Cover
ابدأ الآن مجانًا Thema 3.pdf
Summary
# De aard van vrijheid en het concept van wil
Dit onderwerp onderzoekt de fundamentele vraag of menselijke vrijheid werkelijk bestaat, met een focus op de rol van hersenmechanismen en de implicaties van natuurwetenschappelijke inzichten voor ons begrip van vrije wil.
### 1.1 De betekenis van vrijheid
Vrijheid wordt beschouwd als een centraal ideaal binnen onze samenleving. De waardering en inperking van vrijheid zijn zichtbaar in diverse maatschappelijke discussies en fenomenen, zoals de corona-maatregelen, de bescherming van fysieke integriteit, en de vrijheid van meningsuiting. Het belang van vrijheid wordt onderstreept door het feit dat zonder vrijheid, concepten als verdienste en schuld hun betekenis verliezen, aangezien vrijheid verantwoordelijkheid creëert [1](#page=1).
### 1.2 Het bestaan van een beslissingsorgaan: verklaren versus begrijpen
#### 1.2.1 De wetenschappelijke zoektocht naar een "vrijheidscentrum"
Een centrale vraag binnen dit thema is of er in de hersenen een beslissingsorgaan bestaat dat onze vrije wil aanstuurt. Wetenschappers hebben tot op heden geen dergelijk specifiek orgaan kunnen identificeren. Dit leidt tot de vergelijking met robots, zoals de hypothetische robot Sara, die weliswaar geavanceerde gesprekken kan voeren, maar volledig volgens programmering werkt en geen vrijheid bezit. Mensen ervaren echter wel een sterk gevoel van vrijheid, zelfs zonder dat er een duidelijk "vrijheidscentrum" in de hersenen is gevonden [1](#page=1).
#### 1.2.2 Natuurwetenschappelijke visie op besluitvorming
Vanuit een natuurwetenschappelijk perspectief wordt besluitvorming gezien als een proces van inputverwerking in het brein. Het brein ontvangt talloze stimuli, die vervolgens worden gewogen op basis van ervaringen, karakter, persoonlijkheid en opvoeding. Beslissingen zijn dus het resultaat van deze complexe verwerking, in plaats van een product van een onafhankelijk "ik" [1](#page=1).
Vrijheid zou in deze visie veronderstellen dat er een onafhankelijk "ik" bestaat dat kan ingrijpen in het verwerkingsproces van het brein. Echter, natuurwetenschappelijk gezien lijkt zo'n losstaand "ik" onwaarschijnlijk. De analogie met een computer helpt dit te illustreren: als je op 'A' drukt, typt de computer 'A'. Als de computer spontaan 'B' zou typen, zou dit als "vrijheid" kunnen worden geïnterpreteerd, maar computers doen dit niet en het menselijk brein lijkt ook niet op die manier te functioneren [1](#page=1).
#### 1.2.3 Experimenteel bewijs voor onbewuste besluitvorming
Onderzoek met behulp van hersenscans heeft aangetoond dat de hersenen een beslissing kunnen voorspellen nog voordat het bewuste "ik" zich ervan bewust is. In een experiment waarbij proefpersonen op een knop mochten drukken wanneer ze wilden binnen een tijdsbestek van twee minuten, bleek dat de hersenen al de intentie tot drukken registreerden voordat de persoon dit bewust "voelde". Dit suggereert dat de beslissing onbewust wordt genomen voordat deze bewust wordt ervaren [1](#page=1).
#### 1.2.4 Conclusie van de natuurwetenschappelijke analyse
Binnen een strikte natuurwetenschappelijke analyse van het menselijk brein is er geen bewijs gevonden voor een vrij, zelfstandig "ik" als ultieme beslisser. De beschikbare data lijken eerder te impliceren dat het "ikje" achteraf bewust wordt van beslissingen die het brein al heeft genomen [1](#page=1).
### 1.3 De praktische en morele noodzaak van vrije wil
#### 1.3.1 Het dagelijkse uitgaan van vrijheid
Ondanks de natuurwetenschappelijke bevindingen, gaan we in het dagelijkse leven vrijwel onvermijdelijk uit van menselijke vrijheid. We ervaren onszelf als vrije wezens die keuzes maken, zoals de keuze om naar de les te gaan in plaats van naar een feestje. Ook beschouwen we anderen als vrij en verantwoordelijk voor hun daden [2](#page=2).
#### 1.3.2 Uitzonderingen op het principe van vrijheid
Niet iedereen wordt echter als volledig vrij en verantwoordelijk beschouwd. Situaties waarin iemand minder verantwoordelijk wordt geacht, omvatten personen met een ernstige verstandelijke beperking, mensen in een vlaag van waanzin, of diegenen die lijden aan zware verslavingen die hun gedrag overnemen. In dergelijke gevallen wordt gesteld dat de persoon niet echt keuzevrijheid had [2](#page=2).
Juridisch wordt dit concept weerspiegeld in de term "ontoerekeningsvatbaarheid". Dit verwijst naar situaties waarin iemand niet verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn daden vanwege ernstige psychische stoornissen, een gebrek aan controle, of het ontbreken van een bewust keuzemoment. Dit impliceert dat er op dat moment geen sprake is van verantwoordelijkheid, en dus ook van vrijheid [2](#page=2).
#### 1.3.3 De praktische en morele redenen om aan vrijheid vast te houden
We kunnen echter niet iedereen beschouwen als "geen echte keuze-makers", omdat dit zou leiden tot een algeheel gebrek aan toeschrijfbare verantwoordelijkheid. Daarom is het, zowel praktisch als moreel, noodzakelijk om uit te gaan van het idee dat mensen vrij zijn, tenzij er duidelijke uitzonderingen zijn [2](#page=2).
### 1.4 Verklaren versus begrijpen (Dilthey)
Filosoof Wilhelm Dilthey introduceerde een onderscheid tussen "verklaren" (Erklären) en "begrijpen" (Verstehen) [2](#page=2).
* **Verklaren (Erklären):** Dit is kenmerkend voor de natuurwetenschappen en richt zich op het vinden van oorzaken, mechanismen en meetbare eigenschappen. Een wetenschappelijke verklaring voor geraakt worden door een liedje zou bijvoorbeeld kunnen liggen in de beats per minute, hersenactiviteit en biologie [2](#page=2).
* **Begrijpen (Verstehen):** Dit is typisch voor de geesteswetenschappen en zoekt naar de betekenis van een ervaring, hoe deze aanvoelt en wat deze voor een individu betekent. Dilthey benadrukte dat de vraag niet is hoe een kunstwerk fysiologisch werkt, maar wat het betekent om erdoor geraakt te worden [2](#page=2).
Het kernidee van Dilthey is dat een puur wetenschappelijke verklaring onvoldoende is om menselijke ervaringen volledig te vatten. We moeten niet alleen verklaren *wat* er gebeurt, maar ook begrijpen *wat* het betekent [2](#page=2).
### 1.5 Synthese: De aard van vrijheid
Samenvattend kan gesteld worden dat, vanuit een strikt verklarende, natuurwetenschappelijke optiek, er geen sluitend bewijs is voor het bestaan van vrije wil. Echter, we kunnen niet anders dan onszelf als vrije wezens beschouwen. Het zou aanzienlijke problemen met zich meebrengen als we feitelijk robots zouden zijn, aangezien ons gehele sociale leven gebaseerd is op principes van verantwoordelijkheid, schuld en verdienste. De uitzonderingen waarin we iemands vrijheid ontkennen, benadrukken juist hoe fundamenteel we in het dagelijkse leven uitgaan van de vrijheid van het individu [2](#page=2).
---
# Interne vrijheid en het dualistische zelfbeeld
Dit gedeelte onderzoekt de klassieke opvatting van interne vrijheid als een conflict tussen een 'lager' en 'hoger' zelf, inclusief kritiek hierop en alternatieve benaderingen.
### 2.1 Het klassieke dualistische beeld van interne vrijheid
Vanuit een naturalistisch ontologisch perspectief, waarbij de vraag is of iets bestaat of niet, wordt gesteld dat hoewel vrijheid nog niet wetenschappelijk bewezen of verklaard is, het zinvol is om ervan uit te gaan dat mensen vrij zijn. Vrijheid wordt hierbij onderscheiden in interne en externe vrijheid [3](#page=3).
Het klassieke, dualistische beeld van interne vrijheid beschrijft een conflict tussen twee polen: het 'lagere zelf' en het 'hogere zelf'. Een veelgebruikte metafoor hiervoor is de paardenkar. Hierin representeren de paarden het lagere zelf, dat bestaat uit neigingen, emoties en drangen, terwijl de paardentemmer het hogere zelf, de rede, symboliseert. Volgens dit model is men niet vrij wanneer het lagere zelf de overhand krijgt over het hogere zelf; de rede moet de controle behouden. De paardentemmer mag echter soms de teugels laten vieren als de paarden ergens naar trekken, met als doel dat de rede het onstuimige lagere zelf ment. Dit menselijke onderscheid met dieren, die meer op instinct handelen (bijvoorbeeld een woede-uitbarsting, waarbij de paarden overnemen), wordt als 'typisch' menselijk beschouwd. Vrijheid wordt in dit model gelijkgesteld aan autonomie, in tegenstelling tot heteronomie, wat een wantrouwen ten opzichte van emoties impliceert [3](#page=3).
#### 2.1.1 Voorbeeld: studeren versus feesten
Een typisch voorbeeld van de strijd tussen het hogere en lagere zelf is de keuze tussen studeren en feesten [3](#page=3).
* **Hogere zelf (rede):** Erkent het belang van studeren voor de toekomst en maakt rationele keuzes, zelfs als deze moeilijk zijn [3](#page=3).
* **Lagere zelf (neigingen/drang):** Voelt de drang om uit te gaan, te feesten en vrienden te zien, met minder focus op langetermijngevolgen [3](#page=3).
De keuze wordt gezien als een strijd: een keuze voor studeren betekent dat het hogere zelf 'stuurt', terwijl een keuze voor feesten impliceert dat het lagere zelf 'de teugels overneemt'. Volgens dit klassieke dualistische beeld is men vrij wanneer het hogere zelf (rede) de uiteindelijke beslissing neemt [3](#page=3).
### 2.2 Kritiek op het klassieke beeld van interne vrijheid
Er is aanzienlijke kritiek op het klassieke dualistische beeld van interne vrijheid [4](#page=4).
* **Het hogere zelf kan ook onvrij maken:** De rede kan ons ook onvrij maken, bijvoorbeeld wanneer deze ontspanning verhindert tijdens examens (een 'verstarde paardentemmer'). Zowel emoties als de rede kunnen ons dus zowel vrij als onvrij maken [4](#page=4).
* **Emoties kunnen ons vrij maken:** Er is een pleidooi voor het prioriteren van het 'lagere ik', zoals buikgevoel en intuïtie, die ons ook vrij kunnen maken. Hopelijk wordt deze richting ook met emoties gekozen [4](#page=4).
* **Dominantie van het klassieke beeld:** Ondanks de kritiek blijft het klassieke beeld dominant in onze samenleving, hoewel klassieke vorming (gericht op het hogere zelf) steeds meer plaats maakt voor het lagere zelf, bijvoorbeeld door creativiteit als vak [4](#page=4).
### 2.3 Waar ligt de interne vrijheid? Deugdenleer van Aristoteles
Een mogelijke examenvraag is het toepassen van de deugdenleer van Aristoteles op interne vrijheid. De deugdenleer richt zich op wat het betekent om goed te leven en goed te handelen [4](#page=4).
* **Voorbeeld 1 (moed):** Roekeloosheid en lafheid zijn beide slecht handelen. Moed ligt in het midden tussen deze extremen, waarbij men afweegt wat op dat moment het beste is [4](#page=4).
* **Voorbeeld 2 (woede):** Lichtgeraaktheid en gelatenheid zijn beide slecht. Gepaste woede, de juiste reactie afhankelijk van de situatie, ligt in het midden [4](#page=4).
De deugd ligt volgens Aristoteles altijd in het midden, maar de exacte middenweg is nooit van tevoren vast te stellen en hangt af van de situatie [4](#page=4).
#### 2.3.1 Toepassing op interne vrijheid
Aristoteles sprak zelf niet direct over vrijheid, maar zijn schema kan worden toegepast op interne vrijheid. Vrijheid van het zelf ligt in de totaliteit van het zelf; we zijn lichaam én rede tegelijk. Soms gebruiken we de rede om af te wegen, soms nemen emoties het over, en soms wint het ene, soms het andere. Soms is het juist beter om het buikgevoel (het lagere zelf) te volgen. Het is cruciaal wie kan bepalen of beslissing X vrijer is dan beslissing Y. Iemand in woede zal zichzelf wellicht niet als onvrij beschouwen, maar anderen kunnen dit mogelijk wel zo zien (wat linkt aan externe vrijheid). Het dualistische hogere/lagere zelf is een standaardoplossing in de samenleving, maar is in wezen geen echte oplossing [4](#page=4).
### 2.4 Interne vrijheid volgens H. Frankfurt
Harry Frankfurt stelt dat alles wat we doen of zeggen voortkomt uit iets in onszelf dat iets wil. Zelfs onbewuste zaken zoals hartslag en ademhaling worden gezien als iets in ons dat dit "wenst". Mensen zitten vol wensen, zowel bewust als onbewust, die gericht zijn op wat we willen doen of worden [5](#page=5).
#### 2.4.1 Twee soorten wensen
Frankfurt onderscheidt twee soorten wensen:
* **First-order wensen:** Dit zijn alle wensen die gericht zijn op het doen of realiseren van iets in de wereld. Een voorbeeld is een roker die een sigaret wil roken [5](#page=5).
* **Higher-order wensen:** Dit zijn wensen die gericht zijn op onze first-order wensen. Het zijn geen wensen om iets in de wereld te doen, maar wensen over onze eigen wensen [5](#page=5).
* **Voorbeeld 1:** Een roker wil niet meer willen roken; dit is een wens dat men de eerste wens niet had [5](#page=5).
* **Voorbeeld 2:** Men ziet iemand om zes uur sporten en wenst dat men dat zelf ook zou willen; dit is een wens om de wens wél te hebben [5](#page=5).
#### 2.4.2 Conflicterende first-order wensen en echte vrijheid
Men kan meerdere first-order wensen tegelijkertijd hebben die niet allemaal tegelijkertijd gerealiseerd kunnen worden, zoals de wens om naar de film te gaan en de wens om naar de les te gaan. Hierdoor worden first-order wensen geordend, bijvoorbeeld door eerst naar de les te gaan en daarna naar de film [5](#page=5).
Echte vrijheid, volgens Frankfurt, treedt op wanneer de first-order wens die men realiseert overeenstemt met de higher-order wens [5](#page=5).
* **Voorbeeld:** Men gaat uiteindelijk niet naar de les, maar wel naar de film. Als de higher-order wens was: "Ik wens dat ik wél de wens had om naar de les te gaan" of "Ik wou dat ik naar de les ging", dan handelt men tegen zijn higher-order wens en is men dus onvrij. Als men wél naar de les gaat en dit strookt met de higher-order wens, dan is men vrij volgens Frankfurt [5](#page=5).
---
# Externe vrijheid: negatieve en positieve concepten
Dit deel onderzoekt het onderscheid tussen negatieve vrijheid (vrijheid van inmenging) en positieve vrijheid (vrijheid om te handelen en jezelf te ontplooien), inclusief hun implicaties en onderlinge relatie.
### 3.1 Negatieve vrijheid
Negatieve vrijheid wordt gedefinieerd als "vrijheid van" inmenging door anderen. Het betreft de afwezigheid van beperkingen, dwang of inmenging. Hoewel veel aspecten van ons leven bepaald worden door regels, zoals het stoppen voor een rood licht, is negatieve vrijheid een centraal concept in hoe we vrijheid meestal definiëren, met name in relatie tot anderen. De term "negatief" verwijst naar de afwezigheid van iets, in tegenstelling tot "positief" wat de aanwezigheid van iets impliceert. In de sociale filosofie worden deze termen neutraal gebruikt, zonder de dagelijkse waardegeladen betekenis van "slecht" voor negatief en "goed" voor positief [6](#page=6) [7](#page=7).
Negatieve vrijheid groeit naarmate anderen zich minder bemoeien met iemands leven. Voorbeelden van inperkingen van negatieve vrijheid zijn diefstal of belastingen door de staat. Het concept ontstond als reactie op de willekeur van machthebbers in de feodale samenleving en streeft ernaar inmenging te verkleinen om negatieve vrijheid te vergroten [7](#page=7).
J.S. Mill's werk "On Liberty" introduceerde het beeld van een cirkel rond elk individu, die niet zonder toestemming door anderen mag worden doorbroken. De grenzen van iemands vrijheid worden bepaald door de cirkels van anderen. Mill's schadebeginsel stelt dat men vrij is zolang men anderen geen schade toebrengt. Het idee van negatieve vrijheid, wat vroeger simpelweg als "vrijheid" werd aangeduid, werd pas later dominant en kwam ook tot uiting in protesten zoals die van mei '68 [7](#page=7).
Maximale negatieve vrijheid, zoals op een onbewoond eiland, betekent theoretisch geen inmenging, maar impliceert niet noodzakelijkerwijs de vrijheid om daadwerkelijk dingen te doen, aangezien middelen zoals gezondheid, geld en kennis essentieel zijn. Er zal altijd iets zijn dat negatieve vrijheid beperkt, zoals bijdragen aan een pensioenstelsel, omdat de samenleving anticipeert op mogelijke toekomstige middelen tekorten of omdat men niet altijd weet wat goed voor henzelf is. De reactie op de samenleving na 1789, met formele gelijkheid maar grote ongelijkheid in middelen, leidde tot het besef dat mensen zelf moesten kunnen kiezen wat ze willen, wat de kern van negatieve vrijheid vormt. Mensenrechten beschermen ieders negatieve vrijheid formeel, maar ongelijke verdeling van middelen kan de reële vrijheid beperken [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Tip:** Begrijp dat negatieve en positieve vrijheid twee verschillende dimensies zijn, niet simpelweg tegenpolen op één lijn. Je kunt van beide veel of weinig hebben.
### 3.2 Positieve vrijheid
Positieve vrijheid wordt gekenmerkt als de vrijheid om keuzes te kunnen realiseren en zichzelf te ontplooien. Om positieve vrijheid te bezitten, zijn middelen zoals interne vrijheid, kennis, geld en gezondheid noodzakelijk. Zonder kennis van mogelijkheden is men immers niet werkelijk vrij om iets te doen, ook al mag men het theoretisch wel (negatieve vrijheid). De samenleving voorziet in deze middelen via onder andere sociale zekerheid, de grondwet en leerplicht, met als doel iedereen toegang te geven tot de middelen voor echte levenskeuzes [8](#page=8).
Het vergroten van positieve vrijheid brengt echter risico's met zich mee. Om de positieve vrijheid van sommigen te vergroten, kan het nodig zijn om in te grijpen in de levenskeuzes van anderen en middelen te herverdelen, wat kan betekenen dat middelen van de ene groep worden weggenomen om aan een andere groep te geven. Het vergroten van positieve vrijheid gaat dus vaak samen met een verkleining van de negatieve vrijheid van anderen. Een schoolplicht, bijvoorbeeld, beperkt de negatieve vrijheid van kinderen (ze moeten gaan), maar vergroot hun toekomstige positieve vrijheid door kennis [8](#page=8).
Actief verhogen van positieve vrijheid vereist herverdeling en inmenging, met als risico dat de individuele autonomie wordt overgenomen en de overheid bepaalt wat "zelf-realisatie" inhoudt. In extreme gevallen kan dit leiden tot totalitarisme, waarbij men gedwongen wordt vrij te zijn, zoals Rousseau suggereerde. Overheden trachten toekomstige positieve vrijheid van burgers te beschermen door beleid te voeren zoals onderwijs, sociale zekerheid en gezondheidsbeleid, wat echter belastingen vereist en daarmee de negatieve vrijheid beperkt [8](#page=8) [9](#page=9).
Vergeleken met negatieve vrijheid, is er minder risico bij negatieve vrijheid, zoals vrijheid van meningsuiting, die iedereen kan krijgen zonder iets van anderen weg te nemen; dit wordt beschouwd als "veilige vrijheid". Negatieve vrijheid is relatief makkelijk te realiseren door simpelweg wetten op te stellen, terwijl positieve vrijheid moeilijker te realiseren is omdat het wegnemen van middelen bij sommigen om anderen te helpen, complex en potentieel controversieel is [9](#page=9).
#### 3.2.1 Positieve vrijheid en het gevaar van verblinding
Positieve vrijheid, in de zin van zelfrealisatie, brengt het risico met zich mee dat men "verblind" kan zijn over wat werkelijk goed voor hen is, vergelijkbaar met de discussie over de hogere versus lagere "ik". In momenten van sterke emotie, zoals een woede-uitbarsting, kunnen anderen gaan bepalen wat men moet doen, hetgeen kan leiden tot situaties waarin ouders, opvoeding of zelfs totalitaire regimes de leiding nemen [9](#page=9).
### 3.3 Discussie negatieve – positieve vrijheid
De kern van het onderscheid is dat negatieve vrijheid de afwezigheid van inmenging door anderen is (veel negatieve vrijheid betekent weinig inmenging). Positieve vrijheid daarentegen is de vrijheid om levenskeuzes te realiseren, wat middelen vereist zoals kennis, geld, gezondheid en vaardigheden. Men kan veel negatieve vrijheid en weinig positieve vrijheid hebben, of andersom, of van beide veel of weinig [9](#page=9).
Een voorbeeld hiervan is een situatie waarin ouders iemand dwingen bij te studeren, wat resulteert in lage negatieve vrijheid door sterke inmenging, maar hoge positieve vrijheid door de opgedane kennis die later meer mogelijkheden biedt. Dit illustreert hoe negatieve vrijheid kan worden ingeperkt om positieve vrijheid te vergroten [9](#page=9).
Het onderscheid tussen negatieve en positieve vrijheid ontstond mede in de context van de Koude Oorlog, waarbij het Westen (kapitalisme) en de USSR (communisme) tegenover elkaar stonden. Het Westen, met zijn nadruk op de vrije markt, burgerrechten en gelijkheid, plaatste negatieve vrijheid centraal. Burgers mochten zelf keuzes maken, maar moesten ook zelf instaan voor hun middelen [9](#page=9).
---
# Republikeinse vrijheid en niet-dominantie
Dit onderwerp introduceert republikeinse vrijheid als een concept dat de afwezigheid van willekeurige dominantie centraal stelt, in tegenstelling tot louter de afwezigheid van inmenging.
### 4.1 De kern van republikeinse vrijheid
Republikeinse vrijheid, niet te verwarren met de politieke partij "Republikeinen", stamt af van *res publica*, wat duidt op samenleven gebaseerd op de publieke zaak of het publieke domein. De centrale vraag bij republikeinse vrijheid is wanneer externe vrijheid ontstaat. In tegenstelling tot het klassieke antwoord dat vrijheid een natuurlijk bezit van de mens is, stelt de republikeinse opvatting dat vrijheid gecreëerd moet worden door middel van regels en afspraken. Deze afspraken moeten gelijkwaardig en gezamenlijk worden gemaakt, resulterend in een geordende samenleving met duidelijkheid over rechten [11](#page=11).
Het belangrijkste kenmerk van republikeinse vrijheid is de afwezigheid van dominantie. Dominantie wordt gedefinieerd als de mogelijkheid om arbitrair over anderen te beslissen [11](#page=11).
### 4.2 Onderscheid met andere vrijheidsconcepten
#### 4.2.1 Negatieve versus positieve vrijheid
Het onderscheid tussen negatieve en positieve vrijheid, hoewel soms als tegenstelling gezien, is genuanceerder [10](#page=10).
* **Negatieve vrijheid** richt zich op de afwezigheid van inmenging. Vrijheid betekent hier dat er geen externe partij is die willekeurig in jouw doen en laten ingrijpt [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Positieve vrijheid** richt zich op de aanwezigheid van middelen of capaciteiten om bepaalde doelen te bereiken. Het gaat om de mogelijkheid om de eigen keuzes te realiseren [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12).
Deze concepten kunnen vervlochten zijn. Bijvoorbeeld, het niet kunnen gaan zwemmen kan zowel door werkverplichtingen (negatieve vrijheid, inmenging) als door geldgebrek (positieve vrijheid, gebrek aan middelen) komen. Ook dewelvaartsstaat kan worden gezien als een verdediging van een vorm van positieve vrijheid, waarbij de samenleving zorgt dat iedereen tot op een zeker niveau kan deelnemen, ook al moeten individuen zich schikken naar wetgeving [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 4.2.2 Negatieve vrijheid versus republikeinse vrijheid
Het cruciale verschil tussen negatieve en republikeinse vrijheid ligt in het vrijheidsideaal:
* **Negatieve vrijheid:** Het criterium is de afwezigheid van inmenging [11](#page=11).
* **Republikeinse vrijheid:** Het criterium is de afwezigheid van dominantie [11](#page=11).
> **Tip:** Het verschil is fundamenteel: negatieve vrijheid bekijkt of er belemmeringen zijn, terwijl republikeinse vrijheid kijkt of er de *mogelijkheid* bestaat dat iemand willekeurig jouw vrijheid kan beperken [11](#page=11).
##### 4.2.2.1 Illustratie met casussen
De casus van een kind dat vraagt of het mag uitgaan, illustreert het verschil:
* **Vrije opvoeders:** Geen directe inmenging (kind mag naar buiten), dus negatieve vrijheid aanwezig. Echter, de ouders hebben nog steeds de macht om later "nee" te zeggen, wat duidt op dominantie en dus een gebrek aan republikeinse vrijheid [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Strenge opvoeders:** Wel directe inmenging (kind mag niet naar buiten), dus geen negatieve vrijheid. Ook dominantie aanwezig, dus geen republikeinse vrijheid [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Afspraken met 'brave' jongere:** Geen inmenging (afspraken worden nageleefd), dus negatieve vrijheid aanwezig. Geen dominantie (afspraken zijn vaststaand en niet-arbitrair), dus republikeinse vrijheid aanwezig [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Afspraken met 'stoute' jongere:** Wel inmenging (afspraken worden niet nageleefd), dus geen negatieve vrijheid. Echter, de afspraken waren reeds gemaakt en niet-arbitrair, wat impliceert dat er geen dominantie is, en dus republikeinse vrijheid aanwezig is [11](#page=11) [12](#page=12).
Deze voorbeelden tonen aan dat men republikeins onvrij kan zijn zonder inmenging (de "vrije slaaf" die dominantie ondergaat) en republikeins vrij kan zijn mét inmenging (wanneer deze inmenging gebaseerd is op vaststaande, niet-arbitraire regels die men mede heeft bepaald) [12](#page=12).
#### 4.2.3 Kritiek op negatieve en positieve vrijheid vanuit het republikeinse perspectief
* **Kritiek op negatieve vrijheid:** Het criterium van louter "geen inmenging" is te beperkt. De aanwezigheid van dominantie, zelfs zonder directe inmenging, maakt iemand onvrij in republikeinse zin [12](#page=12).
* **Kritiek op positieve vrijheid:** Het simpelweg hebben van middelen om keuzes te realiseren (positieve vrijheid) lost niet alles op. Gebrek aan middelen zoals geld, kennis of gezondheid kan leiden tot afhankelijkheid, waardoor anderen dominantie over je kunnen uitoefenen. Zelfs rijke individuen kunnen onderworpen zijn aan de dominantie van machthebbers (bv. rijke industriëlen onder Poetin of Orban) [12](#page=12).
### 4.3 De creërende rol van de samenleving in republikeinse vrijheid
In een hypothetische oersamenleving bestaat vrijheid in republikeinse zin niet. Alles en iedereen kan zich arbitrair mengen, wat dominantie impliceert en voortdurende achterdocht vereist. Het oversteken van een druk en onveilig kruispunt wordt als voorbeeld gegeven van zo'n situatie [12](#page=12).
Wetgeving en rechten spelen een cruciale rol bij het creëren van zekerheid en een eigen ruimte waarin anderen zich niet-arbitrair mogen mengen. Een "recht" bestaat niet van nature, maar moet worden gecreëerd. Dit leidt tot minder achterdocht tegenover regels, opvoeders, begeleiders en de overheid dan bij de klassieke opvatting van negatieve vrijheid [12](#page=12).
> **Voorbeeld:** Een contractuele afspraak tussen twee partijen, die niet-arbitrair is en door beide partijen is goedgekeurd, creëert een situatie van republikeinse vrijheid, ook al kan één partij de naleving van de afspraak afdwingen (wat een vorm van (niet-arbitraire) inmenging is). De vrijheid ontstaat uit de gezamenlijke creatie van een ordelijk kader [11](#page=11) [12](#page=12).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Vrijheid | Een centraal ideaal in de samenleving dat het vermogen inhoudt om eigen keuzes te maken zonder externe dwang of beperkingen, wat de basis vormt voor verantwoordelijkheid, schuld en verdienste. |
| Beslissingsorgaan | Een hypothetisch mechanisme in de hersenen dat verondersteld wordt verantwoordelijk te zijn voor het aansturen van vrije wil en het nemen van bewuste beslissingen, hoewel dit orgaan wetenschappelijk nog niet is geïdentificeerd. |
| Natuurwetenschappelijke visie | Een benadering die menselijk gedrag en besluitvorming verklaart door middel van natuurwetten, waarbij de hersenen worden gezien als een processor die stimuli verwerkt op basis van gewichten die voortkomen uit ervaring, karakter en opvoeding. |
| Onafhankelijk "ik" | Een filosofisch of psychologisch concept dat verwijst naar een autonoom zelf dat in staat is om onafhankelijk van de causale keten van hersenprocessen in te grijpen en beslissingen te nemen. |
| Onbewust genomen beslissing | Een beslissing die het brein initieert voordat het bewuste zelf zich ervan bewust wordt, wat suggereert dat de ervaring van vrije wil mogelijk een retrospectieve interpretatie is van reeds genomen beslissingen. |
| Verantwoordelijkheid | De plicht of de juridische aansprakelijkheid voor de gevolgen van eigen daden, die nauw verbonden is met het concept van vrijheid en de mogelijkheid om alternatieve keuzes te maken. |
| Ontoerekeningsvatbaarheid | Een juridische term die aangeeft dat een persoon niet verantwoordelijk wordt geacht voor zijn daden vanwege een ernstige psychische stoornis of een gebrek aan controle en een bewust keuzemoment, wat impliceert dat vrijheid op dat moment afwezig was. |
| Verklaren (Erklären) | Een methode die voornamelijk in de natuurwetenschappen wordt gebruikt om fenomenen te onderzoeken door te zoeken naar oorzaken, mechanismen en meetbare eigenschappen, zonder de subjectieve betekenis ervan te betrekken. |
| Begrijpen (Verstehen) | Een methode die kenmerkend is voor de geesteswetenschappen, gericht op het ontdekken van de betekenis van een ervaring, het onderzoeken van hoe deze aanvoelt en wat deze voor een individu betekent, in plaats van alleen de causale mechanismen te analyseren. |
| :-------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Interne Vrijheid | De mate waarin een persoon controle heeft over zijn eigen wil en handelingen, los van externe beperkingen. Het klassieke dualistische beeld ziet dit als de overheersing van het "hogere zelf" (rede) over het "lagere zelf" (neigingen en emoties). |
| Hogere Zelf | In het klassieke dualistische zelfbeeld verwijst dit naar het rationele deel van de mens, dat in staat is tot afweging en controle over de neigingen en emoties. Het wordt vaak geassocieerd met rede en de mogelijkheid tot zelfbeheersing. |
| Lagere Zelf | In het klassieke dualistische zelfbeeld vertegenwoordigt dit de neigingen, emoties, instincten en driften van een persoon. Wanneer dit deel de controle overneemt, wordt de persoon als onvrij beschouwd volgens dit model. |
| Metafoor Paardenkar | Een klassieke analogie voor interne vrijheid, waarbij de paarden het "lagere zelf" (neigingen, emoties) symboliseren en de paardentemmer het "hogere zelf" (rede). Vrijheid wordt bereikt wanneer de rede de neigingen succesvol beheerst. |
| Autonomie (vs. Heteronomie) | Autonomie verwijst naar zelfbestuur en het vermogen om volgens de eigen rede te handelen, wat geassocieerd wordt met interne vrijheid. Heteronomie daarentegen impliceert bestuurd te worden door externe factoren of innerlijke neigingen waarover men geen controle heeft, wat leidt tot onvrijheid. |
| Deugdenleer van Aristoteles | Een ethische theorie die stelt dat goed handelen en een goed leven voortkomen uit het cultiveren van deugden, die zich meestal bevinden als het "midden" tussen twee extremen. Dit midden is situationeel bepaald en vereist praktische wijsheid om te herkennen. |
| First-order Wensen | Volgens Harry Frankfurt zijn dit de directe wensen die gericht zijn op het realiseren van bepaalde doelen of acties in de wereld, zoals de wens om een sigaret te roken of naar de film te gaan. |
| Higher-order Wensen | Dit zijn wensen die gericht zijn op onze eigen "first-order wensen". Ze betreffen wat we willen willen; bijvoorbeeld de wens om niet meer te willen roken of de wens om wél de wens te hebben om te sporten. Deze spelen een cruciale rol in Frankfurts opvatting van vrije wil. |
| Echte Vrijheid (volgens Frankfurt) | Voor Frankfurt is echte vrijheid het geval wanneer de handeling die men uitvoert, voortkomt uit een "first-order wens" die men ook heeft in de vorm van een "higher-order wens". Dit betekent dat men de wensen die men heeft, ook daadwerkelijk wenst te hebben. |
| Negatieve vrijheid | Dit concept verwijst naar de afwezigheid van externe dwang, inmenging of beperkingen door anderen, of het nu individuen, de staat of andere entiteiten betreft. Het gaat om "vrijheid van" en wordt vergroot naarmate er minder externe belemmeringen zijn voor iemands handelen. |
| Positieve vrijheid | Dit concept verwijst naar de mogelijkheid en het vermogen van een individu om zijn of haar eigen keuzes te realiseren en zichzelf te ontplooien. Het vereist de aanwezigheid van middelen zoals kennis, geld, gezondheid en vaardigheden, en gaat vaak gepaard met overheidsinterventie om deze middelen te verschaffen. |
| First-order wens | Een primaire wens of verlangen dat een individu heeft met betrekking tot een specifieke handeling of situatie. Dit zijn de directe "ik wil" uitdrukkingen die een persoon kan hebben, zoals de wens om te roken of te eten. |
| Higher-order wens | Een wens die betrekking heeft op andere wensen; een wens over je eigen wensen. Bijvoorbeeld de wens om wel of niet de wens te hebben om te roken. Dit concept is cruciaal voor Frankfurt's analyse van wilsvrijheid. |
| Schadebeginsel | Een ethisch principe, prominent naar voren gebracht door J.S. Mill, dat stelt dat individuen vrij moeten zijn om te handelen zoals zij wensen, zolang hun handelingen anderen geen schade berokkenen. De vrijheid van het individu eindigt waar die van een ander begint. |
| Formele gelijkheid | De toestand waarin alle individuen volgens de wet gelijke rechten en kansen hebben, ongeacht hun achtergrond of omstandigheden. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat ze in de praktijk ook gelijk zijn in hun vermogen om van die rechten gebruik te maken. |
| Reële vrijheid | Dit concept, in tegenstelling tot formele gelijkheid, benadrukt de daadwerkelijke mogelijkheid voor individuen om hun vrijheden te realiseren, wat afhankelijk is van de beschikbaarheid van middelen en de afwezigheid van materiële of sociale belemmeringen. |
| Vrijheid van meningsuiting | Het recht van individuen om hun gedachten en ideeën te uiten zonder angst voor censuur, intimidatie of straf. Dit wordt vaak beschouwd als een voorbeeld van negatieve vrijheid omdat het de afwezigheid van overheidsinmenging in de uiting van gedachten impliceert. |
| Republikeinse vrijheid | Een concept van vrijheid dat niet primair gericht is op de afwezigheid van inmenging, maar op de afwezigheid van willekeurige dominantie. Dit betekent dat men vrij is wanneer er geen enkele entiteit de macht heeft om op arbitraire wijze beslissingen over die persoon te nemen. |
| Niet-dominantie | Het principe dat individuen vrij zijn zolang er geen andere persoon of instantie is die de macht bezit om willekeurig over hen te beslissen. Dit is het kernelement van republikeinse vrijheid en onderscheidt het van louter de afwezigheid van inmenging. |
| Dominantie | De mogelijkheid voor een individu of entiteit om willekeurige beslissingen te nemen over een ander individu. Dit kan leiden tot een gebrek aan vrijheid, zelfs wanneer er geen directe inmenging plaatsvindt. |
| Res publica | Latijn voor "publieke zaak" of "publiek domein". Het verwijst naar het idee van samenleven gebaseerd op gedeelde belangen en het publieke belang, wat een fundamenteel aspect is van het republikeinse gedachtegoed. |
| Willekeurige beslissingen | Beslissingen die niet gebaseerd zijn op vaste regels of wetten, maar op de subjectieve wil of grillen van degene die de beslissing neemt. Dit is cruciaal in de definitie van dominantie en het onderscheid met republikeinse vrijheid. |