Cover
ابدأ الآن مجانًا 4. ANGSTSTOORNISSEN.pdf
Summary
# Classificatie van angststoornissen volgens DSM-5
De DSM-5 classificeert angststoornissen in zeven hoofdcategorieën: paniekstoornis, agorafobie, sociale angststoornis, specifieke fobie, gegeneraliseerde angststoornis, separatieangststoornis en selectief mutisme. Angst kan zich uiten via psychologische, autonome, spierspannings-, hyperventilatie- en slaapgerelateerde symptomen [12](#page=12) [16](#page=16) [19](#page=19) [23](#page=23) [25](#page=25) [26](#page=26) [4](#page=4) [5](#page=5) [9](#page=9).
### 1.1 Paniekstoornis (PD)
De paniekstoornis (PD) wordt in de verstrekte documentatie niet gedetailleerd uitgewerkt wat betreft de DSM-criteria, maar wordt wel opgenomen in de classificatielijst van angststoornissen [12](#page=12) [16](#page=16) [19](#page=19) [23](#page=23) [25](#page=25) [26](#page=26) [4](#page=4) [5](#page=5) [9](#page=9).
### 1.2 Agorafobie
Agorafobie wordt gekenmerkt door duidelijke angst voor twee of meer van de volgende vijf situaties: openbaar vervoer, open ruimtes, afgesloten ruimtes, in de rij staan of zich in een menigte bevinden, en alleen buitenshuis zijn [9](#page=9).
### 1.3 Sociale angststoornis (Sociale fobie) (SAD)
De sociale angststoornis (SAD) omvat duidelijke angst voor een of meer sociale situaties waarin de betrokkene wordt blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen. Dit kan betrekking hebben op sociale interacties, geobserveerd worden (zoals eten of drinken), of prestaties leveren in bijzijn van anderen. Bij kinderen moet de angst voorkomen bij leeftijdsgenoten en niet enkel bij volwassenen [12](#page=12).
### 1.4 Specifieke fobie
Een specifieke fobie betreft aanhoudende angst uitgelokt door de aanwezigheid van of het anticiperen op een specifiek voorwerp of situatie, zoals vliegen, hoogten, dieren, injecties of bloed. Blootstelling aan de fobische prikkel veroorzaakt vrijwel zonder uitzondering een onmiddellijke angstreactie, soms leidend tot een paniekaanval. De fobische situatie wordt vermeden of doorstaan met intense angst of lijden [16](#page=16).
### 1.5 Gegeneraliseerde angststoornis (GAD)
Gegeneraliseerde angststoornis (GAD) wordt gedefinieerd door buitensporige angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens) betreffende diverse levensdomeinen. Deze angst en bezorgdheid moeten gedurende minstens zes maanden vaker wel dan niet voorkomen en mogen niet in verhouding staan tot de kans op of de gevolgen van de gevreesde gebeurtenissen. Betrokkenen vinden het vaak moeilijk om de bezorgdheid in de hand te houden [19](#page=19).
### 1.6 Separatieangststoornis
De separatieangststoornis kenmerkt zich door niet bij de ontwikkelingsfase passende, buitensporige angst of vrees om gescheiden te worden van gehechtheidspersonen. Dit kan zich uiten in buitensporige angst bij het verwachten of ervaren van scheiding van thuis of van belangrijke hechtingsfiguren, of door buitensporige bezorgdheid over het verliezen van belangrijke hechtingspersonen of over wat hun kan overkomen (ziekte, verwonding, rampen, overlijden). De 1-jaars-prevalentie bij volwassenen is 1-2%, en bij kinderen 4%, wat het de meest voorkomende angststoornis bij kinderen maakt [23](#page=23) [25](#page=25).
### 1.7 Selectief mutisme
Selectief mutisme betreft het consistent niet spreken in sociale situaties waarin dit wel wordt verwacht (zoals op school), ondanks het feit dat de betrokkene in andere situaties wel spreekt. De stoornis interfereert met prestaties op school, opleiding, werk of in de sociale communicatie. De duur van de stoornis bedraagt minstens één maand en is niet toe te schrijven aan een gebrek aan kennis, vertrouwdheid met de sociale situatie, of beter te verklaren door een communicatiestoornis [26](#page=26).
> **Tip:** Bij het diagnosticeren van angststoornissen is een gedetailleerde psychiatrische anamnese en exploratie essentieel [26](#page=26).
---
# Kenmerken en syndromen van specifieke angststoornissen
Hieronder volgt een samenvatting van de kenmerken en syndromen van specifieke angststoornissen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Kenmerken en syndromen van specifieke angststoornissen
Deze sectie beschrijft de diagnostische criteria, prevalentie, epidemiologie en het beloop van diverse angststoornissen, waaronder paniekstoornis, agorafobie, sociale angststoornis, specifieke fobie, gegeneraliseerde angststoornis, separatieangststoornis en selectief mutisme.
### 2.1 Paniekstoornis
De paniekstoornis wordt gekenmerkt door terugkerende, onverwachte paniekaanvallen. Een paniekaanval is een plotselinge periode van intense angst en ongemak die piekt binnen tien minuten en gepaard gaat met vier of meer van de volgende symptomen [6](#page=6):
* Palpitaties of versnelde hartslag [6](#page=6).
* Zweten [6](#page=6).
* Beven [6](#page=6).
* Gevoelens van kortademigheid [6](#page=6).
* Gevoelens van stikken [6](#page=6).
* Pijn of ongemak op de borst [6](#page=6).
* Nausea of abdominale ongemakken [6](#page=6).
* Draaierigheid of gevoelens van flauwvallen [6](#page=6).
* Derealisatie of depersonalisatie [6](#page=6).
* Gevoel van controleverlies of gek worden [6](#page=6).
* Angst te sterven [6](#page=6).
* Paresthesieën (doof gevoel of tintelingen) [6](#page=6).
* Koude rillingen of warmte-opwellingen [6](#page=6).
Na een paniekaanval moet er minstens één maand sprake zijn van voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval (anticipatie-angst) of de gevolgen ervan, of een belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen, zoals het vermijden van lichamelijke inspanning [7](#page=7).
#### 2.1.1 Prevalentie en epidemiologie van paniekstoornis
De lifetime-prevalentie in Nederland is 2-3%, waarbij vrouwen meer dan twee keer zo vaak getroffen worden als mannen. De beginleeftijd ligt tussen de 20 en 24 jaar. Paniekstoornis is zeer zeldzaam in de kindertijd. Eerstegraadsverwanten hebben een achtvoudig verhoogde kans op het ontwikkelen van deze stoornis [7](#page=7).
#### 2.1.2 Beloop van paniekstoornis
Onbehandeld heeft paniekstoornis een chronisch en wisselend beloop. De ernst van de symptomen neemt doorgaans af met de leeftijd. De stoornis kan zich breed manifesteren in de geneeskundige praktijk, met patiënten die zich presenteren bij cardiologische, vestibulaire en neurologische klinieken [8](#page=8).
> **Tip:** Het is belangrijk te realiseren dat paniekaanvallen op zichzelf frequent voorkomen (ongeveer 10% van de bevolking ervaart er één gedurende het leven) en ook kunnen voorkomen bij andere angststoornissen, psychiatrische stoornissen (zoals depressie, PTSS, middelenmisbruik) en somatische aandoeningen [8](#page=8).
### 2.2 Agorafobie
Agorafobie wordt gekenmerkt door angst voor of vermijding van situaties omdat men vreest dat ontsnappen moeilijk zal zijn of hulp niet beschikbaar is wanneer zich paniek- of andere machteloos makende/gênante symptomen voordoen. Deze agorafobische situaties roepen bijna altijd angst of vrees op en worden bewust vermeden, vereisen begeleiding, of worden slechts met intense angst verdragen. De angst is buiten proportie en persisterend, met een duur van zes maanden of langer [10](#page=10).
#### 2.2.1 Prevalentie en epidemiologie van agorafobie
De 12-maands prevalentie is 1,7%, en vrouwen worden meer dan twee keer zo vaak getroffen. De beginleeftijd ligt in de late adolescentie of vroege volwassenheid. Agorafobie kan ook in de kindertijd voorkomen [11](#page=11).
#### 2.2.2 Beloop van agorafobie
Onbehandeld is het beloop chronisch en wisselend. Net als bij paniekstoornis neemt de ernst van agorafobie doorgaans af met de leeftijd [11](#page=11).
### 2.3 Sociale angststoornis
Bij een sociale angststoornis vreest de betrokkene dat hij of zij zich zodanig zal gedragen of angstverschijnselen zal vertonen dat anderen hier negatief over zullen oordelen. De sociale situaties roepen altijd angst op en worden vermeden of slechts met intense angst verdragen. De angst is buiten proportie en persisterend, meestal gedurende zes maanden of langer [13](#page=13).
#### 2.3.1 Prevalentie en epidemiologie van sociale angststoornis
De lifetime-prevalentie in Nederland is 7,8%. Vrouwen worden tweemaal zo vaak getroffen als mannen. Bij kinderen is de prevalentie vergelijkbaar met die bij volwassenen. De mediane beginleeftijd is jong, rond de 15 jaar [13](#page=13).
#### 2.3.2 Ontstaan en beloop van sociale angststoornis
De stoornis kan soms ontstaan na een aanwijsbare stressvolle of vernederende ervaring, maar ook sluipenderwijs. Bij adolescenten kan het patroon breder zijn, bijvoorbeeld in interacties tijdens het daten. Het beloop is chronisch, maar de ernst neemt doorgaans af met de leeftijd [14](#page=14).
> **Screeningsoverwegingen voor sociale angststoornis:** Screen patiënten die schuchter, teruggetrokken en zwijgzaam zijn; zich presenteren met psychologische symptomen zoals angst, verlegenheid, spanning en vermijding; fysiologische symptomen vertonen zoals blozen, zweten, tremoren, hartkloppingen, maag-darmklachten; alcohol, geneesmiddelen of drugs misbruiken; of depressieve symptomen hebben [14](#page=14).
> **Screeningsvragen voor sociale angststoornis:**
> * Voelt u zich oncomfortabel of lastig wanneer u het middelpunt van de aandacht bent [15](#page=15)?
> * Vindt u het lastig om met andere mensen in interactie te gaan [15](#page=15)?
### 2.4 Specifieke fobie
Bij een specifieke fobie is de betrokkene zich bewust dat de angst overdreven of onredelijk is. De duur van de angst is minstens zes maanden en leidt tot lijdensdruk of beperkingen in het functioneren [17](#page=17).
#### 2.4.1 Subtypes van specifieke fobie
Er zijn diverse subtypes te onderscheiden [17](#page=17):
* **Diertype:** Angst voor dieren zoals honden, katten, muizen, insecten of slangen [17](#page=17).
* **Natuurlijke omgeving:** Angst voor hoogtes, stormen, water [17](#page=17).
* **Situationeel type:** Angst voor situaties zoals vliegen in vliegtuigen, liften, afgesloten ruimtes [17](#page=17).
* **Bloed/injectie/verwondingstype:** Angst voor het zien van bloed of wonden, of angst voor medische ingrepen zoals tandartsbezoek [17](#page=17).
#### 2.4.2 Prevalentie en epidemiologie van specifieke fobie
De lifetime-prevalentie in Nederland is 10%. Vrouwen worden tweemaal zo vaak getroffen als mannen. De mediane beginleeftijd ligt tussen de 7 en 11 jaar [18](#page=18).
#### 2.4.3 Ontstaan van specifieke fobie
Een specifieke fobie kan soms ontstaan na een psychotraumatische gebeurtenis (bijv. vastzitten in een lift, getuige zijn van een ongeluk) of na informatie-overdracht (bijv. een reportage over een vliegtuigongeluk). Echter, veel patiënten kunnen zich de specifieke oorzaak niet herinneren [18](#page=18).
### 2.5 Gegeneraliseerde angststoornis (GAD)
De gegeneraliseerde angststoornis (GAD) wordt gekenmerkt door excessieve angst en bezorgdheid die gepaard gaat met drie of meer van de volgende zes symptomen [20](#page=20):
1. Rusteloosheid, opgedraaid of gespannen gevoel [20](#page=20).
2. Snel vermoeid raken [20](#page=20).
3. Moeite met concentreren of ergens niet op kunnen komen [20](#page=20).
4. Prikkelbaarheid [20](#page=20).
5. Spierspanning [20](#page=20).
6. Slaapstoornis (inslapen) of onrustige slaap [20](#page=20).
De stoornis veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk en is niet het gevolg van het gebruik van geneesmiddelen of drugs. Een hanteerbare omschrijving voor de patiënt is "angstige bezorgdheid", gekenmerkt door negatief affect, een gevoel van oncontroleerbaarheid en aandacht gericht op dreigingen [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Screeningsvraag voor GAD:** "Maakt u zich vaak zorgen, ook over kleine dingen?" [21](#page=21).
#### 2.5.1 Prevalentie en epidemiologie van GAD
De 12-maands prevalentie is 1%, met een lifetime-prevalentie van 2,3% in Nederland. Vrouwen worden tweemaal zo vaak getroffen als mannen. De mediane beginleeftijd ligt rond de 30 jaar, hoewel overmatige bezorgdheid al in de kindertijd kan voorkomen [22](#page=22).
### 2.6 Separatieangststoornis
De separatieangststoornis wordt gekenmerkt door persisterende en excessieve vrees of tegenzin om alleen of zonder belangrijke hechtingspersonen te zijn. Dit kan zich uiten in het aanhoudend weigeren ergens anders dan thuis te slapen zonder een hechtingspersoon in de buurt, herhaaldelijke nachtmerries over separatie, of herhaaldelijke lichamelijke klachten (zoals hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid, braken) bij het moment van scheiding of de verwachting daarvan. De angst is persisterend, met een duur van meer dan zes maanden (bij kinderen en adolescenten minstens vier weken), en veroorzaakt lijdensdruk of beperkingen [24](#page=24).
### 4. Differentiële diagnose
Bij de diagnostiek van angststoornissen is het belangrijk om onderscheid te maken met somatische aandoeningen en andere psychiatrische stoornissen [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 4.1 Differentiële diagnose: somatische aandoeningen
Verschillende somatische aandoeningen kunnen angstklachten simuleren. Dit betreft aandoeningen van het cardiovasculaire systeem (bv. anemie, hartfalen), respiratoire systeem (bv. astma, hypoxie), endocriene systeem (bv. schildklierstoornissen, hypoglycemie), zenuwstelsel (bv. epilepsie, Parkinson) en metabool-endocriene syndromen. Kennis hiervan is vooral relevant voor geneeskundestudenten [27](#page=27).
#### 4.2 Differentiële diagnose: andere psychiatrische stoornissen
Angst kan een symptoom zijn bij verschillende andere psychiatrische ziektebeelden, zoals stemmingsstoornissen (met name depressieve stoornissen) en persoonlijkheidsstoornissen. Er is vaak sprake van comorbiditeit [28](#page=28).
#### 4.3 Differentiële diagnose: psychoactieve stoffen
Zowel middelenmisbruik en -afhankelijkheid (bij intoxicatie), blootstelling aan toxische stoffen, als het onttrekken van een middel kunnen angstklachten veroorzaken. Voorbeelden van middelen die angst kunnen induceren zijn alcohol, amfetamines, cafeïne, cannabis, cocaïne, hallucinogenen en inhalantia. Onttrekking van middelen zoals benzodiazepinen, alcohol of cocaïne kan eveneens angst veroorzaken [28](#page=28).
---
# Etiopathogenese en epidemiologie van angststoornissen
Dit hoofdstuk onderzoekt de neurobiologische en psychologische oorzaken van angststoornissen, inclusief genetische invloeden en de werking van het 'angst-circuit', aangevuld met epidemiologische inzichten uit studies zoals Nemesis.
### 3.1 Epidemiologie van angststoornissen
De prevalentie van angststoornissen is aanzienlijk. De Nemesis-studie toont aan dat in de lifetime een percentage van 19.3% van de bevolking een angststoornis heeft doorgemaakt. Specifiek voor de verschillende stoornissen, bedroegen de lifetime prevalenties: paniekstoornis 2-3%, agorafobie 1.7%, specifieke fobie 10.1%, sociale fobie 7.8% en gegeneraliseerde angststoornis (GAD) 2.3%. De prevalentie binnen een maand was 9.7%, oplopend tot 12.4% over zes maanden [29](#page=29).
#### 3.1.1 Beloop van angststoornissen
Angststoornissen zijn doorgaans chronische aandoeningen. Slechts ongeveer 25% van de patiënten geneest spontaan. Het beloop wordt gekenmerkt door periodes van verbetering en verslechtering, vaak gerelateerd aan stressfactoren. Echter, met adequate behandeling kan er een goede prognose worden verwacht. Dit is een belangrijk aspect om te vermelden tijdens psycho-educatie [29](#page=29).
### 3.2 Etiopathogenese van angststoornissen
De ontwikkeling van angststoornissen is multifactorieel en omvat zowel neurobiologische als psychologische componenten.
#### 3.2.1 Neurobiologische factoren
**Erfelijkheid:**
Familie- en genetisch onderzoek wijst uit dat erfelijkheid verantwoordelijk is voor ongeveer 40% van de aanleg voor angststoornissen. Een specifiek erfelijk patroon is waargenomen bij gedragsinhibitie ten opzichte van nieuwe gebeurtenissen, ook wel bekend als "harm avoidance". Dit patroon is reeds in de kindertijd herkenbaar [30](#page=30).
**Neurobiologische aspecten:**
Centraal in de neurobiologie van angststoornissen staat een dysfunctie van het "angst-circuit". Belangrijke structuren en systemen die hierbij een rol spelen, zijn [30](#page=30):
* **Locus coeruleus:** Deze noradrenerge kern speelt een cruciale rol in de alarmreactie [30](#page=30).
* **Neurotransmitters:** De balans van verschillende neurotransmitters is van belang, waaronder serotonine, noradrenaline en gamma-aminoboterzuur (GABA) [30](#page=30).
**Het angst-circuit:**
Het angst-circuit functioneert als een alarmsysteem dat reageert op bedreigingen. In geval van angststoornissen kan dit alarm op twee manieren foutief zijn [31](#page=31):
1. **Te snel alarm:** Er wordt een alarm gegenereerd zonder dat er daadwerkelijk een bedreiging is [31](#page=31).
2. **Te lang durend alarm:** Het alarm slaat niet af wanneer de bedreiging voorbij is [31](#page=31).
Dit circuit omvat verschillende hersengebieden die betrokken zijn bij de verwerking van informatie en de reactie op potentieel gevaar:
* **Amygdala en Thalamus:** Er is een zeer snelle verwerking van informatie tussen de amygdala en de thalamus. Dit leidt tot een "unthinking response", een directe, reflexmatige reactie (#page=32, 33) [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Cortex:** Informatie wordt vervolgens doorgestuurd naar de cortex, waar een meer doordachte, "thinking response" kan plaatsvinden (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
In een standaard situatie leidt de informatieverwerking via de thalamus naar de amygdala tot een onmiddellijk alarm, waarna de cortex de situatie analyseert en een meer doordachte reactie genereert. Bij angststoornissen kan deze balans verstoord zijn, wat leidt tot overmatige of onterechte alarmreacties (#page=31, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48) [31](#page=31) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48).
De amygdala en hypothalamus werken samen om het lichaam snel in alarm te brengen en voor te bereiden op een periode van dreiging, zowel via hormonale als neuronale routes [37](#page=37).
#### 3.2.2 Psychologische factoren
Naast neurobiologische factoren spelen psychologische elementen een belangrijke rol in de etiopathogenese van angststoornissen. Essentiële psychologische factoren zijn onder meer [48](#page=48):
* **Vermijdingsgedrag:** Het actief ontwijken van situaties, objecten of gedachten die angst oproepen, kan de angststoornis in stand houden of verergeren [48](#page=48).
* **Angststoornis na significante stressfactor:** Ernstige stressvolle gebeurtenissen kunnen een trigger zijn voor het ontstaan van angststoornissen [48](#page=48).
> **Tip:** Het is cruciaal om bij het begrijpen van angststoornissen de wisselwerking tussen neurobiologische en psychologische factoren te erkennen. Behandelingen die op beide domeinen ingrijpen, hebben vaak het meest succes.
---
# Behandeling en forensische toepassingen van angststoornissen
De behandeling van angststoornissen omvat een combinatie van psycho-educatie, farmacologische en psychotherapeutische benaderingen, met specifieke forensische toepassingen die rekening houden met juridische kaders zoals het strafwetboek [49](#page=49).
### 7.1 Psycho-educatie
Psycho-educatie is een fundamenteel onderdeel van de behandeling van angststoornissen. Het doel is om de patiënt te informeren over de aard van de angststoornis, deze te presenteren als een behandelbare aandoening en irrationele ideeën die aan de angst ten grondslag liggen te corrigeren. Daarnaast wordt informatie verstrekt over de rol van alcohol en psycho-actieve stoffen, en worden de verschillende behandelingsmogelijkheden besproken [49](#page=49).
> **Tip:** Effectieve psycho-educatie kan de therapietrouw verhogen en patiënten een gevoel van controle geven over hun aandoening.
### 7.2 Farmacologische behandeling
De farmacologische behandeling van angststoornissen maakt primair gebruik van antidepressiva, met selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI's) als eerste keuze. De doseringen die worden gebruikt, zijn vergelijkbaar met die bij de behandeling van depressie. Een belangrijke kanttekening is de noodzaak van zorgvuldige dosistitratie bij paniekstoornissen, waarbij men begint met een lage dosis en deze langzaam opbouwt ("start low, go slow"). In gevallen van non-respons kan een tricyclisch antidepressivum, zoals clomipramine, worden overwogen [50](#page=50).
Benzodiazepines (BDZ) worden daarentegen slechts uitzonderlijk voorgeschreven, voor korte perioden en met duidelijke instructies. Hun werking berust op interactie met de GABA-receptor, wat leidt tot meer neuronale inhibitie. De farmacologie, inclusief de werkingsduur, is cruciaal om te begrijpen, met name voor geneeskundestudenten. Een significant risico van BDZ-gebruik is het verhoogde valrisico. In Nederland zijn naar schatting 1350 heupfracturen per jaar gerelateerd aan BDZ-gebruik. Bovendien kunnen BDZ-ontwenningsverschijnselen optreden na staken van de medicatie [50](#page=50).
> **Tip:** Antidepressiva hebben doorgaans een langere werkingsduur en minder risico op afhankelijkheid dan benzodiazepines, waardoor ze de voorkeursbehandeling zijn voor de langere termijn [50](#page=50).
### 7.3 Psychotherapeutische behandeling
Psychotherapeutische interventies spelen een centrale rol in de behandeling van angststoornissen. Gedragstherapie omvat technieken zoals *exposure in vivo*, waarbij patiënten geleidelijk worden blootgesteld aan angstwekkende situaties, en responspreventie, gericht op het verminderen van dwangmatige rituelen [51](#page=51).
Cognitieve gedragstherapie (CGT) richt zich specifiek op het veranderen van denkpatronen. Dit proces omvat het identificeren en vaststellen van catastrofale interpretaties, het onderzoeken van de oorzaken van denkfouten en het formuleren van meer realistische interpretaties. Daarnaast kunnen sociale vaardigheidstrainingen en relaxatietechnieken deel uitmaken van de CGT [51](#page=51).
> **Tip:** CGT is een evidence-based behandeling die patiënten helpt om hun angstreacties te begrijpen en te managen door middel van cognitieve en gedragsmatige aanpassingen [51](#page=51).
### 8. Beloop en behandeling
Angststoornissen hebben vaak een chronisch beloop. Echter, een aanzienlijk deel, namelijk 80% van de patiënten, heeft baat bij een evidence-based behandeling. Het is gebruikelijk om medicatie gedurende één jaar na klachtenvrijheid te continueren. Psychotherapie, zoals CGT, vereist doorgaans 10 tot 20 sessies, met eventuele opfrismomenten indien nodig [52](#page=52).
### 9. Forensische toepassingen
Een belangrijk forensisch aspect met betrekking tot angststoornissen is het strafwetboek, specifiek artikel 71. Dit artikel behandelt het concept van "onweerstaanbare dwang". Het stelt dat er geen sprake is van een misdrijf wanneer de beschuldigde of beklaagde gedwongen werd door een macht die hij niet kon weerstaan. Dit kan relevant zijn in situaties waar angststoornissen mogelijk de beoordelings- of handelingsvrijheid van een individu hebben beïnvloed [52](#page=52).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Angststoornis | Een psychische aandoening gekenmerkt door buitensporige en aanhoudende angst, die het dagelijks functioneren significant belemmert. |
| Paniekstoornis (PD) | Een angststoornis gekenmerkt door plotselinge, intense paniekaanvallen, vaak gepaard gaande met lichamelijke en psychische symptomen zoals hartkloppingen, zweten, beven en een gevoel van controleverlies. |
| Agorafobie | Angst voor en vermijding van situaties waaruit vluchten moeilijk kan zijn of hulp niet direct beschikbaar is, vaak in verband met panieksymptomen. Voorbeelden zijn openbare plaatsen, open ruimtes, afgesloten ruimtes en openbaar vervoer. |
| Sociale angststoornis (SAD) | Angst voor sociale situaties waarin men blootgesteld kan worden aan kritische beoordeling door anderen. Dit kan variëren van sociale interacties tot het leveren van prestaties in het bijzijn van anderen. |
| Specifieke fobie | Aanhoudende angst uitgelokt door een specifiek voorwerp of situatie, zoals dieren, hoogtes, injecties of bloed. De angst is buitenproportioneel en leidt vaak tot vermijding. |
| Gegeneraliseerde angststoornis (GAD) | Gekenmerkt door buitensporige en moeilijk te beheersen angst en bezorgdheid over diverse levensdomeinen, gedurende ten minste zes maanden, vaak gepaard gaande met symptomen zoals rusteloosheid, vermoeidheid en concentratieproblemen. |
| Separatieangststoornis | Niet bij de ontwikkelingsfase passende, buitensporige angst of vrees om gescheiden te worden van gehechtheidspersonen. Dit kan zich uiten in zorgen over verlies van hechtingspersonen of lichamelijke klachten bij scheiding. |
| Selectief mutisme | Consistent niet spreken in specifieke sociale situaties, zoals op school, ondanks het vermogen om in andere situaties wel te spreken. Dit beïnvloedt de prestaties en sociale communicatie. |
| Paniekaanval | Een acute periode van intense angst en ongemak die binnen enkele minuten piekt, met vier of meer specifieke symptomen zoals hartkloppingen, zweten, beven, kortademigheid en angst om te sterven. |
| Anticipatie-angst | Voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende paniekaanval of de gevolgen daarvan, een cruciaal criterium voor paniekstoornis. |
| Vermijdingsgedrag | Gedrag waarbij men angstaanjagende situaties, objecten of gedachten actief ontwijkt om angst te voorkomen of te verminderen, een kenmerk van veel angststoornissen. |
| Psycho-educatie | Het verstrekken van informatie aan patiënten over hun aandoening, behandelingsmogelijkheden en de rol van factoren zoals alcohol, met als doel de patiënt te informeren en te betrekken bij de behandeling. |
| SSRI (Selectieve Serotonine Heropnameremmers) | Een klasse antidepressiva die vaak als eerste keuze wordt ingezet bij de behandeling van angststoornissen door de heropname van serotonine te blokkeren. |
| Benzodiazepines | Medicijnen die voornamelijk worden gebruikt voor korte termijn behandeling van angst en slapeloosheid, door de werking van de GABA-receptor te versterken, wat leidt tot neuronale inhibitie. |
| Cognitieve gedragstherapie (CGT) | Een psychotherapeutische aanpak gericht op het identificeren en veranderen van negatieve denkpatronen en gedragingen die bijdragen aan angststoornissen. |
| Exposure in vivo | Een techniek binnen de gedragstherapie waarbij de patiënt stapsgewijs wordt blootgesteld aan de gevreesde situatie of het gevreesde object, in de echte wereld. |
| GABA-receptor | Een receptortype in de hersenen dat reageert op de neurotransmitter gamma-aminoboterzuur (GABA). Interactie met benzodiazepines leidt tot verhoogde neuronale inhibitie. |
| Neurotransmitters | Chemische boodschappers in de hersenen die de communicatie tussen zenuwcellen regelen. Belangrijke neurotransmitters bij angststoornissen zijn onder andere serotonine, noradrenaline en GABA. |
| Amygdala | Een hersenstructuur die een centrale rol speelt in de verwerking van emoties, met name angst, en betrokken is bij de "vecht-of-vlucht"-reactie. |
| Hypothalamus | Een hersengebied dat vitale lichaamsfuncties reguleert, waaronder de hormonale respons op stress, en nauw samenwerkt met de amygdala in het stressrespons-systeem. |
| Etiopathogenese | De studie van de oorzaken en het ontstaan van ziekten, in dit geval angststoornissen, inclusief zowel biologische als psychologische factoren. |