Cover
ابدأ الآن مجانًا samenvatting pyschologie .docx
Summary
## Geschiedenis van de psychologie
Deze studiegids biedt een gedetailleerd overzicht van de historische ontwikkeling van de psychologie, beginnend bij de filosofische wortels en evoluerend naar de moderne cognitieve en neurowetenschappelijke benaderingen, inclusief de belangrijkste stromingen, concepten en methoden.
### Griekse filosofen
De vroege filosofie legde de basis voor psychologische denkbeelden, met name op het gebied van geheugen en kennisverwerving.
#### Plato en metaforen voor het geheugen
Plato gebruikte metaforen om het geheugen te beschrijven:
* **Metafoor 1: Geheugen als "wastablet"**
* Herinneren wordt gezien als het "aflezen" van informatie op het tablet.
* Vergeten wordt verklaard door een besmeurd of onleesbaar tablet.
* **Metafoor 2: Geheugen als een "vogelkooi"**
* Herinneren wordt vergeleken met het vangen van de juiste vogel in de kooi.
* Vergissen of een "tip-of-the-tongue" ervaring ontstaat wanneer men een foute vogel vangt.
#### Aristoteles en associatieisme
Aristoteles stelde dat het geheugen afhankelijk is van het vormen van **verbindingen of associaties** tussen gebeurtenissen, gevoelens of ideeën. Dit principe vormt de kern van het **associatieisme**. Hij beschouwde filosofen als redenaars die probeerden te overtuigen, bijvoorbeeld door de associatie tussen het zien van ouders en warme, liefdevolle gevoelens.
#### Introspectie en mnemonics
* **Introspectie:** Systematisch het eigen denken onderzoeken.
* **Mnemonics (Geheugensteuntjes):** Technieken om het geheugen te verbeteren.
* **Methode van de 1e Loci (plaatsmethode):** Visualiseren van vertrouwde ruimtes om informatie te onthouden door deze te koppelen aan specifieke plekken, waarbij gekke combinaties de onthulling versterken.
* **Kapstokwoorden:** Woorden die dienen als ankerpunten om nieuwe informatie aan te "hangen", door associatie met bekende en makkelijk te onthouden woorden.
* **Acroniemen:** Woorden gevormd uit de beginletters van een reeks te onthouden informatie (bv. ROGBIVV voor de kleuren van de regenboog).
### Andere filosofische benaderingen
#### René Descartes en rationalisme
Descartes' beroemde uitspraak "Ik denk dus ik ben" ($cogito ergo sum$) benadrukt het belang van het denken als bewijs van bestaan.
* **Rationalisme:** Kennis wordt verworven door de rede.
* **Mechanistisch:** Focus op processen.
* **Dualisme:** Het lichaam en de geest zijn gescheiden, maar verbonden (bv. via de pijnappelklier). De geest is immaterieel.
#### Empirisme
Empirisme stelt dat kennis voortkomt uit **ervaring en observatie**, een reactie op het rationalisme. Bekende empiristen zijn Francis Bacon en John Locke, die geloofden dat de geest een "tabula rasa" is bij de geboorte en wordt gevormd door sensorische input.
#### Associationisme
Dit principe, voortbouwend op Aristoteles, stelt dat complexe ideeën ontstaan uit associaties tussen eenvoudigere ideeën.
#### Veranderende tendensen en wetenschappelijke invloeden
Filosofische ideeën evolueerden mee met nieuwe kennis uit de natuurwetenschappen en maatschappelijke veranderingen, zoals de Reformatie.
* **Wetenschappelijke Revoluties:**
* **Copernicaanse revolutie:** De verschuiving van het geocentrisme naar het heliocentrisme, wat de mens en de aarde niet langer het middelpunt van het universum plaatste en de mens onderwierp aan natuurwetten.
* **Herman Von Helmholtz:** Duitse fysioloog die de snelheid van zenuwimpulsen mat, wat een belangrijke stap was naar de wetenschappelijke studie van het zenuwstelsel en een inspiratiebron was voor Wundt.
* **Charles Darwin en evolutietheorie:** Zijn werk over afstamming met verandering suggereerde dat organismen zich aanpassen aan hun omgeving, wat later ook werd toegepast op menselijk gedrag en mentale processen.
### Eerste psychologisch laboratorium en scholen
#### Wilhelm Wundt en structuralisme
Wilhelm Wundt richtte in 1879 het eerste psychologische laboratorium op in Leipzig. Hij wordt beschouwd als de "wetenschappelijke vader" van de psychologie.
* **Structuralisme:** Onderzocht de elementaire componenten van het bewustzijn en hoe deze worden gecombineerd.
* **Methoden:** Voornamelijk **analytische introspectie**, waarbij proefpersonen hun bewuste ervaringen beschrijven als reactie op stimuli. Dit was echter een subjectieve methode met beperkte betrouwbaarheid door vergetelheid en onbewuste vertekeningen.
#### Functionalisme
Onder invloed van Wundt's studenten, zoals William James, verschoof de focus naar de **functie van mentale processen** en hoe deze bijdragen aan aanpassing en overleving ("stream of consciousness"). Functionalisme richtte zich op toegepast onderzoek, zoals in het onderwijs en de industrie (bv. Hawthorne experimenten). Het benadrukte het meten van gedrag als een objectievere methode dan introspectie.
### Behaviorisme
Als reactie op de subjectiviteit van introspectie en structuralisme, stelde het behaviorisme dat **alleen observeerbaar gedrag** wetenschappelijk bestudeerd kon worden.
* **Positivisme:** Kennis is gebaseerd op observeerbare feiten die gerepliceerd kunnen worden.
* **Stimulus-Respons (S-R) relaties:** Gedrag wordt verklaard als een reactie op een stimulus.
#### John Watson
Watson paste klassieke conditionering toe, zoals geïllustreerd door het "Little Albert" experiment, waarbij angst voor een witte rat werd aangeleerd door deze te koppelen aan een luide gong.
* **Klassieke Conditionering:** Leren door associatie van een neutrale stimulus met een ongeconditioneerde stimulus.
#### Ivan Pavlov
Pavlov's werk met honden demonstreerde klassieke conditionering: de associatie tussen de bel en voedsel leidde tot speekselproductie bij het horen van de bel alleen.
#### Edward Thorndike en wet van het effect
Thorndike's "puzzle box" experimenten met katten leidden tot de **wet van het effect**: gedrag dat leidt tot aangename gevolgen wordt herhaald, terwijl gedrag dat leidt tot onaangename gevolgen wordt vermeden.
#### B.F. Skinner en operante conditionering
Skinner ontwikkelde de **skinner box** om operante conditionering te bestuderen, waarbij gedrag wordt gevormd door bekrachtiging en straf.
* **Bekrachtiging:** Een verandering in de omgeving die de kans op herhaling van gedrag vergroot (positief: aanbieden van aangename stimulus; negatief: wegnemen van onaangename stimulus).
* **Straf:** Een verandering in de omgeving die de kans op herhaling van gedrag verkleint (positief: aanbieden van onaangename stimulus; negatief: wegnemen van aangename stimulus).
* **Radicaal Behaviorisme:** De opvatting dat mentale processen gereduceerd kunnen worden tot gedrag (bv. "denken" als verborgen spreken).
#### Tolman en cognitieve elementen
Hoewel behavioristisch, introduceerde Tolman concepten als doelen en mentale representaties (bv. "mentale mappen") om gedrag te verklaren, wat een voorloper was van de cognitieve psychologie.
### Cognitieve psychologie
Vanaf de jaren '50 ontstond de **cognitieve revolutie** als reactie op het behaviorisme, met een hernieuwde focus op interne mentale processen.
* **Informatieverwerkingsbenadering:** De geest wordt gezien als een systeem dat informatie verwerkt, vergelijkbaar met een computer. Dit omvat input, verwerking (aandacht, geheugen, denken) en output.
* **Seriële en parallelle verwerking:** Oorspronkelijk werd informatieverwerking als sequentieel (serieel) gezien, maar later werd erkend dat processen ook parallel kunnen lopen. Top-down invloeden (vanuit kennis) spelen ook een rol.
#### Cognitieve psychologie vandaag
Vier benaderingen:
1. **Experimentele cognitieve psychologie:** Gebruikt experimenten om cognitieve fenomenen te bestuderen, met nadruk op correlatie- en causale verbanden.
* **Correlationeel onderzoek:** Onderzoekt verbanden tussen variabelen. Causale verbanden kunnen hier **niet** uit worden afgeleid.
* **Experimenteel onderzoek:** Manipuleert variabelen om causale relaties te onderzoeken. Vereist een **onafhankelijke variabele** (gemaniupuleerd), een **afhankelijke variabele** (gemeten) en **controle variabelen**.
2. **Cognitieve neurowetenschappen:** Bestudeert de hersenstructuren en -activiteit die ten grondslag liggen aan cognitie, met behulp van technieken zoals fMRI en EEG. Brain imaging technieken tonen associaties (correlaties), maar niet direct causaliteit (met uitzondering van TMS).
3. **Cognitieve neuropsychologie:** Onderzoekt cognitieve functies door de effecten van hersenbeschadigingen (lesies) op cognitieve prestaties te bestuderen, met assumpties zoals modulariteit en hersenplasticiteit. Methoden omvatten dubbele dissociatie.
4. **Computationele cognitieve wetenschappen:** Creëert computermodellen (AI, connectionisme) om cognitieve processen te simuleren en te begrijpen.
### De waarneming
Waarneming omvat sensaties (gewaarwordingen) en perceptie (interpretatie).
#### Sensaties en perceptie
* **Low-level visie:** Verwerking in de retina en V1 (bv. bewegingseffecten).
* **Mid-level visie:** Integratie en groepering van informatie (bv. diepte, figuur-achtergrond scheiding).
* **High-level visie:** Object-, gezichts- en scèneherkenning (link met geheugen).
**Sensatie** is het proces waarbij energie (bv. licht) wordt omgezet in neurale signalen door receptoren en via tussenstations naar de hersenen (bv. visuele cortex) wordt gestuurd.
**Perceptie** is de actieve interpretatie van deze sensaties, gebaseerd op de "meest aannemelijke" interpretatie ("likelihood principle"). "Zien is denken."
#### Top-down en bottom-up processen
* **Bottom-up:** Data-gedreven, van sensorische input naar hogere verwerking.
* **Top-down:** Kennis-gedreven, bestaande kennis beïnvloedt de waarneming.
**David Marr's niveaus van analyse:** Computationeel (wat?), Representaties (hoe?), Implementatie (neurale structuren). Zijn model beschrijft de transformatie van 2D-input naar 3D-representaties via primaire schets, 2.5D representatie en 3D patroonherkenning.
#### Gestaltprincipes
De Gestaltpsychologie benadrukt dat het geheel meer is dan de som der delen. Belangrijke groeperingswetten zijn:
* Gelijkheid
* Nabijheid
* Geslotenheid
* Goede voortzetting
* Symmetrie
* Periodiciteit
* **Figuur-achtergrondscheiding:** Het onderscheid maken tussen een object en de achtergrond, wat soms ambigu is (bv. Rubin vaas).
#### Objectherkenning
* **Template matching:** Vergelijken van stimuli met opgeslagen "sjablonen". Beperkt door variabiliteit.
* **Kenmerkherkenning:** Objecten herkennen op basis van specifieke kenmerken.
* **Recognition by Components (RBC - Biederman):** Objecten ontleden in basisvormen (geons).
* **Multiple views theory:** Opslaan van meerdere representaties van een object.
#### Waarneming en actie
* **What & Where pathways:** Twee visuele systemen (identificatie vs. locatie).
* **Ideomotor theory & Common Coding:** Perceptie en actie zijn nauw verbonden; denken aan een actie kan de actie zelf beïnvloeden. **Spiegelneuronen** spelen hierbij een rol.
* **Embodied cognition:** Cognitie is direct gekoppeld aan de fysieke interactie met de wereld.
#### Beperkingen van waarneming
* **Selectie (aandacht):** Essentieel omdat details moeilijk te verwerken zijn.
* **Inattentional blindness & Change blindness:** Het missen van duidelijk zichtbare objecten of veranderingen door gebrek aan aandacht.
* **Subliminale perceptie:** Invloed van stimuli onder de bewuste drempel.
### Aandacht en prestatie
Aandacht is een complex begrip, zowel actief (top-down) als passief (bottom-up).
* **Selectieve aandacht:** Focussen op één informatiebron, terwijl andere stimuli worden genegeerd (bv. "cocktailparty effect").
* **Verdeelde aandacht (Multitasking):** Aandacht richten op meerdere bronnen tegelijk. Dit is inefficiënt en leidt tot een "taakwisselkost".
#### Selectieve aandacht
* **Filter theorie (Broadbent):** Een vroege theorie met een "bottleneck" die onbelangrijke informatie filtert.
* **Attenuatietheorie (Treisman):** Flexibelere filter die de sterkte van signalen aanpast, waardoor ook belangrijke informatie uit het genegeerde kanaal kan doordringen.
#### Posner Paradigm
Onderscheid tussen endogene (top-down) en exogene (bottom-up) aandacht. Concept van **covert attention** (aandacht zonder oogbeweging).
#### Verdeelde aandacht en objectgebaseerde aandacht
Aandacht kan gesplitst worden, maar is ook gekoppeld aan objecten, wat nuttig is voor interactie met de omgeving.
#### Cognitive Load Theory
De mate van afleiding wordt bepaald door de **cognitieve belasting** van een taak. Hoge belasting leidt tot minder afleiding.
#### Visual Search
Modellen zoals het **Guided Search model** verklaren hoe we efficiënt door visuele scènes zoeken, rekening houdend met bottom-up kenmerken, top-down sturing, prior history en beloning. De **Feature Integration Theory** onderscheidt een snelle, parallelle detectie van kenmerken (stadium 1) en een langzamere, seriële integratie van kenmerken (stadium 2).
#### Aandachtsstoornissen
* **Hemineglect:** Verstoorde aandacht voor één lichaamshelft of visuele veld.
* **ADHD:** Moeilijkheden met het onderdrukken van distractoren en impulsbeheersing.
#### Multitasking
Multitasking is **niet efficiënt** door de beperkte cognitieve capaciteit (Multiple Resource Model). Training kan de "taakwisselkost" verminderen, maar elimineert deze zelden volledig door de **Psychological Refractory Period (PRP)**, waarbij de centrale verwerking (beslissingsfase) altijd serieel is. Automatisering van taken kan de kost verminderen, maar leidt tot inflexibiliteit.
### Bewustzijn en aandacht
* **Bewustzijn:** Een veelzijdig concept met filosofische (bv. subjectieve beleving) en neurocognitieve definities (bv. Global Workspace Theory, Integrated Information Theory).
* **Aandacht vs. Bewustzijn:** Aandacht selecteert informatie voor diepere verwerking, bewustzijn geeft toegang tot deze informatie.
* **Vrije wil:** Het debat over de mate waarin ons gedrag bewust wordt gestuurd versus bepaald door onbewuste processen (bv. Libet's experimenten).
### Korte-termijn en werkgeheugen
* **Korte-termijn geheugen (KTG):** Passieve opslag van beperkte hoeveelheid informatie (7+/-2 items, later verfijnd tot 4+/-1). Kwetsbaar voor interferentie en verval.
* **Werkgeheugen (WG):** Actiever systeem voor het vasthouden en manipuleren van informatie.
* **Baddeley's model:** Bestaat uit een **Central Executive** (controle), **Fonologische lus** (verbale informatie), **Visuo-spatieel schetsblad** (visuele/ruimtelijke informatie), en de **Episodische buffer** (integratie).
* WG capaciteit correleert met intelligentie en is belangrijk voor leren en probleemoplossing.
### Leren en Lange Termijn Geheugen
* **Leren:** Kan **impliciet** (onbewust) of **expliciet** (bewust) plaatsvinden, intentioneel of incidenteel. Impliciet leren is robuust en leeftijdsonafhankelijk.
* **Amnesie:** Geheugenverlies, vaak met intact KTG maar defect LTG. Patiënt HM is een bekend voorbeeld van anterograde amnesie.
* **Expliciet leren:** Beïnvloed door de diepte van verwerking ("levels of processing"), context (principe van codespecificiteit) en spreiding van studietijd. Het **test-effect** (zelftesten) verbetert het leren significant.
* **Lange Termijn Geheugen (LTG):**
* **Declaratief geheugen:** Episodisch (gebeurtenissen) en Semantisch (feiten).
* **Non-declaratief geheugen:** Procedureel (vaardigheden), priming, conditionering.
* **Vergeten:** Verklaringen omvatten interferentie, verval, en slechte codering. Herinneringen zijn **reconstructief** en kunnen worden beïnvloed door misinformatie (bv. Loftus' onderzoek).
* **Autobiografisch geheugen:** Herinneringen aan persoonlijke gebeurtenissen, beïnvloed door levensfasen (kinderamnesie, reminiscentiebult) en schema's.
* **Verdrongen herinneringen:** Volgens Freud onbewust verdrongen traumatische herinneringen. Wetenschappelijk bewijs hiervoor is beperkt en er is meer bewijs voor het "planten" van valse herinneringen.
* **Ooggetuigenverklaringen:** Zeer gevoelig voor suggestieve vragen en reconstructie, waardoor ze onbetrouwbaar kunnen zijn.
### Problemen oplossen
* **Problemen:** Kunnen goed-gedefinieerd (duidelijke start, doel, stappen) of slecht-gedefinieerd zijn.
* **Strategieën:**
* **Algoritmes:** Systematische methoden die altijd tot de oplossing leiden (bv. computergebruik).
* **Heuristieken:** Vuistregels voor snellere, minder energieke oplossingen (bv. "means-end analysis", "hill-climbing").
* **Cognitieve biases:**
* **Beschikbaarheidsheuristiek:** Gebaseerd op hoe makkelijk informatie toegankelijk is in het geheugen.
* **Representativiteitsheuristiek:** Onderschatting van kansen door te focussen op typische kenmerken (bv. conjunction fallacy).
* **Inzicht:** Het plotseling vinden van de oplossing ("aha-erlebnis"), vaak door herstructurering van de probleemrepresentatie.
* **Expertise:** Hoger niveau van prestatie in een domein door uitgebreide oefening en specifieke kennisstructuren (chunking).
### Inschatten, beslissen en redeneren
* **Besluitvorming:** Beïnvloed door inschattingen van waarschijnlijkheid, die vaak niet rationeel zijn (bv. **base-rate neglect**, **hindsight bias**).
* **Prospect Theory (Kahneman & Tversky):** Verklaart besluitvorming op basis van subjectieve waarden en een **aversie voor verlies**.
* **Framing effect:** Hoe een probleem wordt voorgesteld, beïnvloedt de beslissing.
* **Redeneren:**
* **Deductief:** Logische conclusies trekken uit premisse (geldig of ongeldig).
* **Inductief:** Algemene conclusies trekken uit specifieke observaties (waarschijnlijk, niet noodzakelijk waar).
* **Cognitieve biases in redeneren:** Confirmatiebias, myside bias.
* **Mentale modellen theorie:** We construeren mentale representaties om te redeneren.
### Intelligentie
* **Definitie:** De capaciteit om te leren, te redeneren, problemen op te lossen en zich aan te passen.
* **Intelligentietests:** Meten verstandelijke vermogens (bv. Stanford-Binet, Wechsler-tests, Raven's Progressive Matrices). Vereisen **normsteekproeven**, **betrouwbaarheid** en **validiteit**.
* **Vloeiende vs. Gekristalliseerde intelligentie:** Vloeiende intelligentie (nieuwe problemen oplossen) neemt af met leeftijd, terwijl gekristalliseerde intelligentie (kennis en vaardigheden) intact blijft of zelfs toeneemt.
* **Erfelijkheid vs. Milieu:** Intelligentie wordt beïnvloed door zowel genetische aanleg als omgevingsfactoren.
* **Gevaren van intelligentietests:** Culturele biases, misinterpretatie van scores, en het potentieel voor discriminatie.
* **Praktische intelligentie:** Het vermogen om succesvol om te gaan met alledaagse problemen, vaak naast analytische intelligentie.
* **Sociale en emotionele intelligentie:** Het vermogen om sociale situaties te begrijpen en effectief met anderen om te gaan.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Analytische introspectie** | Een methode waarbij men systematisch de eigen gedachten en bewuste ervaringen onderzoekt, vaak als reactie op stimuli, om de elementaire componenten van het bewustzijn te achterhalen. |
| **Apprentissage implicite (Impliciet leren)** | Een vorm van leren die onbewust plaatsvindt en waarbij men zich niet bewust is van het leerproces zelf, wat robuust kan zijn, leeftijdsonafhankelijk en vergelijkbaar tussen individuen en met dieren. |
| **Apprentissage explicite (Expliciet leren)** | Leren waarbij bewustzijn noodzakelijk is, vaak met de intentie om iets te leren, en waarbij de opgedane kennis bewust kan worden gerapporteerd en gebruikt. |
| **Associatieisme** | Een filosofische stroming die stelt dat hogere orde kennis tot stand komt door de mentale koppeling van eenvoudige ideeën die gelijktijdig of na elkaar zijn ervaren. |
| **Behaviorisme** | Een psychologische stroming die zich uitsluitend richt op observeerbaar gedrag en dit probeert te verklaren aan de hand van stimulus-respons relaties, waarbij interne mentale processen worden genegeerd of gereduceerd tot gedrag. |
| **Bottom-up processen** | Informatieverwerking die begint bij de sensorische input (bv. via de retina) en stroomt naar hogere cognitieve centra in de hersenen, waarbij elementaire kenmerken worden verwerkt tot complexere representaties. |
| **Consolidatie** | Een fysiologisch proces waarbij nieuwe informatie uit het korte-termijn geheugen (KTG) wordt overgeplaatst naar het lange-termijn geheugen (LTG), wat cruciaal is voor permanente opslag. |
| **Correlatie-coëfficiënt** | Een statistische maat die de sterkte en richting van het lineaire verband tussen twee variabelen weergeeft, variërend van -1 (perfect negatief verband) tot +1 (perfect positief verband), met 0 als geen lineair verband. |
| **Dualisme** | Een filosofisch concept dat stelt dat de geest en het lichaam twee fundamenteel verschillende substanties zijn, die weliswaar met elkaar verbonden zijn, maar gescheiden bestaan (bv. René Descartes). |
| **Empirisme** | Een filosofische stroming die stelt dat alle kennis voortkomt uit zintuiglijke ervaring en observatie, en dat de geest bij de geboorte een "tabula rasa" (onbeschreven blad) is. |
| **Episodisch geheugen** | Een onderdeel van het declaratief geheugen dat verantwoordelijk is voor het opslaan en terughalen van persoonlijke gebeurtenissen, inclusief de context waarin ze plaatsvonden (autobiografisch geheugen). |
| **Executieve functies** | Hogere controlefuncties van het brein, met name geassocieerd met de prefrontale cortex, die doelgericht gedrag reguleren, zoals aandacht, inhibitie, planning, flexibiliteit en werkgeheugen. |
| **Experimenteel onderzoek** | Een onderzoeksopzet waarbij één variabele (onafhankelijke variabele) systematisch wordt gemanipuleerd om het causale effect ervan op een andere variabele (afhankelijke variabele) te meten, terwijl alle andere factoren constant worden gehouden (controle variabelen). |
| **Expliciete geheugen** | Het bewust kunnen terughalen van feiten en gebeurtenissen, onderverdeeld in episodisch en semantisch geheugen, waarvoor de hippocampus cruciaal is. |
| **Functionalisme** | Een psychologische stroming die de nadruk legt op de functie of het nut van mentale processen en gedrag in de aanpassing aan de omgeving, met een focus op toegepast onderzoek en praktische oplossingen. |
| **Gestaltpsychologie** | Een psychologische stroming die stelt dat het geheel meer is dan de som der delen, en die de nadruk legt op hoe we waarnemingen organiseren in betekenisvolle gehelen met behulp van perceptuele groeperingsprincipes. |
| **Heuristieken** | Vuistregels of "rules of thumb" die worden gebruikt om snelle, efficiënte beslissingen te nemen of problemen op te lossen, zonder garantie op een optimale of correcte oplossing. |
| **Hersenplasticiteit** | Het vermogen van de hersenen om zich te reorganiseren en aan te passen door nieuwe verbindingen te maken of bestaande te versterken als reactie op ervaringen, leren of hersenbeschadiging. |
| **Iconisch geheugen** | Het zeer kortstondige visuele sensorische geheugen dat beelden gedurende ongeveer 1 seconde vasthoudt voordat ze vervagen, tenzij ze verder worden verwerkt. |
| **Impliciet geheugen (Non-declaratief geheugen)** | Geheugen voor vaardigheden, procedures, priming en conditionering, dat onbewust wordt opgeslagen en uitgevoerd, en robuust is bij geheugenstoornissen zoals amnesie. |
| **Informatieverwerkingsbenadering** | Een theoretisch kader binnen de cognitieve psychologie dat de geest beschouwt als een systeem dat informatie verwerkt via verschillende stadia, vergelijkbaar met een computer, van input tot output. |
| **Interferentie** | Een oorzaak van vergeten waarbij de toegang tot bestaande herinneringen wordt belemmerd door nieuwe informatie (retroactieve interferentie) of waarbij eerder geleerde informatie de toegang tot nieuwe informatie belemmert (proactieve interferentie). |
| **Introspectie** | Het systematisch onderzoeken van de eigen gedachten, gevoelens en mentale processen om inzicht te krijgen in het bewustzijn. |
| **Klassieke conditionering** | Een leerproces waarbij een neutrale stimulus herhaaldelijk wordt gekoppeld aan een ongeconditioneerde stimulus die een natuurlijke reactie oproept, totdat de neutrale stimulus alleen de reactie oproept. |
| **Korte-termijn geheugen (KTG)** | Een geheugensysteem met een beperkte capaciteit en korte bewaartijd (ongeveer 20-30 seconden zonder herhaling) dat informatie tijdelijk vasthoudt voordat deze wordt vergeten of naar het lange-termijn geheugen gaat. |
| **Laterale inhibitie** | Een neuraal proces waarbij de activiteit van een neuron leidt tot een onderdrukking van de activiteit van naburige neuronen, wat bijdraagt aan contrastversterking in de visuele waarneming. |
| **Lange-termijn geheugen (LTG)** | Een geheugensysteem met een potentieel onbeperkte capaciteit en bewaartijd, waarin informatie permanent wordt opgeslagen. |
| **Lustprincipe** | Het psychologische principe, geassocieerd met het Es (Id), dat stelt dat men streeft naar onmiddellijke bevrediging van driften en behoeften, zonder rekening te houden met de realiteit of consequenties. |
| **Mechanistisch denken** | Een benadering die complexe systemen, zoals het menselijk lichaam en geest, beschouwt als machines die kunnen worden geanalyseerd in termen van hun onderdelen en de processen die ze uitvoeren. |
| **Mental set** | De neiging om problemen op te lossen met dezelfde strategieën die eerder succesvol waren, wat kan leiden tot functionele gefixeerdheid en het belemmeren van creatieve oplossingen. |
| **Metafoor** | Een beeldspraak waarbij een concept wordt beschreven met behulp van de kenmerken van een ander concept om de betekenis te verduidelijken. |
| **Moderne intelligentietests** | Gestandaardiseerde psychometrische instrumenten (zoals de Wechsler-tests en Raven's Progressive Matrices) die ontworpen zijn om een breed scala aan cognitieve vermogens te meten, met betrouwbare en valide resultaten. |
| **Modulariteit** | Het principe dat de geest is opgebouwd uit gespecialiseerde, onafhankelijk werkende modules die elk verantwoordelijk zijn voor specifieke cognitieve functies. |
| **Multitasking (Dual-tasking)** | Het gelijktijdig uitvoeren van twee of meer taken, wat vaak leidt tot verminderde prestaties en een "taakwisselkost" door beperkte cognitieve capaciteit. |
| **Neurale netwerken** | Computermodellen en theoretische kaders die de structuur en werking van het brein simuleren door middel van verbonden knooppunten (neuronen) die informatie verwerken. |
| **Onbewuste** | Het deel van de geest, volgens Freud, dat verdrongen ideeën, driften en herinneringen bevat die ons gedrag sturen zonder dat we ons daarvan bewust zijn. |
| **Operante conditionering** | Een leerproces waarbij gedrag wordt aangepast door de gevolgen ervan (bekrachtiging of straf), waardoor de kans op herhaling van het gedrag toeneemt of afneemt. |
| **Oproepingsaanwijzing (Retrieval cue)** | Een hint of signaal dat helpt bij het terughalen van informatie uit het geheugen, en dat effectiever is wanneer het specifiek is gekoppeld aan de doelherinnering. |
| **Overwaardering van de basiskans (Base-rate neglect)** | Een cognitieve bias waarbij mensen geneigd zijn de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis te negeren of te onderschatten, ondanks relevante statistische informatie, ten gunste van meer specifieke, maar minder waarschijnlijke informatie. |
| **Paradox van het werkgeheugen** | Het idee dat het werkgeheugen, hoewel het een beperkte capaciteit heeft, toch in staat is tot complexe processen zoals het manipuleren van informatie en het uitvoeren van meerdere taken simultaan. |
| **Parallelle verwerking** | Het gelijktijdig uitvoeren van meerdere cognitieve processen, in tegenstelling tot seriële verwerking waarbij taken sequentieel worden afgehandeld. |
| **Perceptuele constantie** | Het vermogen om objecten als onveranderlijk waar te nemen, ondanks variaties in de sensorische input (bv. vorm-, grootte-, kleurconstantie). |
| **Perceptuele organisatie** | Het proces waarbij de hersenen sensorische input structureren en groeperen tot betekenisvolle gehelen, vaak geleid door de wetten van de Gestaltpsychologie. |
| **Plaatsmethode (Methode van de Loci)** | Een geheugensteun (mnemonic) die het visualiseren van bekende ruimtelijke omgevingen gebruikt om informatie te organiseren en te onthouden door deze te koppelen aan specifieke locaties. |
| **Positivisme** | Een filosofische stroming die stelt dat betrouwbare kennis alleen kan worden verkregen door systematische observatie en empirisch bewijs, en dat abstracte speculaties moeten worden vermeden. |
| **Priming** | Een effect waarbij blootstelling aan een stimulus de daaropvolgende verwerking van een gerelateerde stimulus beïnvloedt, vaak onbewust. |
| **Probleemoplossingsstrategieën** | Methoden die worden gebruikt om problemen aan te pakken, variërend van algoritmes (die altijd tot de oplossing leiden) tot heuristieken (vuistregels). |
| **Prospect theory** | Een theorie die beschrijft hoe mensen beslissingen nemen in situaties van onzekerheid, waarbij de subjectieve waarde van winsten en verliezen centraal staat en aversie voor verlies een belangrijke rol speelt. |
| **Rationalisme** | Een filosofische stroming die de rede (ratio) als de primaire bron van kennis beschouwt, in tegenstelling tot empirisme dat ervaring benadrukt. |
| **Realiteitsprincipe** | Het psychologische principe, geassocieerd met het Ich (Ego), dat stelt dat men verlangens en impulsen uitstelt of aanpast om te voldoen aan de eisen van de buitenwereld en langetermijn bevrediging te bereiken. |
| **Reconosatie door componenten (Recognition by Components - RBC)** | Een theorie van objectherkenning die stelt dat we objecten herkennen door ze te ontleden in elementaire basisvormen (geons) en deze te matchen met opgeslagen representaties. |
| **Representatie** | Een mentale voorstelling van externe objecten, gebeurtenissen of concepten, die ten grondslag ligt aan cognitieve processen zoals waarneming, geheugen en denken. |
| **Semantisch geheugen** | Het geheugen voor feiten, concepten, betekenissen en algemene kennis over de wereld, onafhankelijk van de specifieke context waarin deze kennis is opgedaan. |
| **Sensorisch geheugen** | Het eerste niveau van geheugen dat sensorische informatie gedurende een zeer korte periode vasthoudt (bv. iconisch voor visuele informatie, echoïsch voor auditieve informatie). |
| **Seriële verwerking** | Het sequentieel verwerken van informatie, waarbij taken één voor één worden afgehandeld, in tegenstelling tot parallelle verwerking. |
| **Standaardisatie** | Het zorgen voor identieke procedures, instructies en meetomstandigheden bij het afnemen van tests om de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de resultaten te waarborgen. |
| **Structuralisme** | Een vroege psychologische stroming, geleid door Wundt, die het bewustzijn probeerde te ontleden in zijn elementaire componenten (sensaties, beelden, gevoelens) en de regels voor hun combinaties. |
| **Subliminale perceptie** | Het waarnemen van stimuli die onder de bewuste drempel worden aangeboden, wat mogelijk een subtiele invloed kan hebben op gedrag of voorkeuren, hoewel de effecten vaak klein en kortstondig zijn. |
| **Systeem 1 en Systeem 2 denken** | Een dual-process theorie die twee manieren van denken onderscheidt: Systeem 1 is snel, intuïtief en automatisch, terwijl Systeem 2 langzaam, gecontroleerd en analytisch is. |
| **Tabula Rasa** | Latijn voor "onbeschreven blad", een concept uit het empirisme dat stelt dat de menselijke geest bij de geboorte zonder aangeboren kennis of ideeën is, en dat alle kennis voortkomt uit ervaring. |
| **Top-down processen** | Cognitieve processen die worden gestuurd door bestaande kennis, verwachtingen en doelen, en die de interpretatie van sensorische input beïnvloeden. |
| **Transductie** | Het proces waarbij energie van een externe stimulus (bv. licht) wordt omgezet in neurale signalen die het zenuwstelsel kan verwerken. |
| **Vergeetcurve** | Een grafische weergave, ontwikkeld door Ebbinghaus, die laat zien hoeveel informatie na verloop van tijd wordt vergeten wanneer er geen actieve herhaling plaatsvindt. |
| **Verificatie en falsificatie** | Methoden in wetenschappelijk onderzoek: verificatie zoekt naar bewijs dat een hypothese ondersteunt, terwijl falsificatie zoekt naar bewijs dat de hypothese weerlegt (volgens Popper is falsificatie cruciaal voor wetenschappelijke vooruitgang). |
| **Vloeiende intelligentie** | Het vermogen om te redeneren met nieuwe informatie, patronen te herkennen en problemen op te lossen die nog geen eerdere ervaring vereisen; neemt doorgaans af met de leeftijd. |
| **Werkgeheugen (Working Memory)** | Een systeem dat tijdelijk informatie vasthoudt en manipuleert ten behoeve van complexe cognitieve taken, zoals leren, redeneren en taalbegrip. |
| **Zintuiglijke geheugens** | Het eerste stadium van geheugen, dat sensorische informatie gedurende een zeer korte periode vasthoudt. |