten speelde een cruciale rol bij de vorming van interne membranen. Dit proces leidde tot het ontstaan van het endoplasmatisch reticulum (ER) en het kernmembraan, waardoor genetisch materiaal beter werd afgeschermd. Prokaryoten die instulpingen gebruikten voor fotosynthese en ademhaling, legden zo de basis voor membraangebonden compartimenten in eukaryoten [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.1.2 Endosymbiose
Endosymbiose is een proces waarbij een organisme, de endosymbiont, binnenin een ander organisme leeft. Dit mechanisme is essentieel voor de oorsprong van mitochondriën en chloroplasten [4](#page=4).
##### 1.1.2.1 Oorsprong van mitochondriën
Mitochondriën zijn ontstaan door de opname van aerobe bacteriën, zoals purperbacteriën, door een voorouderlijke eukaryote cel. Deze symbiotische relatie bood de gastheercel de mogelijkheid tot efficiënte aerobe ademhaling, wat resulteerde in een 20 keer hogere ATP-productie. De mitochondriën bezitten een dubbel membraan: het binnenste membraan is afkomstig van de oorspronkelijke bacterie, terwijl het buitenste membraan afkomstig is van de gastheercel [4](#page=4) [7](#page=7).
##### 1.1.2.2 Oorsprong van chloroplasten
Chloroplasten, de organellen verantwoordelijk voor fotosynthese, zijn ontstaan uit de endosymbiose met fotosynthetiserende bacteriën, zoals cyanobacteriën. Deze cyanobacteriën zorgden voor lokale zuurstofproductie, wat bijdroeg aan een efficiënter metabolisme van de eukaryote cel. Net als mitochondriën hebben chloroplasten een dubbel membraan: het binnenste membraan is afkomstig van de cyanobacterie en het buitenste van de gastheercel [4](#page=4) [7](#page=7).
##### 1.1.2.3 Secundaire endosymbiose
Naast primaire endosymbiose, waarbij bacteriën direct werden opgenomen, ontstonden ook secundaire chloroplasten. Dit gebeurde door de opname van een rode alg (een reeds eukaryote cel met chloroplasten) door een andere eukaryote cel. Dit resulteerde in organellen met vier membranen (twee van de rode alg en twee van de gastheercel) [6](#page=6).
#### 1.1.3 Horizontale gentransfer
Horizontale gentransfer (HGT) omvat het ontvangen van genetische informatie van een organisme dat geen directe voorouder is en vaak van een andere soort. HGT heeft bijgedragen aan de evolutie van eukaryote cellen door de uitwisseling van genen en de aanpassing van genoomfuncties [2](#page=2) [7](#page=7).
### 1.2 Celstructuur en genoom van eukaryoten
Eukaryote cellen onderscheiden zich significant van prokaryoten op verschillende gebieden [9](#page=9).
#### 1.2.1 Kenmerken van eukaryote cellen
* **Celkern:** Eukaryoten bezitten een celkern (nucleus) die het grootste deel van het genetisch materiaal omsluit [3](#page=3).
* **Organellen:** In tegenstelling tot prokaryoten, hebben eukaryoten diverse membraangebonden organellen [9](#page=9).
* **DNA-structuur:** Het DNA in eukaryoten is lineair georganiseerd in chromosomen, terwijl prokaryoten (bacteriën en archaea) meestal circulair DNA hebben [9](#page=9).
* **DNA-replicatie, transcriptie en translatie:** Deze processen zijn bij eukaryoten complexer en verschillen van de bacterieelachtige mechanismen bij archaea [9](#page=9).
* **Cytoskelet:** Eukaryoten hebben een complex cytoskelet opgebouwd uit tubuline en actine, terwijl prokaryoten een eenvoudiger cytoskelet hebben [9](#page=9).
* **Spliceosomale intronen en telomeren:** De aanwezigheid van spliceosomale intronen en telomeren is kenmerkend voor eukaryoten en afwezig bij bacteriën en archaea [9](#page=9).
* **Lipidebinding:** Eukaryoten en bacteriën gebruiken esterbindingen in hun celmembraanlipiden, terwijl archaea etherbindingen gebruiken [9](#page=9).
#### 1.2.2 Evolutie van mitose
Mitose, het proces van celdeling, is ontstaan bij prokaryoten. Bij planten en dieren vindt 'open' mitose plaats, waarbij het kernmembraan oplost. Bij sommige protisten en fungi is er sprake van 'gesloten' mitose, waarbij het kernmembraan intact blijft. Tussen deze vormen zijn intermediaire stadia geëvolueerd [10](#page=10).
### 1.3 De "Last Universal Common Ancestor" (LUCA)
De stamboom van het leven suggereert dat de voorouder van alle eukaryoten waarschijnlijk een archaeon was. Deze theorie, bekend als de LUCA-theorie, plaatst de oorsprong van eukaryoten binnen de diversiteit van archaea [8](#page=8).
> **Tip:** De evolutie van eukaryote cellen is een fascinerend voorbeeld van hoe symbiotische relaties en graduele veranderingen in celstructuur en genoom kunnen leiden tot de ontwikkeling van zeer complexe levensvormen. Begrijp de mechanismen van endosymbiose en hoe deze hebben bijgedragen aan de vorming van essentiële organellen zoals mitochondriën en chloroplasten.
> **Voorbeeld:** De opname van een aerobe bacterie door een voorouderlijke eukaryote cel, die leidde tot mitochondriën, is een klassiek voorbeeld van primaire endosymbiose. Dit bood de gastheercel een enorme energetische voorsprong door efficiëntere ATP-productie.
---
# Diversiteit en kenmerken van protisten
Protisten vormen een uiterst diverse groep eukaryoten die, ondanks hun schijnbare gelijkenis met planten, schimmels en dieren, geen natuurlijke taxonomische eenheid vormen, maar eerder een verzamelbegrip zijn voor alle eukaryoten die niet tot die andere drie groepen behoren. Deze groep omvat zowel eencellige als meercellige organismen, zoals bruinwieren en Volvox-kolonies. De diversiteit binnen de protisten manifesteert zich in hun celoppervlak, bewegingsvormen, voedingsstrategieën en voortplantingsmethoden [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13).
### 2.1 Kenmerken van protisten
Protisten vertonen een breed scala aan kenmerken, wat hun status als een kunstmatige verzameling onderstreept [11](#page=11) [13](#page=13).
#### 2.1.1 Celoppervlak
Het celoppervlak van protisten is zeer divers. Het kan variëren van een enkel plasmamembraan, zoals bij amoeben tot een plasmamembraan omgeven door een extracellulaire matrix die soms een sterke celwand vormt, zoals bij diatomeeën [13](#page=13).
#### 2.1.2 Beweging
Protisten gebruiken diverse mechanismen voor voortbeweging. Deze omvatten het gebruik van één of meerdere flagellen (zoals bij Euglena en Giardia ), kortere cilia (zoals bij Paramecium ), en pseudopodia. Pseudopodia kunnen kort of lang zijn, zoals de dunne, vingerachtige filopodia die kunnen uitrekken en intrekken, of de axopodia die gebruikt worden om voedsel te capteren (zoals bij Actinophrys ) [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 2.1.3 Voedingsstrategie en metabolisme
De voedingsstrategieën en metabolisme van protisten zijn eveneens zeer gevarieerd. Ze kunnen heterotroof zijn, waarbij ze organisch materiaal consumeren. Sommige protisten zijn autotroof en verkrijgen energie via fotosynthese (foto-autotroof) of, in zeldzame gevallen, chemosynthese (chemo-autotroof). Daarnaast bestaan er mixotrofe protisten die zowel heterotroof als foto-autotroof kunnen functioneren [13](#page=13).
#### 2.1.4 Voortplanting
Protisten planten zich voornamelijk aseksueel voort. Veelvoorkomende aseksuele reproductiemethoden zijn [13](#page=13):
* **Mitose:** Vaak met behoud van het kernmembraan [13](#page=13).
* **Binaire splijting:** Een oudercel splitst zich in twee dochtercellen [13](#page=13) [15](#page=15).
* **Knopvorming:** Een nieuwe individuele cel groeit uit de oudercel [13](#page=13) [15](#page=15).
* **Schizogonie:** Meerdere kerndelingen vinden plaats, gevolgd door cytokinese, wat resulteert in de vorming van meerdere nieuwe individuen uit één oudercel [13](#page=13).
Seksuele voortplanting vindt ook plaats, waarbij meiose en de samensmelting van haploïde cellen (gameten) leiden tot recombinatie [13](#page=13).
#### 2.1.5 Cysten
Sommige protisten kunnen cysten vormen. Dit zijn inactieve, slapende vormen met een beschermende, resistente celwand. Het metabolisme is dan stilgelegd, en de cysten kiemen wanneer de omstandigheden gunstig worden [13](#page=13).
### 2.2 Verwantschappen
Er zijn ‘basale’ groepen van protisten waarvan de verwantschappen nog onduidelijk zijn, wat de complexe classificatie van deze organismen benadrukt [16](#page=16).
> **Tip:** Denk aan protisten als de "restgroep" van de eukaryoten; hun diversiteit is juist een gevolg van het feit dat ze alles omvatten wat niet strikt in de categorieën planten, dieren of schimmels past [11](#page=11) [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Een amoeba die zich voortbeweegt met pseudopodia en de vorm van een eencellig organisme heeft, staat in schril contrast met een meercellig bruinwier. Beide vallen echter onder de noemer "protisten" vanwege hun eukaryote celstructuur en het ontbreken van kenmerken die hen definitief in de andere supergroepen plaatsen [12](#page=12) [13](#page=13).
---
# Specifieke protistengroepen en hun biologie
Dit onderwerp behandelt diverse belangrijke protistengroepen, waaronder Metamonada (Diplomonadida, Parabasalia), Euglenozoa (Kinetoplastea), SAR (Alveolata - Dinoflagellata, Apicomplexa, Ciliata) en Amorphea (Amoebozoa, Choanoflagellata), met aandacht voor ziektes die ze veroorzaken.
### 3.1 Metamonada
Metamonada omvat protisten die vaak eencellig zijn en gekenmerkt worden door een afwezigheid van functionele mitochondriën, hoewel ze wel mitochondriale genen in hun kern bezitten. Ze beschikken over één tot meerdere mastigont-systemen met elk één tot vier flagellen en bezitten twee haploïde kernen per cel. Hun cytoskelet is eenvoudiger dan dat van andere eukaryoten. Veel Metamonada zijn commensaal of parasitair [17](#page=17).
#### 3.1.1 Diplomonadida
Diplomonadida is een ondergroep binnen Metamonada. Een bekend voorbeeld is *Giardia lamblia* [17](#page=17).
* ***Giardia lamblia***: Deze parasiet kan asymptomatisch zijn, maar ook diarree en slechte darmabsorptie veroorzaken, wat gevaarlijk kan zijn voor individuen met een verzwakt immuunsysteem. Besmetting vindt plaats via cysten, die gedood worden door koken of drogen. De levenscyclus omvat een actieve voedende levensfase (trofozoïet) en een cystefase [18](#page=18).
#### 3.1.2 Parabasalia
Parabasalia kenmerken zich door een golvende membraan voor voortbeweging en flagellen. Ze hebben één kern per cel en kunnen mutualistisch, commensaal of parasitair zijn [19](#page=19).
* Voorbeelden van Parabasalia zijn *Trichomonas* en *Trichonympha* [19](#page=19).
* *Trichonympha* leeft in de darm van termieten en helpt, samen met bepaalde bacteriën, bij de afbraak van cellulose [19](#page=19).
* *Trichomonas tenax* en *Trichomonas hominis* zijn commensaal in de mondholte en darmen van mensen en dieren, hoewel *T. hominis* bij overgroei diarree kan veroorzaken [20](#page=20).
* ***Trichomonas vaginalis***: Dit is een parasiet die het urogenitale stelsel infecteert en trichomoniase veroorzaakt, een seksueel overdraagbare aandoening. Bij mannen kan het leiden tot infecties van de prostaat, bijballen en urineleiders, met symptomen als hevige jeuk aan de penis en een vieze urinegeur. Bij vrouwen kan het de eileiders infecteren, met symptomen als hevige jeuk aan de vagina, schuimende groengele urine met een vieze geur en pijn aan de schaamlippen. Een infectie met *T. vaginalis* verhoogt het risico op hiv door beschadiging en ontsteking van de vaginale wand [20](#page=20).
### 3.2 Euglenozoa
Euglenozoa zijn eencellige protisten met flagellen, mitochondriën en één kern per cel. Ze kunnen heterotroof, foto-autotroof, mixotroof of parasitair zijn en planten zich aseksueel voort via mitose en binaire splijting. Ze worden gevonden in zee- en zoetwater [21](#page=21).
* **Voorbeeld: *Euglena viridis*** (oogwiertje): Dit organisme is foto-autotroof door de aanwezigheid van chloroplasten, maar kan ook heterotroof worden na verlies van zijn chloroplasten. De voortplanting vindt plaats via mitose met een intact kernmembraan en binaire splijting [22](#page=22).
#### 3.2.1 Kinetoplastea
Kinetoplastea kenmerken zich door één mitochondrie die een kinetoplast bevat, een DNA-bevattend lichaampje aan de basis van het flagellum. Ze hebben één of twee flagellen en zijn meestal parasitair, levend in de darm, het bloed of andere weefsels. De celvorm kan variëren afhankelijk van de inplanting van het flagellum [23](#page=23).
* **Voorbeeld: *Trypanosoma sp.***: Deze parasieten veroorzaken ziekten die worden overgedragen door insecten [24](#page=24).
* ***Trypanosoma brucei gambiense***: Verwekt chronische trypanosomiase, ook bekend als West-Afrikaanse slaapziekte. De ziekte wordt overgedragen door de tseetseevlieg (*Glossina palpalis* en *G. tachinoides*) en gedomesticeerde en wilde dieren dienen als reservoir [24](#page=24).
* ***Trypanosoma brucei rhodesiense***: Veroorzaakt acute trypanosomiase, of Oost-Afrikaanse slaapziekte. De overdracht gebeurt door andere soorten tseetseevliegen (*Glossina morsitans*), en reservoirdieren zijn onder andere huisdieren, gordeldieren en knaagdieren [24](#page=24).
* ***Trypanosoma cruzi***: Veroorzaakt de Chagas-ziekte, ook bekend als Amerikaanse slaapziekte, in Centraal- en Zuid-Amerika. De ziekte wordt overgedragen via de faeces van wantsen (zoals de triatome) in de buurt van de bijtwonde, en reservoirdieren omvatten huisdieren, gordeldieren en knaagdieren [24](#page=24).
De cyclus van *Trypanosoma* in de tseetseevlieg begint wanneer de vlieg een bloedmaal neemt en trypomastigoten opneemt. In de darm van de vlieg veranderen en vermenigvuldigen de trypomastigoten. Ze migreren naar de speekselklier waar ze transformeren tot metacyclische trypomastigoten, gekenmerkt door een dikke mantel van glycoproteïnen die helpt het immuunsysteem te ontwijken door alternerende genexpressie. Bij een volgende bloedmaaltijd injecteert de vlieg deze trypomastigoten, waarbij de mantel wordt afgeworpen [26](#page=26).
In de mens (of een ander zoogdier-reservoirdier) transformeren de metacyclische trypomastigoten tot slankere trypomastigoten die zich in de bloedbaan voortplanten. Ze delen via binaire splijting in bloed, lymfe, cerebrospinaal vocht en het centrale zenuwstelsel. De ziekte manifesteert zich in twee stadia: een niet-specifiek stadium met koorts, jeuk en vergrote lymfeknopen, en een stadium met invasie van het centrale zenuwstelsel, leidend tot slaapproblemen en hartproblemen. *T. brucei rhodesiense* is virulenter en de ziekte is zonder behandeling dodelijk. Behandeling richt zich op de bestrijding van de parasiet, zoals met het middel 'acoziborole' voor stadium 2 van *T.b. gambiense*, en de bestrijding van de tseetseevlieg door middel van het verwijderen van kreupelhout en het kweken van resistent vee of steriele mannetjesvliegen [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Voorbeeld: *Leishmania sp.***: Deze parasieten veroorzaken leishmaniasis, overgedragen door zandvliegen [29](#page=29).
* ***Leishmania donovani***: Veroorzaakt viscerale leishmaniasis (kala-azar), een ernstige vorm van de ziekte die voorkomt in Azië, Centraal- en Zuid-Amerika, Afrika en rond de Middellandse Zee. Reservoirdieren zijn onder andere honden, geiten en knaagdieren [29](#page=29).
* ***Leishmania tropica***: Veroorzaakt cutane leishmaniasis (orientbuil), een huidziekte met zweren, eveneens voorkomend in dezelfde regio's. Reservoirdieren zijn onder andere honden, jakhalzen en knaagdieren [29](#page=29).
### 3.3 SAR (Stramenopila, Alveolata, Rhizaria)
SAR is een supergroep die de Stramenopila, Alveolata en Rhizaria omvat [30](#page=30).
#### 3.3.1 Alveolata
De Alveolata-groep bestaat uit Dinoflagellata, Apicomplexa en Ciliata [32](#page=32).
##### 3.3.1.1 Dinoflagellata
Dinoflagellaten zijn eencellige organismen die meestal fotosynthetisch zijn. Ze bezitten twee flagellen: één in een longitudinale groeve (sulcus) voor voorwaartse beweging, en één in een dwarse groef (cingulum) die de cel omringt en zorgt voor rotatie en voorwaartse beweging. Ze hebben een beschermende mantel en hun chromosomen zijn permanent gecondenseerd, zonder histonen. De voortplanting is hoofdzakelijk aseksueel via mitose met een intact kernmembraan [33](#page=33).
Ze leven in zee- en zoetwater, sommige zijn parasitair of mutualistisch, zoals zoöxanthellen die symbionten zijn van koraal, sponzen en andere ongewervelden. Sommige dinoflagellaten zijn bioluminescent, zoals *Noctiluca scintillans* [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Toxines geproduceerd door Dinoflagellata**:
* Saxitoxine van *Gonyaulax* is verantwoordelijk voor mosselvergiftiging (bij schelpdieren zoals mosselen, oesters en sint-jakobsschelpen) en wordt geassocieerd met rode getijden [36](#page=36).
* Ciguatoxine veroorzaakt 'ciguatera'-vergiftiging na het eten van tropische vissen, wat fataal kan zijn. Het gif accumuleert in herbivore vissen en vooral in carnivore vissen die zich ermee voeden [36](#page=36).
##### 3.3.1.2 Apicomplexa
Apicomplexa zijn sporenproducerende parasieten bij dieren die vaak wisselen van gastheer. Ze beschikken over een apicaal complex, een structuur aan één uiteinde van de cel dat waarschijnlijk een rol speelt bij het binnendringen van de gastheercel. Ze kennen meestal een afwisseling van geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting [37](#page=37).
* **Voorbeeld 1: *Plasmodium sp.***: Deze parasiet veroorzaakt malaria, met symptomen variërend van mild tot ernstig, waaronder koorts, diarree, misselijkheid, anemie en geelzucht. De gastheren zijn de mens en de mug, waarbij de ziekte wordt overgedragen door vrouwelijke bloedzuigende muggen van het genus *Anopheles*. *Plasmodium* heeft mitochondriën, maar prefereert een zuurstofarm milieu [38](#page=38).
* **Bestrijding van *Plasmodium***: Traditioneel werd kinine gebruikt, nu kininederivaten en specifieke remmers van DNA-synthese, hoewel resistentie een groeiend probleem is [39](#page=39).
* **Bestrijding van muggen**: Methoden omvatten het droogleggen van moerassen, het mengen met zout water, biologische bestrijding met vissen zoals *Gambusia*, het gebruik van petroleumderivaten op wateroppervlakken en insecticiden, hoewel resistentie tegen insecticiden (zoals DDT) een uitdaging vormt [39](#page=39).
* **Voorbeeld 2: *Toxoplasma gondii***: Deze parasiet veroorzaakt toxoplasmose, een veelvoorkomende en vaak banale aandoening die wordt overgedragen door katten, de hoofdgastheer. Toxoplasmose kan gevaarlijk zijn voor mensen met een verzwakt immuunsysteem, zoals aids-patiënten, en voor zwangere vrouwen, vanwege het risico op neurologische misvormingen bij de foetus [40](#page=40).
##### 3.3.1.3 Ciliata
Ciliata zijn eencellige protisten die in zee-, zoet- of brak water leven. Hun voortbeweging wordt verzorgd door cilia ('trilhaartjes') die in schuine rijen in de pellicula (celomhulsel) zijn ingeplant, wat zorgt voor zowel voorwaartse als roterende beweging [41](#page=41).
* **Voorbeeld: *Paramecium caudatum*** (pantoffeldiertje): Deze ciliaten zijn heterotroof en voeden zich met bacteriën, gisten en kleine protisten. Sommige zijn parasitair of commensaal, bijvoorbeeld in de pens van runderen. Voedselpartikels worden opgenomen via de cytostoom (celmond) en een cytofarynx, waarna endocytose leidt tot de vorming van voedselvacuolen. Deze versmelten met lysosomen voor vertering, en onverteerde resten worden via exocytose uitgescheiden [42](#page=42).
* **Excretie en osmoregulatie**: Ciliaten hebben twee contractiele vacuolen met radiaire kanaaltjes die overtollig water en ureum uit het cytoplasma verwijderen [43](#page=43).
* **Celkernen**: Ciliaten bezitten twee soorten celkernen: een macronucleus voor metabole functies en DNA-transcriptie ('vegetatieve kern'), en een micronucleus voor seksuele voortplanting door DNA-synthese zonder transcriptie ('generatieve kern') [44](#page=44).
* **Voortplanting**: Ongeslachtelijke voortplanting geschiedt door binaire splijting, waarbij de macronucleus door insnoering (amitose) deelt en de micronucleus door mitose. Geslachtelijke voortplanting vindt plaats via conjugatie, waarbij twee individuen van verschillend copulatietype samenkomen; cilia dienen hierbij als 'kleefstof' en er zijn nooit vrije gameten betrokken [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 3.3.2 Rhizaria
Rhizaria is een groep binnen SAR die onder andere Radiolaria (stralendiertjes), Foraminifera en Cercozoa omvat [47](#page=47).
### 3.4 Amorphea
Amorphea is een grote groep die Amoebozoa, Fungi en dieren omvat [51](#page=51).
#### 3.4.1 Amoebozoa
Amoebozoa zijn eencellige organismen met een amoeboïde vorm. Ze leven vrij in water, soms in vochtige grond, en kunnen ook parasitair zijn. Hun beweging en voeding gebeurt via pseudopodia (schijnvoetjes), die lobvormig, draadvormig of netvormig kunnen zijn en gebaseerd zijn op actine- en myosinefilamenten [52](#page=52).
* **Voorbeeld**: *Naegleria fowleri* kan meningo-encefalitis veroorzaken [52](#page=52).
#### 3.4.2 Choanoflagellata
Choanoflagellata worden beschouwd als de zustergroep van de dieren, wat betekent dat ze nauwer verwant zijn met dieren dan met andere 'protisten' [53](#page=53).
* Ze leven in zee-, zoet- of brak water en komen zowel solitair als in kolonies voor. Sommige soorten zijn gesteeld en vastzittend. Kenmerkend is één flagellum, omgeven door een kraag van microvilli. Ze zijn heterotroof en voeden zich met bacteriën en organisch materiaal. Hun structuur is vergelijkbaar met de choanocyten van sponzen [54](#page=54).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Eukaryoten | Organismen waarvan de cellen een echte celkern (nucleus) en andere organellen bevatten, omringd door membranen. Dit staat in contrast met prokaryoten, die deze structuren missen. |
| Endosymbiose | Een symbiotische relatie waarbij het ene organisme, de endosymbiont, in het lichaam van het andere organisme leeft. Dit proces is cruciaal geweest voor de evolutie van organellen zoals mitochondriën en chloroplasten in eukaryote cellen. |
| Mitochondriën | Organellen in eukaryote cellen die verantwoordelijk zijn voor celademhaling en de productie van ATP (adenosinetrifosfaat), de belangrijkste energievaluta van de cel. Ze zijn waarschijnlijk ontstaan uit de endosymbiose van aerobe bacteriën. |
| Chloroplasten | Organellen in plantencellen en algen die fotosynthese uitvoeren, waarbij lichtenergie wordt omgezet in chemische energie in de vorm van glucose. Ze zijn waarschijnlijk ontstaan uit de endosymbiose van cyanobacteriën. |
| Aerobe ademhaling | Een metabool proces waarbij organismen zuurstof gebruiken om energie uit voedselstoffen te halen, wat resulteert in de productie van aanzienlijk meer ATP dan anaërobe processen. |
| Cyanobacterie | Een type bacterie dat in staat is tot fotosynthese, vergelijkbaar met planten en algen. Ze worden ook wel blauwalgen genoemd. |
| Cytoskelet | Een dynamisch netwerk van eiwitfilamenten in het cytoplasma van eukaryote cellen dat zorgt voor celvorm, mechanische ondersteuning, beweging en transport van organellen. Het bestaat uit microfilamenten, intermediaire filamenten en microtubuli. |
| Mitose | Een vorm van celdeling waarbij een moedercel zich deelt in twee genetisch identieke dochtercellen. Dit proces is essentieel voor groei, herstel en ongeslachtelijke voortplanting bij eukaryoten. |
| Meiose | Een speciale vorm van celdeling die leidt tot de vorming van gameten (geslachtscellen) met de helft van het aantal chromosomen van de moedercel. Dit proces is cruciaal voor geslachtelijke voortplanting en genetische recombinatie. |
| Protisten | Een verzamelnaam voor een diverse groep eencellige eukaryoten die niet geclassificeerd kunnen worden als planten, dieren of schimmels. Ze omvatten een breed scala aan levensvormen met uiteenlopende kenmerken. |
| Heterotroof | Een organisme dat zijn voedsel verkrijgt door organische stoffen van andere organismen te consumeren. Dit staat tegenover autotrofe organismen, die hun eigen voedsel produceren. |
| Autotroof | Een organisme dat in staat is om zijn eigen voedsel te produceren, meestal door fotosynthese of chemosynthese, zonder afhankelijk te zijn van andere levende wezens voor organische stoffen. |
| Mixotroof | Een organisme dat zowel autotrofe als heterotrofe voedingsstrategieën kan toepassen, afhankelijk van de beschikbaarheid van licht, nutriënten en andere omgevingsfactoren. |
| Aseksuele voortplanting | Een vorm van voortplanting waarbij een enkel organisme nakomelingen produceert die genetisch identiek zijn aan de ouder. Voorbeelden zijn binaire splijting, knopvorming en schizogonie. |
| Geslachtelijke voortplanting | Een vorm van voortplanting waarbij genetisch materiaal van twee ouders wordt gecombineerd om nakomelingen te produceren die genetisch verschillend zijn van beide ouders. Dit omvat meiose en de fusie van gameten. |
| Cysten | Een inactieve, resistente vorm van een organisme, vaak omgeven door een beschermende wand, die kan overleven onder ongunstige omstandigheden en ontkiemt wanneer de omstandigheden verbeteren. |
| Flagellen | Zweepachtige aanhangsels die worden gebruikt voor voortbeweging door veel eencellige organismen en sommige meercellige cellen, zoals spermacellen. |
| Cilia | Korte, haarachtige uitsteeksels op het celoppervlak die voor voortbeweging worden gebruikt, vergelijkbaar met flagellen maar korter en talrijker. |
| Pseudopodia | Tijdelijke uitlopers van het cytoplasma van een cel, gebruikt voor beweging (amoeboïde beweging) en het insluiten van voedseldeeltjes (fagocytose). |
| Kinetoplast | Een klein DNA-bevattend lichaampje in de mitochondrion van kinetoplastiden, gelegen nabij de basis van de flagellum. Het bevat extra-nucleair DNA en speelt een rol in mitochondriale functie. |
| Apicaal complex | Een gespecialiseerde organelstructuur die aanwezig is aan de apicale (voorkant) pool van sporozoïeten en merozoïeten van Apicomplexa. Het speelt een rol bij het binnendringen van gastheercellen. |
| Pellicula | Een flexibele, maar stevige celomhulsel dat veel protisten bedekt en hun vorm behoudt. Het is vaak samengesteld uit eiwitten en microtubuli. |
| Macronucleus | De grotere van de twee celkernen in ciliaten, verantwoordelijk voor de regulatie van de dagelijkse metabole functies van de cel door middel van DNA-transcriptie. |
| Micronucleus | De kleinere van de twee celkernen in ciliaten, die genetisch materiaal bevat dat wordt doorgegeven tijdens seksuele voortplanting (conjugatie), maar niet actief wordt getranscribeerd tijdens het leven van de cel. |
| Conjugatie | Een proces van seksuele voortplanting bij sommige micro-organismen, zoals bacteriën en ciliaten, waarbij genetisch materiaal van de ene cel naar de andere wordt overgedragen. Bij ciliaten vindt er uitwisseling van micronucleaire materiaal plaats. |
| Stralendiertjes (Radiolaria) | Een groep eencellige protisten, voornamelijk marien, gekenmerkt door complexe silica-skeletten en axiale filamenten die uit het lichaam steken. Ze hebben vaak pseudopodia die radialer gerangschikt zijn. |
| Foraminifera | Een grote groep mariene ameboid protisten, gekenmerkt door het produceren van een schelp (test) die meestal is opgebouwd uit calciumcarbonaat. Ze hebben draadvormige pseudopodia. |
| Cercozoa | Een diverse groep eencellige eukaryoten die voornamelijk bodem- en waterorganismen zijn. Veel Cercozoa hebben draadvormige pseudopodia en sommige produceren complexe omhulsels. |
| Glaucophyta | Een kleine groep eencellige zoetwateralgen die uniek zijn omdat hun chloroplasten (cyanellen) nog steeds peptidoglycaanlagen vertonen, wat wijst op hun cyanobacteriële oorsprong. |
| Choanoflagellata | Een groep flagellaten die worden beschouwd als de naaste levende verwanten van dieren. Ze hebben een enkele flagellum omgeven door een kraag van microvilli, die wordt gebruikt voor filtervoeding. |