Cover
ابدأ الآن مجانًا Les 8 _Relatieve_Dateringstechnieken.pdf
Summary
# Absolute dateringstechnieken
Absolute dateringstechnieken stellen een tamelijk precieze ouderdom vast, vaak uitgedrukt in kalenderjaren, meestal met een foutmarge. Deze methoden zijn doorgaans gebaseerd op principes zoals radioactief verval of jaargelaagdheid [2](#page=2).
### 1.1 Principes van absolute datering
Absolute dateringstechnieken maken gebruik van natuurlijke processen die zich op een voorspelbare manier voltrekken. Twee van de belangrijkste principes zijn:
* **Radioactief verval:** Dit principe is gebaseerd op het feit dat bepaalde isotopen van elementen na verloop van tijd vervallen tot stabiele isotopen met een constante halveringstijd. Door de verhouding tussen het radioactieve isotoop en het stabiele dochterisotoop te meten, kan de tijd die verstreken is sinds de vorming van het materiaal worden berekend [2](#page=2).
* **Jaargelaagdheid:** Dit principe is gebaseerd op de aanwezigheid van opeenvolgende lagen die jaarlijks worden gevormd. Deze lagen kunnen bijvoorbeeld worden veroorzaakt door seizoensgebonden veranderingen in afzettingen of groei.
### 1.2 Dendrochronologie
Dendrochronologie is een absolute dateringstechniek die gebaseerd is op de studie van jaarringen in hout [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Principe:** Bomen vormen elk jaar een nieuwe groeiring. De breedte van deze ringen varieert afhankelijk van de omgevingsomstandigheden, zoals neerslag en temperatuur. Door de patronen van brede en smalle ringen te vergelijken met bekende reeksen, kan de leeftijd van een houten object nauwkeurig worden bepaald [3](#page=3).
* **Toepassingen:** Deze methode is geschikt voor het dateren van houten artefacten, gebouwen en archeologische vindplaatsen waar oud hout bewaard is gebleven.
### 1.3 Cementochronologie en Otolieten
Hoewel de focus ligt op hout, kunnen principes van jaargelaagdheid ook worden toegepast op andere biologische materialen:
* **Cementochronologie:** Maakt gebruik van groeiringen in het cement van dierlijk materiaal [4](#page=4).
* **Otolieten:** Dit zijn gehoorsteentjes van vissen, die ook jaarlijkse groeiringen kunnen vertonen en zo gedateerd kunnen worden [4](#page=4).
### 1.4 Varvenchronologie
Varvenchronologie is een dateringstechniek die gebaseerd is op het analyseren van varven, dit zijn laagjes sediment die typisch jaarlijks worden afgezet in meren of andere stilstaande wateren [2](#page=2) [5](#page=5).
* **Principe:** Deze laagjes, vaak bestaande uit een lichtere en een donkerdere band, worden gevormd door seizoensgebonden veranderingen in de input van sediment en organisch materiaal. De opeenvolging van deze varven vormt een chronologische sequentie die kan worden gedateerd.
* **Toepassingen:** Varvenchronologie wordt gebruikt om de geschiedenis van klimaatveranderingen en sedimentatieprocessen te reconstrueren, en kan zo helpen bij het dateren van archeologische vindplaatsen in de omgeving van deze afzettingen.
### 1.5 Radiokoolstofdatering (¹⁴C-datering)
Radiokoolstofdatering, ook wel ¹⁴C-datering genoemd, is een van de meest gebruikte absolute dateringstechnieken voor organisch materiaal [2](#page=2) [6](#page=6).
* **Principe:** Levende organismen nemen continu koolstof op uit hun omgeving, waaronder het radioactieve isotoop koolstof-14 (¹⁴C). Wanneer een organisme sterft, stopt de opname van ¹⁴C en begint het met een vaste snelheid te vervallen tot stikstof-14 (¹⁴N). De halveringstijd van ¹⁴C is ongeveer 5730 jaar. Door de resterende hoeveelheid ¹⁴C in een organisch monster te meten, kan de tijd die is verstreken sinds de dood van het organisme worden berekend [6](#page=6).
* **Toepassingen:** Deze methode is geschikt voor het dateren van een breed scala aan organische materialen zoals hout, botten, zaden, textiel en schelpen.
* **Bereik:** De effectieve dateringsbereik van radiokoolstofdatering ligt doorgaans tussen ongeveer 50.000 en 60.000 jaar. Voor oudere materialen worden andere dateringstechnieken gebruikt [6](#page=6).
### 1.6 Andere absolute dateringstechnieken
Naast de hierboven beschreven methoden zijn er nog diverse andere technieken die gebruikt kunnen worden voor absolute datering, waaronder:
* Uranium-Thorium datering [2](#page=2).
* Thermoluminescentie (TL) en Optisch Gestimuleerde Luminescentie (OSL) datering [2](#page=2).
* Electron Spin Resonance (ESR) datering [2](#page=2).
* Amino Acid Geochronology [2](#page=2).
* Kalium-Argon datering [2](#page=2).
Deze technieken zijn gebaseerd op uiteenlopende fysische en chemische processen en worden toegepast op verschillende soorten materialen en tijdsschaalbereiken.
---
# Relatieve dateringstechnieken en context
Relatieve dateringstechnieken plaatsen objecten, lagen of sporen in tijd ten opzichte van elkaar, waarbij concepten als "terminus ante quem" en "terminus post quem" centraal staan. De analyse van archeologische contexten, zoals gesloten, gecontamineerde, residueel en intrusief materiaal, is hierbij essentieel [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.1 Relatieve dateringstechnieken
Relatieve dateringstechnieken bepalen de volgorde van gebeurtenissen en de plaatsing van archeologische vondsten in de tijd door ze te vergelijken met andere vondsten of lagen [7](#page=7).
#### 2.1.1 Terminus ante quem en terminus post quem
Twee sleutelbegrippen in relatieve datering zijn:
* **Terminus ante quem** (voor): Dit verwijst naar het moment *vóór* een bepaald object, laag of spoor kon worden gevormd of geplaatst. Een object dat gevonden wordt in een laag, bepaalt een "terminus ante quem" voor de vorming van die laag [7](#page=7).
* **Terminus post quem** (na): Dit verwijst naar het moment *ná* een bepaald object, laag of spoor werd gevormd of geplaatst. Een laag die een object bevat, bepaalt een "terminus post quem" voor het ontstaan van het object zelf [7](#page=7).
> **Tip:** Denk bij "terminus ante quem" aan een plafond: iets kan niet boven dat plafond komen. Bij "terminus post quem" denk je aan een vloer: iets kan niet onder die vloer zijn ontstaan.
#### 2.1.2 Voorbeelden van contexten voor relatieve datering
Verschillende archeologische contexten bieden aanknopingspunten voor relatieve datering:
* **Graf met inboedel** **Urnengraf met bijpotje** **Stenen grafkamer** en **Afvalkuilen met Romeins materiaal** worden genoemd als voorbeelden van contexten waaruit relatieve dateringen afgeleid kunnen worden [10](#page=10) [11](#page=11) [9](#page=9).
* **Oude woonlagen of cultuurlagen** zijn belangrijke contexten waarin de opeenvolging van bewoning en activiteit kan worden vastgesteld [13](#page=13) [14](#page=14).
### 2.2 Contextanalyse
De interpretatie van archeologische contexten is cruciaal voor een correcte relatieve datering. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten contexten en materialen.
#### 2.2.1 Gesloten contexten
Een gesloten context is een archeologische vindplaats of een deel daarvan waar de objecten, artefacten of ecofacten uit dezelfde periode stammen en relatief onaangetast zijn door latere verstoringen [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Een graf dat verzegeld is en waarvan de inhoud (grafgiften) samen met het graf is geplaatst, vormt een gesloten context. Alle objecten in dit graf zijn waarschijnlijk tegelijkertijd gedeponeerd [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [9](#page=9).
#### 2.2.2 Gecontamineerde contexten
Gecontamineerde, ook wel "open" contexten, zijn contexten die vermengd zijn met materiaal uit verschillende periodes. Dit kan leiden tot de aanwezigheid van residueel en intrusief materiaal [8](#page=8).
##### 2.2.2.1 Residueel materiaal
Residueel materiaal is ouder dan de context waarin het wordt aangetroffen. Dit materiaal was al aanwezig op de site toen de betreffende structuur of laag werd aangelegd of gevormd. Residueel materiaal kan op verschillende manieren in een context terechtkomen [15](#page=15) [8](#page=8):
* **Accidenteel:** Natuurlijke processen zoals erosie, bioturbatie (verstoring door levende organismen) of hergebruik van materiaal kunnen ervoor zorgen dat ouder materiaal in jongere lagen terechtkomt. Bijvoorbeeld, laat-Romeinse kuilen met midden-Romeins materiaal of een proto-/Romeinse/middeleeuwse site met vuurstenen artefacten die uit veel oudere periodes stammen [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Intentioneel:** Soms werd oud materiaal bewust hergebruikt, zoals in het geval van een Keltisch prinsengraf met daarin ouder, mogelijk ritueel geplaatst, materiaal. Ook het verzamelen en bewaren van Romeinse munten die vervolgens in een latere context worden geplaatst, kan als intentioneel residueel materiaal worden beschouwd [19](#page=19) [20](#page=20).
##### 2.2.2.2 Intrusief materiaal
Intrusief materiaal is jonger dan de context waarin het wordt gevonden. Dit materiaal is later, bijvoorbeeld door bioturbatie, in een oudere structuur of laag terechtgekomen [21](#page=21) [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Een grafheuvel uit de Bronstijd kan ook graven uit latere periodes bevatten, waarbij de latere graven intrusief materiaal vormen ten opzichte van de oorspronkelijke grafheuvel. Ook latere activiteiten, zoals het graven van beerputten in oudere afzettingen, kunnen leiden tot intrusief materiaal [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26).
> **Tip:** Het herkennen van residueel en intrusief materiaal is cruciaal om de datering van een context niet te veel te vervuilen. Een object dat duidelijke kenmerken van een oudere periode vertoont maar in een duidelijk jongere laag ligt, is waarschijnlijk residueel. Omgekeerd geldt hetzelfde voor jonger materiaal in een oudere laag.
---
# Typologie en typo-chronologie
Typologie en typo-chronologie zijn methoden om artefacten te groeperen en te ordenen op basis van gedeelde kenmerken, wat vervolgens wordt gebruikt om hun ontwikkeling door de tijd te reconstrueren [28](#page=28).
### 3.1 Typologie
Typologie is het proces van het groeperen en ordenen van artefacten in types en subtypes. Deze groepering is gebaseerd op gelijkenissen in verschillende kenmerken [28](#page=28):
* Vorm (morfologie) [28](#page=28).
* Techniek [28](#page=28).
* Versiering [28](#page=28).
* Grondstof [28](#page=28).
Verschillende voorbeelden van artefacten worden gebruikt om het concept van typologie te illustreren:
* Gepolijste stenen bijlen [29](#page=29).
* Gevleugelde pijlpunten [30](#page=30).
* Bronzen hulsbijlen [30](#page=30).
* IJzeren lanspunten [31](#page=31).
* Fibulae (mantelspelden) [31](#page=31).
* Mortarium [32](#page=32).
* Terra sigillata schalen en kommen [32](#page=32).
* Kruiken in steengoed uit de Late Middeleeuwen [33](#page=33).
* Romeinse kruikamforen [33](#page=33).
### 3.2 Typo-chronologie
Typo-chronologie bouwt voort op typologie door de types en subtypes in een temporele volgorde te plaatsen. Het basisprincipe is dat objecten van eenzelfde type doorgaans uit één en dezelfde periode dateren, en dat objecten door de tijd heen evolueren in vorm, materiaal en/of versieringswijze [34](#page=34).
#### 3.2.1 De typochronologie van bronzen bijlen volgens Montelius
Een bekend voorbeeld van typo-chronologie is de classificatie van bronzen bijlen door Montelius. Deze classificatie toont een evolutie van de bijlvormen door de tijd heen. De illustraties tonen een reeks bijlvormen, beginnend met een silex bijl, gevolgd door koperen vlakbijlen, vleugelbijlen, bronzen randbijlen, en eindigend met kokerbijlen [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 3.2.2 Chronologische indeling en aardewerk
Typo-chronologie wordt ook toegepast op aardewerk, wat gedetailleerd wordt geïllustreerd met de indeling van het Neolithicum en de Bronstijd. De tijdsperioden worden als volgt aangegeven [41](#page=41):
* Vroeg-Neolithicum
* Midden-Neolithicum
* Laat-Neolithicum
* Vroeg/Midden-Bronstijd
* Late Bronstijd
Een specifiek voorbeeld van aardewerk uit het Laat-Neolithicum, behorend tot de Trechterbekercultuur, wordt getoond [42](#page=42).
> **Tip:** Typo-chronologie is een fundamentele methode in de archeologie voor het dateren van vindplaatsen en het reconstrueren van culturele sequenties, met name wanneer andere dateringsmethoden beperkt zijn. De evolutie van artefacten biedt een relatieve tijdschaal.
---
# Seriatie en stratigrafie
Dit onderdeel behandelt seriatie, het chronologisch ordenen van vondsten uit gesloten contexten, zowel contextueel als frequentieel, en de interpretatie van stratigrafische principes en de Harris Matrix.
### 4.1 Seriatie
Seriatie omvat het chronologisch ordenen van geassocieerde vondsten, ook wel assemblages genoemd, die afkomstig zijn uit gesloten contexten. Deze ordening kan plaatsvinden via clusteranalyse, vaak weergegeven in dendrogrammen [44](#page=44).
#### 4.1.1 Contextuele seriatie
Contextuele seriatie is gebaseerd op het principe dat assemblages met een vergelijkbare typologische samenstelling uit dezelfde periode stammen en dus gelijktijdig zijn. Dit principe werd toegepast in de pre-dynastische graven in Egypte door Flinders Petrie, waarbij contexten werden gerangschikt op basis van de aan- of afwezigheid van bepaalde typen artefacten. De ordening van contexten (van 1 tot 7) leidt tot een chronologische volgorde van artefacttypes (van A tot G), waarbij assemblageveranderingen zichtbaar worden [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.1.2 Frequentiële seriatie
Frequentiële seriatie steunt op het principe dat artefacten die deel uitmaken van assemblages een specifieke levenscyclus kennen. Dit betekent dat de frequentie van bepaalde artefacten in de tijd verandert. Voorbeelden van artefacten die gebruikt kunnen worden voor frequentiële seriatie zijn doodshoofden, urnen en kentekens op grafstenen. Door de frequentie van deze artefacten over verschillende lagen (A tot I) te analyseren, kan een chronologische volgorde worden vastgesteld [46](#page=46) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50).
> **Tip:** Contextuele seriatie kijkt naar de aanwezigheid of afwezigheid van typen, terwijl frequentiële seriatie kijkt naar de relatieve frequentie van typen binnen assemblages.
### 4.2 Stratigrafie
Stratigrafie is de studie van gesteentelagen en hun opeenvolging. Het omvat zowel verticale als horizontale principes [51](#page=51).
#### 4.2.1 Verticale stratigrafie
Bij verticale stratigrafie geldt het principe dat lagen naar boven toe verjongen, wat betekent dat jongere lagen boven oudere lagen liggen. Vondsten die uit dezelfde laag afkomstig zijn, worden als gelijktijdig beschouwd. Dit principe is van toepassing in verschillende opgravingscontexten, zoals stadsopgravingen en grotsites [51](#page=51) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55).
> **Tip:** De meest fundamentele regel van stratigrafie is dat de onderste laag de oudste is en de bovenste laag de jongste, tenzij er sprake is van verstoringen.
#### 4.2.2 Inversies in verticale stratigrafie
Inversies treden op wanneer de stratigrafische opeenvolging wordt verstoord, waardoor jongere materialen onder oudere materialen komen te liggen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door natuurlijke processen zoals colluvium (afzetting van materiaal aan de voet van een helling), wat oudere site-lagen kan bedekken [59](#page=59) [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 4.2.3 Horizontale stratigrafie
Horizontale stratigrafie beschrijft de opeenvolging van lagen of contexten binnen een horizontale vlak, wat kan duiden op verschillende fasen van bewoning of activiteit op een site. Voorbeelden van sites waar horizontale stratigrafie relevant is, zijn het grafveld van Münsingen (Zuidwest) Verrebroek Dok met Mesolithische occupaties en de Kerkhove Stuw [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67).
### 4.3 De Harris Matrix
De Harris Matrix is een methode om de stratigrafische relaties tussen verschillende opgravingslagen en -structuren weer te geven en te interpreteren. Het biedt een gestructureerde manier om de chronologische opeenvolging te reconstrueren en inversies te identificeren [57](#page=57) [58](#page=58).
> **Tip:** De Harris Matrix is essentieel voor het begrijpen van de complexiteit van opgravingslagen en het leggen van chronologische verbanden.
---
# Geochronologie en natuurlijke fenomenen
Geochronologie maakt gebruik van natuurlijke fenomenen, zoals klimaatverandering, geologische gebeurtenissen en evolutie van flora en fauna, om dateringen te verrichten [68](#page=68).
### 5.1 Dateringsmethoden gebaseerd op natuurlijke fenomenen
Verschillende natuurlijke fenomenen bieden aanknopingspunten voor het bepalen van de ouderdom van aardlagen en fossielen. Deze methoden worden vaak in combinatie gebruikt voor een robuustere datering.
#### 5.1.1 Klimaatverandering en ijskernen
Onderzoek van ijskernen, zoals die uit Groenland, biedt gedetailleerde informatie over klimaatveranderingen in het verleden. De samenstelling van luchtbellen in het ijs, zoals de concentratie koolstofdioxide (CO2), weerspiegelt de atmosferische omstandigheden ten tijde van het ontstaan van het ijs [69](#page=69) [70](#page=70) [71](#page=71) [74](#page=74) [75](#page=75).
##### 5.1.1.1 Zuurstofisotopenonderzoek
Een cruciale methode binnen klimaatonderzoek is zuurstofisotopenonderzoek. Door de verhouding van zuurstofisotopen in fossielen of ijs te analyseren, kan gereconstrueerd worden hoe de temperatuur in het verleden was. Dit is gebaseerd op het principe dat tijdens koudere periodes, meer van het lichtere zuurstofisotoop ($^{16}O$) verdampt en neerslaat, terwijl het zwaardere isotoop ($^{18}O$) achterblijft in het oceaanwater. De verhouding $^{18}O$/$^{16}O$ in bijvoorbeeld schelpen van mariene organismen of in ijskernen is daardoor een proxy voor de temperatuur [73](#page=73).
> **Tip:** Zuurstofisotopenonderzoek wordt niet alleen toegepast op ijskernen, maar ook op fossielen van schelpen en benen, om zo reconstructies van vroegere temperaturen te maken.
#### 5.1.2 Flora en fossielenanalyse
##### 5.1.2.1 Pollenanalyse
Pollenanalyse, ook wel palinologie genoemd, is een methode die de evolutie van plantengroei en vegetatiepatronen door de tijd heen bestudeert. Door pollenkorrels uit sedimentlagen te analyseren, kan men informatie verkrijgen over het vroegere klimaat en de flora van een gebied. Verschillende plantensoorten produceren karakteristieke pollen, die bij fossilisatie bewaard kunnen blijven [76](#page=76).
##### 5.1.2.2 Fauna analyse
De analyse van fossielen van dieren, met name fauna, kan eveneens bijdragen aan dateringen en reconstructies van vroegere ecosystemen en klimaten [77](#page=77).
- **Pleistocene fauna:** De fauna uit het Pléistoceen biedt inzichten in de ecologie van die periode [77](#page=77).
- **Interglaciale fauna:** Kenmerkend voor warmere periodes [78](#page=78).
- **Glaciale fauna:** Kenmerkend voor koudere periodes [78](#page=78).
- **Interstadiale fauna:** Fauna uit relatief kortere, warmere periodes binnen een ijstijd [78](#page=78).
- **Kleine knaagdieren:** Deze groep is bijzonder nuttig voor dateringen vanwege hun snelle evolutie en wijdverbreide verspreiding [80](#page=80).
- **Mollusken:** De frequentie en aanwezigheid van specifieke zoetwatermolluskensoorten door de tijd heen kan als indicator dienen voor omgevingscondities en zo ook voor datering [81](#page=81).
- **Microfauna:** Diverse groepen microfauna worden gebruikt voor reconstructies en dateringen [82](#page=82).
- **Diatomeeën (kiezelwieren):** Deze eencellige algen met een skelet van kiezelzuur zijn gevoelig voor omgevingsomstandigheden en worden veelvuldig aangetroffen in aquatische sedimenten [82](#page=82).
- **Chironomiden (dansmuggen):** De larven van dansmuggen zijn indicators voor de watertemperatuur en zuurstofgehaltes in zoetwatermilieus [82](#page=82).
- **Coleoptera (kevers):** Fossielen van kevers, zoals de 'Ladybug Beetle' gevonden in barnsteen, kunnen specifieke periodes markeren [82](#page=82).
- **Ostracoda (mosselkreeftjes):** Deze kleine kreeftachtigen zijn gevoelig voor saliniteit en temperatuur, en hun fossielen zijn waardevol voor paleomilieu-reconstructies [82](#page=82).
##### 5.1.2.3 Multi-proxy analyse
Een gecombineerde analyse van verschillende proxies (zoals pollen, isotopen, fossielen) levert een meer betrouwbare en gedetailleerde reconstructie van het verleden op. Dit wordt ook wel een multi-proxy analyse genoemd [83](#page=83).
#### 5.1.3 Geologische fenomenen
Geologische gebeurtenissen kunnen dienen als markers in de tijd.
##### 5.1.3.1 Tephra chronologie
Tephra zijn afzettingen van vulkanische as en puin. De analyse van deze lagen, ook wel tephra chronologie genoemd, is een krachtige dateringsmethode. Door de chemische samenstelling, mineralogie en de dikte van tephra lagen te bestuderen, kunnen specifieke vulkaanuitbarstingen worden geïdentificeerd en gedateerd. Deze lagen fungeren als een soort 'natuurlijke horloges' die de aardkorst kunnen doorkruisen [85](#page=85).
- **Locatie van onderzoek:** Voorbeelden van locaties waar geologische fenomenen worden bestudeerd, zijn Olduvai Gorge in Tanzania, waar sequenties van tuflagen (vulkanische lagen) belangrijk zijn voor datering. Ook de Minoïsche eruptie op Thera (Santorini) is een belangrijk geologisch event met chronologische implicaties [84](#page=84) [87](#page=87).
- **Microscopische tefra:** Zelfs microscopische tefra, zoals die van Laacher See, kunnen gebruikt worden voor datering over grote afstanden [86](#page=86).
##### 5.1.3.2 Paleosols
Paleosols zijn oude bodems die geconserveerd zijn in sedimentaire sequenties. Hun aanwezigheid, type en eigenschappen kunnen informatie verschaffen over de omgevingscondities en de tijdsduur van een specifieke periode. In leemsequenties, zoals die in Engeland worden bestudeerd, bieden paleosols belangrijke chronologische en paleo-ecologische inzichten [88](#page=88).
##### 5.1.3.3 Lithostratigrafische datering
Lithostratigrafische datering berust op de studie van gesteentelagen (litho-eenheden) en hun onderlinge relaties. Door de volgorde en kenmerken van gesteentelagen te vergelijken, kunnen correlaties worden gelegd en ouderdomsbepalingen worden gedaan [89](#page=89).
##### 5.1.3.4 Regionale correlaties
Het leggen van regionale correlaties tussen verschillende afzettingen en geologische kenmerken helpt bij het vaststellen van een meer omvattende tijdschaal. Dit maakt het mogelijk om gebeurtenissen in verschillende gebieden aan elkaar te relateren en zo een meer gedetailleerd beeld van de geologische geschiedenis te vormen [90](#page=90).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Absolute datering | Een methode die een tamelijk precieze ouderdom van archeologisch materiaal of gebeurtenissen vaststelt, vaak uitgedrukt in kalenderjaren met een bepaalde foutmarge. |
| Relatieve datering | Een reeks methoden die toelaten om de ouderdom van een voorwerp, een laag of een spoor te bepalen ten opzichte van andere objecten, lagen of sporen, zonder een specifieke jaartal aan te geven. |
| Dendrochronologie | Een absolute dateringstechniek die gebaseerd is op het tellen en analyseren van jaarringen in hout, die gevormd worden door periodieke groei en weersomstandigheden. |
| Radiokoolstofdatering | Een absolute dateringstechniek die gebruikmaakt van de isotopenverhouding van koolstof-14 (14C) in organisch materiaal om de tijd sinds het overlijden van het organisme te schatten. |
| Varven | Jaarlijkse afzettingslagen in sedimenten, vaak van meren of gletsjers, die gebruikt kunnen worden voor absolute datering door het tellen van de individuele lagen. |
| Terminus ante quem | Een datering die aangeeft dat iets plaatsvond vóór een bepaalde tijd; het oudste mogelijke moment voor een gebeurtenis of het verschijnen van een object. |
| Terminus post quem | Een datering die aangeeft dat iets plaatsvond na een bepaalde tijd; het jongste mogelijke moment voor een gebeurtenis of het verdwijnen van een object. |
| Gesloten context | Een archeologische context waarin alle aangetroffen artefacten en ecofacten uit dezelfde tijdsperiode stammen en niet zijn verstoord door oudere of jongere toevoegingen. |
| Residueel materiaal | Materiaal dat ouder is dan de context waarin het wordt aangetroffen, doordat het eerder aanwezig was op de vindplaats en later opnieuw werd ingebed. |
| Intrusief materiaal | Materiaal dat jonger is dan de context waarin het wordt aangetroffen, doordat het later in een oudere laag is terechtgekomen, bijvoorbeeld door erosie of menselijke activiteit. |
| Typologie | De studie en classificatie van artefacten in types en subtypes op basis van hun kenmerken zoals vorm, techniek, versiering of grondstof, voor ordeningsdoeleinden. |
| Typo-chronologie | Een dateringsmethode die de evolutie van artefacttypes door de tijd analyseert; men neemt aan dat specifieke types kenmerkend zijn voor bepaalde periodes. |
| Seriatie | Een methode voor chronologische ordening van geassocieerde vondsten of assemblages, meestal door clusteranalyse, om een relatieve tijdsvolgorde te bepalen. |
| Stratigrafie | Het principe dat in sedimentaire lagen de onderste lagen ouder zijn dan de daarboven liggende lagen (verticale stratigrafie), wat gebruikt wordt voor relatieve datering. |
| Harris Matrix | Een grafische methode om de relaties tussen archeologische lagen en structuren te documenteren en te ordenen, wat helpt bij het reconstrueren van de ontstaansgeschiedenis van een vindplaats. |
| Geochronologie | De wetenschap die de ouderdom van gesteenten en aardlagen bepaalt, vaak gebruikmakend van geologische en natuurlijke fenomenen zoals klimaatverandering en isotopenanalyse. |
| Tephra chronologie | Een dateringsmethode die gebruikmaakt van vulkanische aslagen (tephra) met unieke chemische samenstellingen om culturele lagen te correleren en te dateren. |