Cover
ابدأ الآن مجانًا Class+7_Surveyonderzoek_2025.pptx
Summary
# Surveyonderzoek: methodologie en valkuilen
**1. Surveyonderzoek: methodologie en valkuilen**
Surveyonderzoek is een kwantitatieve onderzoeksmethode die zich richt op het verzamelen van informatie door middel van gestandaardiseerde vragenlijsten om statistische beschrijvingen en toetsingen van hypothesen mogelijk te maken, met als doel representativiteit en veralgemeenbaarheid te bereiken.
## 1.1 Introductie tot surveyonderzoek
### 1.1.1 Wat is een survey?
Surveyonderzoek valt onder de noemer kwantitatief onderzoek en maakt gebruik van bevragingstechnieken als reactieve observatiemethode. De stimulus hierbij is het stellen van vragen. Een survey wordt gekenmerkt door een extensieve bevraging, waarbij statistische beschrijving en toetsing centraal staan en representativiteit en veralgemeenbaarheid cruciaal zijn. De vragenlijst is gestandaardiseerd, met een vaste vraagvolgorde (met uitzondering van 'skips') en vaste antwoordcategorieën. De respondenten zijn zich bewust van hun rol en vullen deze in. Dit staat in contrast met intensieve bevraging (kwalitatief onderzoek) die gericht is op exploratie, een kleiner aantal respondenten en het dieper verkennen van dimensies van een probleem.
### 1.1.2 Doel en kenmerken van surveyonderzoek
Het hoofddoel van surveyonderzoek is het verzamelen van informatie met een hoge externe validiteit, mits de steekproef representatief is. De efficiënte verwerking van data middels statistiek (frequentie- en kruistabellen, complexe indicatoren, multivariate analyse) is een groot voordeel. Het gebruik van een gestandaardiseerd meetinstrument zorgt voor herhaalbaarheid en betrouwbaarheid. De respondent vervult een passieve rol. Een nadeel is de potentieel lagere inhoudsvaliditeit, omdat er weinig ruimte is voor nuancering en de vragen en antwoorden vastliggen. Ook de naturalistische validiteit kan lager zijn. Causale relaties kunnen met surveys moeilijk worden vastgesteld.
### 1.1.3 Stappenplan en foutenbronnen
Een surveyonderzoek volgt een vast stramien:
1. Een goede onderzoeksvraag en hypothese formuleren.
2. Het type survey (surveymodus) kiezen.
3. De vragenlijst en antwoordcategorieën ontwikkelen (een cruciale fase voor meetvaliditeit).
4. Een pilot survey uitvoeren om fouten op te sporen.
5. De onderzoekspopulatie definiëren.
6. De veldwerkfase en dataverzameling uitvoeren.
7. Een kwaliteitscontrole van het finale databestand doen.
8. Statistische analyses uitvoeren en terugkoppelen naar de hypothesen.
Er zijn diverse foutenbronnen bij surveyonderzoek, samengevat onder de 'total survey-error' benadering. Dit omvat alle struikelblokken die de kwaliteit van de schatting van een gemiddelde, proportie of associatie kunnen beïnvloeden, inclusief de extrapolatie naar de populatie.
## 1.2 Over vragen en antwoorden: het ontwerpen van vragenlijsten
Het opstellen van een effectieve vragenlijst is complex en vereist aandacht voor het vraag-antwoordproces, mogelijke responsfouten en -stijlen, en de validiteit van de metingen.
### 1.2.1 Soorten vragen naar inhoud
* **Vragen over kenmerken, feitelijk gedrag en gebeurtenissen:** Deze vragen betreffen zaken die objectief vast te stellen zijn, zoals gender, leeftijd, eerste huwelijk of het vinden van een job.
* **Vragen over opinies, attitudes en intenties:** Deze peilen naar subjectieve opvattingen, intenties en evaluaties die niet direct waarneembaar zijn.
* **Kennisvragen:** Deze testen de kennis van de respondent over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld de kennis over politieke instellingen.
### 1.2.2 Soorten vragen naar antwoordcategorieën
* **Open vragen:** Respondenten kunnen antwoorden met hun eigen bewoordingen. Dit levert rijke informatie op, maar is tijdsintensief en moeilijker te verwerken.
* **Gesloten vragen:** De antwoordmogelijkheden liggen vooraf vast. Deze zijn gemakkelijker te verwerken, goedkoper en bieden een grote diversiteit (afhankelijk van de meetschalen).
### 1.2.3 Het model van het vraag-antwoordproces
Het klassieke model van het vraag-antwoordproces (Cannell et al., 1981) beschrijft de weg van vraag naar antwoord. Respondenten kunnen op basis van 'cues' hun antwoord aanpassen, wat kan leiden tot vertekening. Het 'Receive-Accept-Sample' (RAS) model van Zaller (1992) stelt dat mensen niet altijd een vooraf gedefinieerde opinie hebben, maar deze ter plekke construeren op basis van de informatie die zij ontvangen en accepteren. Dit model is een kritiek op het idee dat mensen altijd een klare opinie klaar hebben.
### 1.2.4 Responsstijlen en -fouten
Responsstijlen zijn manieren waarop respondenten antwoorden, wat tot fouten kan leiden:
* **Geheugeneffecten:** Moeite met het accuraat herinneren van gebeurtenissen of feiten.
* **Sociale wenselijkheidsbias:** De neiging om antwoorden te geven die sociaal aanvaardbaar zijn, om een positief zelfbeeld te presenteren. Dit is relevant bij vragen over illegaal gedrag, seksueel gedrag, of het overdrijven van positieve activiteiten zoals museumbezoek of studietijd.
* **Volgzaamheidsbias:** De neiging om het eens te zijn met de interviewer of de heersende opinie.
Responsfouten worden veroorzaakt door kenmerken van de vraagstelling zelf:
* **Question constraint:** Respondenten passen zich aan de geboden antwoordopties, zelfs als deze niet volledig aansluiten bij hun situatie.
* **Onbedoelde informatie in antwoordschalen:** De formulering van antwoordcategorieën kan de antwoorden beïnvloeden.
* **Volgorde-effecten:** De volgorde van vragen kan de interpretatie van volgende vragen beïnvloeden (contexteffect of priming).
### 1.2.5 Vragen over feitelijk gedrag en gebeurtenissen
Bij deze vragen is er een waar/juist antwoord. Het is belangrijk het geheugen van de respondent te ondersteunen en de weerstand om informatie te geven te overwinnen. Hierbij kan sprake zijn van 'truncatie' (censoring) en geheugeneffecten, vooral bij retrospectieve vragen over gebeurtenissen en transities. 'Heaping' kan optreden bij het groeperen van antwoorden rond specifieke punten.
### 1.2.6 Vragen over opinies, attitudes en intenties
Bij deze vragen bestaat er geen waar/juist antwoord. Eerlijkheid is hierbij cruciaal, en een vertrouwensband met de interviewer is belangrijk. Sociale wenselijkheid is hier een grote valkuil.
### 1.2.7 Kennisvragen
Deze vragen peilen naar de kennis van de respondent en kunnen als bedreigend worden ervaren.
### 1.2.8 Vragen over feitelijk gedrag en gebeurtenissen: specifieke overwegingen
* **Onveranderbare attributen:** Geboortejaar, geslacht, etnische herkomst.
* **Huidige toestand:** Huidige tewerkstelling, inkomen, leefvorm.
* **Transities:** Vragen die het verleden reconstrueren, zoals schoolloopbaan, beroepsloopbaan of relaties ('event history'). Problemen hierbij zijn truncatie en geheugeneffecten.
### 1.2.9 Responsstijl: sociale wenselijkheid
Dit is de neiging om antwoorden te geven die sociaal gewenst zijn. Remedies om dit tegen te gaan zijn:
* **Omkaderen/verzachten:** De respondent een beetje op weg helpen.
* **Benadrukken dat er geen correct antwoord is.**
* **Het gedrag veronderstellen en rechtvaardigen met behulp van autoriteiten.**
### 1.2.10 Responsstijl: volgzaamheidsbias
Respondenten willen het graag eens zijn met anderen of de onderzoeker. Dit kan worden aangepakt met vignettes (concrete verhalen met keuzemomenten).
### 1.2.11 Responsfouten: beperking van de vraag (question constraint)
Respondenten passen zich aan de geboden opties. Als een optie ontbreekt, kunnen ze deze niet selecteren.
### 1.2.12 Responsfouten: onbedoelde informatie in antwoordschalen
De manier waarop antwoordcategorieën zijn geformuleerd, kan de antwoorden van respondenten sturen.
### 1.2.13 Responsfouten: volgorde-effecten
* **Contexteffect:** De betekenis van een vraag kan wijzigen door de voorafgaande vragen.
* **Priming:** Een eerdere stimulus beïnvloedt de respons op een volgende stimulus.
### 1.2.14 De kunst van het vragen stellen
Het stellen van vragen lijkt eenvoudig, maar is in de praktijk complex. Belangrijke aandachtspunten zijn:
* **Type vragen:** Open of gesloten.
* **Verwoording:** Duidelijk, ondubbelzinnig en neutraal.
* **Plaats van een vraag:** In de juiste context en volgorde.
#### 1.2.14.1 Problemen met specifieke vraagstellingen
* **Dubbele vraagstelling:** Vragen die twee zaken tegelijk bevragen (bv. "mannen zowel als vrouwen").
* **Dubbele negatie:** Vermijden ("niet verplicht worden").
* **Abstracte begrippen:** Gebruik vermijden, of specifieke definities geven (bv. "de overheid", "cultuur").
* **Vage tijdsreferenties:** Gebruik vermijden ("vaak", "onlangs"), specifieke periodes aanduiden ("afgelopen maand").
* **Onrealistisch kennisniveau:** Veronderstel geen kennis die respondenten niet hebben.
* **Definitie van begrippen:** Belangrijke begrippen definiëren ("wat is aan sport doen?").
#### 1.2.14.2 Algemene regels voor vraagstelling
* Vermijd abstracte begrippen en vage tijdsreferenties.
* Vraag een zo concreet mogelijke omschrijving van frequenties.
* Herhaal het onderwerp bij vervolgvragen om context te behouden.
* Vermijd dubbele vraagstelling ("double-barrelled questions").
* Geef aan in welke eenheden een antwoord wordt verwacht (bv. "in euro").
* Vermijd leidende of suggestieve vraagstelling.
#### 1.2.14.3 Volgorde en structuur van vragen
* **Voorafgaand:** Identificatiemodule met basisinformatie.
* **Midden:** Modules met feitelijke informatie, moeilijkere taken.
* **Achteraan:** Delicerede onderwerpen (inkomen).
* **Trechterbenadering:** Bij een blok vragen, begin met algemene vragen en ga dan naar specifieke vragen.
#### 1.2.14.4 Delicate onderwerpen
Bij het bevragen van delicate onderwerpen zoals inkomen, belastingontduiking, seksueel gedrag of sociaal gestigmatiseerd gedrag, kunnen indirecte vraagstellingstechnieken worden gebruikt:
* **Antwoordkaarten:** Bieden een psychologisch minder bedreigende optie.
* **Ontwapeningspoging:** Een inleidende zin die het onderwerp verzacht.
* **Iedereen-aanpak:** Suggestie dat het gedrag wijdverbreid is.
* **Vignettes:** Illustraties van situaties met fictieve personen.
* **Nominatieve methode en sneeuwbalsteekproeven:** Technieken om incidentie in de populatie te schatten, vooral bij zeldzame condities.
### 1.2.15 Antwoordcategorieën
* **Open vragen:** Bieden nuance, maar zijn arbeidsintensief en leiden soms tot irrelevante antwoorden. Ze kunnen worden omgevormd naar gesloten vragen na een pilootstudie.
* **Gesloten vragen:**
* **Richtlijnen:** Geen overlapping tussen categorieën, exhaustieve categorieën, neutrale formulering, voldoende gradaties. Onderscheid maken tussen "weet niet" en "niet van toepassing".
* **Soorten:** Tweekeuzes, multiple choice, pik-methode, pik-en-orden-methode, Likert-schalen, thermometers, genummerde/gelabelde schalen.
### 1.2.16 Surveyvalidering
Dit houdt in dat surveyresultaten worden vergeleken met andere bronnen, zoals bestaande databanken. De controle van de representativiteit en de betrouwbaarheid van kernvariabelen is hierbij essentieel. Soms leidt dit tot slecht nieuws over de kwaliteit van de data.
## 1.3 De keuze voor een surveymodus
Er zijn diverse surveymodi, elk met hun eigen voor- en nadelen:
### 1.3.1 Gestructureerde surveys (met interviewer)
* **Face-to-face interview:**
* **Voordelen:** Interviewer kan vragen verduidelijken, skips sturen, aandacht vasthouden, vertrouwen wekken en medewerking aanmoedigen. Lange en complexe vragenlijsten zijn mogelijk.
* **Nadelen:** Hoge kostprijs, interviewerbias (suggestieve vragen, fraude), privacywetgeving beperkt contactmogelijkheden.
* **Klassikale of groepsenquête:**
* **Voordelen:** Kostenbesparend, kan op natuurlijke locaties (scholen, bedrijven).
* **Nadelen:** Geen directe controle op kwaliteit (verkeerd begrepen vragen), hogere frequentie van sociaal wenselijke antwoorden.
* **Telefoonenquête:**
* **Voordelen:** Sterke kostenreductie, snel gegevensverwerking, direct verbaal contact.
* **Nadelen:** Klein aantal vragen, enkel voor eenvoudige kenmerken en opinies. Respondentbias (hoge non-respons) en instrumentbias (enkel eerste/laatste categorie wordt onthouden). Vaak selectiviteit door deficiënte steekproefkaders.
### 1.3.2 Zelf in te vullen surveys (zonder interviewer)
* **Schriftelijke enquête of online enquête:**
* **Voordelen:** Goedkoop, geen interviewer-variabiliteit, mogelijkheid tot aselecte steekproef over een groot territorium.
* **Nadelen:** Lagere respons (verhoogbaar met opvolging), enkel voor eenvoudige vragenlijsten (beperkte skips, complexe taken), item non-respons, geen garantie dat de juiste persoon antwoordt, respondenten zien de volledige vragenlijst vooraleer te antwoorden.
* **Dagboeken:**
* **Voordelen:** Precieze schatting van tijdsgebruik, toont chronologische volgorde, nuttig voor gevoelige topics.
* **Nadelen:** Kost, saaiheid, onmogelijkheid om details te vatten, selectieve inclusie van gebeurtenissen.
### 1.3.3 Mixed-mode surveys
Combineren verschillende surveymodi, bijvoorbeeld een face-to-face interview voor de eerste wave van een panelonderzoek, gevolgd door telefoon- of postenquêtes voor opvolging.
### 1.3.4 Nepvormen
Dit zijn enquêtes waarbij generalisatie niet mogelijk is, zoals dagblad- en tijdschriftenquêtes, die worden gekenmerkt door dubbele zelfselectie en een grote, oncontroleerbare selectiebias.
---
# De kunst van het vragen stellen in surveys
Hieronder volgt een gedetailleerd studiehandleiding voor het onderwerp "De kunst van het vragen stellen in surveys".
## 2. De kunst van het vragen stellen in surveys
Het formuleren van effectieve surveyvragen is cruciaal voor het verkrijgen van betrouwbare en valide data, waarbij aandachtspunten zoals vraagtypen, formulering en de omgang met gevoelige onderwerpen centraal staan.
### 2.1 Verschillende soorten vragen
Vragen kunnen worden ingedeeld op basis van hun inhoud en de aard van de antwoordcategorieën.
#### 2.1.1 Indeling naar inhoud
* **Vragen over kenmerken, feitelijk gedrag en gebeurtenissen**: Deze vragen peilen naar informatie waarvoor een objectief vast te stellen waar/onwaar antwoord bestaat. Voorbeelden zijn demografische gegevens (gender, leeftijd), huwelijksstatus of het vinden van een job. Bij feitelijk gedrag gaat het om handelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, zoals het school- of beroepsloopbaan.
* **Problemen**: Geheugeneffecten (respondenten vergeten details) en de weerstand om gevoelige informatie prijs te geven. Truncatie kan optreden bij longitudinale analyses in eenmalige surveys, waarbij data ontbreken voor de periode na de surveydatum.
* **Vragen over opinies, attitudes en intenties**: Deze vragen meten subjectieve opvattingen, intenties en evaluaties die niet direct waarneembaar zijn. Hierbij is er geen objectief waar/onwaar antwoord.
* **Belangrijk**: De vertrouwensband tussen respondent en interviewer is hier essentieel, evenals eerlijkheid in de antwoorden.
* **Kennisvragen**: Deze peilen naar de kennis van respondenten over een bepaald onderwerp.
* **Probleem**: Deze kunnen als bedreigend worden ervaren.
#### 2.1.2 Indeling naar antwoordcategorieën
* **Open vragen**: Hierbij kan de respondent antwoorden met eigen bewoordingen.
* **Voordelen**: Levert rijke, genuanceerde informatie op.
* **Nadelen**: Tijdsintensief voor de respondent en moeilijker te verwerken en te coderen voor de onderzoeker.
* **Gesloten vragen**: De antwoordmogelijkheden liggen vooraf vast.
* **Voordelen**: Gemakkelijker en goedkoper te verwerken, maakt statistische analyse mogelijk.
* **Nadelen**: Beperkte diversiteit in antwoorden, minder ruimte voor nuancering.
Verschillende soorten gesloten vragen zijn onder meer:
* **Twee-keuze antwoord**: Ja/Nee, Akkoord/Oneens.
* **Twee-keuze plus**: Ja/Nee/Geen antwoord/Niet van toepassing.
* **Contrastvragen**: Biedt twee tegenovergestelde opties.
* **Multiple choice**: Keuze uit één van meerdere opties.
* **Pik-methode**: Beperkt aantal keuzes uit meerdere mogelijkheden.
* **Pik-en-orden-methode**: Beperkt aantal items kiezen en ordenen (partiële preferentieschalen).
* **Alle items laten ordenen**: Volledige rangschikking van opties.
* **Paarsgewijze vergelijking**: Opties paarsgewijs vergelijken.
* **Likert-rating**: Beoordeling via een schaal (bv. 5 categorieën van 'helemaal mee oneens' tot 'helemaal mee eens').
* **Thermometer**: Respondent situeert zich op een continuüm (bv. een schaal van 0 tot 100).
* **Genummerde en/of gelabelde antwoordschalen**.
### 2.2 Het model van vraag-antwoordproces en responsfouten
Het proces van het beantwoorden van een vraag is complexer dan het op het eerste gezicht lijkt en kan leiden tot meetfouten.
#### 2.2.1 Het klassieke vraag-antwoordmodel
Volgens dit model (o.a. Cannell et al.) kan een respondent, op basis van cues, een antwoord aanpassen. Er is een onderscheid tussen de "high road" (bewuste, doordachte respons) en de "low road" (snelle, cue-gestuurde respons). Dit laatste kan leiden tot vertekening.
#### 2.2.2 Het Receive-Accept-Sample (RAS) model
Dit model, voorgesteld door Zaller, stelt dat mensen vaak niet over een vaste mening beschikken, maar deze ter plekke construeren. Ze ontvangen (Receive) informatie, accepteren (Accept) selectief deze informatie en vormen zo een steekproef (Sample) bij opinievragen.
#### 2.2.3 Responsstijlen
Dit zijn manieren waarop respondenten antwoorden, wat tot fouten kan leiden:
* **Geheugeneffecten**: Moeite met het accuraat herinneren van feiten of gedragingen uit het verleden.
* **Sociale wenselijkheidsbias**: De neiging om antwoorden te geven die sociaal geaccepteerd zijn, om een positiever zelfbeeld te creëren. Dit is met name relevant bij bedreigende vragen (bv. over illegaal gedrag, seksueel gedrag, of het overdrijven van positief gedrag zoals studeren).
* **Remedies**: Omkaderen van de vraag, benadrukken dat er geen 'correct' antwoord bestaat, gedrag veronderstellen of rechtvaardigen.
* **Volgzaamheidsbias**: Respondenten zijn geneigd het eens te zijn met de interviewer of de enquêteur. Kan geminimaliseerd worden door het gebruik van vignettes.
#### 2.2.4 Responsfouten door vraagstelling
Kenmerken van de vraagstelling zelf kunnen tot fouten leiden:
* **Question-constraint**: Respondenten passen zich aan de gegeven opties, ook al zijn deze niet ideaal of volledig. Bijvoorbeeld, wanneer een belangrijke optie ontbreekt in een gesloten vraag.
* **Onbedoelde informatie in antwoordschalen**: De formulering van de antwoordcategorieën kan de respons sturen. Verschillende schaalindelingen kunnen tot significant andere resultaten leiden.
* **Volgorde-effecten (Contexteffect)**: De volgorde van vragen kan de betekenis van volgende vragen wijzigen of de aandacht van de respondent beïnvloeden.
* **Priming**: Een stimulus beïnvloedt de respons op een volgende stimulus.
### 2.3 De kunst van het vragen stellen: algemene regels en aandachtspunten
Het opstellen van goede surveyvragen vereist aandacht voor zowel de inhoud als de formulering.
#### 2.3.1 Vermijden van foutieve vraagstellingen
* **Vermijd abstracte begrippen**: Gebruik concrete en eenduidige termen. Abstracte begrippen als 'de overheid' of 'cultuur' kunnen door respondenten anders worden ingevuld.
* **Geen vage tijdsreferenties**: Gebruik specifieke periodes in plaats van algemene termen als 'vaak', 'onlangs' of 'soms'. Bijvoorbeeld, "Hebt u de afgelopen maand betaald werk verricht?" in plaats van "Hebt u onlangs nog betaald werk verricht?".
* **Vraag om concrete omschrijvingen van frequenties**: Vermijd algemene categorieën zoals 'vaak', 'soms', 'zelden' en vraag naar aantallen per week, maand of jaar.
* **Herhaal het onderwerp bij vervolgvragen**: Om context te behouden en ambiguïteit te voorkomen. Bijvoorbeeld, "Waarom vindt u dat de buurt er erg op achteruit is gegaan?" in plaats van "Waarom vind u dat?".
* **Vermijd dubbele vraagstelling (double-barrelled questions)**: Stel niet twee dingen tegelijk in één vraag. Splits ze op. Bijvoorbeeld, vraag apart naar de frequentie van contact met de biologische moeder en de biologische vader.
* **Geef aan in welke eenheden een antwoord wordt verwacht**: Specificeer de eenheid (bv. euro, uren, percentages).
* **Vermijd leidende of suggestieve vraagstelling**: Formuleer vragen neutraal en stuur de respondent niet naar een bepaald antwoord. Bijvoorbeeld, "Vindt u ook niet dat de gemeente te weinig doet voor de veiligheid?" is suggestief.
* **Vermijd dubbele negatie**: Dit kan leiden tot verwarring. Formuleer uitspraken, zeker bij Likert-schalen, altijd positief.
* **Hanteer de unidimensionaliteitsregel**: Elke vraag moet slechts één concept meten. Antwoordmogelijkheden moeten de optie om dit concept te beantwoorden, niet opdelen (bv. een ja/nee antwoord combineren met frequentie).
* **Zorg voor overzichtelijke antwoordcategorieën**: Deze mogen elkaar niet overlappen en moeten alle mogelijke antwoorden dekken (exhaustief). Gebruik een neutrale formulering en voldoende gradaties. Maak onderscheid tussen 'weet niet' en 'niet van toepassing'.
#### 2.3.2 Volgorde en structuur van vragenlijsten
* **Identificatiemodule vooraan**: Begin met algemene en neutrale vragen (geslacht, leeftijd, woonplaats) om het interview vlot te laten verlopen.
* **Modules met feitelijke informatie in het midden**: Plaats hier meer uitdagende of tijdrovende vragen.
* **Delicate onderwerpen achteraan**: Vragen over inkomen, vermogen of gevoelig gedrag plaatst u best aan het einde om te voorkomen dat respondenten afhaken.
* **Trechterbenadering**: Begin binnen een thema met algemene vragen en ga vervolgens naar specifieke vragen. Dit zorgt ervoor dat specifieke details het antwoord op de algemene vraag beïnvloeden, wat vaak gewenst is.
#### 2.3.3 Omgaan met delicate onderwerpen
Delicate onderwerpen omvatten onder andere inkomen, vermogen, belastingontduiking, seksueel gedrag, en sociaal gestigmatiseerd gedrag.
* **Indirecte vraagstelling**:
* **Antwoordkaarten**: Gebruik categorieën met letters of cijfers, wat psychologisch minder bedreigend is.
* **Ontwapeningspoging**: Introduceer het onderwerp door te erkennen dat het gevoelig is, maar dat praten kan opluchten.
* **Iedereen-aanpak**: Veronderstel dat bepaald gedrag wijdverbreid is ("Iedereen verzuimt wel eens...").
* **Vignettes**: Beschrijf een fictieve situatie met personages en vraag de respondent om advies of een beoordeling. Dit maakt de vraag concreter en minder bedreigend.
* **Nominatieve methode en sneeuwbalsteekproeven**:
* **Nominatieve methode**: De respondent wordt bevraagd over derden in plaats van zichzelf. Dit kan onderrapportering verminderen, maar er is een risico op dubbeltelling.
* **Sneeuwbalsteekproeven**: Wordt gebruikt voor zeldzame populaties. Een respondent wordt gevraagd om andere respondenten met een vergelijkbaar kenmerk te identificeren. Generalisatie naar de populatie is hierbij beperkt.
### 2.4 Surveyvalidering
Dit houdt in dat surveyresultaten worden vergeleken met andere beschikbare gegevensbronnen om de betrouwbaarheid en representativiteit te controleren. Dit kan leiden tot aanpassingen in de interpretatie van de resultaten.
### 2.5 Keuze voor een surveymodus
De keuze van de surveymodus (hoe de data wordt verzameld) heeft grote invloed op de resultaten.
#### 2.5.1 Gestructureerde surveys
Hierbij vult een enquêteur de vragenlijst in samen met de respondent.
* **Face-to-face interviews**:
* **Voordelen**: Mogelijkheid tot het stellen van complexe vragen, lange lijsten, vertrouwelijke onderwerpen. Enquêteur kan vragen verduidelijken, aandacht vasthouden, vertrouwen wekken en medewerking aanmoedigen.
* **Nadelen**: Hoge kostprijs, risico op enquêteursbias (suggestieve vraagstelling, fraude), privacywetgeving.
* **Klassikale of groepsenquêtes**:
* **Voordelen**: Kostenbesparend, direct toelichting mogelijk door onderzoeker.
* **Nadelen**: Verminderde kwaliteit door gebrek aan directe controle, hogere frequentie van sociaal wenselijke antwoorden.
* **Telefoonquêtes**:
* **Voordelen**: Kostenreductie, snelle gegevensverwerking.
* **Nadelen**: Beperkt aantal vragen, risico op respondentbias (non-respons) en instrumentbias (eerste en laatste categorieën het meest gekozen). Vaak selectiviteit door steekproefdesign.
#### 2.5.2 Zelf in te vullen surveys
De respondent vult de vragenlijst zelfstandig in.
* **Schriftelijke of online enquêtes**:
* **Voordelen**: Goedkoop, geen interviewer-variabiliteit, mogelijkheid tot aselecte steekproef over groot territorium.
* **Nadelen**: Lagere respons (verhoogbaar met reminders), vereist eenvoudige vragenlijsten (beperkte skips, complexe taken), aanzienlijke item-non-respons, geen garantie dat de juiste persoon antwoordt, respondenten zien de volledige lijst vooraleer te antwoorden.
* **Hoe respons verhogen**: Goede introductiebrief, reminders, kortere vragenlijst, duidelijke instructies, aantrekkelijke lay-out, eventuele geldelijke beloning.
* **Dagboeken**:
* **Voordelen**: Precieze schatting van tijdgebruik, toont chronologische volgorde, nuttig voor gevoelige topics.
* **Nadelen**: Kosten, saaiheid, vermoeidheid, onmogelijk om alle details te vatten, selectieve inclusie van gebeurtenissen.
#### 2.5.3 Mixed-mode surveys
Combineren van verschillende surveymodi (bv. initiële face-to-face contact, gevolgd door telefoon of post). Dit kan helpen bij het verhogen van de respons en het verzamelen van rijke data.
#### 2.5.4 Nepvormen
Methoden die geen representatieve steekproef opleveren, zoals dagblad- en tijdschriftquêtes. Deze hebben een dubbele zelfselectie (lezers die meedoen) en grote, oncontroleerbare selectiebias.
---
# Verschillende surveymodi en hun implicaties
Hier is een samenvatting van het onderwerp "Verschillende surveymodi en hun implicaties", gebaseerd op de verstrekte documentatie en gericht op examenvoorbereiding.
## 3. Verschillende surveymodi en hun implicaties
Dit onderwerp behandelt de diverse methoden voor het afnemen van enquêtes, hun specifieke kenmerken, voor- en nadelen, en de implicaties voor de kwaliteit en interpretatie van de verzamelde gegevens.
### 3.1 Surveyonderzoek: een overzicht
Surveyonderzoek is een vorm van kwantitatief onderzoek waarbij informatie wordt verzameld door middel van het stellen van gestandaardiseerde vragen aan een groot aantal respondenten. Het primaire doel is het statistisch beschrijven en toetsen van hypothesen, met een focus op representativiteit en veralgemeenbaarheid naar een grotere populatie.
* **Kenmerken van surveyonderzoek:**
* Kwantitatief van aard.
* Gestandaardiseerd interviewscript: elke respondent krijgt dezelfde vragen in dezelfde volgorde, wat zorgt voor constante stimuli en minimale variatie tussen interviews.
* Vaststaande vragenlijst met vaak specifieke vragen en gesloten, vooraf gecodeerde antwoordcategorieën.
* Hoge externe validiteit mits een representatieve steekproef.
* Efficiënte verwerking door statistische methoden.
* Herhaalbaarheid door een gestandaardiseerd meetinstrument, wat bijdraagt aan betrouwbaarheid.
* Lagere inhoudsvaliditeit door beperkte ruimte voor nuancering en vaste vraagstelling.
* Lage naturalistische validiteit.
* Minder geschikt voor het vaststellen van causale relaties.
* **Stappenplan in surveyonderzoek:**
1. Formuleren van een goede onderzoeksvraag en hypothese.
2. Kiezen van de juiste surveymodus.
3. Ontwikkelen van de vragenlijst en antwoordcategorieën.
4. Definiëren van de onderzoekspopulatie.
5. Pilot survey om fouten op te sporen.
6. Veldwerkfase en dataverzameling.
7. Kwaliteitscontrole van het finale databestand.
8. Statistische analyses en terugkoppeling naar hypothesen.
* **Total survey-error benadering:** Dit raamwerk erkent dat er verschillende struikelblokken zijn in surveyonderzoek die de kwaliteit van de resultaten kunnen beïnvloeden.
### 3.2 Vraagstelling en antwoordmodellen
De formulering van vragen en de manier waarop respondenten antwoorden, zijn cruciaal voor de validiteit van surveyonderzoek.
* **Soorten vragen naar inhoud:**
* **Vragen over kenmerken, feitelijk gedrag en gebeurtenissen:** Deze hebben een objectief vast te stellen waar/juist antwoord (bv. geslacht, leeftijd, geboortejaar, huwelijkse staat). Ze kunnen betrekking hebben op onveranderbare attributen, de huidige toestand, of gebeurtenissen uit het verleden (event history).
* **Vragen over opinies, attitudes en intenties:** Deze peilen naar subjectieve opvattingen, intenties en evaluaties en zijn niet direct waarneembaar. Het is belangrijk om hier een vertrouwensband te creëren.
* **Kennisvragen:** Deze meten de kennis van respondenten over een bepaald onderwerp en kunnen als bedreigend worden ervaren.
* **Soorten vragen naar antwoordcategorieën:**
* **Open vragen:** Respondent kan antwoorden met eigen bewoordingen. Ze zijn informatief maar tijdsintensief en moeilijker te verwerken.
* **Gesloten vragen:** Antwoordmogelijkheden liggen vooraf vast. Ze zijn gemakkelijker te verwerken, goedkoper, en bieden een grote diversiteit aan antwoordtypes (zie ook meetschalen).
* **Model van vraag-antwoordproces (bv. klassiek model van Cannell & co):** Dit model beschrijft het proces van het begrijpen van een vraag, het ophalen van informatie, het formuleren van een antwoord en het rapporteren daarvan. Respondenten kunnen de "low road" nemen door op cues te reageren in plaats van een volledig antwoord te formuleren, wat tot vertekening kan leiden.
* **Responsstijlen (manier waarop respondenten antwoorden):**
* **Geheugeneffecten:** Problemen met het accuraat herinneren van gebeurtenissen, met name bij retrospectieve vragen. Dit kan leiden tot "heaping" (het afronden van antwoorden op ronde getallen) of truncatie (het niet kunnen rapporteren van gebeurtenissen die voor de meetperiode plaatsvonden).
* **Sociale wenselijkheidsbias:** De neiging om antwoorden te geven die sociaal gewenst zijn, om een positief zelfbeeld te presenteren. Dit kan leiden tot het onder- of overrapporteren van bepaald gedrag (bv. illegaal gedrag, bezoek aan musea).
* **Volgzaamheidsbias:** Respondenten zijn geneigd het eens te zijn met de interviewer of de enquêteur, vooral bij opinievragen.
* **Instrumentbias (specifiek bij telefoonenquêtes):** De neiging om de eerste en laatste categorieën van antwoordmogelijkheden vaker te kiezen.
* **Responsfouten (kenmerken van vraagstelling die tot fouten leiden):**
* **Question constraint:** Respondenten houden zich te strikt aan de gegeven antwoordopties, zelfs als geen enkele optie passend is.
* **Onbedoelde informatie in antwoordschalen:** De formulering of structuur van de antwoordopties kan de interpretatie van de vraag sturen.
* **Volgorde-effecten (contexteffect/priming):** De volgorde van vragen kan de betekenis van volgende vragen wijzigen of de aandacht van de respondent beïnvloeden.
* **Aandachtspunten voor het stellen van vragen ("The art of asking questions"):**
* Vermijd abstracte begrippen, vage tijdsreferenties, en vraag zo concreet mogelijke omschrijvingen van frequenties.
* Vermijd dubbele vraagstellingen (double-barrelled questions).
* Geef duidelijk de eenheden aan waarin een antwoord wordt verwacht.
* Vermijd leidende of suggestieve vraagstellingen.
* **Specifieke fouten om te vermijden:**
* Dubbele vragen in één vraag (bv. "Zouden mensen tot hun 65e moeten blijven werken, mannen zowel als vrouwen?").
* Onduidelijkheid in antwoordcategorieën (bv. "Ja - Zelden – Nee" bij een 'wel/niet' vraag).
* Dubbele negaties (bv. "Mannen zijn niet beter in staat om een bedrijf te leiden dan vrouwen").
* Veronderstel geen onrealistisch kennisniveau bij de respondenten (bv. kennis over inflatie van tien jaar geleden).
* Gebrek aan definities voor belangrijke begrippen (bv. "wat is aan sport doen?").
* **Volgorde en structuur van vragenlijsten:**
* **Goede vragenvolgorde:** Begin met identificatie-informatie, ga daarna naar feitelijke informatie, en plaats gevoelige onderwerpen (delicate onderwerpen) achteraan.
* **Trechterbenadering:** Begin bij algemene vragen over een thema en ga daarna naar specifieke vragen.
* **Delicate onderwerpen (bv. inkomen, seksueel gedrag, politiek extremisme):**
* **Indirecte vraagstelling:**
* **Antwoordkaarten:** Gebruik maken van categorieën met letters of cijfers die psychologisch minder bedreigend zijn.
* **Ontwapeningspoging:** Een inleidende zin die het onderwerp bespreekbaar maakt.
* **Iedereen-aanpak:** Generaliseren door te stellen dat "iedereen" bepaald gedrag vertoont.
* **Vignette:** Een fictieve situatie die de respondent moet beoordelen, wat de vraag concreter en minder bedreigend kan maken.
* **Nominatieve methode en sneeuwbalsteekproeven:** Technieken om incidentie te schatten in de populatie door respondenten te bevragen over derden, met anonimiteit als voorwaarde. Dit is echter beperkt door dubbeltelling en onmogelijkheid tot veralgemening.
* **Antwoordcategorieën (gesloten vragen):**
* **Richtlijnen:** Geen overlapping, exhaustieve categorieën, neutrale formulering, voldoende gradaties, en onderscheid tussen "weet niet" en "niet van toepassing".
* **Open vragen:** Nodig voor nuancering, maar arbeidsintensief en gevoelig voor ontwijkende antwoorden. Kunnen gebruikt worden in pilotstudies om gesloten vragen te ontwikkelen.
### 3.3 Keuze voor een surveymodus
De keuze van de surveymodus heeft aanzienlijke implicaties voor de kosten, respons, kwaliteit van gegevens en het type vragen dat gesteld kan worden.
* **Gestructureerde surveys (met enquêteur):**
* **Face-to-face interviews:** Enquêteur interviewt respondent. Hoge kosten, mogelijkheid tot complexe vragenlijsten (inclusief skips, retrospectieve vragen, pik-en-orden-vragen), en de enquêteur kan vertrouwen wekken en de aandacht vasthouden. Risico op enquêteursbias.
* **Klassikale of groepsenquêtes:** Kostenbesparend door gebruik te maken van natuurlijke locaties (bv. scholen, bedrijven). Minder controle op de kwaliteit van de antwoorden.
* **Telefoonenquêtes:** Goedkoop en snelle gegevensverwerking. Geschikt voor korte, eenvoudige vragen over kenmerken en meningen. Hoge non-respons en risico op instrumentbias.
* **Zelf in te vullen surveys (zonder directe begeleiding):**
* **Schriftelijke enquête of online enquête:** Goedkoop en mogelijkheid tot aselecte steekproeven over grote gebieden. Lagere respons (verhoogbaar met opvolging), beperkt tot eenvoudige vragenlijsten, en geen garantie dat de juiste persoon antwoordt. Kan item non-response en selectiviteit in leesvaardigheid met zich meebrengen.
* **Dagboeken:** Alternatief voor gestructureerde observatie, nuttig voor tijdsgebruik of persoonlijke topics. Kan geheugeneffecten reduceren, maar is potentieel saai en kan leiden tot selectieve inclusie van gebeurtenissen.
* **Mixed-mode surveys:** Combineren verschillende modi, vaak om de respons te verhogen of om de sterktes van verschillende methoden te benutten (bv. face-to-face voor de eerste wave van een panelonderzoek, gevolgd door telefoon of post voor opvolging).
* **Nepvormen:** Surveys met een grote en oncontroleerbare selectiebias, zoals dagblad- en tijdschriftenquêtes, waarbij sprake is van dubbele zelfselectie (lezers en respondenten). Generalisatie is hierbij niet mogelijk.
> **Tip:** Bij het kiezen van een surveymodus is het cruciaal om de onderzoeksvraag, beschikbare middelen, het belang van representativiteit, en de aard van de te bevragen onderwerpen af te wegen tegen de voor- en nadelen van elke methode.
> **Voorbeeld:** Voor onderzoek naar zeer gevoelige onderwerpen zoals drugsgebruik, kan een anonimiteit biedende online enquête (zelf in te vullen) mogelijk betere resultaten opleveren dan een face-to-face interview, ondanks een potentieel lagere respons.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Surveyonderzoek | Een kwantitatieve onderzoeksmethode waarbij gegevens worden verzameld via het stellen van vragen aan een steekproef van een populatie, met als doel het beschrijven van kenmerken, meningen of gedragingen en het toetsen van hypothesen. |
| Validiteit | De mate waarin een meetinstrument of onderzoek werkelijk meet wat het beoogt te meten. Hoge externe validiteit betekent dat de resultaten generaliseerbaar zijn naar andere populaties en situaties. |
| Betrouwbaarheid | De mate waarin een meetinstrument consistente resultaten oplevert bij herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden. |
| Experimenteel design | Een onderzoeksopzet waarbij de onderzoeker manipulaties aanbrengt en controle uitoefent om causale verbanden te onderzoeken, wat vaak leidt tot hoge interne validiteit maar lagere externe validiteit in sociale wetenschappen. |
| Interne validiteit | De mate waarin causale conclusies die uit een onderzoek worden getrokken, correct zijn. Bedreigingen hiervan kunnen maturatie, selectiebias en experimentele effecten zijn. |
| Externe validiteit | De mate waarin de resultaten van een onderzoek generaliseerbaar zijn naar andere populaties, settings en tijden. |
| Causale relatie | Een verband waarbij een verandering in de ene variabele direct leidt tot een verandering in de andere variabele. |
| Extensieve bevraging | Een methode van gegevensverzameling die gericht is op het verkrijgen van een statistische beschrijving van kenmerken binnen een grote populatie, typisch via gestandaardiseerde surveys. |
| Intensieve bevraging | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die zich richt op diepgaande exploratie van een onderwerp met een kleiner aantal respondenten, zoals bij diepte-interviews. |
| Gestandaardiseerde vragenlijst | Een vragenlijst met vooraf bepaalde vragen, volgorde en antwoordcategorieën om consistentie en vergelijkbaarheid tussen respondenten te waarborgen. |
| Responsfout | Fouten die ontstaan door de manier waarop respondenten antwoorden, zoals sociaal wenselijke antwoorden, geheugeneffecten of volgzaamheidsbias. |
| Responsstijl | De consistente manier waarop respondenten vragen beantwoorden, los van de specifieke inhoud, wat kan leiden tot vertekeningen in de data. |
| Sociaal wenselijkheidsbias | De neiging van respondenten om antwoorden te geven die zij denken dat sociaal acceptabel zijn, in plaats van hun werkelijke mening of gedrag te uiten. |
| Vraag-antwoordmodel | Een theoretisch kader dat beschrijft hoe respondenten een vraag interpreteren, informatie ophalen en een antwoord formuleren, en hoe dit proces tot meetfouten kan leiden. |
| Truncatie (censoring) | Een statistisch fenomeen in longitudinale studies of data met tijdsafhankelijkheid, waarbij de waarneming van een gebeurtenis voortijdig eindigt vanwege de onderzoeksopzet of het einde van de observatieperiode. |
| Vignette | Een korte, fictieve casus of situatie die aan respondenten wordt voorgelegd om hun reacties, meningen of gedrag te meten op een minder directe of bedreigende manier. |
| Nominatieve methode | Een onderzoekstechniek waarbij respondenten worden bevraagd over derden, vaak om gevoelige of sociaal gestigmatiseerde informatie te verzamelen zonder directe identificatie van de betrokken personen. |
| Sneeuwbalsteekproeven | Een niet-probabilistische steekproefmethode waarbij initiële respondenten worden gevraagd om andere potentiële respondenten te identificeren die aan de onderzoekscriteria voldoen, wat nuttig is voor moeilijk bereikbare populaties. |
| Likert-schaal | Een psychometrische schaal die respondenten vraagt hun mate van overeenstemming met een reeks stellingen te beoordelen, meestal op een meerpunts schaal (bv. van 'helemaal oneens' tot 'helemaal eens'). |
| Mixed-mode surveys | Onderzoeksmethoden die twee of meer verschillende surveymodi combineren, zoals telefonische interviews gecombineerd met online enquêtes, om de respons te verhogen of specifieke voordelen van verschillende methoden te benutten. |
| Panelonderzoek | Een longitudinale onderzoeksmethode waarbij dezelfde groep respondenten herhaaldelijk wordt onderzocht over een bepaalde periode, waardoor veranderingen en ontwikkelingen over tijd kunnen worden gevolgd. |
| Nepvormen | Onderzoeksmethoden die op het eerste gezicht op enquêtes lijken, maar fundamentele methodologische tekortkomingen vertonen die generalisatie van de resultaten onmogelijk maken, zoals dagbladquêtes. |