Cover
ابدأ الآن مجانًا HF 1 - INLEIDING.docx
Summary
# Introductie tot ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie bestudeert menselijk gedrag doorheen de verschillende levensfasen, met een focus op veranderingen van de vroege kindertijd tot ouderdom.
### 1.1 Wat is ontwikkelingspsychologie?
Ontwikkelingspsychologie is de tak van de psychologie die zich bezighoudt met de studie van menselijk gedrag, zowel interne processen zoals denken en voelen als extern waarneembaar gedrag. De focus ligt specifiek op hoe dit gedrag verandert en evolueert gedurende de gehele levensloop, van de babytijd tot de adolescentie, en steeds meer ook op de volwassenheid en ouderdom. Vroeger werd de ontwikkeling vaak als voltooid beschouwd in de volwassenheid, maar tegenwoordig erkent men dat ontwikkeling een levenslang proces is. Vanwege deze brede focus op de gehele levensspanne, wordt de term 'levenslooppsychologie' soms als juister beschouwd, hoewel beide termen vaak door elkaar worden gebruikt.
### 1.2 Theoretische modellen in de ontwikkelingspsychologie
#### 1.2.1. Is ontwikkeling stapsgewijs of continu?
Een centrale vraag binnen de ontwikkelingspsychologie betreft de aard van ontwikkeling: verloopt deze geleidelijk en continu, of juist in duidelijke, afgebakende fasen (discontinu)? Veel theoretische modellen, zoals de stadiatheorieën, gaan uit van een gefaseerde ontwikkeling waarbij elke fase gekenmerkt wordt door stabiele kenmerken en specifieke veranderingen. In contrast hiermee zien andere onderzoekers ontwikkeling als een continu proces dat beter de realiteit weerspiegelt. Hoewel stadiatheorieën een constructie zijn, bieden ze vaak een duidelijkere en meer praktische benadering van de ontwikkeling dan continue modellen. In deze cursus worden stadiatheorieën benaderd en worden met name de leeftijdsperioden van Piaget genoemd:
* Babytijd
* Peuter-/kleutertijd
* Lagereschooltijd
* Adolescentie (aangevuld met volwassenheid en ouderdom in deze cursus)
De drie bekendste stadiatheorieën die nader worden toegelicht in de cursus zijn:
* De ontwikkelingstheorie van Sigmund Freud.
* De psycho-sociale identiteitstheorie van Erik Erikson.
* De cognitieve ontwikkelingstheorie van Jean Piaget.
#### 1.2.2. Andere modellen
Naast de klassieke stadiatheorieën, zijn er ook andere invloedrijke modellen die ontwikkeling belichten:
* **Sociaal-culturele theorie (Vygotski):** Deze theorie stelt dat cognitieve ontwikkeling primair plaatsvindt door sociale interactie binnen een specifieke culturele context. Kinderen leren de waarden, normen en vaardigheden die essentieel zijn voor hun samenleving door gezamenlijk spel en werk, wat leidt tot een dieper begrip van de wereld. Een belangrijk concept hierbij is 'scaffolding', waarbij ondersteuning wordt geboden binnen de zone van naaste ontwikkeling (ZNO) om het leerproces te bevorderen.
* **Neuropsychologische invalshoek:** Deze benadering onderzoekt de hersenprocessen om inzicht te krijgen in ontwikkeling. De focus ligt op de relatie tussen hersenontwikkeling en gedragsveranderingen.
* **Informatieverwerkingstheorie:** Deze theorie vergelijkt cognitieve ontwikkeling met de werking van een computer. Kennis wordt continu uitgebreid, en cognitieve processen worden steeds verfijnder en efficiënter naarmate een persoon zich ontwikkelt.
### 1.3 Wat heeft allemaal invloed op ontwikkeling?
Ontwikkeling wordt beïnvloed door een complex samenspel van factoren. In deze cursus worden drie hoofdcategorieën onderscheiden: universele invloeden, normatieve invloeden en unieke invloeden.
#### 1.3.1 Universele invloeden
Dit zijn factoren die alle mensen gemeenschappelijk hebben gedurende hun levensloop. De cursus legt een sterke nadruk op gedragsveranderingen die bij iedereen voorkomen. Voorbeelden van universele invloeden zijn de rijping van motorische vaardigheden, de ontwikkeling van cognitieve functies, de hechting in de vroege kindertijd en taalverwerving. Dit proces kan worden vergeleken met de groei van een zaadje tot een plant: hoewel individuele planten verschillen, volgen ze over het algemeen een herkenbaar ontwikkelingspatroon.
#### 1.3.2 Normatieve invloeden
Deze invloeden zijn niet universeel, maar worden gedeeld door groepen mensen. Ze zijn typerend voor individuen die opgroeien in dezelfde tijd, cultuur of sociale context. Er zijn twee soorten normatieve invloeden:
* **Historisch bepaalde invloeden:** Dit zijn gebeurtenissen of omstandigheden die een hele generatie vormgeven. Voorbeelden zijn de coronapandemie, wereldoorlogen of de opkomst van internet. Deze leiden tot zogenaamde cohorteffecten, wat betekent dat er verschillen ontstaan tussen generaties (bijvoorbeeld tussen babyboomers en Generatie Z).
* **Sociaal-culturele invloeden:** Dit zijn ervaringen die binnen een specifieke sociale of culturele groep worden gedeeld. Voorbeelden hiervan zijn de autonomieverwerving van adolescenten in Westerse landen of verschillen in de ontwikkeling van het zelfbeeld in collectivistische versus individualistische culturen.
#### 1.3.3 Unieke invloeden
Dit zijn persoonlijke, niet-gedeelde ervaringen die vaak toevallig van aard zijn. Ze dragen ertoe bij dat individuen, zelfs binnen dezelfde generatie of cultuur, een uniek ontwikkelingsverhaal hebben. Voorbeelden omvatten de opvoedingsstijl van ouders, specifieke hechtingsrelaties, het type school, ingrijpende verlieservaringen, armoede of pesten.
### 1.4 Enkele onderzoeksmethoden in de ontwikkelingspsychologie
Hoewel normatieve en unieke invloeden soms worden onderzocht, ligt de focus van de ontwikkelingspsychologie vaak op universele invloeden. Daarom is het cruciaal om onderzoeksmethoden te gebruiken die geschikt zijn voor het bestuderen van ontwikkeling over de tijd.
* **Longitudinaal onderzoek:** Hierbij wordt dezelfde groep mensen gedurende een langere periode gevolgd om te onderzoeken hoe zij in de loop van de tijd veranderen. Een voordeel is het inzicht in individuele ontwikkelingsveranderingen. Nadelen zijn dat het tijdrovend, duur en vaak moeilijk uitvoerbaar is.
> **Voorbeeld:** Het herhaaldelijk meten van tieners om te onderzoeken of sociale media een negatieve invloed hebben op hun gevoelens.
* **Cross-sectioneel onderzoek (dwarsdoorsnede):** Bij deze methode worden op één specifiek moment verschillende leeftijdsgroepen tegelijk onderzocht. Verschillen tussen de groepen worden dan geïnterpreteerd als ontwikkelingsverschillen. Een belangrijk probleem hierbij is dat verschillen ook veroorzaakt kunnen worden door cohorteffecten.
> **Voorbeeld:** Een foutieve conclusie dat intelligentie sterk daalt met leeftijd, wat in werkelijkheid werd veroorzaakt door verschillen in scholing, motivatie en ervaring tussen de onderzochte generaties.
* **Cross-sequentieel onderzoek:** Dit is een combinatie van longitudinaal en cross-sectioneel onderzoek. Hierbij worden meerdere cohorten (verschillende leeftijdsgroepen) over een bepaalde periode gevolgd, met meerdere meetmomenten.
> **Voordelen:** Men kan zowel individuele veranderingen (leeftijdsveranderingen) als verschillen tussen cohorten analyseren. Het is minder tijdsintensief dan een volledige longitudinale studie en geeft een genuanceerder beeld van ontwikkeling.
> **Voorbeeld:** Zowel 30-jarigen als 40-jarigen meten en hen vervolgens elk vijf jaar volgen om veranderingen en verschillen in kaart te brengen.
---
# Theoretische modellen in de ontwikkelingspsychologie
Dit deel bespreekt verschillende theoretische perspectieven op menselijke ontwikkeling, waaronder die van Freud, Erikson, Piaget, Vygotski en de informatieverwerkingstheorie.
### 2.1 De continuïteit versus discontinuïteit van ontwikkeling
Een centrale vraag in de ontwikkelingspsychologie is of ontwikkeling stapsgewijs en in fasen verloopt (discontinu) of geleidelijk en continu. Veel theorieën, zoals die van Freud, Erikson en Piaget, worden beschouwd als fasetheorieën, wat impliceert dat ontwikkeling in duidelijk afgebakende perioden met stabiele kenmerken plaatsvindt. Andere onderzoekers neigen naar een continuïteitsmodel, dat de ontwikkeling als een meer geleidelijk en vloeiend proces ziet. Hoewel fasetheorieën constructies zijn, bieden ze vaak een duidelijker en praktischer kader voor analyse. De in deze cursus gebruikte leeftijdsperioden, gebaseerd op Piaget, zijn: babytijd, peuter-/kleutertijd, lagereschooltijd en adolescentie, aangevuld met volwassenheid en ouderdom.
#### 2.1.1 Invloedrijke stadiatheorieën
* **Ontwikkelingstheorie van Sigmund Freud:** Deze theorie focust op de psychoseksuele ontwikkeling en de rol van onbewuste driften.
* **Psycho-sociale identiteitstheorie van Erik Erikson:** Erikson breidde Freuds ideeën uit naar de gehele levensloop en benadrukte de sociale en culturele invloeden op de ontwikkeling van identiteit in acht verschillende psychosociale fasen.
* **Cognitieve ontwikkelingstheorie van Jean Piaget:** Piaget beschreef de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden bij kinderen door middel van vier distincte stadia, waarbij elk stadium wordt gekenmerkt door een specifieke manier van denken en redeneren.
#### 2.1.2 Andere modellen
* **Sociaal-culturele theorie (Vygotski):** Deze theorie stelt dat cognitieve ontwikkeling primair voortkomt uit sociale interactie binnen een specifieke culturele context. Kinderen leren door samenwerking en spel de essentiële kennis en vaardigheden van hun samenleving. Een belangrijk concept hierin is *scaffolding*, de ondersteuning die geboden wordt aan een kind binnen zijn zone van naaste ontwikkeling om het leerproces te bevorderen.
* **Neuropsychologische invalshoek:** Dit perspectief onderzoekt de ontwikkeling door middel van hersenprocessen en richt zich op de relatie tussen hersenontwikkeling en gedrag.
* **Informatieverwerkingstheorie:** Deze theorie vergelijkt cognitieve ontwikkeling met de werking van een computer. Kennis wordt continu uitgebreid en cognitieve processen worden steeds verfijnder en efficiënter naarmate het individu ouder wordt.
### 2.2 Factoren die ontwikkeling beïnvloeden
Ontwikkeling wordt beïnvloed door een complex samenspel van factoren, die grofweg in drie categorieën kunnen worden ingedeeld:
#### 2.2.1 Universele invloeden
Dit zijn factoren die alle mensen gemeenschappelijk hebben gedurende hun leven. De focus van de ontwikkelingspsychologie ligt vaak op deze gedragsveranderingen die bij iedereen voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn de rijping van motoriek, de ontwikkeling van cognitieve functies, de vroege ontwikkeling van hechting en taalverwerving. Dit proces is vergelijkbaar met de groei van een plant vanuit een zaadje; hoewel er individuele verschillen zijn, volgt het algemeen een herkenbaar patroon.
#### 2.2.2 Normatieve invloeden
Deze invloeden zijn niet universeel, maar worden gedeeld door groepen mensen die opgroeien in dezelfde tijd, cultuur of sociale context. Er zijn twee belangrijke soorten:
* **Historisch bepaalde invloeden:** Dit zijn gebeurtenissen of omstandigheden die een hele generatie vormgeven, zoals een pandemie, wereldoorlogen of de opkomst van technologie. Deze leiden tot *cohorteffecten*, wat verschillen tussen generaties verklaart (bijvoorbeeld de verschillen tussen babyboomers en generatie Z).
* **Sociaal-culturele invloeden:** Dit zijn ervaringen die gedeeld worden binnen een specifieke sociale of culturele groep, zoals de autonomieverwerving van adolescenten in Westerse landen of de ontwikkeling van het zelfbeeld in collectivistische versus individualistische culturen.
#### 2.2.3 Unieke invloeden
Dit zijn persoonlijke, niet-gedeelde ervaringen, die vaak toevallig van aard zijn. Voorbeelden zijn de opvoedingsstijl van ouders, hechtingsrelaties, het type school, verlieservaringen, armoede of pesten. Deze unieke invloeden dragen bij aan de individualiteit van ieders ontwikkelingsverhaal, zelfs binnen dezelfde generatie of cultuur.
> **Tip:** Begrijpen van deze drie soorten invloeden helpt om zowel algemene ontwikkelingspatronen als individuele verschillen te verklaren.
### 2.3 Onderzoeksmethoden in de ontwikkelingspsychologie
Hoewel normatieve en unieke invloeden soms worden onderzocht, ligt de nadruk in de ontwikkelingspsychologie vaak op universele invloeden. Daarom zijn methoden essentieel die ontwikkeling over tijd kunnen bestuderen.
#### 2.3.1 Longitudinaal onderzoek
Bij longitudinaal onderzoek wordt dezelfde groep mensen over een langere periode gevolgd om hun veranderingen te bestuderen.
> **Voorbeeld:** Tieners worden herhaaldelijk ondervraagd om te onderzoeken of sociale media een negatieve invloed hebben op hun gevoelens.
**Voordelen:** Biedt inzicht in individuele ontwikkelingsveranderingen.
**Nadelen:** Tijdrovend, kostbaar en vaak moeilijk te realiseren.
#### 2.3.2 Cross-sectioneel onderzoek
Hierbij worden op één moment verschillende leeftijdsgroepen tegelijk onderzocht. Verschillen tussen de groepen worden dan geïnterpreteerd als ontwikkelingsverschillen.
**Probleem:** Verschillen kunnen ook worden veroorzaakt door cohorteffecten.
> **Voorbeeld:** De verkeerde conclusie dat intelligentie sterk daalt met de leeftijd kwam voort uit verschillen in scholing, motivatie en ervaring tussen generaties, niet uit een intrinsieke afname met leeftijd.
#### 2.3.3 Cross-sequentieel onderzoek
Dit type onderzoek combineert elementen van longitudinaal en cross-sectioneel onderzoek. Meerdere cohorten (verschillende leeftijdsgroepen) worden over een bepaalde periode gevolgd, met meerdere meetmomenten.
> **Voorbeeld:** Zowel 30-jarigen als 40-jarigen worden gevolgd en elk van hen wordt elke 5 jaar opnieuw gemeten.
**Voordelen:**
* Maakt analyse mogelijk van zowel individuele veranderingen (leeftijdsveranderingen) als verschillen tussen cohorten.
* Minder tijdsintensief dan een volledig longitudinaal onderzoek.
* Biedt een genuanceerder beeld van ontwikkeling.
---
# Factoren die invloed hebben op ontwikkeling
Ontwikkeling wordt beïnvloed door diverse soorten factoren, die doorgaans worden onderverdeeld in universele, normatieve en unieke invloeden.
### 3.1 Universele invloeden
Universele invloeden zijn factoren die alle mensen gemeenschappelijk hebben gedurende hun levensloop. De hoofdfocus van de ontwikkelingspsychologie ligt vaak op gedragsveranderingen die bij iedereen voorkomen, zoals de rijping van motorische vaardigheden, de ontwikkeling van cognitieve functies, hechting in de vroege kindertijd en taalverwerving. Dit patroon is vergelijkbaar met de groei van een zaadje tot een plant: hoewel individuele planten verschillen, volgen ze een herkenbaar algemeen groeiproces.
### 3.2 Normatieve invloeden
Normatieve invloeden zijn niet universeel, maar worden gedeeld door groepen mensen. Deze invloeden zijn typisch voor individuen die opgroeien in dezelfde tijd, cultuur of sociale context. Er worden twee soorten normatieve invloeden onderscheiden:
#### 3.2.1 Historisch bepaalde invloeden
Dit zijn gebeurtenissen of omstandigheden die een hele generatie of cohort beïnvloeden en vormen. Voorbeelden hiervan zijn de coronapandemie, wereldoorlogen of de opkomst van het internet. Deze invloeden leiden tot zogenaamde cohorteffecten, wat verklaart waarom er verschillen bestaan tussen verschillende generaties, zoals tussen babyboomers en generatie Z.
#### 3.2.2 Sociaal-culturele invloeden
Dit zijn ervaringen die gedeeld worden binnen een specifieke sociale of culturele groep. Voorbeelden zijn de manier waarop autonomie wordt verworven door adolescenten in westerse landen, of de verschillen in de ontwikkeling van het zelfbeeld tussen mensen uit collectivistische en individualistische culturen.
### 3.3 Unieke invloeden
Unieke invloeden zijn persoonlijke, niet-gedeelde ervaringen, die vaak toevallig van aard zijn. Deze factoren zorgen ervoor dat individuen binnen dezelfde generatie of cultuur toch een uniek ontwikkelingsverhaal hebben. Voorbeelden hiervan zijn de specifieke opvoedingsstijl van ouders, de aard van hechtingsrelaties, het type school dat iemand bezoekt, verlieservaringen, armoede of ervaringen met pesten.
> **Tip:** Hoewel er een focus kan liggen op universele invloeden, zijn normatieve en unieke invloeden cruciaal voor het begrijpen van de individuele verschillen in ontwikkeling.
### 3.4 Onderzoeksmethoden in de ontwikkelingspsychologie
Om de invloeden op ontwikkeling te bestuderen, worden verschillende onderzoeksmethoden ingezet. De keuze van de methode hangt af van de aard van de te onderzoeken invloeden en de tijdsperiode.
#### 3.4.1 Longitudinaal onderzoek
Bij longitudinaal onderzoek wordt dezelfde groep mensen gedurende een langere periode gevolgd om veranderingen over tijd te bestuderen. Een voordeel hiervan is het inzicht in individuele ontwikkelingsveranderingen. Nadelen zijn dat het tijdrovend, duur en vaak moeilijk haalbaar is.
> **Voorbeeld:** Het herhaaldelijk meten van tieners om te onderzoeken of sociale media een negatieve invloed hebben op hun gevoelens.
#### 3.4.2 Cross-sectioneel onderzoek
Cross-sectioneel onderzoek, ook wel dwarsdoorsnede onderzoek genoemd, onderzoekt tegelijkertijd verschillende leeftijdsgroepen op één specifiek moment. Verschillen tussen deze groepen worden geïnterpreteerd als ontwikkelingsverschillen. Een belangrijk nadeel is dat deze verschillen ook veroorzaakt kunnen worden door cohorteffecten, wat kan leiden tot foutieve conclusies.
> **Voorbeeld:** Een foutieve conclusie dat intelligentie sterk daalt met de leeftijd, die bleek te komen door verschillen in scholing, motivatie en ervaring tussen de onderzochte generaties.
#### 3.4.3 Cross-sequentieel onderzoek
Dit type onderzoek combineert elementen van longitudinaal en cross-sectioneel onderzoek. Hierbij worden meerdere cohorten (verschillende leeftijdsgroepen) over een bepaalde periode gevolgd, met meerdere meetmomenten. Dit maakt het mogelijk om zowel individuele veranderingen (leeftijdsveranderingen) als verschillen tussen cohorten te analyseren. Het is minder tijdsintensief dan een volledige longitudinale studie en geeft een meer genuanceerd beeld van ontwikkeling.
> **Voorbeeld:** Zowel dertigjarigen als veertigjarigen meten en hen vervolgens elk vijf jaar volgen om veranderingen en cohortverschillen te analyseren.
---
# Onderzoeksmethoden in de ontwikkelingspsychologie
Dit deel introduceert de belangrijkste onderzoeksmethoden die worden gebruikt om de ontwikkeling van individuen door de tijd heen te bestuderen, met een focus op longitudinaal, cross-sectioneel en cross-sequentieel onderzoek.
### 4.1 Universele invloeden op ontwikkeling
De ontwikkelingspsychologie richt zich primair op universele invloeden, dat wil zeggen factoren die alle mensen gemeenschappelijk hebben gedurende hun levensloop. Deze veranderingen zijn vergelijkbaar met de groei van een plant: individuen verschillen, maar volgen een herkenbaar patroon. Voorbeelden hiervan zijn de rijping van motorische vaardigheden, de ontwikkeling van cognitieve functies, de vorming van hechting in de vroege kindertijd en taalverwerving.
### 4.2 Normatieve invloeden op ontwikkeling
Normatieve invloeden zijn niet universeel, maar worden gedeeld door specifieke groepen mensen. Deze kunnen verder worden onderverdeeld in:
* **Historisch bepaalde invloeden**: Gebeurtenissen of omstandigheden die een hele generatie vormen, zoals pandemieën, oorlogen of technologische revoluties. Deze leiden tot cohorteffecten, wat betekent dat er verschillen bestaan tussen generaties (bijvoorbeeld babyboomers versus generatie Z).
* **Sociaal-culturele invloeden**: Ervaringen die gedeeld worden binnen een specifieke sociale of culturele groep, zoals de manier waarop autonomie wordt verworven in verschillende culturen of hoe het zelfbeeld wordt gevormd in collectivistische versus individualistische samenlevingen.
### 4.3 Unieke invloeden op ontwikkeling
Naast universele en normatieve invloeden, speelt ook een reeks unieke, niet-gedeelde ervaringen een rol in de individuele ontwikkeling. Dit zijn vaak toevallige gebeurtenissen zoals de opvoedingsstijl van ouders, hechtingsrelaties, schoolervaringen, verlieservaringen, armoede of pesten. Deze factoren zorgen ervoor dat individuen, zelfs binnen dezelfde generatie of cultuur, een uniek ontwikkelingsverhaal hebben.
### 4.4 Enkele onderzoeksmethoden in de ontwikkelingspsychologie
Om de ontwikkeling over de tijd te bestuderen, zijn specifieke onderzoeksmethoden essentieel:
#### 4.4.1 Longitudinaal onderzoek
Bij longitudinaal onderzoek wordt dezelfde groep mensen gedurende een langere periode gevolgd. Het doel is om veranderingen binnen deze individuen na verloop van tijd te observeren.
* **Voordelen**: Biedt diepgaand inzicht in individuele ontwikkelingsveranderingen.
* **Nadelen**: Is tijdrovend, kostbaar en vaak moeilijk praktisch uitvoerbaar.
* **Voorbeeld**: Tieners herhaaldelijk bevragen om de langetermijneffecten van sociale media op hun gemoedstoestand te onderzoeken.
#### 4.4.2 Cross-sectioneel onderzoek
Cross-sectioneel onderzoek, ook wel dwarsdoorsnede onderzoek genoemd, onderzoekt tegelijkertijd verschillende leeftijdsgroepen op één specifiek moment. De waargenomen verschillen tussen de groepen worden geïnterpreteerd als ontwikkelingsverschillen.
* **Probleem**: Verschillen kunnen ook worden veroorzaakt door cohorteffecten (historisch bepaalde invloeden die specifiek zijn voor een bepaalde generatie).
* **Voorbeeld**: De foutieve conclusie dat intelligentie sterk daalt met de leeftijd, wat in werkelijkheid het gevolg was van verschillen in scholing, motivatie en levenservaringen tussen de onderzochte generaties.
#### 4.4.3 Cross-sequentieel onderzoek
Cross-sequentieel onderzoek combineert elementen van zowel longitudinaal als cross-sectioneel onderzoek. Hierbij worden meerdere cohorten (verschillende leeftijdsgroepen) over een bepaalde periode gevolgd, met meerdere meetmomenten voor elk cohort.
* **Voordelen**: Maakt het mogelijk om zowel individuele veranderingen (leeftijdsveranderingen) als verschillen tussen cohorten te analyseren. Het is minder tijdsintensief dan een puur longitudinaal onderzoek en biedt een genuanceerder beeld van ontwikkeling.
* **Voorbeeld**: Het volgen van zowel een groep 30-jarigen als een groep 40-jarigen, waarbij beide groepen gedurende 5 jaar elke twee jaar worden gemeten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ontwikkelingspsychologie | Het wetenschappelijk bestuderen van gedragsveranderingen gedurende de gehele levensloop, van baby tot ouderdom. |
| Levenslooppsychologie | Een alternatieve term voor ontwikkelingspsychologie, die de nadruk legt op de studie van ontwikkeling gedurende de gehele menselijke levensduur. |
| Fasetheorieën | Theoretische modellen die ontwikkeling beschrijven als een reeks discrete, opeenvolgende stadia met specifieke kenmerken. |
| Continu | Een visie op ontwikkeling die stelt dat veranderingen geleidelijk en vloeiend plaatsvinden over tijd, zonder duidelijke afgebakende fasen. |
| Discontinu | Een visie op ontwikkeling die stelt dat veranderingen plaatsvinden in afzonderlijke, duidelijk te onderscheiden fasen of stadia. |
| Sociaal-culturele theorie | Een theorie die stelt dat cognitieve ontwikkeling primair ontstaat door sociale interacties en de culturele context waarin een kind opgroeit. |
| Scaffolding | Een onderwijs- en ontwikkelingsstrategie waarbij een deskundige of meer capabele persoon ondersteuning biedt aan een lerende om een taak te volbrengen die buiten het huidige bereik van de lerende ligt. |
| Zone van naaste ontwikkeling | Het verschil tussen wat een kind zelfstandig kan en wat het kan leren met hulp van een volwassene of meer bekwame leeftijdsgenoot. |
| Neuropsychologische invalshoek | Een benadering binnen de psychologie die de relatie tussen hersenprocessen en gedrag onderzoekt om ontwikkelingsmechanismen te begrijpen. |
| Informatieverwerkingstheorie | Een theoretisch kader dat de cognitieve ontwikkeling vergelijkt met de werking van een computer, waarbij de nadruk ligt op hoe informatie wordt opgeslagen, verwerkt en opgehaald. |
| Universele invloeden | Factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling en gemeenschappelijk zijn voor alle mensen, ongeacht hun specifieke achtergrond. |
| Normatieve invloeden | Factoren die gedeeld worden door groepen mensen en die typisch zijn voor individuen die opgroeien in dezelfde tijd, cultuur of sociale context. |
| Unieke invloeden | Persoonlijke, niet-gedeelde ervaringen die individuele ontwikkelingspaden vormgeven en die vaak toevallig van aard zijn. |
| Historisch bepaalde invloeden | Gebeurtenissen of omstandigheden die een hele generatie beïnvloeden en die collectieve ervaringen en gedragingen vormen. |
| Cohorteffecten | Verschillen tussen leeftijdsgroepen die niet zozeer worden veroorzaakt door leeftijd zelf, maar door de specifieke historische of sociale omstandigheden waarin de groep is opgegroeid. |
| Sociaal-culturele invloeden | Ervaringen die gedeeld worden binnen een specifieke sociale of culturele groep, die de normen, waarden en gedragingen beïnvloeden. |
| Longitudinaal onderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij dezelfde groep deelnemers gedurende een langere periode wordt gevolgd en herhaaldelijk wordt gemeten. |
| Cross-sectioneel onderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij verschillende leeftijdsgroepen op één specifiek tijdstip worden vergeleken om verschillen tussen leeftijden te onderzoeken. |
| Cross-sequentieel onderzoek | Een onderzoeksopzet die elementen van zowel longitudinaal als cross-sectioneel onderzoek combineert, door meerdere cohorten over een bepaalde periode te volgen. |