Cover
Comença ara de franc Les 7.pdf
Summary
# De tuinwijkgedachte en de invloed van Howard
De tuinwijkgedachte ontstond als een antwoord op de nadelen van zowel de stad als het platteland, geïnspireerd door de visie van Ebenezer Howard op een nieuwe vorm van nederzetting die de voordelen van beide combineerde [1](#page=1).
### 1.1 De kern van Howards ideeën
Howard beargumenteerde dat een nieuwe stedelijke nederzetting, de "tuinstad", in staat was om alle voordelen van de stad te verenigen met alle voordelen van het platteland, zonder de nadelen van beide te behouden. Dit concept werd gevisualiseerd door een diagramma van drie magneten, die verschillende woonmogelijkheden representeerden. Het uiteindelijke doel was een mengvorm die enkel de positieve aspecten van de stad en het platteland bevatte [1](#page=1).
#### 1.1.1 Kenmerken van de nieuwe tuinstad
Een nieuwe tuinstad volgens Howard moest aan de volgende criteria voldoen:
* Gelegen buiten de normale pendelzone van de oude stad [1](#page=1).
* Beperkt in omvang, met een maximale populatie van 30.000 inwoners, maar met een hoge bevolkingsdichtheid [1](#page=1).
* Omringd door een groene gordel die voor iedereen gemakkelijk toegankelijk was [1](#page=1).
* Het advies was de aankoop van 2.400 hectare grond, waarvan 2.000 hectare bestemd was voor de groene gordel [1](#page=1).
#### 1.1.2 Realisatie van Howards visie
Howard slaagde erin om de bouw van twee tuinsteden te initiëren:
* Letchworth (gestart in 1903) [1](#page=1).
* Welwyn Garden City (gestart in 1920) [1](#page=1).
Ondanks deze realisaties werden de projecten geconfronteerd met financieringsmoeilijkheden, waardoor ze niet volledig volgens de oorspronkelijke plannen konden worden gerealiseerd. Niettemin vormden de ideeën uit Howards boek de basis voor de ontstaan van vele steden [1](#page=1).
### 1.2 Invloed van de tuinwijkgedachte op het vaste land
De principes van de tuinwijkgedachte, voortkomend uit de tuinstadidee, werden na de Eerste Wereldoorlog overgenomen op het vasteland. In België is een voorbeeld van deze invloed te vinden in Watermaal-Bosvoorde, waar de wijk Le Logis werd gerealiseerd. Hoewel dit geen volwaardige tuinstad was, was het wel een duidelijke tuinwijk [1](#page=1).
> **Tip:** Het onderscheid tussen een "tuinstad" (zoals voorgesteld door Howard, grootschaliger en met meer land) en een "tuinwijk" (een kleinere, meer lokale implementatie van de principes) is belangrijk om te onthouden [1](#page=1).
### 1.3 Verband met het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM)
Hoewel niet direct een uitbreiding van Howards werk, is het interessant om te vermelden dat de congressen van het CIAM, gehouden tussen 1928 en 1959, gericht waren op de vernieuwing van architectuur en stedenbouw. Het CIAM was een organisatie van architecten die internationale krachten bundelde om richtlijnen op te stellen. De moderne beweging in architectuur dateert ongeveer vanaf 1920 [1](#page=1).
---
# De rol van CIAM en het functionalisme in de stedenbouw
Het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM) en de nadruk op functionele principes hebben de stedenbouw diepgaand beïnvloed, waarbij de nadruk lag op het scheiden van stedelijke functies, wat echter leidde tot misbruik van ideeën als hoogbouw en dichtheid [1](#page=1) [2](#page=2).
### 2.1 De opkomst van CIAM
Het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM) was een organisatie van architecten die tussen 1928 en 1959 tien congressen organiseerde met als doel de architectuur en stedenbouw te vernieuwen door internationale krachten te bundelen. Le Corbusier (Charles-Édouard Jeanneret) was een van de drijvende krachten achter deze beweging [1](#page=1) [2](#page=2).
### 2.2 Functionalisme in de stedenbouw
Een fundamenteel principe dat op het eerste CIAM in 1928 werd vastgelegd, was dat stedenbouw uitsluitend bepaald mag worden door functionele conclusies en nooit door esthetische overwegingen. Dit hield in dat het ordenen van functies centraal stond in de stedenbouw [2](#page=2).
#### 2.2.1 Scheiding van functies
CIAM streefde naar een strikte scheiding van de functies wonen, werken, verkeer en recreatie. De bevolkingsdichtheid werd gebruikt om de verhouding tussen woongebieden, parkgebieden en verkeersgebieden te bepalen. Deze principes leidden tot een uit elkaar trekken van steden, het tegenovergestelde van wat vandaag de dag nagestreefd wordt [2](#page=2).
#### 2.2.2 Kenmerken van de 'moderne stad'
De visie op de 'moderne stad' omvatte hoogbouw, grote densiteit, verschillende niveaus, veel groen en veel openbare ruimte. Een voorbeeld hiervan is Le Corbusiers Unité d’habitation in Marseille, gebouwd in 1952 [2](#page=2).
> **Tip:** Hoewel de architectonische ideeën van het modernisme vaak positief worden beoordeeld, worden de stedenbouwkundige concepten van CIAM door sommigen als negatief bestempeld [2](#page=2).
### 2.3 Kritiek en misbruik van CIAM-ideeën
De ideeën van CIAM, hoewel wellicht niet direct leefbaar, werden in de praktijk vaak misbruikt. Aannemers en projectontwikkelaars zouden de principes van hoogbouw en grote densiteit hebben toegepast met als primair doel winstbejag, waarbij minderwaardige materialen werden gebruikt [2](#page=2).
#### 2.3.1 Gevolgen van misbruik
Dit misbruik leidde tot een devaluatie van het landelijke karakter en het streekeigene. Concreet betekende dit het egaliseren van niveauverschillen, het rechttrekken van wegen en waterlopen, en het vergroten van percelen [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** De nadruk op grootschalige projecten die de bestaande landschappelijke en stedelijke structuren negeerden, is een direct gevolg van het misbruik van de functionele principes van CIAM [2](#page=2).
### 2.4 Verband met de tuinwijkgedachte
De tuinwijkgedachte, die zich na de Eerste Wereldoorlog op het vasteland verspreidde, gebruikte de tuinsteden als basisidee. In België zijn er voorbeelden zoals Le Logis in Watermaal-Bosvoorde, wat meer een tuinwijk dan een tuinstad is [1](#page=1).
> **Voorbeeld:** De Engelse tuinsteden Letchworth en Welwyn Garden City waren vroege pogingen om de ideale stad te creëren, gebaseerd op de ideeën van Howard, die stadsvoordelen combineerden met plattelandsvoordelen zonder nadelen. Deze probeerden een beperkte omvang met een hoge dichtheid te combineren, omringd door een groene gordel [1](#page=1).
---
# Suburbanisatie, rurbanisatie en banlieuvorming
De ontwikkeling van de moderne stad na de Tweede Wereldoorlog werd sterk beïnvloed door concepten als suburbanisatie en rurbanisatie, die leidden tot de vorming van banlieues en bijbehorende verkeersproblemen, waarna pogingen werden ondernomen om de stadskernen opnieuw aantrekkelijk te maken.
### 3.1 Invloed van modernistische stedenbouwkundige principes
Moderne stedenbouwkundige principes, sterk beïnvloed door figuren als Le Corbusier en vastgelegd op het eerste CIAM in 1928, streefden naar een strikte functionele scheiding van wonen, werken, verkeer en recreatie. Het basisidee was dat stedenbouw puur functioneel moest zijn en niet esthetisch. Dit leidde tot concepten zoals 'La Ville Radieuse' (de stralende stad), die hoogbouw, grote densiteit, verschillende niveaus, veel groen en openbare ruimte voorzag. Hoewel deze ideeën op zichzelf niet per se onleefbaar waren, werden ze later vaak misbruikt door projectontwikkelaars die enkel op winstbejag uit waren. Dit resulteerde in projecten die niveauverschillen egaliseerden, wegen en waterlopen recht trokken, en percelen vergrootten, wat leidde tot een devaluatie van het landelijke karakter en het streekeigene. Een voorbeeld van een dergelijk project is de Unité d’habitation in Marseille, ontworpen door Le Corbusier [2](#page=2).
### 3.2 Oorzaken van suburbanisatie en rurbanisatie
Na de Tweede Wereldoorlog begon de kernstad in toenemende mate haar woonfunctie te verliezen. Dit fenomeen, bekend als suburbanisatie, beschrijft de verstedelijking van de stadsrand. Tegelijkertijd ontstond rurbanisatie, wat de verstedelijking van plattelandsgemeenten inhoudt [2](#page=2) [3](#page=3).
Verschillende oorzaken droegen bij aan deze ontwikkelingen:
* **Verhoogde individuele mobiliteit:** De toename van het autogebruik maakte langere woon-werkverkeer afstanden mogelijk [3](#page=3).
* **Veranderde woonappreciatie:** Er ontstond een grotere waardering voor groen en een leefomgeving buiten de drukke stad [3](#page=3).
* **Kortere arbeidsduur:** De reductie van het aantal werkuren en de invoering van twee vrije dagen per week boden meer tijd voor langere verplaatsingen en ontspanning [3](#page=3).
* **Verbeterde woonomstandigheden buiten de stad:** De uitbreiding van nutsvoorzieningen zoals elektriciteit, waterleiding en riolering maakte het leven in de stadrand en landelijke gebieden aantrekkelijker [3](#page=3).
Deze factoren leidden tot sterke bevolkingsgroei en de ontwikkeling van nieuwe woonwijken buiten de traditionele stadskernen [3](#page=3).
### 3.3 Banlieuvorming en de gevolgen ervan
Rurbanisatie, in het bijzonder, leidde tot de ontwikkeling van de zogenaamde 'banlieue' of buitenwijk. Dit zijn zones die voornamelijk als slaapwijken functioneren, waarbij de bewoners overdag naar de stad trekken om te werken en enkel 's avonds en tijdens hun vrije tijd in hun woongebied verblijven [3](#page=3).
De banlieuvorming had aanzienlijke negatieve gevolgen:
* **Verkeersproblemen:** De toenemende mobiliteit en de spreiding van de bevolking leidden tot ernstige verkeerscongestie, waardoor de bereikbaarheid van het stadscentrum afnam [3](#page=3).
* **Financiële problemen voor de stadskern:** Kapitaalkrachtige inwoners verlieten de stad, wat resulteerde in een afname van de belastinginkomsten. Dit creëerde financiële problemen, aangezien centrumfuncties (zoals infrastructuur en openbare diensten) kostbaar zijn en gefinancierd moeten worden door de overblijvende, vaak minder kapitaalkrachtige, inwoners, terwijl de stad door iedereen gebruikt wordt [3](#page=3).
### 3.4 Pogingen om de stadskern aantrekkelijker te maken en decentralisatie
Vanaf de jaren '90 begon er een tendens om de stadskernen opnieuw aantrekkelijker te maken, onder andere door middel van inbreidingsprojecten. Studies toonden aan dat dichter bij het werk wonen gelukkiger maakt [3](#page=3).
Sinds de jaren '60 bestond ook de tendens om stedelijke problemen op te lossen door middel van decentralisatie, waarbij bepaalde stedelijke functies werden verplaatst of nieuwe centra werden gecreëerd. Dit kon op verschillende manieren gebeuren [3](#page=3):
* **Het oprichten van subcentra:** Deze werden bewust gecreëerd op knooppunten van openbaar vervoer (metro, trein, bus) aan de rand van de stadskern. Ze waren bedoeld om een deel van de kantoor- en winkelruimte van het stadscentrum over te nemen en bevorderden een vermenging van functies. Een voorbeeld hiervan is La Défense in Parijs [3](#page=3).
* **Het kiezen van groeisteden:** Bestaande steden werden geselecteerd om uit te breiden en meer functies te centraliseren [3](#page=3).
* **Het bouwen van nieuwe steden:** In sommige gevallen werden volledig nieuwe steden gepland en gebouwd om de bevolkingsdruk en de functionele behoeften op te vangen [3](#page=3).
> **Tip:** Het is cruciaal om het verschil te begrijpen tussen suburbanisatie (verstedelijking van de stadsrand) en rurbanisatie (verstedelijking van het platteland), aangezien beide bijdroegen aan de vorming van banlieues, maar vanuit verschillende ruimtelijke contexten startten.
> **Tip:** Begrijp de oorzakelijke relatie tussen de toename van individuele mobiliteit en de veranderde woonwensen enerzijds, en de suburbanisatie/rurbanisatie anderzijds.
> **Tip:** De financiële impact op de stadskern, door de uittocht van kapitaalkrachtigen en het behoud van dure centrumfuncties, is een belangrijk gevolg van banlieuvorming dat goed begrepen moet worden.
---
# Decentralisatie en de ontwikkeling van nieuwe stedelijke kernen
Sinds de jaren '60 is er een tendens om stadskernen te decentraliseren door het oprichten van subcentra, het kiezen van groeisteden en het bouwen van nieuwe steden, als oplossing voor stedelijke problemen [3](#page=3) [4](#page=4).
### 4.1 Stedelijke problemen en de roep om decentralisatie
De groei van steden en de bijbehorende problemen, zoals overbevolking en verkeersproblemen, leidden tot een zoektocht naar oplossingen. Verschillende factoren droegen bij aan de decentralisatie [3](#page=3) [4](#page=4):
* **Individuele mobiliteit:** De toename van het autobezit maakte langere verplaatsingen mogelijk [3](#page=3).
* **Veranderde woonappreciatie:** Een grotere waardering voor groen en een betere woonomgeving buiten de stad speelden een rol [3](#page=3).
* **Kortere arbeidsduur:** Meer vrije tijd, zoals een tweedaags weekend, gaf mensen de gelegenheid om verder van hun werk te gaan wonen [3](#page=3).
* **Verbeterde voorzieningen:** De uitbreiding van essentiële voorzieningen zoals elektriciteit, waterleiding en riolering buiten de stad maakte het aantrekkelijker om daar te wonen [3](#page=3).
Deze ontwikkelingen leidden tot fenomenen zoals suburbanisatie (de verstedelijking van de stadsrand), rurbanisatie (de verstedelijking van plattelandsgemeenten) en banlieuvorming (de ontwikkeling van slaapwijken). Banlieuvorming kon leiden tot verkeersproblemen en een verminderde bereikbaarheid van het stadscentrum. Bovendien konden stadskernen financiële problemen ondervinden als de meest kapitaalkrachtigen de stad verlieten, waardoor de kosten voor centrumfuncties gedragen moesten worden door een kleinere groep inwoners. Sinds de jaren '90 is er echter ook een trend om wonen in de stadskern weer aantrekkelijker te maken door middel van inbreidingsprojecten, mede gebaseerd op studies die aantonen dat dichter bij het werk wonen gelukkiger maakt [3](#page=3).
### 4.2 Strategieën voor decentralisatie en de ontwikkeling van nieuwe stedelijke kernen
Om de genoemde stedelijke problemen aan te pakken, werden sinds de jaren '60 verschillende strategieën toegepast om stadskernen te decentraliseren. Dit omvatte het creëren van nieuwe stedelijke centra en het stimuleren van groei in bestaande steden buiten de directe agglomeratie [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 4.2.1 Oprichting van subcentra
Subcentra werden doelbewust opgericht op strategische knooppunten van openbaar vervoer, zoals metro-, trein- en busstations, en waren ook toegankelijk voor autoverkeer. Het doel was om een deel van de kantoor- en winkelruimte van het oorspronkelijke stadscentrum te verplaatsen naar deze nieuwe centra, wat resulteerde in een vermenging van functies [3](#page=3).
> **Example:** La Défense in Parijs is een voorbeeld van een dergelijk subcentrum, dat ook diende als een groot kantorenbouw met zowel inwoners als werknemers. De infrastructuur in dit soort gebieden is vaak zo ontworpen dat voetgangersgebieden gescheiden zijn van het verkeer, dat deels ondergronds wordt geleid [4](#page=4).
#### 4.2.2 Keuze van groeisteden
Een andere strategie was het selecteren van specifieke steden die door de overheid gestimuleerd zouden worden in hun groei. Dit had als doel de centrumfunctie van deze geselecteerde steden te versterken en de druk op grote centrale steden te verminderen [4](#page=4).
Concrete doelstellingen van deze aanpak waren:
* Het verhelpen van een groot woningentekort in de agglomeratie [4](#page=4).
* Het beperken van de uitbreiding van bestaande stedelijke centra [4](#page=4).
* Het creëren van een beter stedelijk milieu [4](#page=4).
* Het realiseren van een betere woon-werkrelatie [4](#page=4).
> **Example:** Louvain-La-Neuve (opgericht in 1968) en Almere (opgericht in 1975) zijn voorbeelden van steden die als groeisteden zijn ontwikkeld [4](#page=4).
#### 4.2.3 Bouwen van nieuwe steden
Het bouwen van volledig nieuwe steden was ook een middel om de druk op bestaande stedelijke gebieden te verlichten en nieuwe woon- en werkomgevingen te creëren. Deze nieuwe kernen werden buiten de bestaande stad opgericht [3](#page=3) [4](#page=4).
### 4.3 Conclusie over de periode
De periode sinds de jaren '60 kenmerkte zich door een complexe zoektocht naar oplossingen voor de problemen van de 19e-eeuwse stad, vaak veroorzaakt door overbevolking en de negatieve impact van modernistische stedenbouwkundige ideeën. De 'herontdekking' van het platteland en de oprichting van nieuwe kernen buiten de stad waren directe reacties hierop. De ontwikkeling van subcentra, groeisteden en nieuwe steden waren uitvloeisels van deze tendens tot decentralisatie [3](#page=3) [4](#page=4).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Duurzame ruimtelijke ontwikkeling | Een concept dat streeft naar een evenwichtige ontwikkeling van de fysieke omgeving, rekening houdend met ecologische, sociale en economische aspecten voor huidige en toekomstige generaties. |
| Tuinwijkgedachte | Een stedenbouwkundig concept dat beoogt de voordelen van de stad en het platteland te combineren in een nieuwe nederzetting, met aandacht voor groen, lage dichtheid en een goede leefomgeving. |
| Tuinstad | Een type nederzetting dat de voordelen van een stad (zoals werkgelegenheid en voorzieningen) verenigt met de voordelen van het platteland (zoals groen en ruimte), vaak met een beperkte omvang en omgeven door een groene gordel. |
| Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM) | Internationale congressen gehouden tussen 1928 en 1959 die een belangrijke rol speelden in de ontwikkeling van het modernisme in architectuur en stedenbouw, met een focus op functionele principes. |
| Modernisme | Een architectuurstroming die ontstond rond 1920, gekenmerkt door de nadruk op functionaliteit, het gebruik van nieuwe materialen en technieken, en een afwijzing van traditionele stijlen. |
| Functionaliteit in stedenbouw | Het principe dat stedenbouwkundige beslissingen primair gebaseerd moeten zijn op functionele behoeften, zoals de ordening van woon-, werk-, verkeers- en recreatiegebieden, in plaats van op esthetische overwegingen. |
| Suburbanisatie | Het proces waarbij bevolking en activiteiten zich verplaatsen van de stadskern naar de randgebieden van de stad, vaak gedreven door de zoektocht naar meer ruimte en groen. |
| Rurbanisatie | Het verstedelijken van plattelandsgemeenten, waarbij landelijke gebieden kenmerken van stedelijke ontwikkeling overnemen, zoals bevolkingsgroei en de vorming van nieuwe wijken. |
| Banlieue | Een buitenwijk of randgebied van een stad, vaak gekenmerkt door slaapwijken waar bewoners overdag naar de stad trekken voor werk en enkel 's nachts en in het weekend aanwezig zijn. |
| Decentralisatie | Het proces van het verplaatsen van functies, bevolking of macht weg van een centraal punt naar perifere gebieden, om stedelijke problemen te verminderen of regionale ontwikkeling te bevorderen. |
| Subcentra | Nieuwe stedelijke knooppunten die op contactpunten van openbaar vervoer worden opgericht, vaak aan de rand van de stadskern, om een deel van de kantoor- en winkelruimte op te vangen. |
| Groeisteden | Steden die door de overheid worden geselecteerd en gestimuleerd om te groeien, met als doel de centrumfunctie te versterken, de druk op grote centrale steden te verminderen en woningtekorten aan te pakken. |