Cover
Comença ara de franc 7 ZSO 43 Principes van afweer en immuniteit.docx
Summary
# Aangeboren, aspecifieke afweer
Hier is een gedetailleerd studieonderwerp over de aangeboren, aspecifieke afweer, opgesteld volgens de gegeven richtlijnen.
## 1. Aangeboren, aspecifieke afweer
De aangeboren, aspecifieke afweer vormt de eerste, snelle verdedigingslinie van het lichaam tegen een breed scala aan indringers, zonder specifieke herkenning van het pathogeen.
### 1.1 Algemene principes van aspecifieke afweer
Deze verdedigingsmechanismen zijn vanaf de geboorte aanwezig en reageren uniform op elke lichaamsvreemde stof of ziekteverwekker die het lichaam binnendringt of dreigt te beschadigen. Het onderscheidt lichaamseigen structuren van lichaamsvreemde.
### 1.2 Vormen van aspecifieke afweer
Er zijn zeven belangrijke vormen van aspecifieke afweer:
#### 1.2.1 Fysieke barrières
Deze fysieke barrières vormen een scheiding tussen het inwendige en uitwendige milieu van het lichaam, waardoor het binnendringen van pathogenen wordt voorkomen.
* **Huid:** De buitenste laag, de epidermis, is opgebouwd uit dode, verhoornde cellen die de toegang voor pathogenen bemoeilijken.
* **Slijmvliezen:** Bekleden lichaamsholtes zoals de mond, neus en vagina en produceren slijm dat indringers kan vangen.
#### 1.2.2 Chemische barrières
Diverse klierproducten en lichaamssappen bieden chemische bescherming.
* **Talg en zweet:** Bevatten lysozymen, enzymen die bacteriën doden. Deze worden geproduceerd door de talg- en zweetklieren in de huid.
* **Slijm, speeksel en traanvocht:** Deze lichaamsvloeistoffen, aanwezig in neus, mond en ogen, bevatten eveneens lysozymen.
* **Vagina en penis:** Het slijm en het zure milieu hier, mede dankzij lysozymen, bieden bescherming.
* **Maagzuur:** Het zeer zure milieu in de maag onschadelijk gemaakt pathogenen en schadelijke stoffen die met voedsel worden ingenomen.
#### 1.2.3 Mechanische barrières
Beweging van lichaamsstructuren helpt bij het verwijderen van pathogenen.
* **Trilharen (cilia):** In de luchtpijp en neus vibreren deze haartjes om bacteriën naar buiten te transporteren.
#### 1.2.4 Microbioom
Een grote gemeenschap van onschadelijke micro-organismen die in symbiose met het lichaam leven, biedt ook bescherming.
* **Vagina:** Melkzuurbacteriën produceren melkzuur, wat een beschermend zuur milieu creëert.
* **Spijsverteringsstelsel (dikke en dunne darm):** De darmflora helpt bij de spijsvertering en concurreert met pathogenen.
* **Huidflora:** Micro-organismen op de huid die de kolonisatie door schadelijke bacteriën tegengaan.
> **Tip:** Het gebruik van zeep kan schadelijk zijn voor de huidflora, omdat het bacteriën, zowel schadelijke als nuttige, kan doden.
#### 1.2.5 Fagocyten
Dit zijn gespecialiseerde witte bloedcellen die indringers ‘opeten’ en afbreken.
* **Diapedese en chemotaxis:** Fagocyten migreren naar het weefsel waar een infectie plaatsvindt door:
* **Chemotaxis:** Aantrekking door chemische signaalstoffen die door beschadigd weefsel of pathogenen worden afgegeven.
* **Diapedese:** Het vermogen om uit bloedvaten te treden tussen de endotheelcellen.
* **Macrofagen:** Fagocyterende cellen die zich ontwikkelen uit monocyten in het bloed. Sommige macrofagen zijn ‘resident’ in specifieke weefsels, zoals microglia in het centrale zenuwstelsel of Kupffercellen in de lever.
* **Fagocytoseproces:**
1. Fagocyten worden aangetrokken tot de plaats van de besmetting via chemotaxis.
2. Ze nemen de indringer op met behulp van schijnvoetjes (pseudopodiën).
3. De opgenomen indringer wordt afgebroken door enzymen in de lysosomen van de fagocyt.
4. Na het proces keren fagocyten terug naar de bloedbaan of sterven ze af, wat kan bijdragen aan pusvorming.
#### 1.2.6 Natural Killer (NK)-cellen
NK-cellen zijn een type lymfocyten dat een cruciale rol speelt in de 'immunosurveillance', de continue bewaking van het lichaam op afwijkende cellen.
* **Celherkenning:** NK-cellen detecteren lichaamseigen cellen die geïnfecteerd zijn met virussen of kankereigenschappen hebben ontwikkeld, door veranderingen in de moleculen op hun celmembraan.
* **Celafweer:** Ze doden deze gevaarlijke cellen door perforine te produceren, een molecuul dat gaatjes in het celmembraan maakt. Hierdoor leegt de cel en ondergaat deze apoptose (geprogrammeerde celdood).
* **Snelheid:** NK-cellen hoeven niet eerst geactiveerd te worden en reageren daardoor sneller dan veel andere lymfocyten.
> **Tip:** NK-cellen zijn bijzonder belangrijk voor de bestrijding van virale infecties en de eliminatie van kankercellen.
#### 1.2.7 Interferonen
Interferonen zijn cytokines, chemische signaalstoffen die door verschillende celtypen worden geproduceerd als reactie op virale infecties of andere stimuli.
* **Productie:** Ze worden geproduceerd door geactiveerde macrofagen, lymfocyten en virus-geïnfecteerde weefselcellen.
* **Functies:**
* Stimuleren andere immuuncellen, zoals macrofagen en NK-cellen.
* Remmen de vermenigvuldiging van virussen.
* Beïnvloeden het specifieke immuunsysteem.
#### 1.2.8 Het complementsysteem
Dit systeem bestaat uit een reeks van ongeveer 11 eiwitten (genummerd C1 tot C11) die inactief in het bloed aanwezig zijn.
* **Activatie:** Bij contact met een pathogeen of met antilichamen die aan een pathogeen gebonden zijn, wordt een kettingreactie geactiveerd.
* **Functies:**
* **Complementeren van antilichamen en fagocyten:** Ze versterken de werking van deze afweercomponenten.
* **Stimuleren van fagocytose:** Ze markeren pathogenen, waardoor fagocyten ze gemakkelijker kunnen herkennen en opnemen.
* **Ontstekingsreactie:** Ze dragen bij aan het opwekken en versterken van de ontstekingsreactie.
* **Lysis van bacteriën:** Sommige componenten kunnen direct gaatjes in de celmembraan van bacteriën maken.
### 1.3 Ontstekingsreactie
Een ontstekingsreactie is een lokale reactie van het lichaam op weefselschade, veroorzaakt door bijvoorbeeld een val, chemische stoffen, straling of een infectie.
* **Opwekking:** Mastcellen en macrofagen worden geactiveerd bij weefselschade.
* **Mastcellen:** Kleine bindweefselcellen die, bij mechanische belasting of chemische veranderingen, stoffen zoals heparine en histamine afgeven.
* **Rol van histamine:**
* **Vasodilatatie (verwijding van bloedvaten):** Zorgt voor een verhoogde bloedtoevoer naar het beschadigde gebied, wat leidt tot roodheid (rubor) en een verhoogde lokale temperatuur (calor).
* **Verhoogde permeabiliteit:** De wanden van de bloedvaten worden doorlaatbaarder, waardoor bloedplasma, stollingsfactoren en andere afweercellen makkelijker uit de bloedcirculatie naar het beschadigde gebied kunnen diffunderen. Dit draagt bij aan zwelling (tumor).
* **Versnelde enzymreacties:** De hogere temperatuur kan enzymreacties versnellen.
* **Versnelde fagocytactiviteit:** Verhoogt de effectiviteit van fagocyten.
* **Rol van heparine:** Voorkomt overmatige stolling in het beschadigde gebied zelf, waardoor de verspreiding van pathogenen naar gezonder weefsel wordt vertraagd.
* **Pijn (dolor) en functieverlies (functio laesa):**
* Vrijgekomen signaalstoffen prikkelen sensorische zenuwuiteinden, wat leidt tot pijn.
* De zwelling en weefselschade kunnen tijdelijk leiden tot verlies van functie van het getroffen gebied.
* **Chemotaxis en diapedese:** Chemische stoffen die vrijkomen op de infectieplaats trekken leukocyten (witte bloedcellen) aan (chemotaxis). Deze cellen treden vervolgens uit de bloedbaan om het weefsel binnen te dringen (diapedese).
* **Pusvorming:** Celresten, dode cellen en pathogenen hopen zich op in het beschadigde gebied en vormen een dik, vloeibaar mengsel genaamd pus. Een ophoping van pus in een afgesloten ruimte wordt een abces genoemd.
> **Voorbeeld:** Een splinter in de vinger kan leiden tot een rode, gezwollen, warme en pijnlijke plek, waarbij pus zich kan vormen als gevolg van de ontstekingsreactie en de poging van het lichaam om het vreemde voorwerp en eventuele bacteriën te verwijderen.
### 1.4 Koorts
Koorts is een verhoging van de lichaamstemperatuur boven de normale waarde, veroorzaakt door stoffen (pyrogenen) die de hypothalamus beïnvloeden.
* **Voordelen van koorts:**
* Binnen zekere grenzen werkt koorts heilzaam doordat veel ziekteverwekkers (zoals bacteriën) geremd worden in hun groei of hun eiwitten denatureren bij hogere temperaturen.
* De hartslag en bloedsomloop versnellen, waardoor witte bloedcellen sneller worden aangevoerd naar de plaats van infectie.
* De activiteit van fagocyten en NK-cellen wordt gestimuleerd.
* **Nadelen van hoge koorts:** Zeer hoge koorts kan schadelijk zijn voor fysiologische systemen, inclusief het centrale zenuwstelsel, en kan leiden tot symptomen als misselijkheid, verwarring, hallucinaties en stuiptrekkingen.
* **Energiemanagement:** Het lichaam gebruikt meer energie bij koorts, wat verklaart waarom rust belangrijk is om herstel te bevorderen.
### 1.5 Onderscheid met specifieke afweer
De aangeboren, aspecifieke afweer is te onderscheiden van de adaptieve, verworven, specifieke afweer. Waar de aspecifieke afweer direct en breed reageert, is de specifieke afweer gericht op specifieke antigenen en bouwt deze een immunologisch geheugen op, wat leidt tot een snellere en krachtigere reactie bij herhaalde blootstelling.
---
# Ontstekingsreactie en koorts
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de ontstekingsreactie en koorts.
## 2. Ontstekingsreactie en koorts
De ontstekingsreactie is een cruciale lokale verdedigingsmechanisme van het lichaam tegen weefselbeschadiging en infectie, vaak gepaard gaande met specifieke symptomen, terwijl koorts een systemische reactie is die de groei van pathogenen kan remmen en de immuunrespons kan versnellen.
### 2.1 Het verloop van een ontstekingsreactie
Een ontstekingsreactie ontstaat als reactie op weefselschade, veroorzaakt door bijvoorbeeld een val, chemische stoffen, straling of het binnendringen van pathogenen.
#### 2.1.1 Activering van ontstekingscellen
Bij lokale schade of het binnendringen van een pathogeen worden mestcellen en macrofagen geactiveerd. Mestcellen, die zich vaak nabij bloedvaten bevinden, geven na confrontatie met schadelijke prikkels stoffen af zoals:
* **Histamine:** Dit veroorzaakt vasodilatatie (verwijding van bloedvaten), waardoor er meer bloed naar het beschadigde gebied stroomt. Dit leidt tot lokale roodheid ($rubor$) en een verhoogde temperatuur ($calor$). De versnelde enzymreacties en verhoogde activiteit van fagocyten zijn hier ook aan gerelateerd. Bovendien denatureren vreemde eiwitten en enzymen van micro-organismen bij hogere temperaturen. De verhoogde permeabiliteit van de bloedvaten zorgt ervoor dat vocht, eiwitten (zoals stollings- en complementfactoren) gemakkelijker uit de bloedcirculatie kunnen treden en het beschadigde gebied kunnen binnendringen, wat leidt tot zwelling ($tumor$).
* **Heparine:** Dit voorkomt lokale stolling aan de rand van het beschadigde gebied, wat de verspreiding van pathogenen naar gezond weefsel vertraagt.
#### 2.1.2 Aantrekking van immuuncellen (Chemotaxis en Diapedese)
Vrijgekomen signaalstoffen op de infectieplaats trekken witte bloedcellen (leukocyten) aan. Dit proces, waarbij cellen worden aangetrokken door chemische stofjes, heet **chemotaxis**. De witte bloedcellen kunnen vervolgens uit de bloedbaan treden tussen de endotheelcellen van het bloedvat door. Dit proces heet **diapedese**. Fagocyten, zoals macrofagen (ontstaan uit monocyten), migreren naar het weefsel om pathogenen en celresten op te ruimen.
#### 2.1.3 Symptomen van ontsteking
De belangrijkste symptomen van een ontstekingsreactie zijn:
* **Roodheid ($rubor$):** Door de vasodilatatie en verhoogde bloeddoorstroming.
* **Warmte ($calor$):** Door de verhoogde bloeddoorstroming en versnelde metabole activiteit.
* **Zwelling ($tumor$):** Door de verhoogde permeabiliteit van bloedvaten, waardoor vocht en eiwitten naar het weefsel lekken.
* **Pijn ($dolor$):** Door prikkeling van sensorische zenuwuiteinden door chemische stoffen die vrijkomen op de plaats van schade.
* **Functieverlies ($functio$ $laesa$):** De ontstekingsreactie kan tijdelijk leiden tot een verlies van functie van het aangedane gebied.
#### 2.1.4 Ophoping van pus
Tijdens een ontstekingsreactie hopen celresten, dode cellen (zoals neutrofielen) en pathogenen zich op in het beschadigde gebied. Dit mengsel vormt **pus**. Een ophoping van pus in een afgesloten ruimte wordt een abces genoemd.
#### 2.1.5 Conclusie van de ontstekingsreactie
De ontsteking stimuleert beschermende cellen, activeert mestcellen die histamine afgeven. Dit leidt tot verwijding van bloedvaten en een verhoogde hartslag, wat resulteert in meer bloed op de plaats van ontsteking (roodheid en zwelling). Meer vochtafgifte versterkt de zwelling. Stoffen die zenuwuiteinden prikkelen veroorzaken pijn en functieverlies. Uiteindelijk zal het lichaam proberen het beschadigde weefsel te regenereren of te herstellen, eventueel met de vorming van littekenweefsel door bloedplaatjes.
### 2.2 Koorts
Koorts is een systemische reactie van het lichaam op infecties, waarbij de lichaamstemperatuur boven de normale waarden stijgt.
#### 2.2.1 Mechanisme van koorts
Pathogenen kunnen fungeren als **pyrogenen**, stoffen die de hypothalamus in de hersenen beïnvloeden, het centrum dat de lichaamstemperatuur reguleert. Deze pyrogenen zetten de hypothalamus aan om de thermostaat hoger in te stellen, wat resulteert in een hogere lichaamstemperatuur.
#### 2.2.2 Voordelen van koorts
Koorts is binnen zekere grenzen heilzaam omdat:
* **Remming van pathogenen:** Veel bacteriën kunnen niet goed gedijen bij hogere temperaturen; hun groei wordt geremd door denaturatie van eiwitten en enzymen.
* **Versnelde immuunrespons:** Een hogere lichaamstemperatuur versnelt het hartritme en de bloedsomloop, waardoor witte bloedcellen (zoals mestcellen en fagocyten) sneller naar de plaats van infectie worden getransporteerd en actiever worden. Fagocytose, het opnemen van pathogenen, wordt gestimuleerd.
* **Afvoer van afvalstoffen:** Zweten, wat vaak optreedt bij koorts, helpt bij het verwijderen van afvalstoffen.
#### 2.2.3 Nadelen en gevaren van koorts
Extreem hoge koorts kan schadelijk zijn voor fysiologische systemen en leiden tot problemen in het centrale zenuwstelsel, zoals misselijkheid, verwarring, hallucinaties en stuiptrekkingen.
#### 2.2.4 Algemeen principe van koorts
Koorts is een reactie van het eigen lichaam op een infectie die de lichaamstemperatuur verhoogt. Het kost energie, wat benadrukt waarom rust belangrijk is tijdens ziekte om het lichaam te laten focussen op herstel.
> **Tip:** Hoewel koorts heilzaam kan zijn, is het belangrijk om de lichaamstemperatuur te monitoren, vooral bij kinderen, en medisch advies in te winnen bij extreem hoge koorts of aanhoudende koorts.
> **Voorbeeld:** Na een besmetting met een bacterie produceren de bacteriën pyrogenen die de hypothalamus stimuleren. De hypothalamus verhoogt de ingestelde lichaamstemperatuur. Het lichaam begint te rillen om warmte te genereren en bloedvaten aan de huid vernauwen om warmteverlies te beperken, wat leidt tot koude rillingen en een stijgende temperatuur. Zodra de ingestelde temperatuur is bereikt, stopt het rillen. Later, wanneer de koorts daalt, verwijden de bloedvaten zich weer en begint het lichaam te zweten om overtollige warmte kwijt te raken.
---
# Adaptieve, verworven, specifieke afweer
De adaptieve, verworven, specifieke afweer ontwikkelt geleidelijk een weerstand door contact met antigenen, wat resulteert in blijvende immuniteit bij herhaald contact.
### 3.1 De principes van specifieke immuniteit
De specifieke afweer, ook wel adaptieve of verworven immuniteit genoemd, is een complex immuunsysteem dat zich kenmerkt door de ontwikkeling van een gerichte respons tegen specifieke ziekteverwekkers. Dit proces is niet aangeboren, maar wordt opgebouwd gedurende het leven door blootstelling aan verschillende antigenen. Een belangrijk aspect van de specifieke afweer is het vermogen om na de eerste blootstelling aan een antigeen, een "geheugen" op te bouwen. Dit zorgt ervoor dat bij een volgende confrontatie met hetzelfde antigeen, het immuunsysteem veel sneller en krachtiger kan reageren, vaak voordat de infectie tot ziekte leidt.
#### 3.1.1 Antigeenherkenning
Een antigeen is een molecuul, vaak een eiwit, dat zich aan de buitenkant van een cel of ziekteverwekker bevindt en in staat is een immuunreactie op te wekken. Het specifieke immuunsysteem is ontworpen om deze antigenen te herkennen en te neutraliseren.
#### 3.1.2 Humorale immuniteit (B-cel gemedieerd)
Humorale immuniteit, ook wel antistof-gemedieerde immuniteit genoemd, richt zich op ziekteverwekkers die zich bevinden in lichaamsvloeistoffen zoals bloed, lymfe of weefselvocht, en die nog niet in lichaamseigen cellen zijn binnengedrongen. Dit proces wordt voornamelijk uitgevoerd door B-lymfocyten.
##### 3.1.2.1 B-lymfocyten en hun functie
Elke B-cel draagt specifieke antistoffen, ook wel B-celreceptoren genoemd, op het celmembraan. Deze receptoren zijn uniek voor elk B-cel en kunnen binden aan een specifiek antigeen.
* **Sensibilisatie:** Wanneer een B-cel een antigeen detecteert dat overeenkomt met zijn receptor, bindt de B-cel het antigeen. Vervolgens neemt de B-cel het antigeen op, breekt het in kleinere stukjes en presenteert deze stukjes op zijn oppervlak, gebonden aan een MHC-klasse II molecuul. Op dit punt is de B-cel gesensibiliseerd maar nog niet volledig geactiveerd.
* **Activatie:** Volledige activatie van een gesensibiliseerde B-cel vereist hulp van een T-helpercel (CD4+ T-cel). Een T-helpercel die hetzelfde antigeen herkent, bindt aan het MHC-klasse II-antigeencomplex op de B-cel. De T-helpercel scheidt vervolgens cytokines uit, die fungeren als een 'go-signaal' voor de B-cel. Deze interactie voorkomt ongewenste reacties op onschadelijke stoffen.
* **Differentiatie:** Na activering ondergaat de B-cel proliferatie (het maken van vele kopieën van zichzelf) en differentiatie tot twee belangrijke celtypen:
* **Plasmacellen:** Deze cellen produceren grote hoeveelheden antistoffen die identiek zijn aan de oorspronkelijke B-celreceptor. Deze antistoffen worden in het bloed en andere lichaamsvloeistoffen uitgescheiden.
* **B-geheugencellen:** Deze cellen blijven langdurig in het lichaam circuleren. Bij een nieuwe blootstelling aan hetzelfde antigeen kunnen ze zich snel vermenigvuldigen en differentiëren tot plasmacellen, wat resulteert in een snellere en sterkere immuunrespons.
##### 3.1.2.2 Antistoffen (immunoglobulinen)
Antistoffen zijn Y-vormige eiwitmoleculen die door plasmacellen worden geproduceerd. Ze bestaan uit een constante regio (de basis van de Y) en een variabele regio (de armen van de Y), die specifiek is voor het antigeen waarmee het kan binden. Er zijn verschillende klassen van antistoffen, elk met specifieke functies:
* **IgG (Immunoglobuline G):** De meest voorkomende antistof (ongeveer 80%). Beschermt tegen virussen en bacteriën en kan de placenta passeren, wat belangrijk is voor de foetale immuniteit. Wordt ook gebruikt om eerdere infecties te detecteren.
* **IgM (Immunoglobuline M):** De eerste antistof die wordt aangemaakt bij een infectie. De aanwezigheid ervan wijst op een recente infectie en is betrokken bij bloedgroepantagonisme.
* **IgA (Immunoglobuline A):** Gevonden in tranen, speeksel en slijm, en beschermt de slijmvliezen.
* **IgD (Immunoglobuline D):** Speelt een rol bij de sensibilisatie van B-cellen.
* **IgE (Immunoglobuline E):** Bevindt zich op mestcellen en basofielen en is betrokken bij allergische reacties en ontstekingsreacties door histaminevrijgave.
##### 3.1.2.3 Werking van antistoffen
Antistoffen kunnen ziekteverwekkers op verschillende manieren onschadelijk maken:
* **Neutralisatie:** Antistoffen binden aan toxines of virale deeltjes, waardoor hun schadelijke effecten worden voorkomen.
* **Agglutinatie en precipitatie:** Antistoffen kunnen ziekteverwekkers aan elkaar laten klonteren (agglutinatie) of onoplosbare complexen vormen (precipitatie), waardoor ze gemakkelijker door fagocyten kunnen worden opgeruimd.
* **Complementactivatie:** Antistoffen kunnen het complementsysteem activeren, een cascade van eiwitten die helpt bij het bestrijden van infecties.
* **Stimulatie van fagocytose:** Antistoffen markeren ziekteverwekkers, waardoor ze aantrekkelijker worden voor fagocyterende cellen zoals macrofagen.
* **Versterking van ontstekingsreactie:** Antistoffen kunnen, via IgE, mestcellen activeren om ontstekingsmediatoren vrij te geven.
#### 3.1.3 Cellulaire immuniteit (T-cel gemedieerd)
Cellulaire immuniteit, uitgevoerd door T-lymfocyten, richt zich voornamelijk op het elimineren van geïnfecteerde lichaamseigen cellen, kankercellen en lichaamsvreemde cellen.
##### 3.1.3.1 T-lymfocyten en hun functies
T-lymfocyten rijpen in de thymus en reageren zeer specifiek op antigenen. In tegenstelling tot B-cellen kunnen T-cellen antigenen alleen herkennen wanneer ze worden gepresenteerd op een Major Histocompatibility Complex (MHC) molecule van een antigeen-presenterende cel (APC), zoals macrofagen of B-cellen.
* **MHC I en MHC II:**
* **MHC klasse I:** Deze moleculen presenteren antigenen van virussen of kankereiwitten die *binnen* de cel worden geproduceerd. Ze binden aan CD8+ cytotoxische T-cellen, wat leidt tot de vernietiging van de geïnfecteerde cel.
* **MHC klasse II:** Deze moleculen presenteren antigenen van ziekteverwekkers die *buiten* de cel zijn opgenomen (door fagocytose). Ze binden aan CD4+ T-helpercellen, wat de immuunrespons coördineert.
* **Activatie en proliferatie:** Wanneer een T-cel een antigeen gepresenteerd krijgt op een MHC-molecule, wordt de T-cel geactiveerd. Geactiveerde T-cellen ondergaan vervolgens proliferatie, waarbij ze klonen vormen en een groot aantal identieke T-cellen creëren om de infectie te bestrijden.
##### 3.1.3.2 Belangrijkste T-cel types
* **T-helpercellen (Th, CD4+):** Coördineren de immuunrespons. Ze activeren B-cellen (humorale immuniteit) en cytotoxische T-cellen (cellulaire immuniteit) via cytokines. Een deel van de T-helpercellen blijft achter als T-geheugencellen.
* **Cytotoxische T-cellen (Tc, CD8+):** Vernietigen geïnfecteerde of afwijkende cellen. Dit doen ze door:
* **Perforines:** Moleculen die gaatjes prikken in het celmembraan van de doelwitcel.
* **Lymfotoxines:** Moleculen die de stofwisseling van de doelwitcel verstoren.
* **Cytokines:** Moleculen die apoptose (geprogrammeerde celdood) activeren.
Een deel van de cytotoxische T-cellen vormt ook T-geheugencellen.
* **Regulatoire T-cellen (Treg, vaak CD8+):** Remmen de immuunrespons na afloop van een infectie om overmatige reacties te voorkomen en het immuunsysteem in balans te houden. Een disfunctie van deze cellen kan leiden tot auto-immuunziekten zoals multiple sclerose.
* **T-geheugencellen (CD4+/CD8+):** Blijven langdurig aanwezig in het lichaam en zorgen voor een snelle en krachtige respons bij herhaalde blootstelling aan hetzelfde antigeen.
#### 3.1.4 Immuniteit verwerven: actief versus passief en natuurlijk versus kunstmatig
Immuniteit kan op vier manieren worden verworven, gebaseerd op of het lichaam zelf antistoffen produceert (actief) of dat ze worden toegediend (passief), en of dit via natuurlijke processen of kunstmatige middelen gebeurt.
##### 3.1.4.1 Actieve immuniteit
Het lichaam bouwt zelfstandig immuniteit op door het produceren van antistoffen en het vormen van geheugencellen (B- en T-geheugencellen).
* **Natuurlijke actieve immuniteit:** Ontstaat na blootstelling aan een ziekteverwekker tijdens een infectie. Het lichaam doorloopt een primaire immuunrespons, waarbij het ziek kan worden, maar daarna langdurige bescherming heeft door de gevormde geheugencellen. Bij een nieuwe blootstelling treedt een snellere en krachtigere secundaire immuunrespons op, die meestal voorkomt dat de persoon opnieuw ziek wordt.
* *Voorbeeld:* Waterpokken. Na genezing is men levenslang immuun. Griep en corona geven geen langdurige immuniteit omdat de antigenen van deze virussen regelmatig veranderen.
* **Kunstmatige actieve immuniteit (Vaccinatie):** Het lichaam wordt blootgesteld aan antigenen van een ziekteverwekker die verzwakt, gedood of een deel daarvan is (het vaccin). Dit triggert een primaire immuunrespons zonder dat de persoon ernstig ziek wordt. Na vaccinatie worden geheugencellen gevormd, waardoor het lichaam beschermd is tegen een toekomstige echte infectie.
* *Voorbeeld:* Vaccinatie tegen polio, mazelen, bof, tetanus. Het toedienen van een 'booster' dosis kan het immuunsysteem versterken en de bescherming verlengen. Groepsimmuniteit ontstaat wanneer een groot deel van de bevolking immuun is.
##### 3.1.4.2 Passieve immuniteit
Het lichaam ontvangt kant-en-klare antistoffen, wat zorgt voor onmiddellijke maar kortdurende bescherming.
* **Natuurlijke passieve immuniteit:** Antistoffen worden van moeder op kind overgedragen.
* *Voorbeeld:* Tijdens de zwangerschap passeren IgG-antistoffen via de placenta naar de foetus. Na de geboorte worden IgA-antistoffen via borstvoeding (colostrum) doorgegeven.
* **Kunstmatige passieve immuniteit (Serumtherapie):** Antistoffen worden toegediend via een injectie (serum), bijvoorbeeld wanneer er direct na blootstelling aan een ziekteverwekker gehandeld moet worden.
* *Voorbeeld:* Serumtherapie bij een slangenbeet of hondsdolheid, of na blootstelling aan tetanus. De antistoffen worden in het laboratorium gemaakt of afgenomen van mensen of dieren die de infectie hebben doorgemaakt.
#### 3.1.5 Het principe van vaccinatie
Vaccinatie is een methode om kunstmatige actieve immuniteit op te wekken. Het proces werkt als volgt:
1. **Toediening van het vaccin:** Een vaccin bevat antigenen van een ziekteverwekker (verzwakt, gedood of een deel ervan).
2. **Herkenning door APC's:** Antigeen-presenterende cellen (APC's), zoals macrofagen of dendritische cellen, nemen het antigeen op en presenteren het aan T-helpercellen via MHC-klasse II moleculen.
3. **Activatie van T-helpercellen:** T-helpercellen herkennen het antigeen en worden geactiveerd. Ze scheiden cytokines uit die de rest van de adaptieve immuunrespons stimuleren.
4. **Activatie van B-cellen:** B-cellen die hetzelfde antigeen herkennen, worden gesensibiliseerd en, na interactie met geactiveerde T-helpercellen, geactiveerd.
5. **Differentiatie en vorming van geheugen:** Geactiveerde B-cellen differentiëren tot:
* **Plasmacellen:** Produceren grote hoeveelheden antistoffen.
* **B-geheugencellen:** Blijven langdurig bestaan voor toekomstige bescherming.
6. **Primaire versus Secundaire reactie:** De eerste blootstelling aan het vaccin leidt tot een primaire immuunrespons die 1 à 2 weken duurt en resulteert in een langzame stijging van antistoffen en de vorming van geheugencellen. Bij een latere blootstelling aan de 'echte' ziekteverwekker, zorgt de secundaire immuunrespons, gekenmerkt door de snelle en krachtige reactie van de geheugencellen, ervoor dat de ziekteverwekker wordt uitgeschakeld voordat de persoon ziek wordt.
#### 3.1.6 Opsporen van infectie en ontsteking
Klinische tekens zoals koorts en typische symptomen kunnen wijzen op een infectie of ontsteking. Voor een meer zekere diagnose worden bloedonderzoeken gebruikt:
* **C-reactief proteïne (CRP):** Een eiwit dat door de lever wordt geproduceerd als reactie op ontsteking of infectie. CRP-waarden stijgen snel en kunnen helpen onderscheid te maken tussen bacteriële en virale infecties, hoewel het niet de locatie of specifieke oorzaak van de ontsteking aangeeft.
* Normaal: $< 10$ mg/L
* $10–100$ mg/L: Vaak virale infectie, TBC, chronische ontsteking.
* $> 100$ mg/L: Vaak bacteriële infectie, kanker of reuma.
* **Erytrocytenbezinkingssnelheid (BSE):** Meet hoe snel rode bloedcellen naar de bodem van een buis bezinken. Bij ontsteking klonteren erytrocyten sneller samen door ontstekingsproteïnen, wat resulteert in een hogere BSE. CRP is sneller en specifieker dan BSE en wordt daarom klinisch vaker gebruikt.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen humorale (B-cel, antistoffen in lichaamsvloeistoffen) en cellulaire (T-cel, directe cel-interactie) immuniteit goed. Beide zijn essentieel en werken vaak samen.
>
> **Tip:** Focus op de specifieke rollen van T-helpercellen (CD4+) en cytotoxische T-cellen (CD8+) en hoe ze interageren met andere immuuncellen.
>
> **Voorbeeld:** De werking van vaccins illustreert perfect hoe kunstmatige actieve immuniteit werkt: het lichaam wordt gesensibiliseerd met antigenen zodat het, bij een echte infectie, een snelle secundaire immuunrespons kan opwekken.
---
# Verwerving van immuniteit en vaccinatie
Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende manieren waarop het lichaam immuniteit verwerft, zowel actief als passief, natuurlijk en kunstmatig, en legt het principe van vaccinatie uit in relatie tot de primaire en secundaire immuunrespons.
## 4.1 Actieve en passieve immuniteit
Immuniteit verwijst naar het vermogen van het lichaam om zich te verdedigen tegen ziekteverwekkers. Er zijn twee hoofdtypen van immuniteit: actief en passief, die verder onderverdeeld kunnen worden in natuurlijke en kunstmatige verwerving.
### 4.1.1 Actieve immuniteit
Bij actieve immuniteit is het lichaam zelf actief betrokken bij het opbouwen van weerstand. Dit proces leidt tot de vorming van geheugenlymfocyten (B- en T-geheugencellen), wat zorgt voor langdurige bescherming.
* **Natuurlijke actieve immuniteit:**
Dit type immuniteit wordt verkregen na een natuurlijke infectie met een ziekteverwekker. Het lichaam doorloopt een primaire immuunrespons, waarbij het antistoffen aanmaakt en geheugencellen vormt. Bij een volgende blootstelling aan dezelfde ziekteverwekker treedt een snelle en krachtige secundaire immuunrespons op, waardoor de ziekte wordt voorkomen.
> **Voorbeeld:** Iemand die waterpokken heeft gehad, is levenslang immuun voor deze ziekte omdat het lichaam specifieke antistoffen en geheugencellen heeft aangemaakt tegen het waterpokkenvirus. Griep en corona bieden minder langdurige immuniteit omdat deze virussen regelmatig muteren en daardoor andere antigenen op hun celmembraan krijgen.
* **Kunstmatige actieve immuniteit (Vaccinatie):**
Vaccinatie is een methode om kunstmatig actieve immuniteit op te wekken. Hierbij wordt het lichaam blootgesteld aan antigenen van een ziekteverwekker, vaak in de vorm van verzwakte of gedode pathogenen of delen daarvan. Dit stimuleert een primaire immuunrespons zonder dat de ziekte daadwerkelijk optreedt. Het lichaam maakt antistoffen aan en vormt geheugencellen, waardoor het beschermd is tegen een toekomstige infectie. Vaccins kunnen oraal of via injectie worden toegediend. Soms zijn meerdere doses (boosters) nodig om de immuunrespons te versterken. Groepsimmuniteit ontstaat wanneer een groot deel van de bevolking immuun is, wat de verspreiding van de ziekte beperkt.
> **Voorbeeld:** Vaccinatie tegen polio, mazelen, bof, rubella, tetanus en baarmoederhalskanker.
### 4.1.2 Passieve immuniteit
Bij passieve immuniteit worden antistoffen van buitenaf toegediend. Het lichaam hoeft zelf geen antistoffen aan te maken, wat leidt tot snelle, maar kortdurende bescherming. Er worden geen geheugencellen gevormd.
* **Natuurlijke passieve immuniteit:**
Dit type immuniteit wordt verkregen van de moeder. Antistoffen worden via de placenta van de moeder naar het kind overgedragen tijdens de zwangerschap. Na de geboorte worden antistoffen ook via moedermelk (colostrum) doorgegeven.
> **Voorbeeld:** Een pasgeboren baby ontvangt antistoffen van de moeder, wat bescherming biedt tegen infecties in de eerste levensmaanden.
* **Kunstmatige passieve immuniteit:**
Hierbij worden antistoffen, vaak synthetisch of verkregen uit serum van mensen of dieren die al immuun zijn, direct geïnjecteerd. Dit is nuttig in acute situaties waar directe bescherming nodig is, bijvoorbeeld na blootstelling aan een toxine of pathogeen.
> **Voorbeeld:** Toediening van antistoffen (serum) na een slangenbeet of bij hondsdolheid, wanneer een vaccin te laat zou zijn.
## 4.2 Het principe van vaccinatie en immuunrespons
Vaccinatie is gebaseerd op de specifieke eigenschappen van het adaptieve immuunsysteem, met name het vermogen om een geheugen op te bouwen. Het proces omvat de introductie van antigenen in het lichaam, wat leidt tot zowel een primaire als een potentiële secundaire immuunrespons.
### 4.2.1 De primaire immuunrespons
De primaire immuunrespons treedt op bij de eerste blootstelling aan een antigeen, zoals bij vaccinatie of een natuurlijke infectie. Dit is een relatief langzaam proces dat doorgaans één tot twee weken duurt.
1. **Blootstelling aan antigeen:** Het vaccin bevat antigenen (bijvoorbeeld delen van een ziekteverwekker).
2. **Presentatie door APC's:** Antigeen-presenterende cellen (APC's), zoals macrofagen of dendritische cellen, nemen het antigeen op, verwerken het en presenteren het op hun oppervlak via MHC-II-moleculen.
3. **Activatie van T-helpercellen (CD4+):** Een T-helpercel met een T-celreceptor (TCR) die specifiek bindt aan het gepresenteerde antigeen, wordt geactiveerd. De CD4-molecule op de T-helpercel bindt aan het MHC-II-molecuul op de APC.
4. **Activatie van B-cellen:** Geactiveerde T-helpercellen scheiden cytokines af die fungeren als een "go-signaal" voor B-cellen die hetzelfde antigeen op hun oppervlak dragen en presenteren (met MHC-II). Deze activatie voorkomt ongewenste reacties op onschadelijke stoffen.
5. **Differentiatie van B-cellen:** Na activatie prolifereren de B-cellen en differentiëren ze tot:
* **Plasmacellen:** Deze produceren grote hoeveelheden specifieke antistoffen (immunoglobulinen zoals IgG en IgM) die het antigeen neutraliseren, klonteren, of andere immuunreacties stimuleren.
* **B-geheugencellen:** Deze cellen blijven langdurig in het lichaam aanwezig en zorgen voor een snellere en krachtigere reactie bij toekomstige blootstelling aan hetzelfde antigeen.
De primaire respons kenmerkt zich door een trage stijging van de antistofconcentratie en de vorming van geheugencellen.
### 4.2.2 De secundaire immuunrespons
De secundaire immuunrespons treedt op bij herhaalde blootstelling aan hetzelfde antigeen, zoals bij een echte infectie nadat men gevaccineerd is.
* **Snelle herkenning:** Geheugencellen (zowel B- als T-geheugencellen) herkennen het antigeen onmiddellijk.
* **Krachtige reactie:** De geheugencellen vermenigvuldigen zich snel en differentiëren tot grote aantallen effectorcellen (plasmacellen en cytotoxische T-cellen).
* **Hoge antistofconcentratie:** Er wordt snel een hoge concentratie van specifieke antistoffen geproduceerd.
Deze secundaire respons is significant sneller en sterker dan de primaire respons. De ziekteverwekker wordt effectief uitgeschakeld voordat deze de kans krijgt om significante schade aan te richten en ziekteverschijnselen te veroorzaken. Dit is het fundamentele mechanisme achter de effectiviteit van vaccinatie in het voorkomen van ziekte.
> **Tip:** Het is belangrijk te beseffen dat de specificiteit van het immuunsysteem, essentieel voor zowel vaccinatie als het bestrijden van infecties, is gebaseerd op de unieke interactie tussen antigenen en antilichamen (of T-celreceptoren). Elk antigeen wordt herkend door specifieke receptoren op B- en T-cellen.
---
# Opsporen van infecties en ontstekingen
Dit onderwerp behandelt de klinische tekenen en laboratoriumtests, zoals CRP en BSE, die worden gebruikt om infecties en ontstekingen in het lichaam op te sporen en te evalueren.
### 5.1 Klinische tekenen van infectie en ontsteking
Infecties en ontstekingen manifesteren zich vaak met specifieke klinische symptomen. De meest voorkomende hiervan is koorts. Koorts treedt op wanneer ziekteverwekkers stoffen produceren (pyrogenen) die de hypothalamus, het temperatuurregulerende centrum in de hersenen, stimuleren om de lichaamstemperatuur te verhogen. Binnen zekere grenzen is koorts heilzaam, omdat het de groei van bacteriën remt en eiwitten kan denatureren. Echter, te hoge koorts kan schadelijk zijn en leiden tot problemen in diverse fysiologische systemen, met name het centrale zenuwstelsel, wat zich kan uiten in misselijkheid, verwarring, hallucinaties en stuiptrekkingen.
Naast koorts, zijn er ook lokale tekenen van ontsteking die voortkomen uit weefselschade, veroorzaakt door pathogenen, chemische stoffen of fysiek trauma. Deze lokale ontsteking omvat:
* **Rubor (roodheid):** Veroorzaakt door vasodilatatie (verwijding van bloedvaten), waardoor meer bloed naar het getroffen gebied stroomt.
* **Calor (warmte):** Een gevolg van de verhoogde bloedstroom en de versnelde enzymreacties in het gebied.
* **Tumor (zwelling):** Ontstaat door de verhoogde permeabiliteit (doorlaatbaarheid) van bloedvaten, waardoor vloeistoffen, eiwitten en cellen makkelijker uit de bloedcirculatie naar het beschadigde weefsel kunnen treden.
* **Dolor (pijn):** Veroorzaakt door de prikkeling van zenuwuiteinden door vrijgekomen chemische stoffen op de plaats van schade.
* **Functio laesa (verlies van functie):** Tijdelijk functieverlies van het aangedane gebied, als gevolg van pijn, zwelling en weefselschade.
Tijdens een ontstekingsreactie migreren witte bloedcellen, zoals fagocyten, uit de bloedbaan naar het getroffen weefsel. Dit proces omvat twee belangrijke stappen:
* **Chemotaxis:** De aantrekking van witte bloedcellen naar de ontstekingsplaats door chemische signaalstoffen die door beschadigde cellen of pathogenen worden vrijgegeven.
* **Diapedese:** Het vermogen van witte bloedcellen om uit de bloedvaten te treden, tussen de endotheelcellen door, om het weefsel te bereiken.
Als gevolg van deze processen hopen celresten, dode cellen en pathogenen zich op, wat leidt tot de vorming van pus (etter). Een ophoping van pus in een afgesloten ruimte wordt een abces genoemd.
> **Tip:** De vijf kenmerken van lokale ontsteking (roodheid, warmte, zwelling, pijn en functieverlies) zijn cruciaal om te onthouden. Ze illustreren direct hoe het lichaam reageert op schade en infectie.
### 5.2 Bloedonderzoeken voor het opsporen van infecties en ontstekingen
Hoewel klinische tekenen suggestief kunnen zijn, is bloedonderzoek essentieel voor een zekere diagnose van infecties en ontstekingen. Twee veelgebruikte bloedtesten zijn C-reactief proteïne (CRP) en de bezinkingssnelheid van erytrocyten (BSE).
#### 5.2.1 C-reactief proteïne (CRP)
CRP is een eiwit dat door de lever wordt geproduceerd als reactie op ontsteking of infectie. De productie ervan wordt gestimuleerd door cytokines en interleukines die worden vrijgegeven door macrofagen en T-lymfocyten.
* **Nut van CRP:** CRP-niveaus stijgen zeer snel, vaak al binnen enkele uren na het begin van een ontsteking of infectie, en soms zelfs vóórdat er duidelijke klinische symptomen zichtbaar zijn. Dit maakt CRP tot een zeer gevoelige indicator van acute ontstekingsprocessen.
* **Interpretatie van CRP-waarden:**
* Normale waarde: minder dan 10 milligram per liter (mg/L).
* 10–100 mg/L: kan wijzen op een virale infectie, tuberculose of een chronische ontsteking.
* Meer dan 100 mg/L: duidt vaker op een bacteriële infectie, maar kan ook voorkomen bij kanker of reuma.
* **Functie van CRP in het lichaam:** CRP kan zich binden aan pathogenen of beschadigde cellen, waardoor het de activatie van het complementsysteem, fagocytose en de ontstekingsreactie bevordert.
* **Beperkingen van CRP:** CRP geeft geen informatie over de locatie van de ontsteking en identificeert niet de specifieke oorzaak.
#### 5.2.2 Bezinkingssnelheid van erytrocyten (BSE)
De BSE-test meet hoe snel rode bloedcellen (erytrocyten) naar de bodem zakken in een onstolbaar bloedmonster dat in een verticale pipet is geplaatst gedurende een uur.
* **Werkingsprincipe:** Bij ontsteking worden ontstekingsproteïnen (die een positieve lading hebben) geproduceerd. Deze positief geladen eiwitten zorgen ervoor dat de negatief geladen erytrocyten samenklonteren. Grotere, samengeklonterde erytrocyten zakken sneller naar de bodem.
* **Interpretatie van BSE-waarden:** Een plasmahoogte van meer dan 20 millimeter per uur (mm/uur) duidt op ontsteking.
* **Nadeel van BSE:** De BSE reageert langzamer op ontstekingsprocessen dan CRP. Hierdoor wordt CRP klinisch vaker gebruikt voor het snelle opsporen van acute infecties en ontstekingen.
> **Tip:** CRP is de snellere en specifiekere marker voor acute ontstekingen, terwijl BSE een minder directe en langzamere indicator is. CRP wordt daarom bij verdenking op een acute infectie vaak als eerste test ingezet.
Samenvattend zijn klinische symptomen zoals koorts en de lokale ontstekingsreactie belangrijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een infectie of ontsteking. Bloedtesten zoals CRP en BSE bieden kwantitatieve gegevens om de aanwezigheid en ernst van deze processen te evalueren, waarbij CRP door zijn snelle respons en specificiteit vaak de voorkeur geniet.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Aangeboren immuniteit | De aspecifieke, snel werkende verdedigingsmechanismen van het lichaam die vanaf de geboorte aanwezig zijn en tegen elke willekeurige indringer reageren, zonder specifieke herkenning van een antigeen. |
| Antigeen (Ag) | Een specifieke stof, vaak een eiwit op de buitenkant van cellen of ziekteverwekkers, die een immuunreactie kan opwekken door herkend te worden door het immuunsysteem. |
| Antistof (antilichaam) | Y-vormige eiwitmoleculen, geproduceerd door B-cellen (plasmacellen), die specifiek aan antigenen binden om ziekteverwekkers onschadelijk te maken of te markeren voor vernietiging. |
| Celgemedieerde immuniteit | Een tak van de adaptieve immuniteit die voornamelijk wordt uitgevoerd door T-lymfocyten, zoals cytotoxische T-cellen, die direct geïnfecteerde of afwijkende lichaamseigen cellen vernietigen. |
| Chemotaxis | Het proces waarbij cellen van het immuunsysteem, zoals fagocyten, worden aangetrokken tot een specifieke locatie door chemische signaalstoffen die vrijkomen op die plaats, bijvoorbeeld bij een infectie. |
| Complementensysteem | Een groep van ongeveer 11 eiwitten in het bloed die, na activatie, een kettingreactie aangaan om pathogenen direct te vernietigen, de fagocytose te stimuleren en de ontstekingsreactie te bevorderen. |
| Cytokines | Een diverse groep kleine eiwitten die dienen als signaalstoffen binnen het immuunsysteem, geproduceerd door immuuncellen, om de communicatie, activatie en regulatie van immuunreacties te coördineren. |
| Diapedese | Het proces waarbij witte bloedcellen (leukocyten) vanuit de bloedbaan door de wand van de haarvaten naar het omliggende weefsel migreren, om zo de plaats van een infectie of ontsteking te bereiken. |
| Fagocyten | Cellen van het immuunsysteem, zoals macrofagen en neutrofielen, die lichaamsvreemde deeltjes, pathogenen of celresten kunnen omvatten en afbreken in een proces dat fagocytose wordt genoemd. |
| Humorale immuniteit | Een tak van de adaptieve immuniteit die wordt gemedieerd door B-lymfocyten, die antistoffen produceren die in de lichaamsvloeistoffen (humor) circuleren om pathogenen te neutraliseren of te markeren. |
| Immunosurveillance | De continue bewaking van het lichaam door het immuunsysteem op afwijkende cellen, zoals kankercellen of virus-geïnfecteerde cellen, om deze tijdig te identificeren en te elimineren. |
| Interferonen | Een type cytokine, geproduceerd door virus-geïnfecteerde cellen, die de verspreiding van virussen remmen en de activiteit van macrofagen en NK-cellen stimuleren, wat bijdraagt aan de antivirale afweer. |
| Lysozymen | Enzymen die voorkomen in lichaamsvloeistoffen zoals speeksel, tranen en slijm, en die de celwanden van bacteriën kunnen afbreken, waardoor ze een barrière vormen tegen bacteriële infecties. |
| MHC-moleculen (Major Histocompatibility Complex) | Eiwitten op het oppervlak van cellen die antigenen presenteren aan T-lymfocyten, essentieel voor de herkenning van "zelf" versus "vreemd" en de activatie van de T-cel respons. |
| Natuurlijke Killer (NK)-cellen | Een type lymfocyt dat een belangrijke rol speelt in de aangeboren immuniteit door direct virus-geïnfecteerde cellen en kankercellen te herkennen en te vernietigen zonder voorafgaande sensibilisatie. |
| Ontstekingsreactie | Een lokale reactie van het lichaam op weefselschade of infectie, gekenmerkt door roodheid, warmte, zwelling en pijn, gericht op het bestrijden van de oorzaak en het starten van het herstelproces. |
| Pathogeen | Een micro-organisme of andere stof die ziekte kan veroorzaken, zoals een virus, bacterie, schimmel of parasiet. |
| Plasmacellen | Gedifferentieerde B-cellen die gespecialiseerd zijn in het produceren van grote hoeveelheden specifieke antistoffen voor de humorale immuunrespons. |
| Primaire immuunrespons | De eerste immuunreactie van het lichaam op blootstelling aan een nieuw antigeen, gekenmerkt door een relatief langzame opbouw van antistoffen en de vorming van geheugencellen. |
| Secundaire immuunrespons | De snelle en krachtige immuunreactie die optreedt bij hernieuwde blootstelling aan een antigeen, dankzij de aanwezigheid van geheugencellen gevormd tijdens de primaire respons. |
| Sensibilisatie | Het proces waarbij een immuuncel, zoals een B-cel, een antigeen herkent en bindt, waardoor het voorbereid wordt op verdere activatie, maar nog niet volledig geactiveerd is. |
| T-helpercellen (Th, CD4) | Een type T-lymfocyt dat een centrale rol speelt in de coördinatie van immuunreacties door het activeren van B-cellen en cytotoxische T-cellen via de afgifte van cytokines. |
| Vaccinatie | Het proces waarbij een verzwakte of dode ziekteverwekker, of delen daarvan, wordt toegediend om het immuunsysteem te stimuleren antistoffen en geheugencellen te produceren, wat bescherming biedt tegen toekomstige infecties. |