Cover
ابدأ الآن مجانًا Samenvatting Europese en Belgische Privaatrechtsgeschiedenis PIETER.docx
Summary
## Studiehandleiding Privaatrechtsgeschiedenis
Dit document is opgedeeld in verschillende secties die de belangrijkste concepten, periodes en evoluties binnen de privaatrechtsgeschiedenis behandelen.
### A. Wat wordt bestudeerd in de privaatrechtsgeschiedenis
De privaatrechtsgeschiedenis bestudeert de evolutie van privaatrechtelijke rechtsregels en de instellingen die deze handhaven, vanaf de oudheid tot op heden, met een focus op West-Europa. Dit omvat de analyse van zowel de materiële bronnen (veranderingen in de maatschappij die recht aanpassing vereisen) als de formele bronnen van recht (wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte). De cursus legt de nadruk op de externe privaatrechtsgeschiedenis, de historische wortels van de huidige rechtsregels, en de juridische invalshoek op de rechtsgeschiedenis.
### B. Verantwoording van de studie van de rechtsgeschiedenis
De studie van de rechtsgeschiedenis is essentieel om de logica achter huidige rechtsregels te begrijpen, die vaak historisch verklaard kunnen worden. Het helpt om de universaliteit van het recht te relativeren en te erkennen dat recht verandert met de tijd en per plaats. Het bestuderen van de geschiedenis kan ook dienen om het huidige recht te verbeteren door achterhaalde concepten te identificeren en te herzien.
### C. Hoe rechtsgeschiedenis bestuderen?
Deze cursus hanteert een juridische invalshoek, waarbij de nadruk ligt op het zoeken naar de historische wortels van het huidige recht. Dit betekent dat enkel het verleden dat relevant is voor vandaag wordt bestudeerd. De cursus vermijdt anachronismen en analyseert de historische context om de juridische concepten van nu te begrijpen.
---
## Deel 1: Extern recht
### I. De periodisering van de rechtsgeschiedenis
De rechtsgeschiedenis wordt ingedeeld in verschillende periodes om de evolutie van het recht beter te kunnen begrijpen. Deze indeling is echter niet altijd strikt en de data zijn benaderend.
* **Romeinse periode:**
* Oud-Romeins recht (753-250 v.C.): Begin van Rome en het recht.
* Voor-klassiek recht (250 v.C.-0): Periode van expansie en ontwikkeling.
* Klassiek recht (0-250): Hoogtepunt van Rome en het Romeins recht.
* Na-klassiek recht (250-527): Periode van verval en de val van het West-Romeinse Rijk. Justinianus' heerschappij (527-565) bracht een periode van herstel en codificatie [476](#page=476).
* **Na de Romeinen (West-Europa):**
* Costumier recht (476-1100): Periode gedomineerd door gewoonterecht.
* Ius commune (1100-1800): Het "gemeenschappelijk recht" van Europa, bestaande uit Romeins en Romano-canoniek recht.
* Vernunftrecht (ca. 1800): Periode van verlichting en revolutionaire veranderingen.
* **Nationaal recht:** Ontwikkeling van nationale wetboeken vanaf de 19e eeuw.
De periodisering is West-Europees, niet universeel, en dient gerelativeerd te worden gezien veranderingen geleidelijk gebeuren en niet altijd gelijktijdig plaatsvinden.
### II. De Oudromeinse periode (753 – ca. 250 v.C.)
Deze periode kenmerkt zich door de primitieve aard van de Romeinse samenleving en het recht, met de *familia* en de *pater familias* als centrale pijlers.
* **Instellingen:**
* **Koningstijd (tot 510 v.C.):** Machtige koningen met onbeperkte macht, rekening houdend met *patres familias*. Drie standen: Patriciërs, Plebejers, Clientes.
* **Republiek (vanaf 510 v.C.):** Politieke strijd tussen Patriciërs en Plebejers, met de Senaat als politiek zwaartepunt, volksvergaderingen die wetten maakten, en magistraten die het dagelijks bestuur behartigden.
* **Rechtsbronnen:**
* **Gewoonte (Mos Maiorum):** De belangrijkste bron, behoudsgezind.
* **Wet:** De Wet der Twaalf Tafelen (ca. 450 v.C.) was een reactie op de bevoorrechting van de Patriciërs door de gewoonte, en de *leges* en *plebescita* (na Lex Hortensia, 287 v.C.).
* **Procedure:**
* **Vroegste fase:** Eigenrichting, gevolgd door primitieve processen met godsoordeel.
* **Legis Actio:** Een rituele procedure, gebaseerd op gewoonte, die zeer formalistisch was en in twee fasen verliep.
### III. De voorklassieke periode (ca. 250 v.C. – jaar nul)
Tijdens deze periode groeit Rome uit tot een wereldrijk, wat aanpassingen in het recht noodzakelijk maakt.
* **Expansie en Instellingen:** Rome breidt zich uit, wat leidt tot de creatie van nieuwe magistraten (o.a. *praetor peregrinus*) en de toenemende macht van de Senaat, terwijl volksvergaderingen aan macht inboeten.
* **Rechtsbronnen:** De gewoonte verliest aan belang, wetgeving van volksvergaderingen functioneert nauwelijks meer. Het **magistratenrecht** (vooral via de *praetor*) wordt de belangrijkste rechtsbron.
* ***Ius civile* vs. *Ius honorarium*:** Onderscheid tussen het traditionele recht en het door de praetor gemaakte recht.
* ***Ius civile* vs. *Ius gentium*:** Onderscheid tussen recht voor Romeinen en recht voor vreemdelingen.
* **Procedure:** De *legis actio* wordt geleidelijk vervangen door de **formulaprocedure**, een flexibelere en minder formalistische procedure die in twee fasen verloopt: voor de magistraat (opstellen van de *formula*) en voor de rechter (*apud iudicem*).
### IV. De klassieke periode (jaar nul – ca. 250)
Dit was het hoogtepunt van Rome en het Romeinse recht, met de keizer als centrale figuur.
* **Rome wordt een keizerrijk:** Het **Principaat** onder Augustus zorgt voor schijnbare continuïteit van republikeinse instellingen, maar de macht concentreert zich bij de keizer. Vanaf de 3e eeuw krijgen bijna alle inwoners Romeins burgerschap (*Constitutio Antoniniana*).
* **Rechtsbronnen:** De gewoonte is uitgespeeld. Wetgeving van volksvergaderingen verdwijnt en wordt vervangen door **senaatsbesluiten** (*senatusconsulta*) en vooral **keizersrecht** (*edicten, decreten, mandaten, rescripten*). Het **juristenrecht** bloeit, met de *ius respondendi* die aan juristen koninklijke autoriteit verleent.
* **Procedure:** De *formula-procedure* blijft in gebruik, maar de **cognitio extraordinaria** (keizerlijke procedure) wint aan belang, waarbij de gehele procedure onder controle van de keizer of zijn ambtenaren staat.
### V. De naklassieke periode (ca. 250 – Justinianus 527)
Deze periode wordt gekenmerkt door de crisis van het Romeinse Rijk, de opkomst van het Christendom, en de vulgariserings van het recht.
* **Rome in crisis:** Het rijk valt uiteen in een West- en Oost-Romeins deel. In het Westen ontstaan barbaarse koninkrijken. Het Christendom wordt staatsgodsdienst.
* **Rechtsbronnen:** Het recht wordt eenvoudiger (*vulgarisering*). De gewoonte wint aan belang. Het **juristenrecht** bestaat uit herkauwingen van klassieke juristen en vereist aanpassingen (*interpolaties*). Het **keizersrecht** wordt cruciaal, met wetgeving als de belangrijkste bron. De Citeerwet ordent het juristenrecht, en de Codex Theodosianus bundelt de wetgeving [426](#page=426).
* **Procedure:** De *formula-procedure* verdwijnt en de **cognitio-procedure** wordt omgevormd tot het **libelproces**, waarbij de rechter een actievere rol speelt en de procedure meer schriftelijk wordt.
### VI. Justinianus (527-565)
Keizer Justinianus van het Oost-Romeinse Rijk tracht het Romeinse Rijk te herstellen, zowel militair als juridisch.
* **Het Corpus Iuris Civilis (CIC):** Onder leiding van Tribonianus wordt al het Romeinse recht opgetekend in vier delen:
1. **Codex Justinianus:** Een herziene verzameling van keizerlijke wetten.
2. **Digesten (Pandecten):** Een compilatie van de geschriften van klassieke juristen, met aanpassingen (*interpolaties*).
3. **Instituten:** Een leerboek voor beginners, grotendeels gebaseerd op de Instituten van Gaius.
4. **Novellen:** Nieuwe wetten die Justinianus gedurende zijn regeerperiode uitvaardigde.
* Ondanks de omvang en kwaliteit van het CIC, was de directe toepassing ervan in de 6e eeuw problematisch vanwege de taal en de complexiteit. Het CIC ging verloren in West-Europa, maar werd rond 1100 herontdekt, wat leidde tot het **ius commune**.
### VII. De costumiere periode (476 – ca. 1100)
Deze periode in West-Europa wordt gekenmerkt door de afwezigheid van een sterk centraal gezag, waardoor het recht versnipperd en lokaal bepaald was door gewoonterecht.
* **Achterlijke West-Europa:** Primitieve maatschappij, enkel landbouw, weinig handel. Cultureel gedomineerd door de Kerk.
* **Triomf van de gewoonte:** Het recht is zeer versnipperd. Het onderscheid tussen *pays de droit écrit* (Zuiden van Europa met Romeins recht) en *pays de droit coutumier* (Noorden met Germaans recht) is belangrijk.
* **De Karolingische mislukking:** De wetgeving (*capitularia*) en rechtsgeleerdheid stelden weinig voor.
* **Triomf van lokaal/regionaal gewoonterecht:** Politieke verbrokkeling leidde tot het territorialiteitsprincipe en de triomf van het lokale gewoonterecht.
* **Kerkelijk recht en Engeland:** Kerkelijk recht had aanvankelijk weinig macht, terwijl Engeland een unieke juridische ontwikkeling kende.
### VIII. Het ius commune (ca. 1100 – ca. 1800)
De herontdekking van het Corpus Iuris Civilis (CIC) rond 1100 en de opkomst van universiteiten leidden tot de ontwikkeling van het *ius commune*, een gemeenschappelijk rechtssysteem gebaseerd op Romeins en Romano-canoniek recht, dat de basis vormde voor het recht in grote delen van Europa.
* **Scholen van het ius commune:**
* **Glossatoren (ca. 1100-1250):** Concentreerden zich op de letterlijke uitleg van het CIC via glossen, met een scholastieke methode. Ze legden de basis voor de Europese rechtswetenschap en terminologie.
* **Commentatoren (1250-1500):** Ontwikkelden de scholastiek verder en probeerden het CIC en de glossen toe te passen op de praktijk, wat leidde tot de ontwikkeling van nieuwe juridische theorieën en literatuur, zoals de statutenleer.
* **Humanisten (1500-1600):** Trachtten het zuivere Romeinse recht te reconstrueren via filologische en historische methoden, met kritiek op de middeleeuwse interpretaties en een focus op de klassieke oudheid.
* **Romano-canoniek recht:** De invloed van het kerkelijk recht, gebaseerd op het Romeinse recht, was aanzienlijk en werkte samen met het Romeinse recht in de ontwikkeling van het *ius commune*.
* **Confrontatie met gewoonterecht:** Het *ius commune* verspreidde zich in Europa in verschillende mate, met een sterke receptie in Italië en het Duitse Rijk, en meer weerstand in landen als Frankrijk. De redenen voor het succes van het *ius commune* waren de eigen kwaliteiten van het Romeinse recht, de steun van machthebbers, de voorkeuren van juristen en de noden van de maatschappij.
* **Reacties op het ius commune:** De eerste reactie van het gewoonterecht was om zichzelf te verbeteren (eenmaking, verwetenschappelijking, verschriftelijking). Later kwam er een alliantie tussen het gewoonterecht en het *ius commune* in de "praktische rechtsleer".
* **Bolwerken van gewoonterecht:** Het feodale recht en het Engelse common law werden soms gezien als bolwerken, maar hadden ook te maken met de invloed van het *ius commune*.
### IX. Triomf en mislukking van de Verlichting: het Vernunftrecht (ca. 1800)
De Verlichting bracht een stroming die de rede centraal stelde, wat leidde tot de roep om een universeel, rationeel recht (*Vernunftrecht*) en de doorbraak van wetgeving en codificatie.
* **De Verlichting en het recht:** Nadruk op rede, gelijkheid en vooruitgang, wat leidde tot kritiek op het bestaande recht en de noodzaak van nieuw, universeel recht, vaak gecodificeerd.
* **Geleidelijke terugkeer van wetgeving:** Van beperkte wetgeving voor specifieke problemen naar omvangrijke ordonnanties (Colbert, D'Aguesseau) en uiteindelijk codificaties.
* **Ontwikkeling van het Vernunftrecht:** Juristen als Pufendorf en Wolff systematiseerden het recht op basis van de rede, wat de basis legde voor een juridisch-technische benadering.
* **Codificatie:** De poging om het Vernunftrecht te formaliseren in wetboeken, met de **Code civil van Napoleon ** als het meest invloedrijke voorbeeld. De Belgische hercodificatie onder minister Geens is een modern voorbeeld van deze tendens [1804](#page=1804).
### X. Het nationaal recht (19de en 20ste eeuw)
De 19e eeuw zag de opkomst van het nationalisme, wat leidde tot de ontwikkeling van nationale rechtssystemen en wetboeken, en het einde van het *ius commune*.
* **Verkaveling van het recht:** Europa werd opgesplitst in nationale rechtsstelsels, vaak beïnvloed door het Franse model (Code civil) of het Duitse recht (BGB), terwijl het Engelse common law zich buiten Europa verspreidde.
* **Overleven van ius commune in Duitsland:** Duitsland kende tot 1900 het *ius commune*, waarna het **Bürgerliche Gesetzbuch (BGB)** van 1900 ontstond, een zeer systematisch en geleerd wetboek dat het einde van het *ius commune* markeerde.
* **Frankrijk na de codificatie:** De Code civil van 1804 had een immense impact en zorgde voor stabiliteit en eenmaking, maar de exegetische scholen die het recht uitlegden, waren vaak weinig vernieuwend.
* **België na 1830:** België nam aanvankelijk het Franse recht over, maar de vernederlandsing en de ontwikkeling van een eigen rechtsleer verliepen traag. Het Belgisch Burgerlijk Wetboek van 1804 bleef lang van kracht, met recente hervormingen.
* **Engeland:** Behield zijn common law en equity, en was een uitzondering op de codificatiegolf.
* **Gemeenschappelijke elementen en verschillen:** Ondanks nationale wetboeken bleven er gemeenschappelijke juridische mentaliteiten en methoden bestaan (bv. juridisch-technische benadering), maar verschillen in de dominante rechtsbronnen (wet, rechtsleer, rechtspraak) bleven bestaan.
* **Het Duitse Bürgerliche Gesetzbuch (BGB) van 1900:** Markteerde het definitieve einde van het *ius commune* in Duitsland en werd een invloedrijk model voor andere landen.
### XI. De eenentwintigste eeuw: rechtspluralisme
De 21e eeuw wordt gekenmerkt door de opkomst van niet-Europees recht (met name Amerikaans recht), de Europese eenmaking, de regionalisering van recht, en een nieuwe golf van codificaties.
* **Amerikaans recht:** Wordt steeds invloedrijker, met een focus op legal instrumentalism, sociological jurisprudence, en legal realism, wat een contrast vormt met de Europese juridische tradities.
* **Niet-Westers recht:** Groeiende erkenning en bestudering van niet-Westerse rechtssystemen, ondanks uitdagingen op het gebied van bronnen en interpretatie.
* **Europese eenmaking:** Er is een streven naar een nieuw gemeenschappelijk recht voor Europa, maar een uniform Europees Burgerlijk Wetboek blijft een "fata morgana". Er is echter wel een "re-europeanisering" door de rechtsleer en de ontwikkeling van Europees privaatrecht.
* **Hercodificatie van nationaal recht:** Als reactie op de Europese eenmaking hervormen landen hun nationale wetboeken, met België als voorbeeld van een ambitieus hercodificatieplan.
* **Gevolgen van Europeanisering:** Kansen voor juristen door een bredere juridische horizon, maar ook uitdagingen op het gebied van onderwijs, taal en politieke gevoeligheden.
---
## Deel II: Intern recht
Dit deel focust op specifieke rechtsdomeinen en hun historische evolutie, met de nadruk op de Belgische context.
### I. Personen- en familierecht
Dit rechtsgebied regelt de juridische status van personen en hun relaties binnen de familie, met een sterke invloed van canoniek recht en gewoonterecht, en een lange geschiedenis van vrouwen- en kinderdiscriminatie.
* **Basisbegrippen:** Rechtssubjecten (mensen, rechtspersonen), rechtsbekwaamheid (rechten hebben) versus handelingsbekwaamheid (rechten uitoefenen), rechtsfeiten en rechtshandelingen.
* **Handelingsonbekwaamheid:** Historisch waren vrouwen en kinderen vaak handelingsonbekwaam, wat geleidelijk is verbeterd, hoewel de strijd voor volledige gelijkheid voortduurt.
* **Afstamming:** Vroeger bestond er aanzienlijke discriminatie tussen wettige en buitenechtelijke kinderen, die geleidelijk is afgeschaft.
* **Vaderlijke macht versus ouderlijk gezag:** De absolute macht van de pater familias evolueerde naar een gedeeld ouderlijk gezag, met een verschuiving van het belang van de vader naar het belang van het kind.
* **Huwelijk:** Van een sociaal en later economisch fenomeen in de oudheid en vroege middeleeuwen, naar een kerkelijk sacrament, en uiteindelijk een burgerlijk contract na de Verlichting, met een lange strijd voor vrijheid en gelijkheid binnen het huwelijk.
* **Echtscheiding:** Van een verbod door de kerk, via omzeilingen en scheiding van tafel en bed, naar de geleidelijke invoering en versoepeling van echtscheiding na de Franse Revolutie en de opkomst van het burgerlijk huwelijk.
### II. Zakenrecht
Het zakenrecht regelt de rechten die personen hebben op goederen, met een belangrijke historische evolutie van de Romeinse concepten *dominium* en *possessio* naar de hedendaagse eigendom en bezit.
* **Basisbegrippen:** Onderscheid tussen zaken (stoffelijk) en rechten (onstoffelijk), roerend vs. onroerend, vervangbaar vs. niet-vervangbaar, verbruikbaar vs. niet-verbruikbaar, hoofdzaak vs. bijzaak, en vruchten.
* **Eigendom en bezit:** Van de Romeinse *dominium* (eigendom) en *possessio* (bezit) naar de hedendaagse concepten, met een evolutie van strikte formaliteiten naar meer flexibiliteit en de erkenning van bezit als een middel tot eigendomsverkrijging.
* **Verkrijging van eigendom en bezit:** Verschillende methoden, waaronder eigendomsoverdracht (*traditio*, *mancipatio*), verjaring (*usucapio*, *longi temporis praescriptio*, *longissimi temporis praescriptio*), en toe-eigening (*occupatio*).
* **Beperkte zakelijke genotsrechten:** Zoals vruchtgebruik, erfdienstbaarheden, en opstal, die de eigenaar beperken in zijn rechten ten gunste van een derde.
* **Zakelijke zekerheden:** *Pignus* (pand) en *hypotheca* (hypotheek) boden zekerheid aan schuldeisers, met een evolutie van Romeinse concepten naar de hedendaagse regelingen. De *fiducia* was een vroegere vorm van eigendomsoverdracht tot zekerheid.
### III. Verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht regelt de rechtsbetrekkingen tussen personen waarbij een schuldeiser van een schuldenaar een prestatie mag eisen. Dit werd vanaf de Middeleeuwen een centrale pijler van het privaatrecht.
* **Verbintenis:** Een rechtsband tussen een schuldeiser en een schuldenaar, met als object een prestatie (doen, niet doen, geven, garanderen).
* **Bronnen van verbintenissen:** Contracten, onrechtmatige daden (*delicten* en *quasi-delicten*), en de wet.
* **Algemeen contractenrecht:** Centraal staat de **wilsautonomie** en **contractvrijheid**, met als vereisten voor een geldig contract toestemming (zonder wilsgebreken), bekwaamheid, een bepaald en mogelijk voorwerp, en een geoorloofde oorzaak.
* **Bijzonder contractenrecht:** Specifieke regels voor contracten zoals koop, lening, huur, aanneming, en stipulatie.
* **Quasi-contracten:** Verbintenissen die ontstaan uit geoorloofde handelingen zonder overeenkomst, zoals ongerechtvaardigde verrijking en zaakwaarneming.
* **Delicten en quasi-delicten:** Onrechtmatige daden die leiden tot aansprakelijkheid, met een evolutie van de Romeinse boete-gerichte *delicta* naar de moderne schadevergoedingsplichtige *onrechtmatige daad*. De ontwikkeling van foutaansprakelijkheid en risicoaansprakelijkheid is hierbij cruciaal.
### IV. Erfrecht
Het erfrecht regelt de overgang van het vermogen van een overleden persoon naar de erfgenamen, met een lange geschiedenis van bescherming van de familie en ongelijke behandeling van erfgenamen.
* **Romeins recht:** Grote testamentvrijheid, maar met beperkingen ter bescherming van de familie en de legitimaris.
* **Gewoonterecht (Middeleeuwen):** Gekenmerkt door een veelheid aan regelingen, bevoordeling van bepaalde erfgenamen (primogenituur, mannenvoorrecht), familiale terugvalrechten, en de invloed van het feodale recht en de kerk.
* **Franse Revolutie:** Poging om een nieuw erfrecht te creëren met maximale versplintering van erfenissen, verjonging, vereenvoudiging, en de eliminatie van de adel en de kerk als erfgenamen.
* **Burgerlijk Wetboek van 1804:** Matigde de revolutionaire principes door de versplintering te beperken en de testeervrijheid te vergroten, maar behield de kernprincipes van bescherming van de familie.
* **Evolutie na 1804:** Voortdurende aanpassingen om rekening te houden met sociale veranderingen, de groeiende rol van roerende goederen, en de behoeften van de langstlevende echtgenoot.
* **Belgisch Burgerlijk Wetboek:** Brengt een inhoudelijke hervorming van het erfrecht, met een grotere wilsautonomie voor de erflater, een focus op het kerngezin, en een meer pragmatische benadering van de verdeling van de nalatenschap.
### V. Huwelijksvermogensrecht
Het huwelijksvermogensrecht regelt de vermogensrechtelijke relaties tussen echtgenoten tijdens het huwelijk en bij ontbinding ervan, met een lange geschiedenis van bescherming van de echtgenoot en de familie, en een evolutie naar grotere gelijkheid en flexibiliteit.
* **Romeins recht:** Verschillende systemen, waaronder het dotaal stelsel dat vrouwen discrimineerde.
* **Frankische periode:** Eerst enkel eigen goederen van de man, later ook die van de vrouw, met de bruidsschat als belangrijk element.
* **Onderscheid tussen lenen en gemeen recht:** Vanaf ca. 1000 ontstond het *doarium* (een soort lijftocht) voor de adel, terwijl het gemeen recht voor andere lagen van de bevolking gold, met verschillende regels voor de verdeling van de nalatenschap en de gemeenschap.
* **Burgerlijk Wetboek van 1804:** Introduceerde een nieuw huwelijksvermogensrecht, vaak een achteruitgang voor de rechten van de langstlevende echtgenoot, en met de mogelijkheid om via huwelijkscontracten af te wijken.
* **Evolutie na 1804:** Geleidelijke aanpassingen om de rechten van de langstlevende echtgenoot te versterken en de gelijkheid tussen man en vrouw te bevorderen, met een belangrijke hervorming in 1981 en verdere wijzigingen in 2003 en 2018.
* **Ongehuwde partners:** Een groeiend fenomeen dat nog steeds een uitdaging vormt voor het recht, aangezien de wettelijke regelingen voor huwelijk en wettelijk samenwonen onvoldoende bescherming bieden aan feitelijk samenwonenden.
---
Dit studiehandleiding biedt een gedetailleerd overzicht van de belangrijkste concepten en ontwikkelingen binnen de privaatrechtsgeschiedenis, met speciale aandacht voor de Belgische context. Succes met de voorbereiding op uw examens!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Actiones | Een term die in het Romeinse recht verschillende betekenissen had, waaronder het ritueel om een proces te starten (legis actio), een rechtsmiddel om toegang te krijgen tot een rechter, en uiteindelijk een vordering of eis die aan de rechter wordt voorgelegd. |
| Anachronismen | Het toepassen van termen of structuren uit het huidige tijdperk op het verleden, waar deze toen nog niet bestonden, of omgekeerd. |
| Canoniek recht | Het recht van de Katholieke Kerk, dat aanzienlijke invloed had op de ontwikkeling van het Europese recht, met name op het gebied van huwelijk en familieaangelegenheden. |
| Cijferwet (Lex Citandi) | Een wet uit 426 na Christus die bepaalde klassieke juristen (de grote vijf) aanwees wiens geschriften door rechters mochten worden gebruikt, om zo orde te scheppen in de juridische literatuur. |
| Corpus Iuris Civilis (CIC) | Een monumentale codificatie van het Romeinse recht onder keizer Justinianus, bestaande uit de Codex, Digesten, Instituten en Novellen, die een enorme invloed heeft gehad op de verdere ontwikkeling van het recht in Europa. |
| Delictum | Een onrechtmatige daad in het Romeinse recht, gericht op het opleggen van een boete aan de dader als straf, en oorspronkelijk bedoeld als een afkoop van het recht op wraak. |
| Dominium | Het Romeinse concept van eigendom, dat het meest uitgebreide recht op een zaak vertegenwoordigde, inclusief het recht om de zaak te gebruiken, de vruchten ervan te genieten en erover te beschikken. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat regelt hoe het vermogen van een overleden persoon overgaat op levende personen, met de bescherming van de familie en het principe van gelijkheid binnen de familie als kernelementen. |
| Familia | In het oude Romeinse recht, een veel bredere term dan de hedendaagse familievorm, omvattende alle personen en goederen die onder de macht van de pater familias stonden. |
| Familiaire rechtsgeschiedenis | Een benadering die de historische ontwikkeling van het recht bestudeert vanuit het perspectief van de familie als centrale maatschappelijke en juridische eenheid. |
| Familiaal terugvalrecht | Een principe in het erfrecht waarbij goederen terugkeren naar de familie van herkomst, in het bijzonder wanneer er geen erfgenamen uit de directe lijn van de overledene zijn. |
| Fideicommis | Een Romeinse rechtsfiguur die aan een begunstigde een voordeel verleende, onder de verplichting om dit voordeel door te geven aan een ander persoon volgens de instructies van de erflater, wat later evolueerde naar de moderne trust. |
| Formula | Een procesformulier dat in de Romeinse Republiek en het Principaat werd gebruikt in de formulaprocedure, met instructies voor de rechter over hoe het geschil moest worden beslecht. |
| Gaius | Een invloedrijke Romeinse jurist uit de klassieke periode, wiens werken, met name de Instituten, een grote impact hebben gehad op de latere codificatie van het Romeinse recht en het moderne burgerlijk recht. |
| Germaans recht | Het recht van de Germaanse stammen dat zich ontwikkelde na de val van het West-Romeinse Rijk, gekenmerkt door mondelinge overlevering, gewoonterecht en een sterke nadruk op straffen in de vorm van tarieven. |
| Gestandaardiseerde glosse (Glossae Ordinariae) | Een verzameling van alle glossen bij het Corpus Iuris Civilis, samengesteld door Accursius, die diende als een soort standaardhandboek voor de studie van het Romeinse recht in de Middeleeuwen. |
| Gewoonterecht (Costumier recht) | Recht dat voortkomt uit langdurige en algemeen nageleefde gebruiken binnen een gemeenschap, en dat een belangrijke rechtsbron vormde in de periode na de Romeinen en naast het ius commune. |
| Glossatoren | Rechtsgeleerden in de Middeleeuwen (ca. 1100-1250) die zich bezighielden met het bestuderen en verklaren van het Corpus Iuris Civilis door middel van glossen, en zo de basis legden voor de Europese rechtswetenschap. |
| Goede trouw (Bona fides) | Een juridisch concept dat zowel kan verwijzen naar de subjectieve intentie om geen schade toe te brengen of onrechtmatig te handelen, als naar de objectieve gedragsnormen die men dient te volgen bij het sluiten van een overeenkomst. |
| Grondwettelijk Hof | Een instelling die de grondwettigheid van wetten toetst, wat een relatief recent fenomeen is en niet in alle rechtsstelsels bestaat, zoals in Nederland waar het niet bestaat in die vorm. |
| Humanisten | Rechtsgeleerden in de periode 1500-1600 die zich toelegden op het reconstrueren van het zuivere Romeinse recht door middel van filologische en historische methoden, vaak met minachting voor middeleeuwse invloeden. |
| Ius commune | Het "gemeenschappelijk recht" van Westers Christelijk Europa vanaf ca. 1100 tot 1800, gevormd door de studie van het Romeinse recht (CIC) en het canoniek recht aan de universiteiten. |
| Ius civile | In het Romeinse recht, het recht dat exclusief voor Romeinse burgers gold, in tegenstelling tot het ius gentium dat van toepassing was op geschillen tussen Romeinen en vreemdelingen of tussen vreemdelingen onderling. |
| Ius gentium | Het "recht der volkeren" in het Romeinse Rijk, toegepast op geschillen waarbij vreemdelingen betrokken waren, en dat vaak werd vereenvoudigd ten opzichte van het ius civile. |
| Justinianus | Keizer van het Oost-Romeinse Rijk (527-565) die opdracht gaf tot de codificatie van het Romeinse recht in het Corpus Iuris Civilis, wat een fundamentele rol speelde in de overlevering van het Romeinse recht. |
| Lex Aquilia | Een Romeinse wet uit 286 v.C. die de basis legde voor de aansprakelijkheid voor zaakschade, en die een belangrijke voorloper is van het moderne aansprakelijkheidsrecht. |
| Lex Hortensia | Een Romeinse wet uit 287 v.C. die besluiten van de concilie van de plebejers (plebiscita) gelijkstelde aan wetten (leges), waardoor deze ook bindend werden voor de patriciërs en voor alle Romeinse burgers. |
| Lex Mercatoria | Het handelsrecht dat zich ontwikkelde door de gewoonte van handelaren, los van het klassieke Romeinse recht en het nationale recht, en dat een belangrijke rol speelde in de internationale handel. |
| Legis Actio | Een archaïsche procedure in het oude Romeinse recht die gekenmerkt werd door strikte formaliteit, specifieke gebaren en woorden, en die in twee fasen verliep: voor de praetor en voor een particuliere rechter. |
| Libelproces | Een procedure die in de naklassieke periode van het Romeinse Rijk ontstond als een vereenvoudiging van de formulaprocedure, waarbij het proces begon met een verzoekschrift (libellus) aan de rechter. |
| Lokaal recht (Ius proprium) | Het recht dat gold binnen specifieke regio's, steden of leengebieden, vaak gebaseerd op gewoonterecht, en dat in contrast stond met het ius commune. |
| Magistratenrecht (Ius honorarium) | Het recht dat werd gecreëerd door magistraten, met name de praetor, door middel van hun edicten en de rechtsmiddelen die zij verleenden, en dat diende om het ius civile aan te vullen of te corrigeren. |
| Manus | In het Romeinse huwelijksrecht, de macht die de echtgenoot had over zijn vrouw, waardoor zij juridisch gezien onder zijn gezag viel en vergelijkbaar was met een dochter. |
| Missi dominici | Zendboden van de Frankische koningen, met name onder Karel de Grote, die werden gestuurd om toe te zien op de rechtspraak en de toepassing van het recht in de verschillende delen van het rijk. |
| Mos Maiorum | De "gewoonte van de voorouders" in het oude Romeinse recht, die als de belangrijkste rechtsbron werd beschouwd in de vroege periode en die een conservatief karakter had. |
| Nationaal recht | Het recht dat specifiek geldt binnen de grenzen van een soevereine staat, vaak gecodificeerd in nationale wetboeken, en dat vanaf de 19e eeuw de plaats innam van het ius commune. |
| Nemo auditur turpitudinem suam allegans | Een rechtsbeginsel dat stelt dat niemand zich kan beroepen op zijn eigen schandalige gedrag om een recht te verkrijgen of een verplichting te ontlopen. |
| Nemo plus transferre potest quam ipse haberet | Een fundamenteel juridisch principe dat stelt dat men niet meer rechten kan overdragen dan men zelf bezit, wat de geldigheid van eigendomsoverdrachten regelt. |
| Novellen (Novellae) | Een verzameling van nieuwe wetten die keizer Justinianus uitvaardigde tijdens zijn regeerperiode na de voltooiing van de Codex, Digesten en Instituten, en die deels in het Grieks werden opgesteld. |
| Ouderlijk gezag | Het juridische concept dat de rechten en plichten van beide ouders ten opzichte van hun minderjarige kinderen regelt, gericht op het belang van het kind, in tegenstelling tot de vroegere vaderlijke macht. |
| Ouderlijke macht | Een begrip uit het oude recht dat de absolute macht van de vader over zijn kinderen en andere familieleden beschreef, met verregaande bevoegdheden, inclusief het recht om te straffen en zelfs te doden. |
| Panderkte | De juridische school in het 19e-eeuwse Duitsland die zich toelegde op de systematische studie en aanpassing van het Romeinse recht (met name de Digesten of Pandekten) aan de moderne tijd, en die een grote invloed had op de ontwikkeling van het Duitse Burgerlijk Wetboek. |
| Pater familias | De 'heer des huizes' in het oude Romeinse recht, de oudste mannelijke lijn van het hoofd van de familia, die absolute macht uitoefende over alle leden en goederen van de huishouding. |
| Peculium | Een afgesplitst vermogen dat de pater familias toekende aan zijn zoon (filius familias) of slaaf, dat deze zelf mocht beheren en waarvan de winsten soms voor henzelf waren, wat diende als stimulans en voor het onderhoud. |
| Periferie | De buitenste gebieden of afgelegen regio's van Europa die minder directe invloed ondergingen van het ius commune en het Romeinse recht, en waar gewoonterecht langer standhield. |
| Poenale actie (Actio poenalis) | Een juridische actie in het Romeinse recht gericht op het verkrijgen van een boete, bedoeld als straf voor de dader en vaak passief onovererfbaar. |
| Possessio | Het Romeinse concept van bezit, dat de feitelijke macht over een zaak omvatte, vaak gecombineerd met de intentie om het goed als eigenaar te houden (animus), en dat bescherming genoot via de praetor. |
| Praetor | Een belangrijke Romeinse magistraat die verantwoordelijk was voor het recht en de rechtspleging, met name door het uitvaardigen van edicten en het verlenen van rechtsmiddelen (actiones) en bescherming via interdicten. |
| Praetor peregrinus | De praetor die specifiek belast was met geschillen waarbij vreemdelingen betrokken waren, en die een cruciale rol speelde in de ontwikkeling van het ius gentium en de formulaprocedure. |
| Quasi-contract | Een verbintenis die ontstond uit een geoorloofde handeling die niet gebaseerd was op een overeenkomst, maar wel juridische gevolgen had, zoals zaakwaarneming of onverschuldigde betaling. |
| Quasi-delict | Een handeling die weliswaar geen delict was in strikte zin, maar toch aansprakelijkheid teweegbracht wegens het uitoefenen van een risicovolle activiteit, zoals het gooien van objecten uit een raam of het veroorzaken van schade met een dier. |
| Receptie | Het proces waarbij het Romeinse recht (ius commune) werd overgenomen en geïntegreerd in de nationale rechtsstelsels van Europese landen, vooral vanaf de 11e eeuw. |
| Reipersecutoire actie (Actio reipersecutoria) | Een juridische actie in het Romeinse recht gericht op het verkrijgen van een schadevergoeding of het terugvorderen van een zaak, in plaats van een boete. |
| Res mancipi | Bepaalde zaken die in het oude Romeinse recht als bijzonder belangrijk werden beschouwd voor de agrarische samenleuning, zoals gronden, vee en gereedschappen, en waarvoor speciale overdrachtsformaliteiten (mancipatio, in iure cessio) vereist waren. |
| Res nec mancipi | Alle zaken die niet onder de categorie res mancipi vielen, en waarvoor een eenvoudigere overdrachtsakte (traditio) volstond. |
| Rescripte | Schriftelijke adviezen of beslissingen van de Romeinse keizer op verzoeken van particulieren of ambtenaren, die als wetgevende normen werden beschouwd. |
| Risicoaansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op schuld of een onrechtmatige daad, maar op het risico dat voortvloeit uit bepaalde activiteiten of eigendommen. |
| Saisine | Een concept uit het Germaanse recht dat het recht op het bezit van een goed vertegenwoordigde, en dat vaak werd gebruikt in de context van lenen en feodale relaties. |
| Scholastiek | Een middeleeuwse intellectuele methode die zich kenmerkte door het systematisch analyseren en interpreteren van gezaghebbende teksten, zoals het Corpus Iuris Civilis, en die een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van het ius commune. |
| Stipulatio | Een Romeinse verbintenis die tot stand kwam door het uitspreken van bepaalde rituele woorden, waarbij de ene partij een vraag stelde en de andere partij bevestigend antwoordde, wat een zeer formele en bindende overeenkomst creëerde. |
| Substitutie | In het erfrecht, de bepaling in een testament waarbij de erflater aanwijst wie de erfgenaam van zijn erfgenaam moet worden, om zo de doorgeef van goederen te controleren en te zorgen dat deze binnen de familie blijven. |
| Taliorecht | Een primitief rechtsbeginsel dat stelt dat de straf gelijk moet zijn aan de begane daad, zoals "oog om oog, tand om tand". |
| Tempus | De tijd die vereist was voor de verkrijgende verjaring in het Romeinse recht, en die varieerde afhankelijk van het soort goed (roerend of onroerend) en de locatie. |
| Tenures | Goederen die in de Middeleeuwen werden verleend door een heer aan een vazal in ruil voor diensten en verplichtingen, en die onderworpen waren aan feodale rechten en plichten. |
| Traditio | Een Romeinse leveringshandeling die, in tegenstelling tot de formele mancipatio en in iure cessio, door middel van eenvoudige overdracht van het bezit kon leiden tot eigendomsoverdracht, vooral wanneer er een geldige titel (causa) aanwezig was. |
| Tuchtigingsrecht | Een recht dat de vader had om zijn kinderen te straffen, en dat in het verleden verregaande bevoegdheden omvatte, waaronder fysieke straffen. |
| Usucapio | De Romeinse verkrijgende verjaring, die het mogelijk maakte om na verloop van tijd en onder bepaalde voorwaarden eigenaar te worden van een goed, zelfs indien de oorspronkelijke overdracht gebreken vertoonde. |
| Usus | Het Romeinse recht op het gebruik van een zaak, een van de componenten van het eigendomsrecht, naast het recht op vruchten (fructus) en het recht om te beschikken (abusus). |
| Vernunftrecht | Een rechtssysteem ontwikkeld in de 17e en 18e eeuw onder invloed van de Verlichting, gebaseerd op rede en logica, met als doel een universeel en rationeel recht te creëren dat losstond van goddelijke of traditionele autoriteit. |
| Volgrecht | Het principe dat een zakelijk recht, zoals eigendom, het goed volgt, ongeacht in wiens handen het zich bevindt, waardoor de houder van het recht dit recht kan uitoefenen tegenover elke nieuwe bezitter. |
| Volksgeist | Een concept uit de historische school van het Duitse recht, dat stelt dat het recht voortkomt uit de specifieke historische ervaringen en de collectieve geest van een volk. |
| Volksvergaderingen | Een instelling in de Romeinse Republiek waar burgers wetten konden goed- of afkeuren, maar met beperkte macht en gecontroleerd door de magistraten en de senaat. |
| Vrederechter | Een rechter in het Belgische recht die belast is met geschillen van geringe waarde en met de verzoening tussen partijen, een functie die zijn oorsprong vindt in revolutionaire idealen van rechtspraak dicht bij het volk. |
| Vruchtgebruik (Ususfructus) | Een Romeins zakelijk genotsrecht dat de houder het recht gaf om een zaak te gebruiken en de vruchten ervan te genieten, met de verplichting deze in stand te houden en bij het einde van het recht terug te geven. |
| Wilsautonomie | Het principe dat de wil van de partijen de belangrijkste bron is van verbintenissen en contracten, wat betekent dat zij in principe vrij zijn om te bepalen wat zij overeenkomen, binnen de grenzen van de wet en de openbare orde. |
| Zakelijke zekerheid | Een beperkt zakelijk recht dat strekt tot zekerheid van een verbintenis, waardoor de schuldeiser voorrang krijgt op andere schuldeisers bij de verkoop van het bezwaarde goed (bv. hypotheek, pand). |
| Zaakwaarneming (Negotiorum gestio) | Een quasi-contract waarbij iemand uit eigen beweging de belangen van een ander behartigt zonder daartoe gemachtigd te zijn, met als gevolg dat de zaakwaarnemer recht heeft op vergoeding van zijn kosten en de begunstigde op zijn beurt een verbintenis heeft om de zaakwaarnemer te compenseren. |