Cover
ابدأ الآن مجانًا Deel 3 H2.pdf
Summary
# netwerkanalyse en de analyse van sociale structuren
Dit hoofdstuk introduceert de concepten van groeperingen en netwerken binnen de sociologie, waarbij verschillende typologieën van groeperingen worden uiteengezet op basis van kenmerken zoals interactie, waarden, normen en samenhorigheid.
### 1.1 Groeperingen: definitie en kenmerken
Een groepering wordt gedefinieerd als een af te bakenen verzameling van mensen. De omvang van een groepering, gemeten door het aantal leden, is significant omdat het het aantal mogelijke interacties bepaalt, wat kan worden uitgedrukt met de formule $N(N-1)/2$, waarbij $N$ het aantal leden is. Daarnaast neemt met de omvang ook de macht van de groepering toe [1](#page=1).
Andere belangrijke kenmerken voor het typeren van groeperingen zijn:
* **Samenstelling**: Of een groepering homogeen (leden met gelijke kenmerken) of heterogeen is [1](#page=1).
* **Aard van interactie en communicatie**: Direct/indirect, diepgaand/utilitair/inhoudsloos, frequentie en regelmaat [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Gemeenschappelijke waarden en normen**: Cruciaal voor de inhoud van interactie en communicatie [2](#page=2).
* **Samenhorigheidsgevoel (wij- en zij-gevoel)**: Geeft de mate van verbondenheid tussen leden aan, wat kan leiden tot stereotypering en een dubbele moraal [2](#page=2).
* **Duurzaamheid**: Of de groepering vluchtig of continu is, wat de vorming van tradities en een versterkt samenhorigheidsgevoel mogelijk maakt [2](#page=2).
* **Openheid/geslotenheid**: Vrijwillige/gedwongen toetreding [3](#page=3).
* **Instrumentele versus affectieve en waarderationele communicatie** [3](#page=3).
### 1.2 Groeperingen: typologie volgens Merton
Merton onderscheidt verschillende types groeperingen op basis van de aanwezigheid van (directe) interactie en gemeenschappelijke waarden en normen [6](#page=6).
#### 1.2.1 Groep
Een groep is een kleine groepering met frequente, duurzame en voornamelijk directe interactie tussen leden, gekenmerkt door gemeenschappelijke waarden en normen, en gevoelens van samenhorigheid. De duurzaamheid van interactie leidt tot vaste positieverhoudingen en gevestigde gedragspatronen. Het samenhorigheidsgevoel zorgt ervoor dat leden zichzelf als zodanig beschouwen en door anderen zo gezien worden. Voorbeelden zijn het gezin en hechte vriendenkringen [3](#page=3).
#### 1.2.2 Collectiviteit
Een collectiviteit heeft solidariteitsgevoelens gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en morele verplichtingen aan normen, maar leden onderhouden geen directe interactie met *alle* medeleden. Door het vaak grote aantal leden verloopt communicatie indirect via tussenpersonen of media. Voorbeelden zijn politieke partijen, vakbonden en milieuverenigingen. Er is een dynamiek tussen groepen en collectiviteiten, waarbij collectiviteiten vaak een basis vormen voor groepsvorming en groepen bij een groter ledenaantal collectiviteiten worden [4](#page=4).
#### 1.2.3 Sociale categorie
Een sociale categorie bestaat uit personen met gelijke sociale kenmerken zonder (nauwelijks) interactie en zonder gemeenschappelijk bewustzijn. Er is geen sprake van bewust lidmaatschap of gedeelde karakteristieken. Deze groeperingen worden vaak gevormd door externen (zoals de overheid) op basis van attributionele variabelen zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, beroep, inkomen, opinies en attitudes. Voorbeelden zijn "de bejaarden", "de armen", "de werklozen". Sociale categorieën zijn sociologisch interessant voor het afleiden van maatschappelijke problemen [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Aggregaat**: Een bijzondere sociale categorie waarbij de gelijke sociale karakteristiek een duurzame fysieke nabijheid is, zoals een wijk. Wanneer aggregaten gemeenschappelijke doelen formuleren en interactie ontstaat, wordt dit een collectiviteit [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.2.4 Het samenzijn
Het samenzijn, ook wel 'togetherness situation' genoemd, omvat toevallige, niet-duurzame ontmoetingen met interactie, maar zonder gemeenschappelijke waarden en normen. De interactie is oppervlakkig, de communicatie inhoudsloos (bv. over het weer). Het externe, momentgebonden gebeuren is het bindmiddel. Dit type is niet door Merton, maar door andere sociologen toegevoegd [6](#page=6).
#### 1.2.5 Samenvatting typologie Merton
| | Gemeenschappelijke waarden en normen | Geen gemeenschappelijke waarden en normen |
| :-------------------- | :----------------------------------- | :---------------------------------------- |
| **Interactie** | Groep | Samenzijn |
| **Geen (directe) interactie** | Collectiviteit | Sociale categorie |
### 1.3 Een tweede indeling: primaire (Cooley) versus secundaire groep
#### 1.3.1 Onderscheid primaire versus secundaire groep
Cooley introduceerde het concept van de primaire groep als groeperingen die een fundamentele invloed hebben op het 'ik' en de socialisatie tijdens de eerste levensjaren vormgeven. Hedendaags wordt de term ook breder gebruikt voor groepen met intimiteit en samenhorigheid. Secundaire groepen zijn door andere sociologen uitgewerkt als tegenpolen van primaire groepen [7](#page=7).
#### 1.3.2 Kenmerken van de primaire groep
Volgens Cooley is een primaire groep gekenmerkt door:
* **Face-to-face relaties** (directe sociale interactie) [7](#page=7).
* **Ongespecialiseerd karakter**: Relaties zijn diffuus en niet-segmentair; gedrag in uiteenlopende contexten krijgt een plaats. Relaties worden gewaardeerd om zichzelf, niet om utilitair nut [7](#page=7).
* **Relatieve bestendigheid**: Een zekere duurzaamheid, noodzakelijk voor gevestigde gedragspatronen [7](#page=7).
* **Beperkt aantal leden**: Noodzakelijk voor directe interactie tussen alle leden [8](#page=8).
* **Relatieve intimiteit**: Diepe en uitgebreide communicatie, inclusief emotionele aspecten [8](#page=8).
Faris stelde dat de kern van de primaire groep ligt in de aard van de relaties: het ongespecialiseerde karakter en de relatieve intimiteit, waarbij face-to-face relaties, bestendigheid en een beperkt aantal leden bevorderlijk zijn, maar niet strikt noodzakelijk [8](#page=8).
#### 1.3.3 Functies van de primaire groep
Naast socialisatie en integratie, vervult de primaire groep drie belangrijke functies:
* **Integratie**: Het opgenomen zijn in en deel hebben aan gemeenschappelijke activiteiten, wat leidt tot samenwerking, gedeelde denkbeelden en emoties. Integratie biedt toegang tot correcte informatie, emotionele steun, praktische hulp en een gevoel van geborgenheid (vervulling van de 'need to belong') [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Identificatie**: Individuen ontlenen hun sociale identiteit grotendeels aan hun lidmaatschap van primaire groepen. Identiteit wordt toegewezen door sociale erkenning en moet continu bevestigd worden. Het 'looking-glass self'-concept van Cooley illustreert hoe men zichzelf ziet door de ogen van anderen [9](#page=9).
* **Socialisatie**: Het inwijden van het individu in de gangbare cultuur [8](#page=8).
#### 1.3.4 Opmerkingen over primaire groepen
Posities in primaire groepen zijn nauwelijks overdraagbaar en ledenwisseling kan het voortbestaan hypothekeren, door het waarderationele karakter van de relaties. Hoewel bestendigheid een kenmerk is, zijn primaire groepen niet eeuwig; externe factoren zoals geografische en sociale mobiliteit kunnen leiden tot verbrokkeling. Primaire relaties verbinden de posities binnen de groep [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.3.5 Secundaire groepen
Secundaire groepen zijn de tegenpolen van primaire groepen. Kenmerken zijn [10](#page=10):
* Groter aantal leden [10](#page=10).
* Indirecte interactie met beperkte en oppervlakkige communicatie [10](#page=10).
* Voornamelijk zakelijke, instrumentele en segmentaire relaties [10](#page=10).
* Ledenwisseling bedreigt zelden de continuïteit [10](#page=10).
### 1.4 Lidmaatschapsgroepering versus referentiegroepering
#### 1.4.1 Situering
Individueel gedrag wordt beïnvloed door groeperingen waarvan men lid is (lidmaatschapsgroeperingen) en ook door groeperingen waarvan men geen lid is (referentiegroeperingen). Een referentiegroepering is een groepering waarnaar men in gedrag en opvattingen verwijst, ongeacht lidmaatschap [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.4.2 Vergelijkende versus normatieve referentiegroeperingen
Refereren kan op twee manieren:
* **Vergelijkende referentiegroepering**: Men vergelijkt zich louter met leden van een andere groepering zonder ambitie tot lidmaatschap. Dit kan leiden tot het concept van 'relatieve deprivatie' (zich benadeeld voelen in vergelijking met anderen). Hierbij worden waarden en normen van de andere groepering niet overgenomen [11](#page=11).
> **Voorbeeld**: Marx' voorbeeld van een klein huis dat krimpt tot een hut wanneer er een paleis naast verschijnt [11](#page=11).
* **Normatieve referentiegroepering**: Men identificeert zich met de leden, internaliseert hun waarden en normen, en stemt eigen gedrag hierop af [11](#page=11).
* Bij een **lidmaatschapsgroepering** spreekt men van conformistisch gedrag [11](#page=11).
* Bij een **niet-lidmaatschapsgroepering** is dit meestal gebaseerd op de ambitie om lid te worden. Dit proces, waarbij socialisatie voorafgaat aan eventueel lidmaatschap en dit uitdrukkelijk ambieert, wordt 'anticiperende socialisatie' genoemd door Merton. Dit kan zich uiten in kleding, taalgebruik, vrijetijdsactiviteiten en zelfs een bewuste onderscheiding van de cultuurelementen van de eigen lidmaatschapsgroepering (negatief refereren) [12](#page=12).
> **Voorbeelden van anticiperende socialisatie**: Een arbeider die 'hogerop' wil en zijn taalgebruik verandert; een student die een doktersembleem op zijn wagen plaatst; een toekomstige schoonzoon die zich verdiept in tafeletiquette [12](#page=12).
* **Negatief refereren**: Een individu maakt door zijn gedrag duidelijk dat hij niet of niet langer tot een bepaalde groepering wil behoren [12](#page=12).
Anticiperende socialisatie heeft gevolgen op verschillende niveaus [12](#page=12) [13](#page=13):
* **Voor het individu**: De oude groepering kan het als afwijkend beschouwen (spot, uitsluiting); de nieuwe groepering kan het toejuichen of afwijzen, wat kan leiden tot de positie van de 'marginale mens' (tussen twee stoelen) [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Voor de lidmaatschapsgroepering**: Afwijzing van de eigen cultuur door een lid kan leiden tot gevoelens van miskenning en minder bindende normen [13](#page=13).
* **Voor de samenleving**: Positief wanneer particuliere normen worden verlaten voor algemene samenlevingsnormen; negatief wanneer gerefereerd wordt naar tegenculturen. Kan leiden tot verminderde solidariteit binnen groeperingen en verminderde betrokkenheid bij de ruimere samenleving [13](#page=13).
---
Dit onderwerp verkent de concepten van referentiegroepen, netwerken en sociale structuren binnen de sociologie, en hoe deze het individuele gedrag en de sociale werkelijkheid beïnvloeden.
### 1.1 Referentiegroepen: Individuen en modellen
Naast referentiegroeperingen bestaan er ook referentie-individuen en rolmodellen. Bij referentie-individuen identificeert men zich volledig met een specifiek persoon, terwijl een rolmodel een persoon is die als voorbeeld dient voor een specifieke rol of gedraging. Ouders kunnen bijvoorbeeld fungeren als referentie-individuen voor hun kinderen, terwijl artiesten of politici rolmodellen kunnen zijn [14](#page=14).
Het refereren naar groeperingen hoeft niet per se het afwijzen van andere groeperingen te betekenen; men kan tegelijkertijd naar meerdere groeperingen verwijzen. Individuen kunnen lid zijn van verschillende groeperingen, die allemaal tegelijkertijd als referentiegroepering kunnen dienen [14](#page=14).
Er zijn diverse verklaringen voor groepsvorming:
* **Individuele doeleinden:** Het bereiken van bepaalde doelen die enkel via groepslidmaatschap mogelijk zijn, zoals onderwijs volgen of werk vinden. Dit wordt ook wel een utilitair motief genoemd [14](#page=14).
* **Statusmotief:** Het verkrijgen of behouden van een bepaalde sociale identiteit, wat het aanknopen van sociale contacten vereist. Dit hangt nauw samen met de identificatiefunctie [14](#page=14).
* **Persoonlijk motief:** De behoefte om deel uit te maken van een sociale eenheid door affectie te voelen voor andere leden; dit is cruciaal voor het voortbestaan van vriendschapsrelaties en partnerrelaties [14](#page=14).
* **Bevestiging:** Het verkrijgen van bevestiging voor eigen oordeel of gevoelens door interactie met anderen, zoals in zelfhulpgroepen [15](#page=15).
Vaak is de motivatie voor groepslidmaatschap een mengvorm van deze motieven, en de motivatie kan in de loop van de tijd veranderen [15](#page=15).
### 1.2 Welke groepering als referentiegroepering?
De keuze voor een referentiegroepering kan variëren tussen primaire groepen, collectiviteiten en sociale categorieën. Cooley benadrukte het belang van primaire groepen voor de socialisatie van het kind. Merton stelde echter dat de betekenis van collectiviteiten en sociale categorieën voor individuele opvattingen en gedragingen niet verwaarloosbaar is [15](#page=15).
De keuze voor een referentiegroepering hangt af van de omstandigheden:
* Als een primaire groep homogeen is samengesteld en de actor herkenbare eigenschappen deelt met medeleden, zal de primaire groep als referentiegroepering fungeren [16](#page=16).
* Bij een heterogene primaire groep zoekt men het referentiekader in de ruimere samenleving, zoals in een collectiviteit of sociale categorie [16](#page=16).
Studies illustreren hoe homogene primaire groepen als een "zeeffunctie" kunnen optreden, waardoor de invloed van de ruimere samenleving wordt gefilterd. Leden met een sterk gemeenschappelijk bewustzijn vertonen selectieve perceptie, waarbij alleen communicatie die overeenkomt met de groepscultuur wordt opgevangen [16](#page=16).
### 1.3 Netwerken
Een netwerk wordt gedefinieerd als een sociaal interactiesysteem met een persoon in het centrum, het "centrale ego" [17](#page=17).
* **Persoonlijk netwerk (eerste niveau):** Omvat alle personen waarmee het centrale ego rechtstreeks interacteert. Dit kan worden gezien als de optelsom van lidmaatschapsgroeperingen [17](#page=17).
* **'Via'-netwerk (tweede niveau):** Omvat personen die het ego bereiken via actoren uit de eerste zone [17](#page=17).
* **'Via-via'-netwerk (derde niveau):** Omvat alle individuen die het ego via-via bereiken [17](#page=17).
Het geheel van deze zones weerspiegelt alle actuele en potentiële relaties die een ego kan aangaan. Het aantal potentiële contacten is groter dan het aantal effectieve interacties; een potentiële relatie kan actueel worden, en een actuele relatie kan terugvallen naar een potentiële relatie door gebrek aan communicatie [17](#page=17).
Netwerken kunnen **open** of **gesloten** zijn:
* **Open netwerk:** Ego heeft veel, niet al te frequente en weinig intensieve contacten met diverse soorten mensen. Het is een tamelijk heterogeen geheel waarbij de leden elkaar niet noodzakelijk kennen of ontmoeten. De slager en zijn cliënteel zijn een voorbeeld van een open netwerk [17](#page=17).
* **Gesloten netwerk:** Een sociaal homogeen geheel van mensen die via een centraal ego vaak en intensief contact met elkaar onderhouden. De hoogleraar en zijn onderzoeksteam vormen een voorbeeld van een gesloten netwerk. Hoe geslotener een netwerk, des te meer het overeenkomsten vertoont met een primaire groep [17](#page=17).
Netwerkanalyse bestudeert deze netwerken door te vertrekken van relationele gegevens. Het patroon van relaties wordt belangrijker geacht dan de kenmerken van individuele actoren voor het begrijpen van de sociale werkelijkheid. Relationele gegevens zijn eigenschappen van sociale structuren. Sociometrie wordt beschouwd als een voorganger van netwerkanalyse [18](#page=18).
### 1.4 Sociaal systeem versus sociale structuur
Sociale contexten worden in de sociologie vaak aangeduid met de termen sociaal systeem of sociale structuur [18](#page=18).
* **Sociaal systeem:** Een geheel van interdependente delen dat steunt op sociale relaties en waarbinnen sociale interactie plaatsvindt. Het kan ook een interactiesysteem genoemd worden. Individuen interageren vanuit hun posities volgens de waarden en normen die eigen zijn aan het systeem. Deze waarden en normen zijn de cultuurpatronen van de sociale context, die zingeving geven aan sociaal handelen en sociale verbanden [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Sociale structuur:** De positonele of structurele dimensie van een sociale context. Het is een min of meer stabiel geheel van posities en relaties waarin individuen een plaats innemen ten opzichte van elkaar. Netwerken benadrukken dergelijke structuurelementen door de verbinding via actuele en potentiële relaties, waarbij gemeenschappelijke cultuurelementen ondergeschikt of irrelevant kunnen zijn [19](#page=19).
Er zijn twee belangrijke stromingen die de relatie tussen cultuur en structuur invullen:
* **Functionalisme (bv. T. Parsons):** Stelt dat cultuur het gedrag beïnvloedt, wat leidt tot een bepaalde structuur. Veranderingen in cultuurelementen leiden tot structurele wijzigingen. Het functionalisme ziet de cultuur als middel voor het voortbestaan en de stabiliteit van de samenleving [19](#page=19).
* **Structuralisme (bv. Marx):** Stelt dat cultuur een resultaat is van de structuur van een samenleving, en niet de oorsprong. Het economisch determinisme van Marx is een voorbeeld, waarbij productie-verhoudingen de structuur bepalen [19](#page=19).
---
# Primaire en secundaire groepen volgens Cooley
Het onderscheid tussen primaire en secundaire groepen, zoals geïntroduceerd door Charles Horton Cooley, biedt een fundamenteel raamwerk voor het begrijpen van sociale interacties en de vorming van het individu [7](#page=7).
### 2.1 Onderscheid primaire versus secundaire groep
Het concept van de primaire groep is een belangrijk onderdeel van Cooleys theorie over socialisatie. Cooley definieerde primaire groepen als die groeperingen die een fundamentele en bepalende invloed hebben op de ontwikkeling van het 'ik' van een individu. Deze groepen spelen een cruciale rol in de vroege socialisatie, met name gedurende de eerste levensjaren. Volgens Cooley waren het gezin, de speelgroep en de buurt de meest invloedrijke sociale entiteiten in dit proces. Hoewel de term 'primair' oorspronkelijk verwees naar de eerste groeperingen waarmee een individu in contact komt, benadrukte Cooley vooral de diepgaande en blijvende invloed die deze groepen uitoefenen op het latere gedrag. Tegenwoordig wordt de term 'primaire groep' soms ruimer gebruikt, waarbij de nadruk ligt op intimiteit en samenhorigheid, los van het idee van de eerste levenservaringen. Het concept van de secundaire groep is later uitgewerkt door andere sociologen als tegenhanger van Cooleys primaire groep [7](#page=7).
### 2.2 Kenmerken van de primaire groep
Cooley identificeerde verschillende kenmerken die een primaire groep typeren:
* **Face-to-face relaties:** Dit komt overeen met directe sociale interactie [7](#page=7).
* **Ongespecialiseerd karakter:** Relaties zijn voornamelijk diffuus en niet-segmentair, wat betekent dat gedrag in diverse contexten binnen de groep een plaats krijgt. Gezinsleden bespreken bijvoorbeeld werk, school, vrije tijd en emotionele zaken [7](#page=7).
* **Waardering omwille van zichzelf:** Relaties zijn niet utilitair (gericht op een specifiek nut), maar worden gewaardeerd om hun intrinsieke waarde [7](#page=7).
* **Relatieve bestendigheid:** Primaire groepen kennen een zekere duurzaamheid, zoals het lidmaatschap van een gezin gedurende ongeveer twintig jaar [7](#page=7).
* **Beperkt aantal leden:** Dit is noodzakelijk om directe interactie tussen alle leden mogelijk te maken [7](#page=7).
* **Relatieve intimiteit:** Dit uit zich in diepe en uitgebreide communicatie, inclusief emotionele aspecten. Affectieve verhoudingen kunnen echter ook omslaan in gevoelens van haat [8](#page=8).
Socioloog Faris kwam tot de conclusie dat face-to-face relaties, relatieve bestendigheid en een beperkt aantal leden weliswaar bevorderlijk zijn voor primaire groepen, maar niet essentieel. Volgens Faris ligt de kern van de primaire groep in het ongespecialiseerde karakter van de relaties en de relatieve intimiteit tussen de leden [8](#page=8).
> **Tip:** Hoewel de kenmerken van Cooley nuttig zijn, is het belangrijk te onthouden dat Faris de nadruk legt op de *aard* van de relaties als het meest bepalende aspect van een primaire groep.
### 2.3 Functies van de primaire groep
Naast het inwijden van het individu in de cultuur, vervult de primaire groep twee belangrijke bijkomende functies:
* **Integratie:** Net zoals integratie in ruimere samenlevingsverbanden belangrijk is, is ook integratie in primaire groepen cruciaal voor het individu. Integratie verwijst naar het opgenomen zijn in en deel hebben aan de gemeenschappelijke activiteiten van een sociaal geheel. Een goede integratie zorgt ervoor dat leden tijdig correcte informatie ontvangen, emotionele steun en praktische hulp kunnen krijgen, en zich geborgen voelen, wat voldoet aan de 'need to belong' [8](#page=8).
* **Identificatie:** Individuen ontlenen hun sociale identiteit grotendeels aan hun lidmaatschap van primaire groepen. Identiteit wordt toegewezen door sociale erkenning en moet voortdurend bevestigd worden door de sociale context [9](#page=9).
#### 2.3.1 Het 'looking-glass self'
Cooley introduceerde het concept 'looking-glass self' om te illustreren hoe we onszelf zien door de ogen van anderen. Het oordeel dat men over zichzelf heeft, wordt beïnvloed door hoe men denkt dat anderen over de eigen persoon oordelen. De sociale identiteit en het zelfbeeld van een persoon worden dus mede, en mogelijk zelfs hoofdzakelijk, bepaald door het beeld dat anderen van ons hebben [9](#page=9).
> **Example:** Een succesvolle zakenman die gevangen wordt gezet, ondergaat een identiteitsmetamorfose. De gevangenismuren veranderen zijn sociale identiteit drastisch omdat zijn onmiddellijke omgeving hem niet langer bevestigt in zijn oude identiteit.
### 2.4 Opmerkingen over primaire groepen
Primaire groepen bestaan uit welbepaalde personen, waarbij posities nauwelijks overdraagbaar zijn. Ledenwisseling kan het voortbestaan van de groep in gevaar brengen vanwege het waarderationele karakter van de relaties. Hoewel Cooley de relatieve bestendigheid als kenmerk noemt, zijn ook primaire groepen niet eeuwig. Hun levensverwachting wordt beïnvloed door interne dynamiek en externe factoren zoals de toegenomen geografische en sociale mobiliteit in de moderne samenleving. De kenmerken van primaire relaties, zoals besproken in deel twee van de cursus, zijn grotendeels terug te vinden in Cooleys beschrijving van primaire groepen [10](#page=10) [9](#page=9).
### 2.5 Secundaire groepen
Secundaire groepen zijn de tegenpolen van primaire groepen en zijn door andere sociologen na Cooley uitgewerkt. Kenmerken van secundaire groepen zijn onder andere [10](#page=10):
* **Groot aantal leden:** Dit resulteert in indirecte interactie [10](#page=10).
* **Beperkte en oppervlakkige communicatie:** Communicatie is vaak zakelijk van aard [10](#page=10).
* **Instrumentele en segmentaire relaties:** Relaties zijn gericht op een bepaald doel en zijn beperkt tot specifieke contexten [10](#page=10).
* **Continuïteit niet bedreigd door ledenwisseling:** Het vertrek of de komst van leden bedreigt zelden de voortzetting van de groep [10](#page=10).
> **Tip:** Het onderscheid tussen primaire en secundaire groepen helpt om te analyseren hoe verschillende sociale contexten onze identiteit en ons gedrag beïnvloeden. Denk na over welke groepen in je eigen leven primair zijn en welke secundair.
---
# lidmaatschapsgroepering versus referentiegroepering
Individueel gedrag wordt beïnvloed door zowel groeperingen waarvan men lid is als groeperingen waarvan men geen lid is, wat leidt tot het concept van lidmaatschaps- en referentiegroeperingen [10](#page=10) [11](#page=11).
### 3.1 Situering van lidmaatschaps- en referentiegroeperingen
Individueel handelen vindt plaats binnen een sociale context en wordt beïnvloed door gemeenschappelijke waarden en normen. De invloed kan uitgaan van groeperingen waarvan een individu lid is (lidmaatschapsgroeperingen). Echter, gedrag kan ook beïnvloed worden door groeperingen waarvan men geen lid is. Een referentiegroepering wordt gedefinieerd als een groepering waarnaar men in gedrag en opvattingen verwijst, ongeacht of men er lid van is [10](#page=10) [11](#page=11).
### 3.2 Vergelijkende versus normatieve referentiegroeperingen
Refereren naar groeperingen kan op twee manieren gebeuren: vergelijkend en normatief [11](#page=11).
#### 3.2.1 Vergelijkende referentiegroeperingen
Bij een vergelijkende referentiegroepering vergelijkt een individu of groepering zich louter met leden van een andere groepering, zonder de ambitie om lid te worden. Een belangrijk concept hierbij is 'relatieve deprivatie', waarbij men zich benadeeld voelt ten opzichte van anderen die wel iets hebben wat men zelf onterecht mist. Karl Marx illustreerde dit met het voorbeeld van een klein huis dat als een hut wordt ervaren wanneer er een paleis naast staat. Bij deze vorm van refereren zijn noch waarden, noch normen van de referentiegroepering relevant, aangezien het eigen gedrag niet wordt afgestemd op dat van de referentiegroepering [11](#page=11).
> **Tip:** Relatieve deprivatie is een krachtig concept om sociale onrust en aspiraties te begrijpen, gebaseerd op waargenomen ongelijkheid in plaats van absolute deprivatie.
#### 3.2.2 Normatieve referentiegroeperingen
Normatief refereren betekent zich identificeren met leden van een groepering, hun waarden en normen internaliseren, en het eigen gedrag en de opvattingen daarop afstemmen. De referentiegroepering dient dan als leidraad voor het eigen gedrag [11](#page=11).
##### 3.2.2.1 Normatief refereren naar lidmaatschapsgroeperingen
Wanneer een lidmaatschapsgroepering als normatieve referentiegroepering dient, wordt dit gedrag gekenmerkt als conformistisch gedrag [11](#page=11).
##### 3.2.2.2 Normatief refereren naar niet-lidmaatschapsgroeperingen
Normatief verwijzen naar niet-lidmaatschapsgroeperingen is meestal gebaseerd op de ambitie om in de toekomst lid te worden. De cultuur van de referentiegroepering wordt dan geïnternaliseerd om makkelijker aansluiting te vinden. Dit proces, waarbij socialisatie voorafgaat aan en lidmaatschap ambieert, noemt Merton 'anticiperende socialisatie' [12](#page=12).
> **Voorbeelden van anticiperende socialisatie:**
> * Een arbeider die 'hogerop' wil en zijn kleding, taalgebruik en vrijetijdsbesteding aanpast [12](#page=12).
> * Een student geneeskunde die een doktersembleem op zijn auto plaatst met de vermelding 'student' [12](#page=12).
> * Een profvoetballer die een taalcursus volgt ter voorbereiding op een internationale carrière [12](#page=12).
> * Een toekomstige schoonzoon die zich verdiept in tafelmanieren voor een diner met de schoonfamilie [12](#page=12).
Anticiperende socialisatie omvat altijd een associatie met de cultuurelementen van de referentiegroepering, zoals kledij, taalgebruik en vrijetijdsactiviteiten. Het kan ook gepaard gaan met een uitdrukkelijke distinctie van de cultuurelementen van de eigen lidmaatschapsgroepering, wat bekend staat als negatief refereren. Negatief refereren impliceert dat een individu door zijn gedrag wil aantonen niet (meer) tot een bepaalde groepering te willen behoren [12](#page=12).
> **Voorbeelden van negatief refereren:**
> * Een arbeider die hogerop wil, vermijdt ongepaste grappen [12](#page=12).
> * Een stagiair-advocaat werkt niet langer als DJ in zijn vrije tijd om cliënten te ontlopen [12](#page=12).
Anticiperende socialisatie heeft gevolgen op verschillende niveaus. Voor het individu kan de oude groepering dit gedrag bestempelen als afwijkend, met mogelijke sociale controle, spot of uitsluiting als gevolg. De nieuwe groepering kan de ijverige houding toejuichen en het individu opnemen, vooral in open groeperingen met veel mobiliteit. In gesloten groeperingen kan het individu de 'marginale mens' worden, niet volledig geaccepteerd door noch de oude, noch de nieuwe groepering. Dit kan leiden tot een gevoel van vervreemding, zoals bij de tweede generatie migranten die zich noch volledig thuis voelen in de oude cultuur, noch volledig geaccepteerd worden door de autochtone bevolking [12](#page=12) [13](#page=13).
Ook de lidmaatschapsgroepering ondergaat gevolgen; de achterblijvers kunnen zich miskend of misprezen voelen door de afwijzing van hun cultuur. Herhaaldelijk refererend gedrag kan ertoe leiden dat de overige leden hun eigen normen als minder bindend ervaren, wat weer kan leiden tot referentie naar andere groeperingen. Referentiegroepsgedrag is dus een dynamisch, continu en cumulatief proces [13](#page=13).
Op maatschappelijk niveau kan anticiperende socialisatie positief uitpakken wanneer particuliere groepsnormen worden verlaten voor meer algemene maatschappelijke normen, wat bijdraagt aan de legitimatie van de bestaande orde. Echter, als men refereert naar een tegencultuur die ingaat tegen algemene maatschappelijke waarden, kan dit negatief uitpakken. Cumulatief anticiperend socialisatiegedrag kan de solidariteit binnen lidmaatschapsgroeperingen verminderen, waardoor ook de betrokkenheid bij de ruimere samenleving afneemt [13](#page=13).
### 3.3 Opmerkingen over refereren
Naast referentiegroeperingen onderscheiden we referentie-individuen en rolmodellen. Een referentie-individu is iemand met wie men zich volledig identificeert, terwijl een rolmodel een persoon is die men als voorbeeld stelt in een specifieke rol [14](#page=14).
Het normatief refereren is niet altijd zwart-wit; men kan naar verschillende groeperingen tegelijkertijd verwijzen en meerdere lidmaatschapsgroeperingen kunnen tegelijkertijd als referentiegroepering dienen. Kinderen laten zich bijvoorbeeld bij studiekeuzes leiden door ouders en bij kledijkeuzes door vrienden, wat betekent dat gedrag beïnvloed wordt door zowel het gezin als de vriendengroep [14](#page=14).
Er zijn verschillende motieven waarom mensen refereren naar en lid willen worden van groeperingen:
* **Individuele doeleinden:** Doelen die enkel via lidmaatschap bereikt kunnen worden, zoals onderwijs volgen of werk vinden [14](#page=14).
* **Statusmotief:** Het verkrijgen of behouden van een bepaalde sociale identiteit [14](#page=14).
* **Persoonlijk motief:** Affectie voelen voor andere leden, essentieel voor vriendschapsgroepen en partnerrelaties [14](#page=14).
* **Bevestiging van oordeel/gevoelens:** Zelfhulpgroepen waar lotgenoten elkaar ontmoeten [15](#page=15).
Meestal is de motivatie voor lidmaatschap een mengvorm, en kan deze na verloop van tijd veranderen [15](#page=15).
### 3.4 Welke groepering als referentiegroepering?
De keuze voor een referentiegroepering hangt af van verschillende factoren. Cooley benadrukte de rol van primaire groepen bij de socialisatie. Merton stelt echter dat collectiviteiten en sociale categorieën ook invloedrijk zijn. Bijvoorbeeld, studenten SAW kunnen zich bij het plannen van hun carrière meer laten leiden door de tewerkstellingskansen binnen hun beroepscategorie (sociale categorie) dan door de mogelijkheden van hun vrienden (primaire groep) [15](#page=15).
Merton concludeert dat de primaire groep geen uniform effect heeft. Als een primaire groep homogeen is en de relevante eigenschappen van de leden overeenkomen met die van de refererende actor, zal de primaire groep als referentiegroepering fungeren. Bij heterogeniteit in de primaire groep zal men het referentiekader eerder zoeken in ruimere collectiviteiten of sociale categorieën [16](#page=16).
Een studie over communicatiemedia illustreert hoe een homogene primaire groep als 'zeeffunctie' kan werken, waardoor de invloed van de bredere samenleving op het gedrag en de opvattingen van een individu wordt afgewend. In dergelijke groepen worden voornamelijk communicatieboodschappen die overeenkomen met de groepscultuur opgevangen, wat leidt tot een versterking van bestaande patronen. Verandering kan pas optreden als er tendensen tot verandering binnen de groepering aanwezig zijn [16](#page=16).
### 3.5 Netwerken
Een netwerk is een sociaal interactiesysteem met een centraal ego. Het persoonlijk netwerk van eerste niveau omvat directe contacten. Dit netwerk is de optelsom van lidmaatschapsgroeperingen. Het 'via'-netwerk (tweede niveau) omvat personen die men bereikt via actoren uit de eerste zone, en het 'via-via'-netwerk (derde niveau) omvat individuen die men via-via bereikt [17](#page=17).
Persoonlijke netwerken kunnen open of gesloten zijn. Open netwerken hebben vele, niet al te frequente en weinig intensieve contacten met diverse mensen, en worden gekenmerkt door heterogeniteit. Gesloten netwerken daarentegen zijn sociaal homogeen met frequente en intensieve contacten, en vertonen meer overeenkomsten met primaire groepen [17](#page=17).
Netwerkanalyse bestudeert sociale eenheden aan de hand van relationele gegevens, waarbij het patroon van relaties belangrijker is dan de kenmerken van individuele actoren. Het doel is inzicht te krijgen in de sociale distributie van kansen in de samenleving. Sociometrie wordt gezien als een voorganger van netwerkanalyse [18](#page=18).
---
# netwerken en netwerkanalyse
Dit onderwerp behandelt de concepten van netwerken en de analyse ervan als een middel om sociale interacties en structuren te begrijpen, waarbij de nadruk ligt op relationele gegevens boven individuele kenmerken [18](#page=18).
### 4.1 Groeperingen en de overgang naar netwerken
De bespreking van groeperingen, gedefinieerd als af te bakenen verzamelingen van mensen, leidt tot de vraag naar de duidelijkheid van de grenzen van dergelijke sociale eenheden. Niet alle sociale eenheden hebben even duidelijke grenzen. Het geheel van sociale relaties waarin een individu betrokken is, vormt een complex kluwen, waarbij individuen verbonden zijn via opeenvolgingen van relaties, zelfs als ze elkaar niet kennen of zich geen deel van een groter geheel voelen. Deze kaart van sociale relaties strekt zich uit over de hele samenleving, die kan worden beschouwd als een totaal netwerk van alle sociale relaties. Dit totale netwerk kan empirisch niet volledig worden omvat en wordt daarom benaderd vanuit persoonlijke netwerken [16](#page=16) [17](#page=17).
### 4.2 Definitie en structuur van netwerken
Een netwerk wordt gedefinieerd als een sociaal interactiesysteem met een persoon in het centrum, het zogenaamde centrale ego. Rond dit centrale ego bevindt zich de eerste zone, het persoonlijke netwerk, dat alle personen omvat waarmee het centrale ego rechtstreeks interageert. Dit persoonlijke netwerk is in feite de optelsom van een aantal lidmaatschapsgroeperingen. De deels overlappende persoonlijke netwerken van alle individuen samen vormen het totale netwerk van de samenleving [17](#page=17).
Daarrond bevindt zich een tweede zone, het 'via'-netwerk, dat alle mensen omvat die ego bereiken via actoren uit de eerste zone. Analoog hiermee onderscheidt men een derde cirkel, het 'via-via'-netwerk, dat alle individuen omvat die ego via-via bereiken [17](#page=17).
Het geheel van deze drie zones geeft alle actuele en potentiële relaties weer die een ego kan aangaan. Het aantal personen waarmee een actor contact kan leggen is groter dan het aantal waarmee effectief wordt geïnteracteerd. Een potentiële relatie kan een actuele relatie worden, en een geactualiseerde relatie kan terugvallen naar een potentiële relatie als communicatie en interactie achterwege blijven [17](#page=17).
> **Tip:** Het onderscheid tussen actuele en potentiële relaties is cruciaal voor het begrijpen van de dynamiek van netwerken.
### 4.3 Soorten persoonlijke netwerken
Persoonlijke netwerken kunnen open of gesloten van aard zijn [17](#page=17).
* **Open netwerk:** Ego heeft vele, niet al te frequente en weinig intensieve contacten met allerlei soorten mensen. Een open netwerk is een sociaal tamelijk heterogeen geheel van mensen die wel via een centraal ego met elkaar verbonden zijn, maar elkaar niet kennen en in ieder geval niet regelmatig ontmoeten of op vertrouwelijke voet staan [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** De slager en zijn cliënteel zijn een treffend voorbeeld van een open persoonlijk netwerk [17](#page=17).
* **Gesloten netwerk:** Dit is een sociaal homogeen geheel van mensen die via een centrale ego vaak en intensieve contacten met elkaar onderhouden. Des te meer gesloten een netwerk is, des te meer overeenkomsten het vertoont met een (primaire) groep [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** De hoogleraar en zijn onderzoeksteam vormen een eerder gesloten netwerk [17](#page=17).
### 4.4 Netwerkanalyse
Netwerken zijn het studieobject van netwerkanalyse. Deze analyse vertrekt van relationele gegevens om sociale eenheden te bestuderen. De nadruk ligt op het patroon van relaties voor het begrijpen van de sociale werkelijkheid, veeleer dan op de kenmerken van individuele actoren zoals geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, beroep, houdingen of opinies. Relationele gegevens zijn eigenschappen van sociale structuren en kunnen niet worden herleid tot individuele eigenschappen. Netwerkanalysten proberen door het bestuderen van deze structuureigenschappen onder andere de stroom van sociale goederen te traceren en zo inzicht te krijgen in de sociale distributie van kansen in de samenleving. Sociometrie wordt beschouwd als een voorganger van netwerkanalyse [18](#page=18).
### 4.5 Sociaal systeem versus sociale structuur
Sociale contexten, waarbinnen individueel handelen plaatsvindt, worden vaak aangeduid met de termen sociaal systeem of sociale structuur. Deze contexten worden gekenmerkt door cultuur- en structuurelementen [18](#page=18).
* **Cultuurelementen:** Interactie tussen individuen berust vaak op een gemeenschappelijk bewustzijn, ontstaan uit gemeenschappelijke waarden en normen [18](#page=18).
* **Structuurelementen:** Sociale posities en sociale relaties geven de structuur weer waarbinnen interactie plaatsgrijpt [18](#page=18).
Deze tweedeling – cultuur versus structuur – wordt weergegeven door de begrippen sociaal systeem en sociale structuur [18](#page=18).
Een systeem wordt gedefinieerd als een geheel van interdependente delen. Sociologie beperkt zich tot de studie van sociale systemen, wat systemen zijn die steunen op sociale relaties en waarbinnen sociale interactie plaatsvindt. Sociale systemen kunnen daarom ook interactiesystemen worden genoemd [18](#page=18).
---
# cultuur versus structuur in sociale contexten
Sociale contexten worden gekenmerkt door zowel cultuur- als structuurelementen, die respectievelijk worden benadrukt door de begrippen sociaal systeem en sociale structuur [18](#page=18).
### 5.1 Sociaal systeem en sociale structuur: definities
#### 5.1.1 Sociaal systeem
Een systeem is een geheel van onderling afhankelijke delen. Sociologisch gezien verwijst een sociaal systeem specifiek naar systemen die steunen op sociale relaties en waarbinnen sociale interactie plaatsvindt. Deze systemen kunnen ook worden aangeduid als interactiesystemen. Binnen sociale systemen interageren individuen vanuit hun posities, en deze interactie volgt de waarden en normen die eigen zijn aan het systeem. Deze cultuurpatronen geven zin aan sociaal handelen en sociale verbanden, creëren verwachtingen ten opzichte van tegenposities en leiden tot waardering voor deze tegenposities [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 5.1.2 Sociale structuur
De sociale structuur duidt de positionele of structurele dimensie van een sociale context aan. Het kan worden begrepen als een min of meer stabiel geheel van posities en relaties waarin individuen ten opzichte van elkaar een plaats innemen. Voorbeelden zijn de structuur van een gezin, een bedrijf of een vakbond. Netwerkanalyse benadrukt dergelijke structuurelementen door te focussen op verbindingen via actuele of potentiële sociale relaties, waarbij gemeenschappelijke cultuurelementen ondergeschikt of irrelevant kunnen zijn [19](#page=19).
### 5.2 Stromingen in de relatie tussen cultuur en structuur
In de sociologie onderscheiden zich twee belangrijke stromingen die de relatie tussen cultuur en structuur op verschillende wijzen interpreteren: functionalisme en structuralisme [19](#page=19).
#### 5.2.1 Functionalisme
Functionalisten, met T. Parsons als prominente figuur, stellen dat cultuur het gedrag van mensen beïnvloedt, wat op zijn beurt leidt tot een specifieke structuur. Veranderingen in de culturele elementen van een sociale omgeving resulteren in een wijziging van de structuur. Een concreet voorbeeld is een onderwijsinstelling waar gewijzigde opvattingen over medezeggenschap van studenten leiden tot de reservering van zitjes voor studentenvertegenwoordigers in raden. Functionalisten zien de samenleving als een dynamisch evenwicht waarin cultuur primair bijdraagt aan het voortbestaan en de stabiliteit van de samenleving. Dit sluit aan bij het concept van 'value-commitment' [19](#page=19).
#### 5.2.2 Structuralisme
Structuralisten daarentegen menen dat cultuur niet de oorzaak is van structuur, maar juist het resultaat ervan. Het economisch determinisme van Karl Marx is een klassiek voorbeeld van deze visie. Marx stelt dat de productie-verhoudingen tussen kapitalisten en proletariaat, gebaseerd op het bezit van productiemiddelen, de basis vormen voor de denkbeelden van deze groeperingen. In tegenstelling tot de functionalistische visie op een evenwichtige samenleving, schetsen structuralisten een samenleving waarin conflict centraal staat. Volgens Marx kan de cultuur en het gedachtegoed van het proletariaat alleen veranderen wanneer de structurele verhoudingen worden aangepast, wat leidt tot zijn pleidooi voor een revolutie om de bevoorrechte positie van kapitalisten te beëindigen [19](#page=19) [20](#page=20).
### 5.3 Slotopmerking
Sociale contexten kunnen zowel worden aangeduid met 'sociaal systeem', waarbij de nadruk ligt op cultuurelementen, als met 'sociale structuur', waarbij de focus ligt op structuurcomponenten. In het volgende hoofdstuk zullen organisaties worden besproken, groeperingen waarvan de sociale structuur door hun formele karakter duidelijk uitgetekend is [20](#page=20).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Groepering | Een verzameling van mensen die op een of andere manier af te bakenen is van andere mensen. Verschillende kenmerken, zoals het aantal leden, de samenstelling, de aard van de interactie, gemeenschappelijke waarden en normen, samenhorigheidsgevoel, duurzaamheid, openheid/geslotenheid, vrijwillige/gedwongen toetreding en instrumentele/affectieve communicatie, onderscheiden groeperingen van elkaar. |
| Groep | Een kleine groepering waarvan leden frequent en duurzaam met elkaar interacteren op een voornamelijk directe wijze en gekenmerkt worden door gemeenschappelijke waarden en normen met op basis daarvan gevoelens van samenhorigheid. |
| Collectiviteit | Een verzameling van personen die solidariteitsgevoelens hebben op basis van gemeenschappelijke waarden, die zich moreel verplicht voelen aan bepaalde normen te voldoen, maar waarvan de leden geen directe interactie met alle medeleden onderhouden. De communicatie verloopt hierbij op indirecte wijze via tussenpersonen of communicatiemedia. |
| Sociale categorie | Een groepering die bestaat uit personen met gelijke sociale karakteristieken die geen of nauwelijks sociale interactie hebben met elkaar en geen gemeenschappelijk bewustzijn hebben ontwikkeld. Deze groeperingen worden vaak gevormd door 'statistici' op grond van een voor hen interessante eigenschap. |
| Samenzijn (Togetherness situation) | Toevallige, allerminst duurzame ontmoetingen waarbij wel interactie is tussen de individuen onderling, maar ze zeker geen gemeenschappelijke waarden en normen delen. De interactie is hierbij altijd oppervlakkig en de communicatie quasi zonder inhoud. |
| Primaire groep | Groeperingen die een fundamentele invloed hebben op het "ik" en tijdens de eerste levensjaren de socialisatie tot stand brengen. Kenmerkend zijn face-to-face relaties, een ongespecialiseerd en diffuus karakter van de relatie, relatieve bestendigheid, een beperkt aantal leden en relatieve intimiteit. |
| Secundaire groep | Groeperingen die elkaars tegenpolen zijn van primaire groepen. Ze tellen een groter aantal leden, kennen indirecte interactie met beperkte en oppervlakkige communicatie, en de relaties zijn voornamelijk zakelijk, instrumenteel en segmentair. |
| Lidmaatschapsgroepering | Een groepering waarvan een individu lid is. |
| Referentiegroepering | Een groepering waarnaar men in zijn gedrag en opvattingen verwijst, of men nu lid is of niet van die groepering. |
| Vergelijkende referentiegroepering | Een situatie waarin een individu of groepering zich louter vergelijkt met de leden van een andere groepering zonder de ambitie te koesteren deel uit te maken van die andere groepering. |
| Normatieve referentiegroepering | Een situatie waarin men zich identificeert met de leden van een groepering, de waarden en normen interioriseert en zo eigen gedrag en opvattingen afstemt op wat in die groepering als "normaal" beschouwd wordt. |
| Anticiperende socialisatie | Socialisatie die voorafgaat aan eventueel lidmaatschap van een groepering en dit ook uitdrukkelijk ambieert, waarbij de cultuur van de referentiegroepering geïnternaliseerd wordt om makkelijker aansluiting te vinden. |
| Socialisatie | Het proces waarbij een individu de waarden, normen, kennis en gedragingen van een samenleving of groep leert en internaliseert, wat essentieel is voor de vorming van het "ik". Primaire groepen spelen hierin een cruciale rol, vooral tijdens de eerste levensjaren. |
| Ik | Het zelfbewustzijn van een individu, gevormd door sociale interacties en de internalisering van maatschappelijke normen en waarden. De primaire groep heeft een fundamentele invloed op de ontwikkeling van het "ik". |
| Face-to-face relaties | Directe sociale interactie tussen individuen, gekenmerkt door persoonlijke ontmoetingen en communicatie. Dit is een sleutelkenmerk van primaire groepen, waar de interactie persoonlijk en vaak ongespecialiseerd is. |
| Ongespecialiseerd karakter van relaties | Relaties binnen primaire groepen zijn niet gericht op een specifiek doel of functie, maar zijn diffuus en omvatten verschillende aspecten van het leven van de leden. Gedrag in uiteenlopende contexten krijgt een plaats binnen deze relaties. |
| Relatieve bestendigheid | De duurzaamheid en stabiliteit van een groep over een langere periode. Primaire groepen, zoals gezinnen, kennen een zekere bestendigheid, hoewel ook deze groepen kunnen verbrokkelen door interne en externe factoren. |
| Relatieve intimiteit | Een diepe en uitgebreide communicatie tussen leden van een groep, waarbij ook emotionele aspecten aan bod komen. Dit kenmerkt primaire groepen en draagt bij aan een gevoel van geborgenheid en samenhorigheid. |
| Integratie | Het proces waarbij een individu opgenomen wordt in en deelneemt aan de gemeenschappelijke activiteiten van een sociale groep. Een goede integratie in primaire groepen biedt voordelen zoals correcte informatie, emotionele steun en een gevoel van geborgenheid. |
| Identificatie | Het proces waarbij individuen hun sociale identiteit ontlenen aan de sociale context en hun lidmaatschap van groepen, met name primaire groepen. De sociale identiteit wordt verleend en bevestigd door sociale erkenning. |
| Looking-glass self | Een concept van Cooley dat beschrijft hoe individuen zichzelf zien door de ogen van anderen. Het oordeel dat men over zichzelf heeft, is beïnvloed door hoe men meent dat anderen over de eigen persoon oordelen, wat de zelfperceptie vormt. |
| Relatieve deprivatie | Het gevoel dat men bepaalde zaken ten onrechte niet heeft, terwijl anderen deze wel bezitten, wat een motivatie kan zijn om ernaar te streven deze alsnog te verkrijgen. Het is een gevoel van tekortgedaan of benadeeld zijn in vergelijking met anderen. |
| Negatief refereren | Een vorm van refereren waarbij een individu door zijn gedrag duidelijk wil maken dat hij niet langer tot een bepaalde groepering wil behoren. Dit kan zich uiten in een uitdrukkelijke distinctie van de cultuurelementen van de lidmaatschapsgroepering. |
| Referentie-individu | Een specifiek persoon waarmee een individu zich volledig identificeert en die als voorbeeld dient voor gedrag en opvattingen. |
| Rolmodel | Een persoon die als voorbeeld dient voor een individu, maar dan enkel voor zover hij een bepaalde rol speelt. De identificatie is hierbij partieel. |
| Netwerk | Een sociaal interactiesysteem dat een persoon als middelpunt heeft, het "centrale ego". Het omvat alle actuele en potentiële relaties die dit centrale ego kan aangaan met andere individuen. |
| Centraal ego | De persoon die het middelpunt vormt van een netwerk en waarmee alle andere actoren in het netwerk op een of andere manier verbonden zijn. |
| Persoonlijk netwerk | De eerste zone rond het centrale ego in een netwerk, die alle personen omvat waarmee het centrale ego rechtstreeks interacteert. Dit netwerk is de optelsom van een aantal lidmaatschapsgroeperingen. |
| 'Via'-netwerk | De zone van het tweede niveau rondom het centrale ego, die alle mensen omvat die het ego bereiken via actoren uit de eerste zone (het persoonlijk netwerk). |
| 'Via-via'-netwerk | De zone van het derde niveau rondom het centrale ego, die alle individuen omvat die het ego bereiken via actoren uit de tweede zone ('via'-netwerk). |
| Open netwerk | Een netwerk waarbij het centrale ego vele, niet al te frequente en weinig intensieve contacten heeft met allerlei soorten mensen, wat resulteert in een sociaal tamelijk heterogeen geheel van mensen die elkaar niet per se kennen of regelmatig ontmoeten. |
| Gesloten netwerk | Een netwerk waarbij het centrale ego vaak en intensieve contacten onderhoudt met een sociaal homogeen geheel van mensen, wat meer overeenkomsten vertoont met een primaire groep. |
| Netwerkanalyse | Een analytische benadering die vertrekt van relationele gegevens om sociale eenheden te bestuderen, waarbij de nadruk ligt op het patroon van relaties in plaats van op de kenmerken van individuele actoren, met als doel inzicht te krijgen in sociale structuren en de distributie van kansen. |
| Sociaal systeem | Een geheel van interdependente delen dat steunt op sociale relaties en waarbinnen sociale interactie plaatsvindt, ook wel aangeduid als interactiesysteem. |
| Sociale structuur | De onderliggende ordening van sociale posities en sociale relaties binnen een sociale context, die de raamwerken vormt waarbinnen interactie plaatsgrijpt. |
| Cultuurelementen | Gemeenschappelijke waarden en normen die de basis vormen voor interactie tussen individuen en die zin geven aan sociaal handelen en sociale verbanden binnen een sociale context. |
| Functionalisme | Een sociologische stroming die stelt dat cultuur het gedrag van mensen beïnvloedt, wat vervolgens leidt tot een bepaalde structuur, en dat cultuur primair dient voor het voortbestaan en de stabiliteit van de samenleving. |
| Structuralisme | Een sociologische stroming die stelt dat cultuur het resultaat is van de structuur van een samenleving, en die de nadruk legt op conflict als drijvende kracht achter maatschappelijke veranderingen. |
| Relationele gegevens | Gegevens die de verbindingen en interacties tussen sociale eenheden weergeven, en die niet herleid kunnen worden tot eigenschappen van afzonderlijke individuen, maar eigenschappen zijn van sociale structuren. |
| Sociometrie | Een voorloper van netwerkanalyse die zich richt op het in kaart brengen van sociale relaties en interacties binnen groepen. |