Cover
Comença ara de franc H3 cel cel en cel matrix interacties 2025-2026_versie Toledo (3).pptx
Summary
# Celbiologie: basiscomponenten en celstructuren
Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Celbiologie: basiscomponenten en celstructuren".
## 1. Celbiologie: basiscomponenten en celstructuren
Dit onderwerp geeft een overzicht van de fundamentele bouwstenen van de cel, inclusief het celmembraan, de kern en het cytoplasma met al zijn subcomponenten zoals cytosol, organellen en het cytoskelet.
### 1.1 Fundamentele celcomponenten
De cel wordt primair onderverdeeld in drie belangrijke componenten:
* **Celmembraan (plasmamembraan):** De buitenste laag die de cel omhult en scheidt van de omgeving.
* **Kern:** Het centrale controleorgaan van de cel.
* **Cytoplasma:** Het gebied binnen het celmembraan, exclusief de kern.
### 1.2 Structuur van het cytoplasma
Het cytoplasma bestaat uit het cytosol en de daarin gesuspendeerde organellen en het cytoskelet.
#### 1.2.1 Cytosol
Het cytosol is de vloeibare component van het cytoplasma, waarin de organellen zich bevinden. Het is een waterige oplossing die zouten, organische moleculen en eiwitten bevat.
#### 1.2.2 Organellen
Organellen zijn gespecialiseerde structuren binnen de cel die specifieke functies uitvoeren. Hoewel de documentatie geen uitputtende lijst van organellen geeft, is hun aanwezigheid in het cytoplasma kenmerkend.
#### 1.2.3 Cytoskelet
Het cytoskelet is een dynamisch netwerk van eiwitfilamenten dat de cel structuur, vorm en beweging geeft. Het is essentieel voor interne organisatie, celmigratie en celdeling. Het cytoskelet bestaat uit verschillende soorten filamenten:
* **Microtubuli:** Holle cilindrische structuren, essentieel voor transport van organellen en chromosoomseparatie tijdens celdeling.
* **Actine (microfilamenten) en myosine:** Deze filamenten spelen een cruciale rol bij celbeweging, spiercontractie en het handhaven van de celvorm. Myosine bindt aan actine om beweging te genereren.
* **Intermediaire filamenten:** Deze vezels, zoals cytokeratines, bieden mechanische sterkte aan de cel en helpen bij het handhaven van de vorm en het voorkomen van uitrekking.
### 1.3 Cel-cel en cel-matrix interacties
Celbiologie omvat ook hoe cellen met elkaar en met hun omgeving interageren. Dit gebeurt via celadhesie en cel-matrix interacties.
#### 1.3.1 Celadhesie
Celadhesie is de interactie van het plasmamembraan met de extracellulaire matrix (ECM) en met andere cellen. Dit proces is cruciaal voor het in stand houden van weefsels en normale organisme functies, maar ook voor pathologische processen zoals metastasering. Verschillende moleculen zijn betrokken bij celadhesie:
* **Integrinen:** Transmembraaneiwitten die de cel verbinden met de ECM en het cytoskelet. Extracellulair binden ze aan ECM-componenten zoals fibronectine, en intracellulair verbinden ze met het cytoskelet via koppelproteïnen.
* **Cadherinen:** Betrokken bij cel-cel hechting, met name door interactie tussen cadherinen op aangrenzende cellen. Ze verbinden het cytoskelet van de ene cel met dat van de andere.
* **Selectinen:** Spelen een rol bij celadhesie in bloedvaten.
* **Immunoglobulinen:** Een familie van eiwitten betrokken bij cel-cel interacties.
#### 1.3.2 Cel-matrix interactie
Dit betreft de interactie tussen cellen en de extracellulaire matrix (ECM). De ECM bestaat uit:
* **Grondsubstantie:** Een gel-achtige substantie die cellen omgeeft. Deze bevat glycoproteinen (zoals fibronectine en laminine) en glycosaminoglycanen (GAG's), zoals hyaluronan. Gesulfateerde GAG's gebonden aan een centraal eiwit vormen proteoglycanen.
* **Vezels:** Structurele componenten die trekkracht bieden, zoals collagene vezels en elastische vezels.
##### 1.3.2.1 Basale membraan
Een gespecialiseerde vorm van cel-matrix interactie is de basale membraan (BM). Dit is een fijne extracellulaire structuur die zich tussen epitheel en bindweefsel bevindt, en ook rond spiercellen, steuncellen van zenuwen en vetcellen. Het bestaat uit de basale lamina (aangemaakt door epitheelcellen) en de reticulaire lamina (aangemaakt door bindweefselcellen). De basale membraan heeft diverse functies:
* **Steun en hechting:** Organiseert cellen in weefsels en verankert parenchymcellen aan de ECM.
* **Moleculaire zeef:** Fungeert als een filter, waarbij de doorlaatbaarheid wordt bepaald door GAG's.
* **Coördinatie van celfunctie:** Faciliteert bidirectionele interacties tussen cellen en de ECM.
#### 1.3.3 Celjuncties
Celjuncties zijn specifieke structuren die cellen met elkaar verbinden. Er zijn vier hoofdtypes:
1. **Zonula occludens (tight junction):** Vormt een afdichting die de intercellulaire ruimte volledig afsluit, waardoor lekkage van moleculen wordt voorkomen en celpolariteit behouden blijft.
2. **Zonula adhaerens:** Een aanhechtingsjunctie met transmembranaire cadherinen die intracellulair verbonden zijn met actinefilamenten via cateninen.
3. **Desmosoom (macula adhaerens):** Een vlek-vormige aanhechtingsjunctie die intermediaire filamenten van aangrenzende cellen verbindt via desmogleïnen en desmocollinen in de celmembraan, en een desmosoomplaat intracellulair. Dit zorgt voor sterke mechanische verbindingen.
* **Tip:** Hemidesmosomen zijn cel-matrix aanhechtingen die lijken op desmosomen maar cellen verbinden met de basale membraan.
* **Voorbeeld:** Pemphigus vulgaris is een auto-immuunziekte waarbij antistoffen desmogleïnen aanvallen, wat leidt tot het loslaten van epitheelcellen en blaarvorming.
4. **Nexus (gap junction):** Een communicatiejunctie bestaande uit connexonen (kanaaltjes gevormd door connexinen) die directe doorgifte van signalen en kleine moleculen (tot ca. 1000 g/mol) tussen cellen mogelijk maken. Dit is belangrijk voor de verdeling van voedingsstoffen, signalen en het overbrengen van elektrische impulsen.
---
# Cel-cel en cel-matrix interacties
Cel-cel en cel-matrix interacties beschrijven de mechanismen waarmee cellen met elkaar en met de extracellulaire matrix (ECM) communiceren, wat cruciaal is voor de weefselstructuur, -functie en potentieel voor metastasering.
### 2.1 Inleiding tot celadhesie en cel-matrix interacties
Celadhesie omvat de interactie van het celmembraan met de extracellulaire matrix en met andere cellen. Dit gebeurt via diverse moleculen zoals integrinen, cadherinen, selectinen en immunoglobulinen. Deze interacties zijn essentieel voor zowel natuurlijke processen, zoals het in stand houden van de weefselintegriteit, als pathologische processen, met name metastasering van kankercellen.
### 2.2 Cel-matrix interactie
De extracellulaire matrix (ECM) is een complex netwerk dat cellen ondersteunt en waarin ze gespecialiseerde functies kunnen uitoefenen. De ECM bestaat uit twee hoofdbestanddelen:
* **Grondsubstantie:** Een gel-achtige substantie die cellen 'lijmt' en bestaat uit:
* **Glycoproteinen:** Eiwitten met gebonden suikerketens, zoals fibronectine en laminine.
* **Glycosaminoglycanen (GAGs):** Lineaire ketens van disachariden, waaronder gesulfateerde GAGs en hyaluronan.
* **Proteoglycanen:** Gesulfateerde GAGs gebonden aan een centraal eiwit.
* **Vezels:** Structurerende componenten die trekkracht bieden:
* **Collagenen vezels:** Leveren mechanische sterkte.
* **Elastische vezels:** Zorgen voor elasticiteit van het weefsel.
De grondsubstantie bevat ook weefselvloeistof, vergelijkbaar met bloedplasma, die cruciaal is voor nutriëntenuitwisseling en het handhaven van de osmotische balans.
#### 2.2.1 Integrinen
Integrinen zijn transmembranaire receptoren die een sleutelrol spelen in cel-matrix interacties.
* **Extracellulair:** Ze binden aan glycoproteinen in de ECM, zoals fibronectine.
* **Intracellulair:** Ze binden, via koppelproteïnen, aan componenten van het cytoskelet, zoals actinefilamenten of intermediaire filamenten.
Deze interactie vormt een brug tussen de ECM en het interne celondersteuningssysteem, wat essentieel is voor celvorm, beweging en signaaltransductie.
#### 2.2.2 De basale membraan
De basale membraan (BM) is een gespecialiseerde, fijne extracellulaire lamella die fungeert als een grensvlak tussen epitheelcellen en het onderliggende bindweefsel. Het is ook rond spiercellen, steuncellen van perifere zenuwvezels en vetcellen te vinden. De BM is lichtmicroscopisch waarneembaar en kan gekleurd worden met PAS-kleuring.
De basale membraan bestaat uit twee lagen:
1. **Basale lamina:** Geproduceerd door de epitheelcellen zelf, met een dikte van ongeveer 30-50 nm. Deze laag bevat glycoproteinen zoals laminine en fibronectine, en type IV collageen.
2. **Reticulaire lamina:** De oppervlakkige reticulaire laag van de ECM, gesynthetiseerd door cellen uit het onderliggende bindweefsel, met een dikte van ongeveer 10 nm. Deze laag bevat voornamelijk collageen (type I, III en VII) en fibronectine.
In sommige gevallen, zoals in de longblaasjes en de glomeruli van de nieren, versmelten de basale laminae van twee naast elkaar gelegen epitheelcellen.
**Functies van de basale membraan:**
* **Organisatie en steun:** Helpt bij het organiseren van cellen in weefsels en biedt structurele ondersteuning en hechting.
* **Moleculaire zeef:** Fungeert als een filter, waarbij de doordringbaarheid wordt bepaald door de lading en configuratie van de GAGs. Het is toegankelijk voor nutriënten, lymfocyten en granulocyten.
* **Coördinatie van celfunctie:** Faciliteert bidirectionele interactie tussen parenchymcellen en de ECM door middel van receptoren, wat belangrijk is voor celdifferentiatie en organisatie.
> **Tip:** De basale lamina is een onderdeel van de basale membraan. De basale membraan als geheel omvat zowel de basale lamina als de reticulaire lamina.
### 2.3 Celjuncties
Celjuncties zijn gespecialiseerde structuren die cellen met elkaar verbinden en communicatie, adhesie en afsluiting mogelijk maken. Er worden vier hoofdtypen celjuncties onderscheiden:
#### 2.3.1 Afsluiting (Tight Junctions)
* **Zonula occludens (Tight junction):** Deze juncties vormen een continue band rond de cel en bestaan uit strengen van integrale membraanproteïnen. Ze sluiten de intercellulaire ruimte zeer strak af, waardoor lekkage van moleculen tussen de cellen wordt voorkomen.
* **Functie:** Creëren een barrière en handhaven de celpolariteit, zoals zichtbaar in het darmepitheel.
#### 2.3.2 Aanhechting (Adherens Junctions)
* **Zonula adhaerens (Adherens junction):** Deze juncties zijn dwarsverlopend en kenmerken zich door een smalle intercellulaire ruimte van ongeveer 20 nm.
* **Structuur:** Extracellulair bevinden zich transmembranaire cadherinen, terwijl intracellulair cateninen de verbinding leggen met de actinefilamenten van het cytoskelet.
* **Desmosoom (Macula adhaerens):** Deze juncties zijn vlekvormig en bieden sterke mechanische aanhechting.
* **Structuur:** Transmembranaire cadherinen (desmocollin, desmoglein) verbinden de intermediaire filamenten (zoals cytokeratines) van twee naast elkaar gelegen cellen. De krachten worden opgevangen door het sterkere interne cytoskelet.
* **Gerelateerd:** Hemidesmosomen zorgen voor cel-matrix aanhechting aan de basale membraan.
> **Voorbeeld:** Bij de auto-immuunziekte Pemphigus vulgaris worden antistoffen gericht tegen desmogleïne geproduceerd, wat leidt tot het afbreken van desmosomen. Hierdoor komen epitheelcellen van huid en slijmvliezen los van elkaar, wat blaarvorming veroorzaakt.
#### 2.3.3 Communicatie (Gap Junctions)
* **Nexus (Gap junction):** Deze juncties zijn niet primair bedoeld voor stevigheid, maar voor directe communicatie tussen naburige cellen.
* **Structuur:** Bestaan uit connexonen, cilindervormige kanalen gevormd door zes subeenheden (connexinen).
* **Functie:** Maken de doorgifte van signalen en kleine moleculen (tot ongeveer 1000 g/mol), zoals voedingsstoffen, tweede boodschappers (cAMP, cGMP) en hormonen, mogelijk. Ze spelen ook een rol bij het overbrengen van elektrische impulsen in hartspier- en gladde spiercellen.
---
# De basale membraan: bouw en functie
De basale membraan is een gespecialiseerd grensvlak tussen epitheelcellen en het omringende weefsel dat een cruciale rol speelt in de organisatie, filtering en coördinatie van celfuncties.
### 3.1 Algemene introductie tot de basale membraan
De basale membraan (BM) is een fijne extracellulaire lamel, lichtmicroscopisch waarneembaar, die fungeert als een scheidingslaag. Het komt voor tussen epitheel en bindweefsel, en rond spiercellen, steuncellen van perifere zenuwvezels en vetcellen. Het is een gespecialiseerde cel-matrix interactie.
### 3.2 Bouw van de basale membraan
De basale membraan bestaat uit twee lagen: de basale lamina en de reticulaire lamina.
#### 3.2.1 De basale lamina
De basale lamina is de oppervlakkige laag, direct onder de epitheelcellen, en wordt aangemaakt door deze epitheelcellen. De dikte varieert tussen de 30 tot 50 nanometer. Deze laag bevat voornamelijk:
* Glycoproteïnen, zoals laminine en fibronectine.
* Type IV collageen, ingebed in een matrix van glycoproteïnen.
#### 3.2.2 De reticulaire lamina
De reticulaire lamina ligt onder de basale lamina en wordt gesynthetiseerd door cellen uit het onderliggende bindweefsel. Deze laag is doorgaans dikker, ongeveer 60 tot 120 nanometer. De reticulaire lamina bevat:
* Collagene fibrillen, voornamelijk van type I, III en VII.
* Glycosaminoglycanen (GAG) en proteoglycanen.
* Fibronectine.
Beide lagen bevatten ook glycosaminoglycanen en proteoglycanen, evenals weefselvloeistof. De gehele structuur van de basale membraan is ongeveer 10 nanometer dik.
#### 3.2.3 Afwijkende structuren
In specifieke gevallen, zoals bij de alveoli in de longen en de glomeruli in de nieren, waar twee epitheellaag elkaar raken, versmelten de basale lamina's van de twee epitheellaag.
### 3.3 Functies van de basale membraan
De basale membraan vervult diverse cruciale functies:
#### 3.3.1 Organisatie van cellen in weefsels
De basale membraan biedt structurele ondersteuning en hechting voor cellen, wat essentieel is voor de organisatie van cellen tot functionele weefsels. Het dient als ankerpunt voor parenchymcellen aan de extracellulaire matrix (ECM).
#### 3.3.2 Moleculaire filtering
De basale membraan functioneert als een moleculaire zeef, waardoor het de doorgang van moleculen kan reguleren. De poriegrootte wordt bepaald door de lading en configuratie van de aanwezige glycosaminoglycanen. Het is permeabel voor nutriënten, lymfocyten en granulocyten, maar kan grotere moleculen tegenhouden.
#### 3.3.3 Coördinatie van celfuncties
De basale membraan speelt een rol in de coördinatie van celfuncties, celorganisatie en differentiatie. Er is een bidirectionele interactie tussen parenchymcellen en de ECM via receptoren op de celmembraan en moleculen in de ECM.
> **Tip:** De basale membraan is een dynamische structuur die constant wordt afgebroken en opnieuw gesynthetiseerd, wat essentieel is voor weefselherstel en remodellering.
> **Example:** In de glomeruli van de nieren fungeert de basale membraan als een essentiële filterlaag die helpt bij het scheiden van bloedcellen en grote eiwitten van de urine. De specifieke samenstelling van de basale membraan in de glomeruli is cruciaal voor de nierfunctie.
---
# Celjuncties: typen, structuren en functies
**4. Celjuncties: typen, structuren en functies**
Celjuncties zijn gespecialiseerde structuren die cellen onderling of met de extracellulaire matrix verbinden, cruciaal voor weefselintegriteit, celcommunicatie en functies.
### 4.1 Indeling van celjuncties
Celjuncties kunnen worden ingedeeld op basis van hun primaire functie: afsluiting, aanhechting en communicatie.
#### 4.1.1 Afsluitende celjuncties (Tight Junctions / Zonula Occludens)
* **Structuur:** Vormen een continue band rond de cel, bestaande uit strengen van integrale membraaneiwitten die de membranen van aangrenzende cellen aan elkaar "vastlassen". Deze eiwitten creëren een ondoordringbare barrière.
* **Moleculaire Opbouw:** Centraal staan transmembraaneiwitten zoals claudines en occludines. Intracellulair zijn ze verbonden met het cytoskelet (actinefilamenten) via eiwitten zoals ZO-eiwitten (Zonula Occludens eiwitten).
* **Functie:**
* Voorkomen van lekkage van moleculen door de intercellulaire ruimte. Ze sluiten de intercellulaire ruimte volledig af.
* Behoud van celpolariteit, door de apicale en basolaterale membranen te scheiden (essentieel in bijvoorbeeld darmepitheel).
#### 4.1.2 Aanhechtende celjuncties (Adherens Junctions)
Deze groep jumcties is gericht op mechanische stevigheid en cel-cel adhesie.
##### 4.1.2.1 Zonula Adhaerens (Adherente Celjunctie)
* **Structuur:** Vormt een dwarsverlopende band rond de cel, net onder de tight junctions. Kenmerkt zich door een smalle intercellulaire ruimte (ongeveer 20 nm).
* **Moleculaire Opbouw:**
* **Extracellulair:** Transmembraire cadherines (zoals E-cadherine) verbinden de membranen van aangrenzende cellen.
* **Intracellulair:** Catenines fungeren als koppelproteïnen die de cadherines verbinden met de actinefilamenten van het cytoskelet.
* **Functie:** Zorgt voor adhesie en mechanische sterkte door de actine-cytoskeletten van aangrenzende cellen te verbinden.
##### 4.1.2.2 Desmosomen (Macula Adhaerens)
* **Structuur:** Vlekvormige structuren die cellen met elkaar verbinden. Ze lijken op zonula adhaerens maar zijn meer gelokaliseerd.
* **Moleculaire Opbouw:**
* **Extracellulair:** Transmembraire cadherines, specifiek desmogleïnen en desmocollines, verbinden de membranen.
* **Intracellulair:** Een dichte plaque van eiwitten (desmosomale eiwitten) verbindt de cadherines met de intermediaire filamenten (zoals cytokeratines in epitheelcellen) van het cytoskelet.
* **Functie:** Bieden uitzonderlijke mechanische sterkte door de interne intermediaire filamenten van aangrenzende cellen met elkaar te verbinden. De krachten worden gedragen door het sterke interne cytoskelet in plaats van door het membraan.
* **Gerelateerd:** Hemidesmosomen zijn vergelijkbare structuren die cellen verbinden met de basale membraan (cel-matrix aanhechting).
> **Voorbeeld:** Bij de auto-immuunziekte Pemphigus vulgaris worden antistoffen gericht tegen desmogleïnen, wat leidt tot het afbreken van desmosomen en blaarvorming in de huid en slijmvliezen.
#### 4.1.3 Communicerende celjuncties (Gap Junctions / Nexus)
* **Structuur:** Vlekvormige structuren die directe communicatiekanalen vormen tussen het cytoplasma van aangrenzende cellen.
* **Moleculaire Opbouw:** Opgebouwd uit cilindervormige eiwitcomplexen genaamd connexons. Een connexon bestaat uit zes subeenheden van connexines. Twee connexons van aangrenzende cellen vormen samen een intercellulair kanaal.
* **Functie:**
* Maken de directe passage van kleine moleculen en ionen (met een molecuulgewicht van minder dan circa 1000 g/mol) mogelijk tussen cellen.
* Faciliteren de snelle verspreiding van voedingsstoffen, signaleringsmoleculen (zoals cAMP, cGMP, hormonen) en het overbrengen van elektrische impulsen (cruciaal in hartspier- en gladde spierweefsel).
### 4.2 Basale membraan
Hoewel geen celjunctie in strikte zin, is de basale membraan een gespecialiseerd grensvlak tussen epitheelcellen en het onderliggende weefsel, essentieel voor cel-matrix interacties en weefselorganisatie.
* **Structuur:** Een fijne extracellulaire lamel, bestaande uit een basale lamina (secretie van epitheelcellen) en een reticulaire lamina (afkomstig van bindweefselcellen). De dikte varieert (ca. 30-120 nm).
* **Samenstelling:** Bevat collagene vezels (type I, III, VII), glycoproteïnen (zoals laminine, fibronectine) en glycosaminoglycanen (GAGs) en proteoglycanen.
* **Functie:**
* Biedt steun en hechting voor epitheelcellen.
* Fungeert als een moleculaire zeef, waarbij de doordringbaarheid wordt bepaald door de lading en configuratie van GAGs.
* Speelt een rol in celfunctiecoördinatie, organisatie en differentiatie door middel van bidirectionele interactie met de ECM.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Celmembraan | Een biologische membraan die de celinhoud scheidt van de buitenwereld. Dit membraan is opgebouwd uit een fosfolipiden dubbellaag met ingebedde eiwitten en speelt een cruciale rol in celcommunicatie en transport van stoffen. |
| Plasmamembraan | Synoniem voor celmembraan, de buitenste laag van een dierlijke cel die de celafgrenzing vormt en betrokken is bij selectieve permeabiliteit en cel-cel interacties. |
| Cytoplasma | Het gehele interne milieu van een cel, exclusief de kern. Het omvat het cytosol, organellen en diverse inclusies, en is de locatie van veel cellulaire processen. |
| Cytosol | Het waterige, gel-achtige deel van het cytoplasma waarin de organellen gesuspendeerd zijn. Het is de plaats waar veel metabole reacties plaatsvinden. |
| Organellen | Gespecialiseerde structuren binnen het cytoplasma van een cel die specifieke functies uitvoeren, zoals mitochondriën voor energieproductie of ribosomen voor eiwitsynthese. |
| Cytoskelet | Een complex netwerk van eiwitfilamenten in het cytoplasma van eukaryote cellen dat structuur, vorm en mechanische ondersteuning biedt, en betrokken is bij celbeweging en transport. |
| Microtubuli | Holle cilindrische structuren, deel van het cytoskelet, die een rol spelen in celstructuur, transport binnen de cel en de vorming van spoelfiguren tijdens celdeling. |
| Actine (microfilamenten) | Dunne, draadvormige eiwitfilamenten, onderdeel van het cytoskelet, die essentieel zijn voor celvorm, celbeweging, spiercontractie en cytokinese. |
| Myosine | Een klasse van motoreiwitten die samenwerken met actine om celbeweging en spiercontractie mogelijk te maken door ATP-hydrolyse te gebruiken om mechanische kracht te genereren. |
| Intermediaire filamenten | Vezelige cytoskeletale proteïnen die robuustheid en mechanische stabiliteit aan cellen bieden, zoals keratine en vimentine. Ze weerstaan mechanische stress. |
| Celadhesie | Het proces waarbij cellen aan elkaar binden. Dit is essentieel voor de vorming en het behoud van weefsels en voor celcommunicatie. |
| Cel-cel interacties | Mechanismen waarmee naburige cellen direct met elkaar communiceren, vaak via gespecialiseerde eiwitcomplexen zoals celjuncties. |
| Cel-matrix interacties | Interacties tussen cellen en de extracellulaire matrix, gefaciliteerd door receptoren zoals integrines, die cruciaal zijn voor weefselorganisatie, signaaltransductie en celoverleving. |
| Extracellulaire matrix (ECM) | Een complex netwerk van biomoleculen buiten de cellen, waaronder eiwitten en polysachariden, die structurele ondersteuning bieden aan weefsels en belangrijk zijn voor celgedrag. |
| Grondsubstantie | Het amorfe deel van de extracellulaire matrix, bestaande uit glycoproteinen en glycosaminoglycanen, dat water vasthoudt en een medium vormt voor diffusie van voedingsstoffen en afvalstoffen. |
| Vezels (ECM) | Structurele componenten van de extracellulaire matrix, zoals collagene en elastische vezels, die treksterkte en elasticiteit aan weefsels verlenen. |
| Collagene vezels | Sterke, vezelige eiwitstructuren in de ECM die zorgen voor treksterkte en structurele integriteit van weefsels zoals pezen en huid. |
| Elastische vezels | Flexibele vezels in de ECM die weefsels in staat stellen uit te rekken en terug te keren naar hun oorspronkelijke vorm, zoals gevonden in bloedvaten en longen. |
| Weefselvloeistof | De vloeistof die zich tussen de cellen van weefsels bevindt, vergelijkbaar met bloedplasma, die zorgt voor transport van nutriënten en afvalstoffen. |
| Glycoproteinen | Eiwitten waaraan koolhydraatketens zijn gebonden. In de ECM, zoals fibronectine en laminine, spelen ze een rol bij celadhesie en signaaltransductie. |
| Fibronectine | Een glycoproteïne in de extracellulaire matrix dat fungeert als een adhesiemolecuul, bindt aan integrines op het celoppervlak en aan componenten van de ECM zoals collageen. |
| Glycosaminoglycanen (GAG) | Lange, lineaire polysachariden bestaande uit herhalende disacharideenheden. Ze zijn sterk negatief geladen en trekken water aan, wat bijdraagt aan de hydratatie en viscositeit van de grondsubstantie. |
| Hyaluronan | Een specifiek type glycosaminoglycaan dat niet gesulfateerd is en een belangrijke rol speelt in de hydratatie, smering en structuur van de grondsubstantie. |
| Proteoglycanen | Grote moleculen bestaande uit een centraal eiwit waaraan meerdere glycosaminoglycaanketens zijn gebonden. Ze vormen een belangrijk onderdeel van de grondsubstantie en beïnvloeden de mechanische eigenschappen van de ECM. |
| Integrinen | Transmembraanreceptoren die een sleutelrol spelen in cel-matrix interacties. Ze verbinden de extracellulaire matrix aan het cytoskelet van de cel en zijn betrokken bij signaaltransductie. |
| Basale membraan (BM) | Een dunne laag extracellulair materiaal die voornamelijk door epitheelcellen wordt uitgescheiden. Het vormt een scheiding tussen epitheelweefsel en het onderliggende bindweefsel en heeft ondersteunende en filterende functies. |
| Basale lamina | Het meer oppervlakkige deel van de basale membraan, voornamelijk geproduceerd door epitheelcellen, dat rijk is aan laminine, type IV collageen en proteoglycanen. |
| Reticulaire lamina | De diepere laag van de basale membraan, geproduceerd door fibroblasten van het onderliggende bindweefsel, die rijk is aan collagene fibrillen (type I, III, VII). |
| Epitheel | Een type weefsel dat de oppervlakken van het lichaam bedekt, lichaamsholtes bekleedt en klieren vormt. Het wordt gekenmerkt door dichte celpakking en een basaal membraan. |
| Bindweefsel | Een van de vier primaire weefseltypen, dat steun, verbinding en scheiding biedt tussen andere weefsels en organen. Het bestaat uit cellen en een uitgebreide extracellulaire matrix. |
| Moleculaire zeef | Een functie van de basale membraan waarbij de poriegrootte, bepaald door de lading en configuratie van GAG's, de doorgang van moleculen reguleert, waardoor essentiële nutriënten wel doorgelaten worden maar grotere moleculen worden tegengehouden. |
| Celfunctie coördinatie | Het proces waarbij de basale membraan bijdraagt aan de organisatie, differentiatie en gecoördineerde activiteit van cellen binnen een weefsel door interacties met de ECM. |
| Celjuncties | Gespecialiseerde structuren op het celoppervlak die cellen aan elkaar binden en/of communicatie tussen cellen mogelijk maken. |
| Zonula occludens (tight junction) | Een type celjunctie dat de intercellulaire ruimte volledig afsluit en een barrière vormt tegen de ongecontroleerde doorgang van moleculen. Het is essentieel voor celpolariteit. |
| Barrière functie | De rol van tight junctions in het voorkomen van lekkage van moleculen tussen cellen, wat belangrijk is voor het behoud van de homeostase en specificiteit van weefsels, zoals in het darmepitheel. |
| Celpolariteit | De asymmetrische verdeling van moleculen en functies binnen een cel, vaak gehandhaafd door tight junctions die de apicale en basolaterale membranen van epitheelcellen scheiden. |
| Zonula adhaerens | Een type adherens junction dat zorgt voor mechanische aanhechting tussen cellen door de verbinding van het actine cytoskelet van naburige cellen via cadherines en catenines. |
| Cadherinen | Transmembraaneiwitten die betrokken zijn bij calcium-afhankelijke cel-cel adhesie. Ze spelen een cruciale rol in zonula adhaerens en desmosomen. |
| Cateninen | Intracellulaire eiwitten die fungeren als verbindingsmoleculen tussen cadherines in de intercellulaire ruimte en het actine cytoskelet van de cel. |
| Desmosoom (macula adhaerens) | Een sterk adherens junction dat intermediaire filamenten van aangrenzende cellen met elkaar verbindt, waardoor mechanische krachten worden verdeeld over het gehele cytoskelet en weefsels bestand zijn tegen stress. |
| Intermediaire filamenten | Sterke, vezelige eiwitstructuren die deel uitmaken van het cytoskelet. In desmosomen verbinden ze de celmembranen van naburige cellen en bieden ze mechanische weerstand. |
| Hemidesmosoom | Een cel-matrix aanhechtingsstructuur die de basale zijde van een epitheelcel aan de basale membraan verbindt, met behulp van integrines en intermediaire filamenten. |
| Nexus (gap junction) | Een celjunctie die directe communicatie tussen naburige cellen mogelijk maakt door kleine kanaaltjes te vormen (connexons) waardoor ionen en kleine moleculen kunnen passeren. |
| Connexon | Het kanaaleiwitcomplex dat de structurele en functionele eenheid vormt van een gap junction, bestaande uit zes connexine subeenheden. |
| Connexinen | De eiwitcomponenten die de subeenheden van een connexon vormen. Verschillende typen connexines kunnen de selectiviteit en eigenschappen van gap junctions beïnvloeden. |
| Pemphigus vulgaris | Een ernstige auto-immuunziekte die wordt gekenmerkt door blaarvorming op de huid en slijmvliezen, veroorzaakt door antistoffen tegen desmogleïnen, wat leidt tot het afbreken van desmosomen en verlies van celadhesie. |