Cover
ابدأ الآن مجانًا OP 7.pdf
Summary
# Ontwikkeling van sociaal gedrag bij baby's
De ontwikkeling van sociaal gedrag bij baby's omvat een fascinerende reis, beginnend bij fundamentele emotionele expressies en eindigend bij complexe cognitieve en affectieve vaardigheden zoals Theory of Mind en empathie [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
## 1. Ontwikkeling van sociaal gedrag bij baby's
### 1.1 Emoties bij de baby
Baby's zijn vanaf de geboorte uitgerust met een reeks fundamentele gelaatsuitdrukkingen die verrassend universeel zijn, ongeacht cultuur. Deze non-verbale uitingen, zoals blijdschap, angst, woede en walging, zijn aangeboren en gekoppeld aan de beleving van emoties. De differentiatie theorie van Lewis suggereert dat emotionele uitingen van baby's de interne ervaringen weerspiegelen en reguleren, wat leidt tot differentiatie in emotionele beleving naarmate ze ouder worden [1](#page=1).
De ontwikkeling van emotionele expressie en herkenning verloopt gestaag:
* **Universele emotionele expressies:** Basisemoties als blijdschap, angst, woede en walging zijn bij geboorte aanwezig en worden op vergelijkbare wijze geuit door baby's wereldwijd [1](#page=1).
* **Gelaatsuitdrukkingen en emotionele beleving:** Zelfs de vroegste gelaatsuitdrukkingen lijken gekoppeld te zijn aan een innerlijke emotionele beleving [1](#page=1).
* **Non-verbale communicatie:** Baby's gebruiken non-verbale signalen om hun ervaringen over te brengen [1](#page=1).
* **Herkenning van emoties:** Vanaf ongeveer 6 tot 8 weken beginnen baby's gelaatsuitdrukkingen te interpreteren en te onderscheiden, waarbij ze steeds beter leren welke uitdrukkingen bij welke emoties horen. Ze ontwikkelen een voorkeur voor de gezichten van hun verzorgers en leren deze gezichtsuitdrukkingen te associëren met specifieke emoties [2](#page=2).
* **Sociale glimlach:** Rond 3 tot 12 weken beginnen baby's te glimlachen, aanvankelijk als een willekeurige reactie op alles wat prettig voelt, en later selectiever op sociale interacties. De sociale glimlach is gericht op andere personen en dient om een positieve band te creëren [2](#page=2).
* **Angst:** Angst manifesteert zich rond 6 maanden, met name angst voor vreemden (stranger anxiety) en scheidingsangst. Deze angst neemt toe naarmate baby's hun verzorgers beter leren onderscheiden en vrezen voor verlatenheid of de afwezigheid van vertrouwde personen. Scheidingsangst is een universeel verschijnsel dat wordt opgeroepen door de afwezigheid van de primaire verzorger(s) [1](#page=1).
> **Tip:** De ontwikkeling van het vermogen om non-verbale signalen van anderen te interpreteren, is cruciaal voor de sociale ontwikkeling. Baby's leren niet alleen hun eigen emoties te uiten, maar ook de emoties van anderen te begrijpen [2](#page=2).
### 1.2 De ontwikkeling van zelfbesef
Baby's beginnen geleidelijk aan een besef van zichzelf als een zelfstandig individu te ontwikkelen [3](#page=3).
* **Zelfherkenning:** Vanaf ongeveer 12 maanden beginnen baby's zichzelf te herkennen in spiegels of foto's, wat wijst op een groeiend zelfbesef. Dit zelfbesef impliceert het besef dat het individu een aparte entiteit is in de wereld [3](#page=3).
* **Culturele invloeden:** Culturele achtergronden kunnen invloed hebben op de ontwikkeling van zelfbesef [3](#page=3).
* **Eigen identiteit:** Tussen 18 en 24 maanden worden baby's zich bewust van hun eigen uiterlijke kenmerken en ontwikkelen ze een meer uitgesproken zelfbeeld. Ze kunnen zichzelf onderscheiden van anderen en herkennen hun eigen reflectie duidelijker [3](#page=3).
> **Example:** De 'rode stip'-test, waarbij een rode stip op het hoofd van de baby wordt aangebracht en deze vervolgens voor een spiegel wordt gezet, is een bekende methode om zelfherkenning bij baby's te meten. Als de baby naar de stip op zijn eigen hoofd wijst of deze probeert weg te vegen, toont dit zelfherkenning [3](#page=3).
### 1.3 Sociale referentie
Sociale referentie is het proces waarbij baby's, wanneer ze met onzekerheid of ambiguïteit worden geconfronteerd, kijken naar de emotionele uitingen van anderen (meestal hun verzorgers) om hun eigen gedrag te reguleren [3](#page=3).
* **Functie:** Baby's gebruiken sociale referentie om de betekenis van een situatie te interpreteren en hun reactie daarop aan te passen, vooral in onzekere situaties [3](#page=3).
* **Ontwikkeling:** Dit vermogen manifesteert zich rond 8 tot 9 maanden en vereist de complexe vaardigheid om het gedrag van anderen te begrijpen en te beseffen dat dit gedrag van de ouderen de realiteit van de situatie weerspiegelt [3](#page=3).
* **Gebruik van gezichtsuitdrukkingen:** Baby's gebruiken voornamelijk de gezichtsuitdrukkingen van hun verzorgers als referentie, bijvoorbeeld wanneer ze spelen met speelgoed of in sociale situaties [3](#page=3).
* **'Still face'-techniek:** Wetenschappers gebruiken de 'still face'-techniek, waarbij een verzorger een neutrale, onbewogen gezichtsuitdrukking behoudt, om de reactie van baby's op het gebrek aan sociale feedback te bestuderen [3](#page=3).
### 1.4 Theory of Mind en empathie
Theory of Mind (ToM) en empathie zijn geavanceerde sociale en cognitieve vaardigheden die zich geleidelijk ontwikkelen.
* **Theory of Mind (ToM):** Dit is de cognitieve vaardigheid om gedachten, gevoelens, intenties en overtuigingen bij zichzelf en anderen te begrijpen en te anticiperen op gedrag op basis daarvan. ToM stelt ons in staat om te begrijpen waarom anderen zich op een bepaalde manier gedragen en om de wereld vanuit hun perspectief te bekijken [4](#page=4).
* **Ontwikkeling van ToM:** Vroege baby's beginnen anderen als vergelijkbaar met zichzelf te zien en te leren hoe ze het gedrag van anderen kunnen beïnvloeden om specifieke doelen te bereiken. De ontwikkeling van ToM begint al in de babytijd en is cruciaal voor het aangaan van relaties. Het stelt kinderen ook in staat om misleiding te begrijpen en te hanteren [4](#page=4).
* **Empathie:** Empathie is het vermogen om de gevoelens en belevingswereld van anderen te begrijpen en te delen. Dit vereist bewustzijn van de gemoedstoestand van anderen [4](#page=4).
* **Empathische arousal:** Al vroeg in de ontwikkeling tonen baby's empathische gevoelens door aandacht te richten op de angst van een ander. Dit kan leiden tot empathische arousal, waarbij de eigen emotionele toestand wordt gereguleerd op basis van de waargenomen emoties van anderen [4](#page=4).
* **Factoren die empathie beïnvloeden:** Cognitieve capaciteiten, de eigen ervaringswereld en de sociale context spelen een rol in de ontwikkeling van empathie. Baby's kunnen empathie uiten door troost te bieden wanneer ze zien dat anderen lijden [4](#page=4).
> **Tip:** Begrip van Theory of Mind is essentieel voor het begrijpen van sociale interacties, waaronder het herkennen van intenties, het verklaren van gedrag en het navigeren door sociale situaties, zelfs met aspecten als bedrog [4](#page=4).
---
# Hechting en de rol van relaties
Dit gedeelte verkent het belang van hechting, de verschillende soorten hechting, de rol van ouders en vaders in de ouder-babyrelatie, en de invloed van deze relaties op de ontwikkeling.
### 2.1 Het belang van hechting
Hechting verwijst naar de diepe emotionele band die zich ontwikkelt tussen een kind en zijn primaire verzorger(s). Deze band is cruciaal voor het gevoel van veiligheid en geborgenheid van het kind, en vormt een basis voor verdere sociale en emotionele ontwikkeling. Een veilige hechting stelt kinderen in staat om de wereld te exploreren en nieuwe ervaringen op te doen. Hedendaags onderzoek benadrukt het belang van de eerste 1000 dagen (vanaf conceptie tot ongeveer twee jaar) voor de cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling van een kind [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Tip:** Beschouw de primaire hechtingsfiguur als een "veilige haven" van waaruit het kind de wereld kan verkennen [5](#page=5).
### 2.2 Theoretische perspectieven op hechting
Vroege ideeën over hechting benadrukten het belang van de bevrediging van fysieke behoeften, zoals voeding, door de verzorger. Dit werd later genuanceerd door onderzoek [5](#page=5).
#### 2.2.1 Harlow's onderzoek naar apen
Harry Harlow's experimenten met resusaapjes toonden aan dat jonge apen meer comfort en veiligheid zochten bij een "moeder aap" die warmte en fysiek contact bood, dan bij een "moeder aap" die alleen voeding gaf. Dit suggereerde dat affectief contact en comfort belangrijker zijn voor hechting dan puur fysieke behoeftenbevrediging [5](#page=5).
#### 2.2.2 Bowlby's hechtingstheorie
John Bowlby was een invloedrijke theoreticus op het gebied van hechting. Hij stelde dat hechting een biologisch bepaald gedrag is, met als doel veiligheid en bescherming te garanderen. Een veilige basis, verstrekt door een stabiele hechtingsfiguur, is essentieel voor het kind om zich veilig te voelen en zich te kunnen ontwikkelen [5](#page=5).
#### 2.2.3 Ainsworth's "Strange Situation" procedure
Mary Ainsworth, voortbouwend op Bowlby's werk, ontwikkelde de "Strange Situation" procedure om verschillende hechtingsstijlen te observeren en te classificeren. Deze procedure omvat een reeks van acht gestandaardiseerde scènes waarin de interactie tussen de verzorger en de baby wordt geobserveerd, inclusief periodes van scheiding en hereniging [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.2.4 Hechtingsstijlen
Ainsworth identificeerde vier hoofdtypen van hechting:
1. **Veilige hechting:** Kinderen met een veilige hechting tonen minder problemen op latere leeftijd, zijn socialer en vaardiger in het aangaan van relaties, en hebben een positiever zelfbeeld. Ze durven de omgeving te verkennen [6](#page=6).
2. **Angstig-vermijdende hechting:** Deze kinderen laten weinig reactie zien bij scheiding en vermijden contact bij hereniging [6](#page=6).
3. **Angstig-ambivalente hechting:** Kinderen met deze stijl zijn vaak onzeker en ambivalent in hun reacties; ze zoeken nabijheid maar tonen ook weerstand [6](#page=6).
4. **Gedesorganiseerde/Gedesoriënteerde hechting:** Dit type hechting wordt gekenmerkt door tegenstrijdig en bizar gedrag, zonder een duidelijke strategie [6](#page=6).
> **Tip:** Veilige hechting wordt bij een jongere leeftijd vaker geassocieerd met minder hechtingsproblemen en positieve sociale vaardigheden [6](#page=6).
### 2.3 Moderne perspectieven op hechting
Hedendaagse theorieën bouwen voort op Bowlby en Ainsworth, en integreren inzichten uit andere disciplines.
#### 2.3.1 Self-Determination Theory (SDT)
De Self-Determination Theory (SDT) is een moderne theorie die zich richt op intrinsieke motivatie. Volgens SDT zijn mensen van nature proactief en streven ze naar groei. Drie fundamentele psychologische behoeften, die ook verband houden met hechting, zijn autonomie, verbondenheid en competentie [6](#page=6).
#### 2.3.2 De eerste 1000 dagen
De periode vanaf de conceptie tot ongeveer twee jaar wordt beschouwd als een cruciale ontwikkelingsfase. Tijdens deze "eerste 1000 dagen" wordt de basis gelegd voor fysiek, psychologisch en sociaal welzijn en stabiliteit. Dit is een sensitieve periode voor de ontwikkeling van o.a. persoonlijkheid, stressgevoeligheid, voedselvoorkeuren, schoolprestaties en arbeidsmarktprestaties [6](#page=6).
#### 2.3.3 Cirkel van Veiligheid
De "Cirkel van Veiligheid" is een model dat wordt gebruikt om veilige gehechtheid te bevorderen. Het fungeert als een leidraad voor ouders om de veiligheid en de exploratiedrang van hun kinderen te ondersteunen. Dit model wordt in Nederland en België gebruikt als wetenschappelijk onderbouwde en toegankelijke gids voor ouders. Het gaat uit van de natuurlijke neiging van ouders om het beste voor hun kind te willen [7](#page=7).
### 2.4 De rol van ouders in de ouder-babyrelatie
De ouder-babyrelatie is een interactief proces dat al vanaf de geboorte begint. Baby's tonen vanaf jonge leeftijd affectief gedrag en zoeken een hechtingsrelatie [7](#page=7).
#### 2.4.1 Sensitiviteit en responsiviteit
Sensitiviteit en responsiviteit van de ouder zijn cruciaal voor de ontwikkeling van een veilige hechting. Ouders die sensitief zijn voor de signalen van hun baby en hier effectief op reageren (responsiviteit), dragen bij aan een veilige hechting. Dit betekent dat ouders in staat zijn om de signalen van hun kind te herkennen en hier gepast op te reageren. Inconsistente of afwezige reacties van de ouder kunnen leiden tot onveilige hechting [7](#page=7).
> **Example:** Een baby huilt en de ouder pakt de baby op, troost en verzorgt deze. Dit toont sensitiviteit en responsiviteit. Een ouder die het huilen negeert of inconsistent reageert, draagt mogelijk bij aan een onveilige hechting [7](#page=7).
#### 2.4.2 Interactie patronen
De interactiepatronen tussen ouder en kind zijn van belang. Vanaf ongeveer 2,5 maanden vindt er al face-to-face interactie plaats met non-verbale communicatie en gebaren. Rond 5,5 maanden gaat het kind spelen met voorwerpen, waarbij interactie centraal staat. Tussen 6 en 8 maanden wordt de primaire hechtingsfiguur duidelijk herkenbaar [7](#page=7).
### 2.5 De rol van vaders in hechting
Traditioneel lag de nadruk op de moeder als primaire hechtingsfiguur. Echter, onderzoek toont aan dat vaders een belangrijke en unieke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind [8](#page=8).
#### 2.5.1 Vader-kindrelatie
Hoewel Bowlby's theorie zich voornamelijk richtte op de moeder-kindrelatie, erkende hij dat vaders ook een speciale relatie met hun kind kunnen opbouwen. Recente opvattingen en maatschappelijke veranderingen hebben geleid tot een actievere rol van vaders in de opvoeding. Steeds meer vaders worden erkend als belangrijke figuren voor de stimulatie, emotionele steun en verzorging van hun kinderen [8](#page=8).
> **Tip:** Hoewel de meeste baby's een primaire hechtingsrelatie aangaan met één persoon, kunnen ze wel hechtingsrelaties aangaan met meerdere individuen [8](#page=8).
#### 2.5.2 Verschillen tussen moeders en vaders
Er zijn kwalitatieve verschillen te zien in de interactie van moeders en vaders met hun kinderen. Moeders zijn vaker betrokken bij voeding en dagelijkse verzorging. Vaders daarentegen spelen vaker lichamelijke spelletjes en stimuleren exploratie en avontuur, vaak met meer verbale elementen. Deze verschillende speelstijlen dragen op unieke wijze bij aan de ontwikkeling van het kind [8](#page=8).
---
# Persoonlijkheid, temperament en gender
Dit hoofdstuk onderzoekt de oorsprong van persoonlijkheid en temperament bij baby's, hun biologische grondslagen, en de invloed van externe factoren zoals gender op ontwikkeling en interactie.
### 3.1 De wortels van persoonlijkheid en temperament
#### 3.1.1 Persoonlijkheid: de vroege manifestatie van individuele verschillen
Persoonlijkheid wordt gedefinieerd als een verzameling duurzame eigenschappen die een individu onderscheiden van anderen, en de wortels hiervan liggen in de babytijd. Volgens de theorie van Erik Erikson spelen vroege ervaringen van een baby een cruciale rol in de vorming van deze aspecten van persoonlijkheid. Zijn theorie van psychosociale ontwikkeling beschrijft zeven stadia, waarvan het eerste stadium (0-18 maanden) gericht is op het ontwikkelen van vertrouwen versus wantrouwen. Erikson stelt dat wanneer een kind vertrouwen ontwikkelt, dit voortkomt uit consistente positieve ervaringen, waardoor het geloof ontstaat dat de wereld voorspelbaar en betrouwbaar is. Dit kan leiden tot vertrouwen en veilige hechting op latere leeftijd. Een gebrek aan vertrouwen kan daarentegen leiden tot gevoelens van wantrouwen en angst voor de wereld, wat later problemen kan veroorzaken in relaties [9](#page=9).
#### 3.1.2 Temperament: stabiele factoren in gedrag
Temperament verwijst naar de manier waarop een individu zich gedraagt, in tegenstelling tot wat het doet of weet. Baby's vertonen vanaf de geboorte verschillende temperamenten, die voornamelijk het gevolg zijn van genetische factoren en relatief stabiel blijven gedurende het leven. Hoewel temperament grotendeels stabiel is, kan het beïnvloed worden door levenservaringen. De basiskenmerken van temperament omvatten activiteitsniveau (algemene mate van beweging en spieractiviteit) stemming (algemene aard van stemming, of het nu positief of negatief is) en reactie-intensiteit (de intensiteit van reacties op prikkels). Andere dimensies die worden onderscheiden zijn: toenadering/vermijding, aanpassing, intensiteit van reactie, aandachtsduratie en persistentie, afleidbaarheid, regelmaat (van biologische functies zoals slaap en eten), en reactiedrempel [10](#page=10) [9](#page=9).
##### 3.1.2.1 Biologische basis van temperament
Het perspectief op temperament benadrukt dat het niet puur een product is van gedrag, maar ook genetische componenten heeft. Dit perspectief beschouwt temperament als een stabiel kenmerk dat zich in de babytijd manifesteert en dat de basis vormt voor persoonlijkheid op latere leeftijd. Een hoge reactiviteit, bijvoorbeeld, waarbij baby's veel activiteit en spieractiviteit vertonen als reactie op nieuwe prikkels, is een duidelijk biologisch gefundeerd kenmerk. Er is een verband gevonden tussen hoge reactiviteit in de kindertijd en een grotere kans op depressie en angststoornissen op volwassen leeftijd [10](#page=10).
##### 3.1.2.2 Temperament clusters volgens Thomas en Chess
Thomas en Chess voerden een grootschalig onderzoek uit met honderden Amerikaanse baby's en identificeerden negen categorieën van gedrag waarmee baby's worden beschreven. Op basis hiervan definieerden ze drie hoofdtypen temperament [10](#page=10) :
* **Makkelijke baby's (ongeveer 40%):** Deze baby's hebben een positieve instelling, passen zich gemakkelijk aan en hebben regelmatige dag- en nachtritmes. Ze zijn nieuwsgierig en staan open voor nieuwe ervaringen [10](#page=10).
* **Moeilijke baby's (ongeveer 10%):** Deze baby's vertonen een negatieve stemming, zijn minder adaptief en hebben onregelmatige ritmes. Ze reageren heftig op nieuwe situaties en vermijden deze vaak [10](#page=10).
* **Langzame-opwarm-baby's (ongeveer 15%):** Deze baby's zijn actief en reageren met een laag niveau van activiteit op prikkels, maar kunnen zich uiteindelijk aanpassen aan nieuwe situaties na herhaalde blootstelling [10](#page=10).
De resterende 35% van de baby's vertoont een combinatie van deze eigenschappen of valt niet duidelijk in een categorie [10](#page=10).
#### 3.1.3 Het belang van 'goodness of fit'
Het concept 'goodness of fit' is cruciaal en verwijst naar de mate waarin de specifieke temperamentkenmerken van een kind passen bij de omgeving en de verwachtingen van de opvoeder. Sommige temperamenten leren zich gemakkelijker aanpassen aan bepaalde omgevingen dan andere, wat invloed heeft op gedragsproblemen. Een consistente reactie van de omgeving is belangrijk; een consistente, maar negatieve reactie vergroot de kans op gedragsproblemen. Culturele verschillen spelen ook een rol in de consequenties van bepaald temperament. Wat in de ene cultuur als voordelig wordt beschouwd, kan in een andere cultuur anders uitpakken [10](#page=10) [11](#page=11).
### 3.2 Gender en gedrag
#### 3.2.1 Gender en de interpretatie van gedrag
Vanaf de geboorte worden er aan gender al verschillende basiskenmerken toegekend. Onderzoek suggereert dat volwassenen verschillend reageren op baby's, afhankelijk van hun geslacht. Klassieke experimenten beschrijven hoe volwassenen anders omgaan met baby's die zich conform het gedrag dat ze verwachten bij meisjes of jongens gedragen. Het idee dat gender gelijk is aan biologisch geslacht is een sociale verwachting die veel maatschappelijke waarden over mannelijkheid en vrouwelijkheid weerspiegelt [11](#page=11).
#### 3.2.2 Gender als sociaal construct
Geslacht en sekse duiden op biologische kenmerken, maar gender is belangrijker voor de interpretatie van gedrag, en dit varieert per cultuur en door de tijd heen. Hedendaagse westerse maatschappijen hebben genderrollen lang als binair beschouwd, maar dit is aan het veranderen. De moderne opvatting erkent de diversiteit van genderidentiteit: ieders persoonlijke ervaring van gender. Verschillen in hoe jongens en meisjes zich gedragen, worden al bij de geboorte waargenomen, wat discussies oproept over aangeboren versus aangeleerde verschillen. Studies tonen aan dat baby's al bij de geboorte verschillende kenmerken vertonen; meisjes zijn actiever, jongens zijn meer prikkelbaar en rustiger [11](#page=11).
#### 3.2.3 De invloed van speelgoed en sociale verwachtingen
De soort speelgoed waar kinderen aan worden blootgesteld, bepaalt mede hun gedrag. Kinderen worden vaak met specifiek speelgoed geassocieerd dat aansluit bij bepaalde vaardigheden. Jongens worden bijvoorbeeld vaker met autootjes en meisjes met poppen geassocieerd. Dit kan leiden tot een complexere persoonlijkheidsontwikkeling bij zowel jongens als meisjes, die voortkomt uit een combinatie van aangeboren factoren en omgevingsfactoren. De rol van sociaal-culturele invloeden is hierin significant. Een bewuste opvoeding is niet alleen gericht op het tegengaan van verschillen tussen jongens en meisjes, maar ook op het erkennen van individuele verschillen tussen kinderen, los van genderstereotypen [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Tip:** Het concept van 'goodness of fit' benadrukt dat het succes van de opvoeding sterk afhangt van hoe goed de opvoedingsstijl aansluit bij het unieke temperament van het kind.
> **Voorbeeld:** Een baby met een hoog activiteitsniveau kan baat hebben bij een omgeving die bewegingsvrijheid biedt en uitdagingen stimuleert, terwijl een baby met een lage reactiedrempel misschien meer baat heeft bij een rustigere omgeving met geleidelijke introducties van nieuwe prikkels.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Erotisch | Verwijst naar de vroege expressie van emoties bij baby's via gezichtsuitdrukkingen, die universeel lijken te zijn en een vroege vorm van communicatie vormen. |
| Non-verbale communicatie | Communicatie die plaatsvindt zonder gesproken woorden, zoals gezichtsuitdrukkingen, gebaren en lichaamshouding. Baby's gebruiken dit al vroeg om emoties en behoeften over te brengen. |
| Differentiatie theorie | Een theorie die stelt dat emoties zich ontwikkelen door differentiatie van meer algemene, eerst geactiveerde emotionele toestanden, die vervolgens specifieker worden door interactie en ervaring. |
| Voorhoofdbenschors | Het deel van de hersenen dat betrokken is bij hogere cognitieve functies zoals planning, besluitvorming en emotionele regulatie. Bij baby's is dit systeem nog in ontwikkeling. |
| Scheidingsangst | Angst die optreedt wanneer een baby gescheiden wordt van zijn primaire verzorger. Dit is een normaal ontwikkelingsstadium dat meestal begint rond de leeftijd van 6 tot 8 maanden. |
| Sociale glimlach | Een glimlach die gericht is op een ander persoon, in tegenstelling tot een willekeurige glimlach. De sociale glimlach ontwikkelt zich bij baby's tussen de 3 en 12 maanden oud. |
| Sociale referentie | Het proces waarbij baby's kijken naar de reacties van anderen, met name verzorgers, om hun eigen gedrag in onzekere situaties te reguleren of te interpreteren. |
| Theory of Mind (ToM) | De cognitieve vaardigheid om te begrijpen dat anderen gedachten, gevoelens, intenties en overtuigingen hebben die verschillen van de eigen gedachten, gevoelens en intenties. |
| Empathie | Het vermogen om de gevoelens en emoties van anderen te begrijpen en te delen. Baby's kunnen al vroeg een vorm van empathische arousal vertonen. |
| Hechting | Het diepe emotionele en fysieke verband dat zich ontwikkelt tussen een baby en zijn primaire verzorger, wat essentieel is voor emotionele veiligheid en sociaal-emotionele ontwikkeling. |
| Vreemdesituatieprocedure | Een experimentele methode, ontwikkeld door Mary Ainsworth, om de hechtingstijl van een baby aan zijn verzorger te evalueren door middel van gecontroleerde scheidingen en herenigingen. |
| Veilige hechting | Een hechtingstijl waarbij een baby zich comfortabel voelt om de omgeving te verkennen in de aanwezigheid van de verzorger, en troost zoekt bij de verzorger bij stress of scheiding. |
| Temperament | De aangeboren, biologisch bepaalde neigingen in gedrag en emotionele reactiviteit van een individu. Dit is relatief stabiel gedurende het leven. |
| Genderidentiteit | Het persoonlijke gevoel van een persoon om mannelijk, vrouwelijk, beide of geen van beide te zijn. Dit kan beïnvloed worden door aangeboren factoren en sociale interacties. |