Cover
ابدأ الآن مجانًا H2 endocrino.docx
Summary
# Overzicht van lipidentransport en plasma lipoproteïnen
Het transport van lipiden door plasma lipoproteïnen is essentieel voor het behoud van de lipidenbalans en speelt een cruciale rol bij de ontwikkeling van lipidenstoornissen zoals atherosclerose.
## 1. Overzicht van lipidentransport en plasma lipoproteïnen
Lipiden, vanwege hun hydrofobe karakter, worden in het bloed getransporteerd gebonden aan eiwitten, wat resulteert in de vorming van bolvormige lipoproteïnecomplexen. Vrije vetzuren worden gebonden aan circulerend albumine, terwijl andere lipiden, voornamelijk cholesterolesters en triglyceriden, worden ingekapseld in de kern van deze lipoproteïnen.
### 1.1 Structuur van plasma lipoproteïnen
Plasma lipoproteïnen hebben een karakteristieke structuur met een hydrofobe kern die de lipiden bevat, omgeven door een monolaag van amfifiele fosfolipiden en vrij cholesterol. Aan het oppervlak van deze monolaag bevinden zich apoproteïnen, die niet-covalent gebonden zijn aan de lipiden.
* **Kern:** Bevat voornamelijk cholesterolesters en triglyceriden.
* Triglyceriden zijn prominent aanwezig in de kern van chylomicronen (opgenomen vetten uit de darm) en VLDL-partikels (geproduceerd door de lever).
* Cholesterolesters nemen relatief toe in de kern van "remnants" van deze lipoproteïnen nadat triglyceriden zijn afgestaan.
* Cholesterolesters zijn ook de hoofdbestanddelen in de kern van LDL en HDL.
* **Monolaag:** Bestaat uit fosfolipiden en vrij cholesterol.
* **Apoproteïnen:** Bevinden zich aan het oppervlak en zijn cruciaal voor de herkenning en interactie met enzymen en receptoren.
### 1.2 Metabolisme van lipoproteïnen
Vrije vetzuren (FFAs) worden vrijgegeven uit triglyceriden (TGs) van chylomicronen en VLDL aan perifere weefsels via hydrolyse, voornamelijk door het lipoproteïne lipase (LPL)-systeem. LPL is gebonden aan het capillaire endotheel van diverse weefsels, waaronder hart-, spier-, vet- en borstweefsel. In vetweefsel stimuleert insuline de LPL-activiteit, wat leidt tot de opslag van TGs uit circulerende lipoproteïnen. Bij vasten of diabetische ketoacidose (lage insulinespiegels) neemt de LPL-activiteit af, waardoor vetopslag wordt voorkomen.
Na afstaan van TGs verliezen VLDL en chylomicronen aan diameter. De lipiden aan het oppervlak en C-apoproteïnen worden overgedragen naar HDL. De overblijvende "remnants" bevatten apoB en apoE, met weinig apoC.
Chylomicronenremnants worden opgenomen door de lever via receptoren zoals de LDL-receptoren (B-100:E) en LRP1. Deze opname vereist de aanwezigheid van apoE-3 en E-4. De opgenomen lipiden maken deel uit van de hepatische pool, terwijl apoB-48 wordt afgebroken. Cholesterol uit chylomicronenremnants remt de cholesterolbiosynthese in de lever.
VLDL-remnants worden eveneens gedeeltelijk opgenomen door de lever via apoB-100:E receptoren en afgebroken. VLDL-remnants die niet door de lever worden geklaard, worden omgezet in LDL-partikels. De hepatische klaring van VLDL is dus bepalend voor de productie van circulerend LDL. LDL-partikels worden gevormd door de verwijdering van TGs uit de kern van VLDL-remnants door hepatische lipase, gefaciliteerd door apoE. LDL-partikels bevatten cholesterolesters in hun kern en behouden apoB-100. In normale omstandigheden wordt het grootste deel van VLDL omgezet in LDL.
HDL-apoproteïnen worden geproduceerd in de lever en darmen. Overtollig cholesterol en fosfolipiden van de monolaag van VLDL en chylomicronen worden overgedragen naar HDL wanneer de partikelgrootte van VLDL en chylomicronen afneemt door TG-hydrolyse. Cholesterol wordt in HDL-partikels omgezet naar cholesterolester door het LCAT-enzym. HDL fungeert als drager voor apoC, dat wordt uitgewisseld met VLDL en chylomicronen. HDL faciliteert het centripetaal transport van cholesterol van perifere weefsels terug naar de lever, waar het wordt opgenomen via de scavenger receptor, class B, type 1 (SR-BI). Een aanzienlijk deel van de cholesterolesters in HDL wordt uitgewisseld met LDL en triglyceridenrijke lipoproteïnen door de cholesteryl ester transfer proteïnen (CETP).
### 1.3 Lipidenstoornissen en hun klinische relevantie
Lipidenstoornissen, met name dyslipidemieën, hebben een aanzienlijk klinisch belang, voornamelijk vanwege de rol van lipoproteïnen bij atherogenese. Een sterke stijging van triglyceriden verhoogt het risico op pancreatitis aanzienlijk. Het correct karakteriseren van dyslipidemieën is essentieel voor het selecteren van de meest geschikte therapie.
#### 1.3.1 Hypertriglyceridemie
Epidemiologische gegevens ondersteunen de atherogene eigenschappen van VLDL en zijn remnants. De voornaamste zorg bij verhoogde triglyceriden is echter het risico op pancreatitis. De LPL-activiteit is verzadigd bij triglyceridenwaarden van ongeveer 800-1000 mg/dL, wat bij een extra aanbod van TGs leidt tot een acute stijging.
**Behandeling van hypertriglyceridemie:**
* **Dieet:** Beperking van vetinname tot 30% van de totale energiebehoefte, verschuiving naar onverzadigde vetten in plaats van verzadigde vetten, en beperking van alcoholinname.
* **Fibraten:** Bij triglyceridenwaarden boven 1000 mg/dL is behandeling met fibraten geïndiceerd. Gezien de fluctuerende waarden wordt dit reeds aangeraden bij waarden boven 500 mg/dL.
* **Statines:** Aangezien er een precursor-productrelatie bestaat tussen VLDL en LDL, kan een "beta shift" optreden waarbij de LDL-waarden stijgen naarmate de hypertriglyceridemie afneemt. Daarom wordt vaak aangeraden om een statine toe te voegen bij de behandeling van forse hypertriglyceridemie.
#### 1.3.2 Hypercholesterolemie
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Familiale hypercholesterolemie:** Komt voor bij 1 op 500 personen, veroorzaakt door een mutatie in de LDL-receptor of apo-B. Dit is een dominante overerving met een geïsoleerde stijging van LDL-cholesterol en rechtvaardigt behandeling met statines vanaf de leeftijd van 6 jaar bij hoge LDL-waarden.
* **Familiaal gecombineerde hyperlipidemie:** Komt voor bij 1-2% van de bevolking, gekenmerkt door VLDL-overproductie en gecombineerde hyperlipidemie.
Het doel van de behandeling is het voorkomen van de atherogene eigenschappen van met name LDL. Zowel bij familiaal gecombineerde hyperlipidemie als bij familiaire hypercholesterolemie is dieetbehandeling noodzakelijk. Bij familiaire hypercholesterolemie heeft dieet echter slechts een beperkt effect en zijn statines aangewezen.
#### 1.3.3 Secundaire dyslipidemie
Secundaire dyslipidemieën zijn het meest frequent en komen voor bij patiënten met aandoeningen zoals diabetes mellitus, uremie, HIV, corticosteroïd excess, exogene oestrogeeninname, alcoholgebruik, niet-alcoholische steatohepatitis (NASH), nefrose, acromegalie, hypothyroïdie, en immunoglobuline-lipoproteïne complex afwijkingen (bv. multipel myeloom).
### 1.4 Behandeling van hyperlipidemie
De behandeling van hoge triglyceriden is reeds besproken. Voor de behandeling van gecombineerde hyperlipidemie of hypercholesterolemie is het voornaamste doel het verlagen van LDL-cholesterol (LDL-c) om het cardiovasculair risico te beperken. Het is cruciaal om niet alleen medicamenteus te behandelen, maar het totale cardiovasculaire risico van de patiënt in kaart te brengen alvorens met farmacotherapie te starten. Een uitzondering hierop is familiaire hypercholesterolemie, waarbij enkel met medicamenteuze therapie aanvaardbare LDL-c-waarden bereikt kunnen worden.
Statines (HMG-CoA-reductaseremmers) zijn de eerstekeusbehandeling, omdat ze de cholesterolaanmaak in de hepatocyten remmen. Bij intolerantie voor statines of onvoldoende effect kunnen ezetimibe (remt cholesterolopname in de enterocyten) of bempedoïnezuur (een prodrug die hepatisch wordt omgezet en het ATP-citraatlyase remt, een enzym dat net als HMG-CoA-reductase deel uitmaakt van het cholesterolpad) worden toegevoegd.
Recent worden PCSK-9-inhibitoren (alirocumab, evolocumab, inclisiran) ingezet. In combinatie met statines en/of ezetrol hebben deze aangetoond cardiovasculaire events (myocardinfarct, beroerte en cardiovasculaire mortaliteit) te reduceren. Vanwege de hoge prijs worden ze enkel in specifieke omstandigheden gebruikt, zoals bij familiaire hypercholesterolemie of secundaire preventie.
---
# Metabolisme van lipoproteïnen
Het metabolisme van lipoproteïnen beschrijft hoe vetten, onoplosbaar in water, worden getransporteerd in het bloed via complexe structuren van lipiden en eiwitten, en hoe deze structuren worden gemodificeerd en geklaard.
### 2.1. Structuur van plasma lipoproteïnen
Fetten, zoals cholesterolesters en triglyceriden, worden in de kern van lipoproteïnen getransporteerd. Vrije vetzuren worden gebonden aan circulerend albumine. De kern wordt omgeven door een monolaag van amfifiele fosfolipiden en vrij cholesterol, met apoproteïnen aan het oppervlak.
* **Chylomicronen en VLDL:** Rijk aan triglyceriden in de kern.
* **Restanten (remnants):** Bevatten een toenemende concentratie cholesterolesters naarmate triglyceriden worden afgestaan.
* **LDL en HDL:** Bevatten voornamelijk cholesterolesters in de kern.
### 2.2. Hydrolyse van triglyceriden door lipoproteïne lipase (LPL)
Vrije vetzuren worden vrijgegeven uit triglyceriden (TGs) van chylomicronen en VLDL aan perifere weefsels door hydrolyse, gekatalyseerd door het lipoproteïne lipase (LPL) systeem. LPL is gebonden aan het capillaire endotheel van diverse weefsels, zoals hart, spieren, vet en borstweefsel.
* **Rol van insuline:** In vetweefsel stimuleert insuline de activiteit van LPL, wat leidt tot opslag van TGs uit circulerende lipoproteïnen. Bij lage insulinespiegels (vasten, diabetische ketoacidose) vermindert de LPL-activiteit, wat de opslag van vetten voorkomt.
* **Verlies van TGs:** Uiteindelijk verliezen VLDL en chylomicronen de TGs in hun kern, wat resulteert in een afname van hun diameter.
* **Transfer naar HDL:** Lipiden aan het oppervlak en C-apoproteïnen worden getransfereerd naar HDL. De overgebleven deeltjes zijn restanten die apoB en apoE bevatten, en slechts weinig apoC.
### 2.3. Klaring van lipoproteïne-restanten
Chylomicronenrestanten worden door de lever opgenomen via hoog-affiniteitsreceptoren, zoals LDL-receptoren (B-100:E) en LDL receptor-related protein 1 (LRP1). Deze endocytose vereist de aanwezigheid van apoE-3 en apoE-4. De opgenomen lipiden gaan naar de hepatische pool, en apoB-48 wordt afgebroken. Cholesterol afkomstig van chylomicronenrestanten remt de cholesterolbiosynthese in de lever (feedbackmechanisme). VLDL-restanten worden eveneens gedeeltelijk opgenomen door de lever via apoB-100:E receptoren en afgebroken.
### 2.4. Omzetting van VLDL naar LDL
VLDL-restanten die niet door de lever worden geklaard, worden omgezet naar LDL-partikels. De klaring van VLDL door de lever is dus bepalend voor de productie van circulerend LDL. LDL wordt gevormd door het verwijderen van TGs uit de kern door hepatisch lipase, gefaciliteerd door apoE. LDL-partikels bevatten cholesterolesters in de kern en behouden apoB-100. Normaal gesproken wordt het overgrote deel van VLDL omgezet in LDL.
### 2.5. Rol van HDL in cholesteroltransport
* **Productie en vorming:** HDL-apoproteïnen worden geproduceerd in de lever en de darm. Overtollig cholesterol en fosfolipiden van de monolaag van VLDL en chylomicronen worden naar HDL getransfereerd wanneer de deeltjesgrootte van VLDL/chylomicronen afneemt door TG-hydrolyse.
* **Cholesterolesterificatie:** Cholesterol wordt in de HDL-partikels omgezet naar cholesterolesters door het LCAT (lecithine-cholesterol acyltransferase) enzym.
* **Centripetaal transport:** HDL fungeert als drager voor apoC, dat het uitwisselt met VLDL en chylomicronen. Verder zorgt HDL voor het centripetaal transport van cholesterol van perifere weefsels terug naar de lever. In de lever wordt cholesterol opgenomen via de scavenger receptor, class B, type 1 (SR-BI).
* **Cholesteryl ester transfer protein (CETP):** Een groot deel van de cholesterolesters van HDL wordt uitgewisseld met LDL en triglyceridenrijke lipoproteïnen, gereguleerd door CETP.
> **Tip:** Het metabolisme van lipoproteïnen is een dynamisch proces waarbij lipoproteïnen voortdurend worden gevormd, gemodificeerd en geklaard uit de circulatie. Verstoringen in dit proces kunnen leiden tot lipidenstoornissen met klinische consequenties.
> **Voorbeeld:** Tijdens de postprandiale fase worden vetten uit de voeding opgenomen door de darm en verpakt in chylomicronen. Deze worden vervolgens via het lymfestelsel naar de bloedbaan getransporteerd en de TGs worden door LPL gehydrolyseerd om energie te leveren aan de weefsels. De resterende chylomicronenrestanten worden door de lever opgenomen.
---
# Stoornissen van het lipidentransport
Dit gedeelte behandelt specifieke stoornissen zoals hypertiglyceridemie en hypercholesterolemie, inclusief hun oorzaken, risico's en behandelingsopties.
### 3.1 Hypertiglyceridemie
Hypertiglyceridemie wordt gekenmerkt door een verhoogde concentratie triglyceriden in het bloed, wat voornamelijk geassocieerd wordt met een verhoogd risico op pancreatitis. Lipoproteïne lipase (LPL) speelt een cruciale rol in het metabolisme van triglyceriden; de activiteit hiervan wordt gesatureerd bij triglyceridenwaarden tussen 800 en 1000 milligram per deciliter.
#### 3.1.1 Oorzaken en risico's
De belangrijkste zorg bij hypertiglyceridemie is het acute risico op pancreatitis. VLDL en diens residuen worden beschouwd als atherogeen, hoewel de directe link met cardiovasculaire aandoeningen minder prominent is dan bij hypercholesterolemie.
#### 3.1.2 Behandeling
De behandeling van hypertiglyceridemie omvat meerdere strategieën:
* **Dieet:**
* Beperking van de vetinname tot 30% van de totale energiebehoefte.
* Voorkeur voor onverzadigde vetten boven verzadigde vetten.
* Matiging van alcoholinname.
* **Fibraten:**
* Worden sterk aanbevolen bij triglyceridenwaarden boven 1000 milligram per deciliter vanwege het pancreatitisrisico. Gezien de fluctuaties van triglyceridenwaarden wordt aangeraden om reeds bij waarden boven 500 milligram per deciliter met fibraten te starten.
* **Statines:**
* Worden vaak toegevoegd aan de behandeling van forse hypertiglyceridemie. Dit komt doordat de afname van triglyceriden door behandeling van VLDL-overproductie kan leiden tot een toename van het LDL-cholesterol, gezien de precursor-rol van VLDL in de LDL-productie.
### 3.2 Hypercholesterolemie
Hypercholesterolemie betreft een verhoogde concentratie cholesterol in het bloed, met name LDL-cholesterol, wat direct bijdraagt aan atherogenese. Er wordt onderscheid gemaakt tussen familiaire vormen en meer frequent voorkomende gecombineerde hyperlipidemie.
#### 3.2.1 Primaire hypercholesterolemie
* **Familiale hypercholesterolemie:**
* Komt voor bij ongeveer 1 op de 500 personen.
* Wordt veroorzaakt door mutaties in het LDL-receptor gen of het apo-B gen.
* Kent een autosomaal dominante overerving en resulteert in een geïsoleerde stijging van LDL-cholesterol.
* Behandeling met statines is geïndiceerd vanaf de leeftijd van 6 jaar bij hoge LDL-waarden.
* **Familiaal gecombineerde hyperlipidemie:**
* Treft 1 tot 2% van de bevolking.
* Kenmerkt zich door een overproductie van VLDL, wat leidt tot een gecombineerde hyperlipidemie (verhoogde triglyceriden en cholesterol).
#### 3.2.2 Behandeling van hypercholesterolemie
Het primaire doel van de behandeling is het voorkomen van de atherogene eigenschappen van LDL. Zowel dieetmaatregelen als medicamenteuze therapie zijn van belang.
* **Dieet:** Essentieel in beide vormen van primaire hypercholesterolemie, hoewel het effect bij familiaire hypercholesterolemie beperkt is.
* **Statines:** Zijn de eerstekeuze medicatie. Ze remmen de cholesterolbiosynthese in de lever door het HMG-CoA reductase te inhiberen.
* **Ezetimibe:** Kan worden toegevoegd bij intolerantie voor statines of onvoldoende effect. Het remt de opname van cholesterol in de enterocyten.
* **Bempedoïnezuur:** Een prodrug die hepatisch wordt geactiveerd en het ATP-citraatlyase remt, een enzym dat in de cholesterol pathway zich net als HMG-CoA reductase bevindt.
* **PCSK-9 inhibitoren:** Recentere middelen zoals alirocumab, evolocumab en inclisiran worden ingezet, vaak in combinatie met statines en/of ezetimibe. Ze hebben aangetoond cardiovasculaire events te reduceren, maar worden vanwege de hoge kosten alleen in specifieke omstandigheden (bv. familiaire hypercholesterolemie, secundaire preventie) gebruikt.
### 3.3 Secundaire dyslipidemie
Secundaire dyslipidemieën zijn de meest voorkomende vormen en treden op als gevolg van andere aandoeningen of medicatiegebruik.
#### 3.3.1 Oorzaken van secundaire dyslipidemie
Deze stoornissen kunnen onder andere voorkomen bij patiënten met:
* Diabetes mellitus (DM)
* Uremie
* HIV-infectie
* Overmatig corticosteroïdengebruik
* Exogene oestrogeeninname
* Alcoholgebruik
* Niet-alcoholische steatohepatitis (NASH)
* Nefrose
* Acromegalie
* Hypothyroïdie
* Immuunglobuline-lipoproteïne complex afwijkingen (bv. multipel myeloom)
### 3.4 Behandeling van hyperlipidemie in het algemeen
De behandeling van gecombineerde hyperlipidemie of hypercholesterolemie richt zich primair op het verlagen van het LDL-cholesterol om het cardiovasculair risico te beperken. Naast medicamenteuze therapie is het essentieel om het totale cardiovasculaire risico van de patiënt in kaart te brengen. Voor familiaire hypercholesterolemie is medicamenteuze therapie de enige manier om aanvaardbare LDL-cholesterolwaarden te bereiken.
De eerstekeusbehandeling bestaat uit statines. Bij intolerantie of onvoldoende effect kunnen ezetimibe of bempedoïnezuur worden ingezet. PCSK-9 inhibitoren bieden een krachtige optie voor specifieke indicaties en worden ingezet wanneer andere therapieën ontoereikend zijn of niet verdragen worden.
---
# Behandeling van hyperlipidemie
Dit onderwerp behandelt de farmacologische en dieetbehandelingen voor hyperlipidemie, met een focus op verschillende medicatieklassen en het belang van cardiovasculaire risicobeoordeling.
### 4.1 Algemene principes van lipidenstoornissen behandeling
De behandeling van hyperlipidemie is primair gericht op het verminderen van het cardiovasculair risico door het verlagen van atherogene lipoproteïnen, met name LDL-cholesterol, en het beheersen van triglyceriden om pancreatitis te voorkomen. Een algehele cardiovasculaire risicobeoordeling is cruciaal alvorens met farmacotherapie te starten, met uitzondering van familiale hypercholesterolemie waarbij medicatie vaak onmiddellijk geïndiceerd is.
### 4.2 Dieetbehandeling
Dieetinterventies spelen een belangrijke rol in de behandeling van hyperlipidemie.
* **Hypertriglyceridemie:**
* Beperking van de vetinname tot maximaal 30% van de totale energiebehoefte.
* Voorkeur geven aan onverzadigde vetten boven verzadigde vetten.
* Beperken van alcoholinname.
* **Hypercholesterolemie en gecombineerde hyperlipidemie:**
* Dieet is noodzakelijk, hoewel het effect bij familiale hypercholesterolemie beperkt kan zijn.
### 4.3 Farmacologische behandeling
Verschillende medicatieklassen worden ingezet, afhankelijk van het specifieke lipidenprofiel en de cardiovasculaire risicofactoren van de patiënt.
#### 4.3.1 Statines
* **Mechanisme:** Statines zijn HMG-CoA reductase-inhibitoren. Ze remmen de aanmaak van cholesterol in de lever (hepatocyten).
* **Indicatie:** Ze worden beschouwd als de eerste keuze medicatie voor de behandeling van hypercholesterolemie en gecombineerde hyperlipidemie, en ook geadviseerd bij forse hypertriglyceridemie om de daaruit voortvloeiende stijging van LDL te beheersen.
* **Familiale hypercholesterolemie:** Statines zijn essentieel om acceptabele LDL-c waarden te bereiken. Behandeling kan reeds starten vanaf 6-jarige leeftijd bij hoge LDL-waarden.
#### 4.3.2 Ezetimibe
* **Mechanisme:** Ezetimibe remt de opname van cholesterol in de enterocyten (darmcellen).
* **Indicatie:** Wordt gebruikt bij statine-intolerantie of als aanvulling op statines wanneer het effect onvoldoende is.
#### 4.3.3 Bempedoïnezuur
* **Mechanisme:** Bempedoïnezuur is een prodrug die hepatisch wordt omgezet. Het remt het ATP-citraat lyase (ACL), een enzym dat zich in het cholesterolbiosynthesepad bevindt, vergelijkbaar met HMG-CoA reductase.
* **Indicatie:** Kan worden gestart bij statine-intolerantie of als aanvulling op statines bij onvoldoende effect.
#### 4.3.4 PCSK-9 inhibitoren
* **Mechanisme:** Deze medicijnen, waaronder alirocumab en evolocumab, remmen het PCSK9-eiwit, wat leidt tot een verhoogde expressie van LDL-receptoren op de levercellen en daardoor een verbeterde klaring van LDL-cholesterol uit het bloed.
* **Indicatie:** Ze worden ingezet in specifieke omstandigheden, zoals bij familiale hypercholesterolemie of secundaire preventie, in combinatie met statines en/of ezetimibe. Ze hebben aangetoond cardiovasculaire events (myocardinfarct, cerebrovasculair accident) en cardiovasculaire mortaliteit te reduceren. Vanwege de hoge prijs is het gebruik ervan beperkt tot deze specifieke indicaties.
#### 4.3.5 Fibraten
* **Mechanisme:** Fibraten worden voornamelijk gebruikt voor de behandeling van hypertriglyceridemie.
* **Indicatie:** Bij triglyceridenwaarden boven 1000 milligram per deciliter (mg/dL) is er een absolute indicatie voor het starten van een fibraat. Gezien de schommelingen in triglyceridenwaarden wordt het vaak reeds aanbevolen bij waarden boven de 500 mg/dL.
### 4.4 Specifieke lipidenstoornissen en hun behandeling
#### 4.4.1 Hypertriglyceridemie
* **Risico's:** Naast het atherogene potentieel van VLDL en zijn residuen, is de voornaamste zorg bij sterk verhoogde triglyceriden het risico op pancreatitis. De lipoproteïne lipase (LPL) activiteit raakt verzadigd bij triglyceridenwaarden tussen 800 en 1000 mg/dL, wat leidt tot een acute stijging bij extra aanbod van triglyceriden.
* **Behandeling:** Combinatie van dieetmaatregelen, beperking van alcohol, en indien nodig medicatie zoals fibraten en statines.
#### 4.4.2 Hypercholesterolemie
* **Onderscheid:**
* **Familiale hypercholesterolemie:** Wordt veroorzaakt door mutaties in de LDL-receptor of apo-B, met dominante overerving en een geïsoleerde stijging van LDL. Vereist medicamenteuze behandeling met statines vanaf jonge leeftijd.
* **Familiaal gecombineerde hyperlipidemie:** Komt frequenter voor en wordt gekenmerkt door VLDL-overproductie, leidend tot gecombineerde hyperlipidemie.
* **Behandeling:** Dieet is noodzakelijk; statines zijn de primaire medicamenteuze behandeling, vooral bij familiale hypercholesterolemie.
#### 4.4.3 Secundaire dyslipidemie
* **Frequentie:** Dit type dyslipidemie is het meest voorkomend en wordt geassocieerd met diverse aandoeningen en medicatiegebruik, waaronder diabetes mellitus, uremie, HIV-infectie, overmatig gebruik van corticosteroïden, exogene oestrogeeninname, alcoholgebruik, niet-alcoholische steatohepatitis (NASH), nefrose, acromegalie, hypothyroïdie en afwijkingen van immuunglobuline-lipoproteïnecomplexen (zoals bij multipel myeloom). De behandeling richt zich primair op de onderliggende oorzaak.
### 4.5 Cardiovasculaire risicobeoordeling
Het is van essentieel belang om vóór de start van farmacotherapie een uitgebreide cardiovasculaire risicobeoordeling uit te voeren. Deze beoordeling omvat diverse factoren en helpt bij het bepalen van de optimale behandelstrategie en het minimaliseren van het risico op toekomstige cardiovasculaire events. Alleen in specifieke gevallen, zoals bij familiale hypercholesterolemie, kan medicamenteuze behandeling zonder uitgebreide risicobeoordeling direct worden geïnitieerd om acceptabele LDL-c waarden te bereiken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lipidenstoornissen | Aandoeningen die gekenmerkt worden door abnormale niveaus van lipiden (vetten) in het bloed, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen zoals atherosclerose. |
| Atherogenese | Het proces waarbij plaque zich vormt in de slagaderwanden, wat leidt tot vernauwing en verharding van de slagaders, en een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. |
| Pancreatitis | Een ontsteking van de alvleesklier, vaak geassocieerd met zeer hoge triglyceridenniveaus in het bloed. |
| Dyslipidemie | Een medische term die een abnormale hoeveelheid lipiden of vetten in het bloed aanduidt, waaronder cholesterol en triglyceriden. |
| Plasma lipoproteïnen | Complexe moleculen in het bloedplasma die bestaan uit lipiden en eiwitten, en die verantwoordelijk zijn voor het transport van onoplosbare vetten door het lichaam. |
| Hydrofobe lipiden | Lipiden die water afstoten, zoals vetten en oliën, en die de kern van lipoproteïnen vormen. |
| Cholesterolesters | Esterverbindingen gevormd uit cholesterol en een vetzuur; een belangrijke component van de kern van lipoproteïnen en celmembranen. |
| Triglyceriden | Een type vet dat in het bloed wordt aangetroffen; het wordt door het lichaam gebruikt als energiebron. Hoge niveaus kunnen wijzen op een verhoogd risico op hartziekten. |
| Chylomicronen | Grote lipoproteïnen die voornamelijk triglyceriden transporteren van de darmen naar de weefsels van het lichaam. |
| VLDL (Very Low-Density Lipoprotein) | Lipoproteïnen geproduceerd door de lever die voornamelijk triglyceriden transporteren naar perifere weefsels. |
| Remnants (Restanten) | De overblijfselen van chylomicronen en VLDL na de afgifte van hun triglyceriden; deze bevatten nog steeds cholesterol en andere lipiden. |
| LDL (Low-Density Lipoprotein) | Lipoproteïnen die cholesterol transporteren van de lever naar de cellen van het lichaam; vaak "slecht" cholesterol genoemd vanwege de associatie met hartziekten. |
| HDL (High-Density Lipoprotein) | Lipoproteïnen die cholesterol transporteren van de weefsels terug naar de lever voor uitscheiding; vaak "goed" cholesterol genoemd. |
| Amfifiele fosfolipiden | Lipiden die zowel een hydrofiel (wateraantrekkend) als een hydrofoob (waterafstotend) deel hebben, en die een belangrijke rol spelen in celmembranen en lipoproteïnen. |
| Vrij cholesterol | Cholesterol dat niet geësterificeerd is en deel uitmaakt van celmembranen en lipoproteïnen. |
| Apoproteïnen | Eiwitcomponenten van lipoproteïnen die een structurele rol spelen en dienen als liganden voor receptoren. |
| Lipoproteïne lipase (LPL) | Een enzym dat zich op het endotheel van bloedvaten bevindt en cruciaal is voor de hydrolyse van triglyceriden uit chylomicronen en VLDL. |
| Hepatische lipase | Een enzym dat voornamelijk in de lever wordt geproduceerd en een rol speelt bij het metabolisme van lipoproteïnen, met name bij de omzetting van VLDL-restanten naar LDL. |
| LCAT (Lecithine-cholesterol acyltransferase) | Een enzym dat cholesterol esterificeert binnen HDL-partikels, wat een sleutelrol speelt in reverse cholesterol transport. |
| CETP (Cholesteryl ester transfer protein) | Een eiwit dat de uitwisseling van cholesterolesters en triglyceriden tussen lipoproteïnen, zoals HDL en LDL, faciliteert. |
| SR-BI (Scavenger Receptor Class B Type I) | Een receptor op levercellen die selectieve opname van cholesterolesters uit HDL mogelijk maakt. |
| Hypertiglyceridemie | Een aandoening waarbij de triglyceridenwaarden in het bloed verhoogd zijn. |
| Hypercholesterolemie | Een aandoening waarbij de cholesterolwaarden in het bloed verhoogd zijn. |
| Familiale hypercholesterolemie | Een erfelijke aandoening die wordt gekenmerkt door extreem hoge LDL-cholesterolniveaus vanaf jonge leeftijd. |
| Familiaal gecombineerde hyperlipidemie | Een erfelijke aandoening die gekenmerkt wordt door verhoogde niveaus van zowel LDL-cholesterol als triglyceriden en lage HDL-cholesterolniveaus. |
| Secundaire dyslipidemie | Dyslipidemie die wordt veroorzaakt door een andere medische aandoening of levensstijlfactoren, in plaats van genetische aanleg. |
| NASH (Non-alcoholic steatohepatitis) | Een leveraandoening die wordt gekenmerkt door ontsteking en schade aan de lever veroorzaakt door vetophoping, niet gerelateerd aan alcoholgebruik. |
| Cardiovasculair risico | De waarschijnlijkheid dat een persoon een hart- of vaatziekte ontwikkelt. |
| HMG-CoA reductase inhibitoren (Statines) | Een klasse medicijnen die de aanmaak van cholesterol in de lever remmen door het enzym HMG-CoA reductase te blokkeren. |
| Ezetimibe | Een medicijn dat de opname van cholesterol in de darmen remt. |
| Bempedoïnezuur | Een pro-drug die in de lever wordt omgezet en het ATP-citraatlyase remt, waardoor de cholesterolproductie wordt verminderd. |
| PCSK-9 inhibitoren | Monoklonale antilichamen die de werking van PCSK-9 blokkeren, een eiwit dat de LDL-receptoren afbreekt, waardoor de hoeveelheid LDL-receptoren op de celoppervlakken toeneemt en de LDL-cholesterolniveaus dalen. |