Cover
ابدأ الآن مجانًا english-grammar-common-errors-and-usage-guidelines-eng101.docx
Summary
# Gebruik van het werkwoord 'to be'
Het werkwoord 'to be' is fundamenteel in de Engelse grammatica en kent diverse vormen, samentrekkingen en specifieke toepassingen, waaronder het gebruik van 'there is/are' en het onderscheid tussen 'it's' en 'its'.
## 1. Gebruik van het werkwoord 'to be'
### 1.1 Vormen van 'to be'
Het werkwoord 'to be' kent de volgende hoofdvervoegingen:
* **Infinitief:** be
* **Verleden tijd enkelvoud:** was
* **Verleden tijd meervoud:** were
* **Voltooid deelwoord:** been
#### 1.1.1 Tegenwoordige tijd en samentrekkingen
De tegenwoordige tijd van 'to be' wordt als volgt gevormd:
* I **am**
* You **are**
* He/She/It **is**
* We/You/They **are**
Er zijn veelvoorkomende samentrekkingen die vooral in informele contexten worden gebruikt:
* I'm = I am
* You're = You are
* He's = He is
* She's = She is
* It's = It is
* We're = We are
* They're = They are
#### 1.1.2 Verleden tijd en samentrekkingen
De verleden tijd van 'to be' kent de volgende samentrekkingen:
* Wasn't = was not
* Weren't = were not
### 1.2 Specifieke toepassingen van 'to be'
#### 1.2.1 'There is' en 'There are'
Bij het aangeven dat iets bestaat, wordt in het Engels doorgaans 'there' gevolgd door een vorm van 'to be' gebruikt, met het onderwerp na het werkwoord. Deze constructies kunnen vertaald worden met 'er is/zijn', 'er staat/staan', 'er ligt/liggen', etc.
* **Voorbeeld:**
> There is a book on the table.
> There are many people at the party.
'There' is **altijd** gevolgd door 'to be' in deze context. Soms kunnen er woorden tussen 'there' en 'to be' worden ingevoegd, bijvoorbeeld bij werkwoorden als 'seem' of 'appear', modale werkwoorden, of na voegwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
* **Voorbeeld met ingevoegde woorden:**
> There **happened to be** a lot of traffic.
> There **seems to be** a problem.
Na 'there + be' wordt vaak het persoonlijk voornaamwoord 'it' of 'they' gebruikt om meer details te geven.
#### 1.2.2 'It's' versus 'Its'
Het is cruciaal om het verschil tussen 'it's' en 'its' te kennen:
* **It's:** Dit is een samentrekking van 'it is' of 'it has'. Deze vorm is informeler.
* **Voorbeeld:** *It's* a beautiful day. (It is a beautiful day.)
* **Voorbeeld:** *It's* got a great view. (It has got a great view.)
* **Its:** Dit is een bezittelijk voornaamwoord, vergelijkbaar met 'zijn/haar' in het Nederlands. Het geeft bezit aan.
* **Voorbeeld:** The company announced *its* new policy. (Het beleid van het bedrijf.)
* **Voorbeeld:** The dog wagged *its* tail. (De staart van de hond.)
#### 1.2.3 'To be' in plaats van 'hebben'
In het Nederlands gebruiken we vaak 'hebben' in situaties waar het Engels 'to be' verkiest. Dit geldt met name voor:
* **Leeftijd:**
* Nederlands: Ik **ben** 20 jaar oud.
* Engels: I **am** 20 years old. (Niet: I have 20 years.)
* **Grootte, hoogte, gewicht:**
* Nederlands: De kamer **is** groot.
* Engels: The room **is** large. (Niet: The room has large.)
* **Kleur:**
* Nederlands: De auto **is** rood.
* Engels: The car **is** red. (Niet: The car has red.)
* **Prijzen:** Zowel bij het vragen naar als het vermelden van prijzen.
* Nederlands: Hoeveel **kost** dat?
* Engels: How much **is** that?
* Nederlands: Het **kost** 50 euro.
* Engels: It **is** 50 euros.
> **Tip:** Let goed op bij deze betekenisverschillen om typische fouten te voorkomen. De context bepaalt of 'to be' of 'to have' correct is.
#### 1.2.4 Overige toepassingen
'To be' wordt ook gebruikt in combinaties met andere werkwoorden, zoals 'to have' en 'to do', en in diverse uitdrukkingen die de staat of conditie van iets beschrijven. Hoewel de details van deze werkwoorden buiten de scope van de directe 'to be' focus vallen, is het belangrijk te weten dat 'to be' vaak een rol speelt in de basisstructuur van zinnen.
---
# Gebruik van de werkwoorden 'to have (got)' en 'to do'
Deze sectie biedt een gedetailleerde analyse van de verschillende functies van 'to have (got)' als hoofdwerkwoord en hulpwerkwoord, en de rol van 'to do' als hulpwerkwoord in negaties en vragen, evenals als hoofdwerkwoord.
### 2.1 'To be'
'To be' is een onregelmatig werkwoord met de volgende hoofdvormen: *be* (infinitief), *was/were* (verleden tijd), *been* (voltooid deelwoord).
* **Tegenwoordige tijd:** De vormen zijn *am, is, are*. Tegenwoordige tijd kan ook worden uitgedrukt met contracties: `'m` (= *am*), `'re` (= *are*), `'s` (= *is*).
* **Verleden tijd:** De vormen zijn *was* en *were*. Contracties zijn *wasn’t* (= *was not*) en *weren't* (= *were not*).
#### 2.1.1 'There is' en 'there are'
Bij het aanduiden van het bestaan van iets wordt in het Engels vaak begonnen met *there + be*. Dit kan vertaald worden als 'er is/zijn', 'er staat/staan', 'er ligt/liggen', 'er hangt/hangen', 'er gebeurt/gebeuren'. Het werkwoord *to be* wordt hier altijd gebruikt.
> **Tip:** Let op de aanwezigheid van andere woorden tussen *there* en *to be*, zoals bij werkwoorden als *seem, appear*, modale werkwoorden (*may, can, must*), of bij de constructie *no + noun + to-inf.*.
Na *there + be* wordt vaak het persoonlijk voornaamwoord *it* of *they* gebruikt om meer details te geven.
#### 2.1.2 'It's' versus 'its'
* `It's` is een samentrekking van *it is* of *it has*.
* `Its` is een bezittelijk voornaamwoord.
#### 2.1.3 'Be' in plaats van 'hebben'
In het Nederlands wordt 'hebben' gebruikt in zinnen over leeftijd, grootte, lengte, gewicht, kleur, etc. In het Engels wordt dan vaak 'to be' gebruikt. Ook bij het vragen naar en vermelden van prijzen wordt 'to be' gebruikt.
### 2.2 'To have (got)'
De hoofdvormen van 'to have (got)' zijn: *have* (tegenwoordige tijd), *had* (verleden tijd), *had* (voltooid deelwoord).
* **Tegenwoordige tijd:** Contracties zijn `'ve` (= *have*), `'s` (= *has*).
* **Verleden tijd:** Contracties zijn `'d` (= *had*).
#### 2.2.1 'Have' als hulpwerkwoord
'Have' wordt gebruikt als hulpwerkwoord in de perfecte tijden (bv. *present perfect*, *past perfect*). In deze gevallen wordt het vaak gecontracteerd tot `'s`, `'ve`, `'d`. In negaties en vragen wordt *do* niet gebruikt; de inversie gebeurt met *have*.
> **Tip:** Het hulpwerkwoord 'have' kan *niet* vervangen worden door 'have got' in deze constructies.
#### 2.2.2 'Have' als hoofdwerkwoord
'Have' kan ook als hoofdwerkwoord fungeren. In dat geval wordt in negaties en vragen het hulpwerkwoord 'to do' gebruikt. Contracties worden hierbij meestal niet gebruikt.
'Have' als hoofdwerkwoord is een veelzijdig woord met verschillende betekenissen:
* **Bezit:** *I have a car.* (Negatie: *I don’t have a car.* Vraag: *Do you have a car?*)
* **Eten/Drinken:** *I had breakfast at 8.*
* **Ervaren/Meemaken:** *We had trouble.* of *We had a nice holiday.*
* **Activiteiten en ervaringen:**
* *He is having a good time.* (Geniet ervan)
* *They are having breakfast / supper / dinner / lunch / tea / a meal / a drink / a glass of wine.*
* *I was having a bath / a swim / a walk / a wash / a shave / a rest / a shower / a sleep / a liedown / a dream when you phoned last night.*
* *She is having a holiday / a day off.*
* *Have a good time / a nice evening.*
* *She has just had a baby.*
* *Did you have the chance to speak to him in private?*
* *The farmer is having trouble with his tractor.*
* *Do you have your identity card with you when you go to town?*
* *A sparrow does not usually have white feathers.*
* *I seldom have a sore throat.*
* *The shop doesn’t have any strawberries in winter.*
> **Tip:** In de bovenstaande uitdrukkingen kan 'have got' niet gebruikt worden in plaats van 'have', behalve wanneer 'have' bezit betekent.
#### 2.2.3 'Have' versus 'have got'
In Brits-Engels wordt 'have got' vaak gebruikt in plaats van 'have' wanneer de betekenis 'bezitten' is (in brede zin, inclusief kenmerken en relaties).
* **Bezitten:** *He has one car. He has got one car.*
* **Kenmerk:** *I have brown eyes. I have got brown eyes.*
* **Relatie:** *I have one brother. I have got one brother.*
Als 'have' niet 'bezitten' betekent, kan 'have got' niet gebruikt worden.
> **Tip:** 'Have got' heeft dezelfde betekenis als 'have' in deze contexten; 'got' is hier een 'leeg' woord. 'Have got' is informeler en gebruikelijker in spreektaal dan in geschreven taal.
> **Tip:** 'Do' en 'got' worden niet samen gebruikt (bv. *Do you have got any children?* is incorrect). 'Got'-vormen komen het meest voor in de tegenwoordige tijd. Verleden tijd-vormen zijn meestal zonder 'got' (*I had a bad cold*). 'Got'-vormen worden niet gebruikt voor gewoontes en herhaalde acties.
#### 2.2.4 Causatief gebruik van 'have'
De structuur *have something done* wordt gebruikt om aan te geven dat iets door iemand anders voor ons gedaan wordt ('iemand iets laten doen'). De volgorde is: *Subject + form of to have + object + past participle*. 'To get' kan 'to have' vervangen en heeft dezelfde betekenis, maar is informeler.
#### 2.2.5 'Have to' en 'have got to'
Beide uitdrukkingen kunnen gebruikt worden als modale hulpwerkwoorden die verplichting uitdrukken (vergelijkbaar met *must*).
* *Have to* vereist het gebruik van 'to do' in negaties en vragen.
* Het informelere *have got to* vereist 'to do' niet in deze contexten.
> **Tip:** Let op dat de contractie `'s` zowel *is* als *has* kan betekenen (bv. *He's ill.* vs. *He's got two sisters.*). De contractie `'d` kan *would* of *had* betekenen (bv. *I'd prefer a cup of tea.* vs. *He'd opened the door.*).
### 2.3 'To do'
De hoofdvormen van 'to do' zijn: *do* (tegenwoordige tijd), *did* (verleden tijd), *done* (voltooid deelwoord).
* **Tegenwoordige tijd:** Contracties zijn *don't* (= *do not*), *doesn't* (= *does not*).
* **Verleden tijd:** Contractie is *didn't* (= *did not*).
#### 2.3.1 'Do' als hulpwerkwoord in negaties en vragen
'Do' wordt gebruikt als hulpwerkwoord in combinatie met een hoofdwerkwoord in de *present simple* en *past simple* (wanneer er geen ander hulpwerkwoord beschikbaar is) in negaties en vragen. Het wordt ook gebruikt in negatieve gebiedende wijs.
> **Tip:** 'Do' wordt *niet* gebruikt in *wh-questions* als het *wh-woord* het onderwerp is of deel uitmaakt van het onderwerp.
> **Tip:** In standaard Engels wordt 'do' alleen in negaties met *not* gebruikt. Het wordt niet gebruikt met andere negatieve woorden zoals *never, hardly, nothing, no*.
#### 2.3.2 'Do' in zinnen met inversie
'Do' wordt gebruikt wanneer er sprake is van inversie, wat gebeurt in vragen en wanneer een zin begint met een negatief, bijna-negatief of restrictief woord (*seldom, not until, never, hardly, (not) only, rarely*, etc.).
#### 2.3.3 'Do' voor nadruk (emphatic do)
'Do' wordt gebruikt om een bewering te benadrukken of sterk te reageren op een verzoek om goedkeuring. Het hulpwerkwoord 'do' krijgt hierbij nadruk. Emfatisch 'do' kan ook voor gebiedende wijs geplaatst worden om dringende verzoeken uit te drukken.
> **Opmerking:** 'Do' wordt niet gebruikt als er al een ander hulpwerkwoord aanwezig is; in dat geval krijgt dat hulpwerkwoord de nadruk.
#### 2.3.4 'Do' om herhaling te voorkomen
Het hulpwerkwoord 'do' wordt gebruikt om de herhaling van een hoofdwerkwoord te vermijden:
* **In korte antwoorden:** *Who takes you to music school? – John's father does.*
* **In vraagpartikels (question tags):** *You saw me, didn’t you?*
* **Bij het uitdrukken van gelijkenis of verschil:** *My mother loves me. So does your father.*
#### 2.3.5 'Do' als hoofdwerkwoord
'Do' kan ook als hoofdwerkwoord fungeren. Als hoofdwerkwoord vereist 'do' het gebruik van het hulpwerkwoord 'do' in negaties en vragen (dubbel 'do').
> **Voorbeeld:** *He didn’t do his homework, did he?*
'Do' als hoofdwerkwoord wordt gebruikt in diverse uitdrukkingen, waaronder:
* *to do an exercise, one’s homework, a sum, a translation, housework, the cooking, the ironing*
* *to do good, harm, wrong, right*
* *to do business, trade*
* *to do a favour, wonders, a service, justice, damage*
* *to do one’s best, a good job, one’s duty, one’s hair*
> **Vergelijking Nederlands/Engels:** Er zijn verschillen tussen het gebruik van 'maken' en 'doen' in het Nederlands en 'do' en 'make' in het Engels. Bijvoorbeeld: 'huiswerk maken' wordt 'to do homework', terwijl 'een oefening maken' ook 'to do an exercise' is. 'Schade aanrichten' is 'to do damage', maar 'een ontdekking doen' is 'to make a discovery'.
#### 2.3.6 Vorming van de derde persoon enkelvoud en de verleden tijd van 'do'
* **Tegenwoordige tijd:** De derde persoon enkelvoud eindigt op `-es` (*does*) bij werkwoorden die eindigen op `-o` of een sissend geluid (-s, -z, -ch, -sh, -x).
* **Verleden tijd:** Gebruikt de vorm *did*.
#### 2.3.7 Vorming van de tegenwoordige tijd en de verleden tijd van 'have'
* **Tegenwoordige tijd:** De derde persoon enkelvoud eindigt op `-s` (*has*).
* **Verleden tijd:** Gebruikt de vorm *had*.
#### 2.3.8 Vorming van de tegenwoordige tijd en de verleden tijd van 'be'
* **Tegenwoordige tijd:** Vormen zijn *am, is, are*.
* **Verleden tijd:** Vormen zijn *was, were*.
### 2.4 Vergelijking en Synthese
Deze werkwoorden zijn fundamenteel in de Engelse grammatica en hun correcte gebruik is essentieel voor het vormen van zinnen, negaties en vragen. 'To have (got)' en 'to do' hebben zowel functies als hoofdwerkwoord als hulpwerkwoord, terwijl 'to be' voornamelijk als hoofdwerkwoord fungeert, maar ook essentieel is in de vorming van tijden en passieve constructies. Het begrip van hun interactie, vooral in ontkenningen en vragen, is cruciaal.
---
# Tijden en hun gebruik in het Engels
Deze sectie behandelt de vorm en het gebruik van de tegenwoordige, verleden en voltooide tijden in het Engels, met specifieke aandacht voor de simpele en continue vormen.
### 3.1 Tegenwoordige tijden (Present Tenses)
#### 3.1.1 Present Simple
**Vorm:**
* Basisvorm van het werkwoord.
* Bij de derde persoon enkelvoud (he/she/it) wordt -s toegevoegd.
* Regels voor toevoeging van -s:
* Werkwoorden eindigend op -s, -z, -ch, -sh, -x: + -es (bv. *watches*, *kisses*, *mixes*).
* Werkwoorden eindigend op -o (behalve -oo): + -es (bv. *goes*, *does*).
* Werkwoorden eindigend op een medeklinker + -y: -y verandert in -i + -es (bv. *flies*, *cries*).
* **Uitspraak van de '-s'-uitgang:**
* /ɪz/ na een sissend geluid (-s, -z, -ch, -sh, -x).
* /s/ na een stemloze medeklinker (niet-sissend).
* /z/ na een stemhebbende medeklinker (niet-sissend) of na een klinker.
**Gebruik:**
* **Algemene waarheden en permanente situaties:**
* *The earth goes around the sun.*
* *Birds fly south for the winter.*
* **Gewoontes en routines (regelmatige acties):**
* *I get up at 8 o’clock every morning.*
* *Robert usually goes away two or three times a week.*
* Frequentiebijwoorden (*often, usually, always, normally, sometimes, occasionally, rarely, not often, hardly ever, never*) worden geplaatst:
* Voor het hoofdwerkwoord: *I often take the Eurostar.*
* Na het werkwoord *to be*: *I am usually nervous.*
* Tijdsbepalingen zoals *every day, once a year* komen aan het begin of einde van de zin.
* **Beschrijven van een reeks gebeurtenissen (bv. instructies):**
* *First, you go to the C drive and locate the manager’s assistant’s folder.*
* **Live commentaar, demonstraties, recepten:**
* *Courtois grabs the ball and rolls it over to De Bruyne.*
* *First, you roll out the pastry.*
* **Observaties en verklaringen (met werkwoorden die spreken of schrijven uitdrukken):**
* *I promise you everything will be all right.*
* *The article says that employment has been rising.*
* **Toekomstverwijzing (vast schema of programma):**
* *The train leaves at 6.33 p.m.*
* *The exhibition closes on Friday next week.*
* **Tijdsbepalingen (met *when, after, until, before*) en voorwaarden (met *if*) met toekomstige verwijzing, waarbij de hoofdzin vaak in de future tense staat:**
* *I’ll write to her when I have time.*
* *If I win the EuroMillions, I’ll quit school.*
#### 3.1.2 Present Continuous
**Vorm:**
* *Subject* + *vorm van to be* + *infinitief zonder to* + *-ing*.
* **Spelling van de -ing vorm:**
* infinitief zonder to + -ing (bv. *talking*, *going*).
* Werkwoorden eindigend op een stomme -e: de -e wordt weggelaten (bv. *coming*, *leaving*).
* Werkwoorden eindigend op -ie: verandert in -y + -ing (bv. *dying*, *lying*).
* Werkwoorden eindigend op een enkele medeklinker (behalve -y, -w, -x) voorafgegaan door een enkele klinker en met klemtoon op de laatste lettergreep: de medeklinker wordt verdubbeld (bv. *stopping*, *tapping*, *preferring*).
* In Brits Engels wordt de finale -l na een enkele klinker of twee afzonderlijk uitgesproken klinkers altijd verdubbeld (bv. *travelling*, *quarrelling*).
* Finale -c wordt -ck (bv. *picnicking*, *panicking*).
**Gebruik:**
* **Actie die nu gaande is (op het moment van spreken/schrijven):**
* *Sorry, Mr Clark can’t see you at the moment. He is talking to a customer.*
* *It is not raining now.*
* **Actie die ‘rond nu’ gebeurt (niet noodzakelijk exact op het moment van spreken):**
* *Kate wants to work in Italy, so she is learning Italian.*
* *At the moment we are building a new office.*
* Vaak gebruikt met tijdsbepalingen als *now, at the moment, nowadays, currently, these days, right now, at present*.
* **Tijdelijke situaties:**
* *I am living with some friends until I find a place in London.* (Vergelijk met *My parents live in London.* – permanent)
* *Janet is on maternity leave, so I am organizing the conferences.* (tijdelijk)
* **Langzame, geleidelijke veranderingen en trends (vaak met *get, change, become, increase, rise, fall, grow, improve, begin, start*):**
* *Is your English getting better?*
* *The population of the world is increasing very fast.*
* **Herhaalde actie met een idee van irritatie (vaak met *always*):**
* *That boy is always asking stupid questions.*
* **Achtergrondsituaties in een verhaal (in het heden):**
* *A man is walking through the streets when someone taps on his shoulder.*
* **Vaste afspraken in de toekomst:**
* *My sister is getting married next Saturday.*
* **Let op:** De continuous vorm wordt normaal niet gebruikt met stative verbs (werkwoorden die een staat beschrijven, geen actie).
* *I notice that you moved your desk.* (niet: *I am noticing*)
* Sommige werkwoorden zijn stative in de ene betekenis en dynamisch in de andere.
**Present Simple vs. Present Continuous (samenvatting):**
* **Gewoonte/routine** vs. **moment van spreken**: *Henry works for PDQ.* (routine) vs. *The man in the post room is packing some parcels.* (nu aan het doen).
* **Algemene activiteiten** vs. **huidige projecten**: *We design psychometric tests.* (algemeen) vs. *At the moment we’re working on new tests.* (specifiek project).
* **Permanente** vs. **tijdelijke situaties**: *Peter deals with enquiries.* (permanent) vs. *I am dealing with enquiries while Peter is away.* (tijdelijk).
* **Feiten** vs. **geleidelijke veranderingen**: *Cheap imports lead to greater competition.* (feit) vs. *Cheap imports are leading to the closure of factories.* (verandering).
* **Achtergrond** vs. **onderbrekende situatie**: *When I am doing the dishes, he always calls.* (Present Simple onderbreekt Present Continuous).
* **Stative** vs. **dynamic verbs**: *I know the answer.* (stative) vs. *I am actually giving you the answer.* (dynamic).
### 3.2 Verleden Tijden (Past Tenses)
#### 3.2.1 Past Simple
**Vorm:**
* **Reguliere werkwoorden:** Infinitief + -ed.
* **Vorming van de -ed vorm:**
* Werkwoorden eindigend op -e: alleen -d toevoegen (bv. *liked*, *managed*).
* Werkwoorden eindigend op medeklinker + -y: -y verandert in -i + -ed (bv. *studied*, *carried*).
* De finale medeklinker (behalve -l) wordt verdubbeld na een enkele klinker en klemtoon op de laatste lettergreep (bv. *stopped*, *referred*).
* Finale -l wordt altijd verdubbeld na een enkele klinker in Brits Engels (bv. *levelled*, *labelled*).
* Finale -c wordt -ck (bv. *panicked*).
* **Uitspraak van de '-ed'-uitgang:**
* /ɪd/ na /t/ of /d/ (bv. *chatted*, *ended*).
* /t/ na een stemloze medeklinker (niet /t/) (bv. *reached*, *laughed*).
* /d/ na een stemhebbende medeklinker (niet /d/), na een klinker of tweeklank (bv. *loved*, *preferred*).
* **Onregelmatige werkwoorden:** Studeren van de lijst met onregelmatige werkwoorden.
**Gebruik:**
* **Feiten, eigenschappen, gewoontes en routines in het verleden:**
* *The patient slept all day yesterday.*
* *He always drank beer when he was at the pub.*
* De hele situatie wordt bekeken als een afgerond geheel.
* **Reeks gebeurtenissen of acties in het verleden:**
* *We left at six, arrived in Dublin at ten and then took the plane to London.*
* **Staten in het verleden:**
* *I loved my grandfather.*
* *We knew each other well.*
* **Tijdsbepalingen:** Vaak gebruikt met adverbs van tijd die naar een afgesloten periode in het verleden verwijzen (*yesterday, last week, ago, in June, on 4 April*).
* *We arrived at the airport ten minutes ago.*
* *Mariela started college last month.*
* **Na het werkwoord *wish* en de uitdrukkingen *if only*, *it’s time*, *I’d rather* wanneer de gewenste situatie in het heden of de toekomst ligt:**
* *I wish I were more computer-literate.*
* **In de *if*-clausule van een conditioneel type 2 (onwerkelijkheid in het heden/toekomst):**
* *If I were you, I would come.*
* **Om afstand te creëren en zinnen beleefder of tentatiever te maken:**
* *Could you give me a hand?* (in plaats van *Can you give me a hand?*)
#### 3.2.2 Past Continuous
**Vorm:**
* *Subject* + *vorm van to be (past)* + *infinitief zonder to* + *-ing*.
* *I was working.*
* *They were discussing.*
**Gebruik:**
* **Situaties die voortduurden op een bepaald moment in het verleden (focus op het midden van de situatie):**
* *At nine o’clock yesterday morning the pupils were waiting for their teacher.*
* *What were you doing on Thursday night?*
* **Situaties die een achtergrond vormden voor een andere gebeurtenis (in Past Simple):**
* *When I arrived, John was clearing the table.* (Achtergrond: John was bezig met opruimen. Onderbreking: Ik arriveerde.)
* *They were walking on the river bank when I saw them.*
* **Nadruk op de duur van een voortdurende situatie:**
* *I was waiting in the departure lounge for more than two hours.*
* **Meerdere situaties die tegelijkertijd voortduurden:**
* *IBM was beginning to lose its way and many skilled people were leaving.*
* **Representeren van een verleden situatie als tijdelijk (niet permanent):**
* *John was using my tennis racket until he could afford to buy one.*
* **Herhaalde vroegere actie met irritatie (vaak met *always*):**
* *He was always ringing me up during lunch time!*
* **Om een uitspraak minder direct en beleefder/tentatiever te maken (meer dan Past Simple):**
* *I was hoping you would be there too.*
* *I was wondering if that would be convenient for you.*
**Past Simple vs. Past Continuous (samenvatting):**
* **Nadruk op duur** vs. **aparte, complete situatie**: *We discussed the report.* (aparte actie) vs. *We were discussing the report for over an hour.* (nadruk op duur).
* **Achtergrondsituatie** vs. **onderbrekende situatie**: *Matt phoned while we were having dinner.* (Phoned onderbreekt having dinner).
* **Focus op het midden** vs. **complete actie**: *I was walking home when I met Dave.* (midden van het lopen) vs. *I walked home after the party.* (complete actie).
* **Situatie op een bepaald tijdstip** vs. **verleden gewoonte**: *Kate was watching TV when we arrived.* (situatie op dat moment) vs. *Kate watched TV a lot when she was ill.* (gewoonte).
* **Simultane situaties** vs. **reeks situaties**: *When Karen arrived, we were having dinner.* (we waren al bezig) vs. *When Karen arrived, we had dinner.* (eerst kwam Karen, dan aten we).
* **Bij stative verbs** wordt alleen de simple vorm gebruikt: *I knew you were there.* (niet: *I was knowing*).
### 3.3 Voltooide Tijden (Perfect Tenses)
#### 3.3.1 Present Perfect Simple
**Vorm:**
* *Subject* + *have/has* + *past participle* (voltooid deelwoord).
* **Past participle:**
* Reguliere werkwoorden: infinitief + -ed (zelfde als Past Simple).
* Onregelmatige werkwoorden: studeren van de lijst.
**Gebruik:**
* **Situatie met een connectie of link met het heden (resultaat, ervaring, recentheid). De tijd is niet belangrijk of is een periode tot nu toe.**
* De connectie met het heden is conceptueel: de situatie is voorbij, maar ligt in een periode tot nu toe, of brengt nieuws, of het resultaat is nog zichtbaar.
* **Gebruikt met tijdsbepalingen die naar een periode tot nu toe verwijzen (die nog niet voorbij is):**
* *yet, already, so far, before, often, never, ever, always, recently, lately, this minute.*
* *I have never eaten sushi before.* (in mijn leven)
* *I have already had some.* (*already* meestal in bevestigende zinnen)
* *She has already gone home.*
* *Can I speak to Colette? – I’m afraid she has already gone home.*
* *I just met an old friend.*
* *Did you eat yet?* (*yet* meestal in vragen en ontkenningen)
* **Nieuws brengen (recent verleden):**
* *Somebody stole my car!* (Kan ook met Past Simple in Amerikaans Engels).
* **Relevantie voor het heden (het resultaat is nog zichtbaar):**
* *I’ve repaired the TV. It’s working OK now.* (Het resultaat is dat de TV nu werkt).
* **Gebruikt met stative verbs (ook al is de betekenis continu) en wanneer er een indicatie is van frequentie (*how many times? / how much?*):**
* *I have lived here for ten years.* (state, continu)
* *How many times has this happened?*
#### 3.3.2 Present Perfect Continuous
**Vorm:**
* *Subject* + *have/has been* + *infinitief zonder to* + *-ing*.
**Gebruik:**
* **Situatie die begonnen is voor het heden en voortduurt tot (en mogelijk na) het moment van spreken (letterlijke link met het heden).**
* *I have been working here for ten years.* (de situatie duurt nog voort)
* **Vaak gecombineerd met *since* (beginpunt) of *for* (duur):**
* *He has been sick for more than a week.*
* **Activiteit die mogelijk recent gestopt is, maar waarvan de effecten nog zichtbaar zijn (verklarend, met ondertoon van excuus, verwijt of klacht):**
* *His hair was wet. He had been swimming.* (effect: nat haar)
* *He was extremely tired as he had been working so hard.* (verklaring voor vermoeidheid)
* **Niet gebruikt met stative verbs of aantallen (in plaats daarvan Present Perfect Simple):**
* *He had been in prison for five years.* (niet: *had been being*)
* *She had loved him all her life.* (niet: *had been loving*)
* **Vragen naar duur (*How long?*) met Present Perfect Continuous, vragen naar frequentie of aantallen (*How many times?*, *How much?*) met Present Perfect Simple.**
**Past Tense vs. Present Perfect Tense:**
* **Afgesloten verleden tijd** vs. **periode tot nu toe**: *I saw him yesterday.* (afgesloten) vs. *Have you seen him since yesterday?* (periode tot nu toe).
* **Nieuwe, recente situaties** vs. **situaties die niet recent of nieuw zijn**: *I’ve repaired the TV.* (recent) vs. *Mozart was a composer.* (niet recent).
* **Nieuws** vs. **details**: Present Perfect voor nieuwigheden, Past Simple voor details.
* *Ow! I’ve burnt myself.* (nieuws)
* *How did you do that? I picked up a hot dish.* (details in Past Simple).
#### 3.3.3 Present Perfect Simple
*Zie 3.3.1 Present Perfect Simple*
#### 3.3.4 Past Perfect Simple
**Vorm:**
* *Subject* + *had* + *past participle*.
**Gebruik:**
* **Situatie die plaatsvond vóór een ander moment of een andere situatie in het verleden (anterioriteit). De andere verleden situatie wordt meestal in Past Simple uitgedrukt.**
* *When we arrived at Sue’s office, she had left.* (Ze was al weg *voordat* wij arriveerden).
* **Vergelijkbaar met de link van Present Perfect met het heden, maar dan in relatie tot een punt in het verleden:**
* *He said he had never been there before.* (Zijn uitspraak was in het verleden; de ervaring was vóór die uitspraak).
* **Heeft soms modale betekenissen (onwerkelijkheid in het verleden):**
* *I wish I had known.* (Ik wou dat ik het geweten had – maar dat heb ik niet gedaan).
* **In de *if*-clausule van een conditioneel type 3 (onwerkelijkheid in het verleden):**
* *If I had known, I would have come.*
* **Om een zin beleefder/tentatiever te maken (meer dan Past Simple of Past Continuous), duidt op grote afstand tot de realiteit:**
* *I had hoped you would be there.*
#### 3.3.5 Past Perfect Continuous
**Vorm:**
* *Subject* + *had been* + *infinitief zonder to* + *-ing*.
**Gebruik:**
* **Duur van een actie tot een bepaald moment in het verleden (het verleden equivalent van Present Perfect Continuous).**
* *He had been living there for 5 years when he found out that the flat belonged to somebody else.*
* **Verklarende betekenis: verklaart de reden voor een latere situatie in het verleden.**
* *His hair was wet. He had been swimming.* (Zwemmen verklaart het natte haar).
* **Niet gebruikt met stative verbs en aantallen (in plaats daarvan Past Perfect Simple).**
* *He had been in prison for five years.* (niet: *had been being*)
* *She had loved him all her life.* (niet: *had been loving*)
### 3.4 Werkwoorden: To Be, To Have (Got), To Do
#### 3.4.1 To Be
**Vormen:**
* **Present:** *am, is, are* (contracties: *‘m, ‘s, ‘re*)
* **Past:** *was, were* (contracties: *wasn’t, weren’t*)
* **Past Participle:** *been*
**Gebruik:**
* **Als hoofdwerkwoord:**
* Beschrijft bestaan: *There is a problem.*
* Beschrijft toestand, eigenschap, identiteit.
* Na *there* wordt het onderwerp na *to be* geplaatst: *There is/are...*
* Vaak gebruikt om leeftijd, grootte, hoogte, gewicht, kleur, prijzen aan te geven.
* **Als hulpwerkwoord:** In passieve constructies en continue tijden.
#### 3.4.2 To Have (Got)
**Vormen:**
* **Present:** *have, has* (contracties: *‘ve, ‘s*)
* **Past:** *had* (contractie: *‘d*)
* **Past Participle:** *had*
**Gebruik:**
* **Als hulpwerkwoord:** In de perfecte tijden (present perfect, past perfect).
* **Als hoofdwerkwoord:**
* **Bezitten (possess):** *I have a car.* Hier kan *have got* vaak gebruikt worden (informeler).
* *What time do you have lunch?* (geen *have got* bij betekenis 'bezitten')
* **Ervaren, eten, drinken, activiteiten ondernemen:**
* *We had trouble.*
* *They are having breakfast.*
* *I was having a bath.*
* *She has just had a baby.*
* **Let op:** *Have got* wordt minder vaak in het verleden gebruikt en niet bij gewoontes of herhaalde acties.
#### 3.4.3 To Do
**Vormen:**
* **Present:** *do, does* (contracties: *don’t, doesn’t*)
* **Past:** *did* (contractie: *didn’t*)
* **Past Participle:** *done*
**Gebruik:**
* **Als hulpwerkwoord:** In ontkennende zinnen en vragen in de Present Simple en Past Simple (wanneer er geen ander hulpwerkwoord is).
* *Do you like it?*
* *He doesn’t work here.*
* *Did you see him?*
* *Wh-vragen*: *do* wordt niet gebruikt als het wh-woord het onderwerp is. (*Who saw it?* niet: *Who did see it?*)
* *Do* wordt ook gebruikt bij inversie na negatieve of restrictieve woorden (*Never have I seen...*).
* **Voor nadruk (emphatic do):**
* *I do like it!*
* *Do come in!* (dringend verzoek/uitnodiging)
* **Om herhaling van een hoofdwerkwoord te vermijden (in korte antwoorden, question tags, etc.):**
* *Who takes you to school? John’s father does.*
* *You saw me, didn’t you?*
* *My mother loves me. So does your father.*
* **Als hoofdwerkwoord:**
* Uitdrukkingen zoals: *do homework, do housework, do good, do harm, do business, do a favour, do one’s best.*
* Vaak verwarring met *make* in het Nederlands.
### 3.5 Specifieke Werkwoorden en Gebruik
#### 3.5.1 Its vs. It's
* **Its:** bezittelijk voornaamwoord (van *it*).
* *The department store has apologised to its customers.*
* **It's:** samentrekking van *it is* of *it has*.
* *It’s a profitable part of the business.*
#### 3.5.2 Who's vs. Whose
* **Who's:** samentrekking van *who is* of *who has*.
* *Who’s running this company?*
* **Whose:** bezittelijk (van wie/welk).
* *Hasda Ltd., whose market share shrank 6%, is performing poorly.*
#### 3.5.3 Your vs. You're
* **Your:** bezittelijk voornaamwoord (van *you*).
* *Could you move your car?*
* **You're:** samentrekking van *you are*.
* *You’re late!*
#### 3.5.4 There vs. Their vs. They're
* **There:**
* Als inleidend onderwerp (*There is, There are*).
* Als bijwoord van plaats.
* **Their:** bezittelijk voornaamwoord (van *they*).
* *Investors had to sell their shares.*
* **They're:** samentrekking van *they are*.
* *They’re accused of evading taxes.*
#### 3.5.5 To vs. Too vs. Two
* **To:** voorzetsel (richting, doel) of deel van een infinitief.
* *The Petersons went on holiday to Italy.*
* *I need to study.*
* **Too:**
* Synoniem voor *also*.
* Geeft overmaat aan (*too expensive*).
* **Two:** het getal twee.
* *There were only two biscuits left.*
#### 3.5.6 Some vs. Any
* **Some:**
* Bevestigende zinnen.
* Verzoeken en aanbiedingen (waar een 'ja' antwoord verwacht wordt).
* Ongeveer getal/hoeveelheid.
* **Any:**
* Ontkennende zinnen en na woorden als *never, without, hardly*.
* Vragen.
* Bevestigende zinnen met de betekenis "het maakt niet uit welke" (*any suggestion would be welcome*).
#### 3.5.7 Countable vs. Uncountable Nouns
* **Countable:** meervoud mogelijk, kunnen geteld worden (*one table, two tables*).
* **Uncountable:** geen meervoud, kunnen niet geteld worden (*some money*).
* Sommige zelfstandige naamwoorden kunnen in beide betekenissen voorkomen (*paper/a paper*).
* Gebruik *one(s)* om telbare zelfstandige naamwoorden te vermijden.
#### 3.5.8 Much vs. Many
* **Much:** met ontelbare zelfstandige naamwoorden (enkelvoud).
* *He has too much money.*
* *It’s much easier.* (comparatief)
* **Many:** met telbare zelfstandige naamwoorden (meervoud).
* *Many jobs.*
* **A lot of / Lots of:** kan met zowel telbare als ontelbare zelfstandige naamwoorden gebruikt worden (minder formeel).
#### 3.5.9 Little vs. Few en A little vs. A few
* **Little:** met ontelbare zelfstandige naamwoorden (weinig, negatief idee).
* *I have little hope.*
* **Few:** met telbare zelfstandige naamwoorden (weinig, negatief idee).
* *Few solutions.*
* **A little:** met ontelbare zelfstandige naamwoorden (een beetje, positief idee).
* *A little water.*
* **A few:** met telbare zelfstandige naamwoorden (een paar, positief idee).
* *A few questions.*
#### 3.5.10 Less vs. Least en Fewer vs. Fewest
* **Less / (the) least:** met ontelbare zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
* *Paying less attention.*
* *The least amount of work.*
* **Fewer / (the) fewest:** met telbare zelfstandige naamwoorden (meervoud).
* *Fewer people.*
* *The fewest mistakes.*
#### 3.5.11 An amount of vs. A number of
* **An amount of:** met ontelbare zelfstandige naamwoorden.
* *An amount of money.*
* **A number of:** met telbare zelfstandige naamwoorden (meervoud).
* *A number of factors.*
* *The number of cars.* (specifieke aantal)
#### 3.5.12 Of vs. Off
* **Of:** staat vaak voor een zelfstandig naamwoord, uitgesproken als /əv/.
* *20% of all managers.*
* **Off:** uitspraak /ɒf/, vaak in uitdrukkingen (*day off, 10% off*) en phrasal verbs (*sell off, pay off*).
#### 3.5.13 Than vs. Then
* **Than:** gebruikt na een vergelijkende trap.
* *More than 900,000 customers.*
* **Then:** verwijst naar tijd of gelegenheid.
* *I’ll stay for an hour, but then I have to leave.*
#### 3.5.14 Teach vs. Learn
* **Teach:** kennis/training geven.
* *She taught English to foreign students.*
* **Learn:** kennis/training ontvangen.
* *I’ve learnt a lot about computers.*
* **Learned** (adjectief, uitspraak /'lɜːnɪd/): geleerd, geleerd persoon.
#### 3.5.15 Raise/Rise, Lay/Lie
* **Raise:** veroorzaken dat iets omhoog gaat (regelmatig, heeft object).
* *He raised his eyes from his work.*
* **Rise:** omhoog gaan, stijgen (onregelmatig, geen object).
* *Prices are rising again.*
* *The sun rises in the east.*
* **Lay:** iets neerleggen (regelmatig, heeft object).
* *I have laid it there myself.*
* **Lie:** liggen (onregelmatig) of liegen (regelmatig).
* *The money must be lying on the table.* (liggen)
* *I would never lie to you.* (liegen)
* **Araise:** ontstaan, verschijnen. *Another problem has arisen.*
#### 3.5.16 To Be, To Have (Got), To Do (Samenvatting van de belangrijkste verschillen)
* **To Be:** gebruik met *there is/are*, beschrijft staten, wordt gebruikt in continue tijden en passief.
* **To Have (Got):** bezit, ervaringen. *Have got* is informeler en minder gebruikelijk in verleden tijd of bij herhaling.
* **To Do:** hulpwerkwoord in simpele tijden (vragen/ontkenningen), nadruk, vervanging van hoofdwerkwoord, hoofdwerkwoord in specifieke uitdrukkingen.
### 3.6 Tijdsaanduidingen en hun Impact op de Tijdkeuze
* **Afgesloten verleden tijd (Past Simple):** wordt gebruikt wanneer de **tijd** van de situatie genoemd of geïmpliceerd wordt en deze volledig afgesloten is.
* **Heden/heden-gerelateerde tijden (Present Simple, Present Continuous, Present Perfect):**
* **Present Simple:** gewoontes, feiten, schema's.
* **Present Continuous:** actie nu, tijdelijke situaties, trends.
* **Present Perfect:** connectie met het heden, resultaten, ervaringen.
* **Verleden tijd (Past Simple, Past Continuous, Past Perfect):**
* **Past Simple:** afgesloten feiten, gewoontes in het verleden, reeks acties.
* **Past Continuous:** actie gaande op een bepaald moment in het verleden, achtergrond.
* **Past Perfect:** actie voor een ander moment in het verleden.
* **Voltooid verleden tijd (Past Perfect Simple/Continuous):** beschrijft een situatie die voor een ander moment in het verleden plaatsvond.
* **Adverbials of time** spelen een cruciale rol bij het kiezen van de juiste tijd. Let op woorden als *yesterday, last week, ago* (Past Simple), *now, at the moment* (Present Continuous), *since, for, already, yet* (Present Perfect).
---
**Formules en LaTeX Voorbeelden (indien relevant voor deze sectie):**
* De vorming van de Present Simple derde persoon enkelvoud kan wiskundig benaderd worden met speciale regels voor werkwoorden eindigend op bepaalde lettercombinaties, bijvoorbeeld:
* Voor werkwoorden eindigend op *-s, -z, -ch, -sh, -x*: $\text{werkwoord} + es$
* Voor werkwoorden eindigend op *-o*: $\text{werkwoord} + es$
* Voor werkwoorden eindigend op een medeklinker $+ y$: $\text{medeklinker} + ies$
* De vorming van de Present Continuous:
* $\text{infinitief} + ing$
* Werkwoorden eindigend op stomme *-e*: $\text{infinitief zonder } e + ing$
* De vorming van de Past Simple reguliere werkwoorden:
* $\text{infinitief} + ed$
* Werkwoorden eindigend op *-e*: $\text{infinitief zonder } e + d$
* Werkwoorden eindigend op medeklinker $+ y$: $\text{medeklinker} + ied$
* De basisstructuur van de perfecte tijden:
* Present Perfect Simple: $have/has + \text{past participle}$
* Present Perfect Continuous: $have/has + been + ing\text{-vorm}$
* Past Perfect Simple: $had + \text{past participle}$
* Past Perfect Continuous: $had + been + ing\text{-vorm}$
**Tips voor het studeren:**
> **Tip:** Oefen het identificeren van de tijd in zinnen. Probeer te begrijpen waarom een bepaalde tijd is gekozen, kijkend naar de tijdsbepalingen en de context.
>
> **Tip:** Maak oefeningen met 'fill in the blanks' voor de verschillende tijden. Dit helpt om de nuances tussen vergelijkbare tijden te onderscheiden.
>
> **Tip:** Let specifiek op de verschillen tussen de tijden die in het Nederlands anders worden uitgedrukt, zoals het gebruik van het Present Perfect in plaats van de Past Simple.
>
> **Tip:** Houd een lijst bij van onregelmatige werkwoorden en hun voltooid deelwoorden. Regelmatige herhaling is hier essentieel.
>
> **Tip:** Oefen met het herkennen van de betekenis van *little/few* versus *a little/a few*. De aanwezigheid van 'a' maakt een groot verschil in betekenis.
>
> **Tip:** Besteed extra aandacht aan de verschillen tussen *its* en *it's*, *their* en *they're*, en *to, too, two*. Deze fouten komen vaak voor.
---
# Zelfstandige naamwoorden en genitief
Dit onderdeel behandelt de grammaticale kenmerken van zelfstandige naamwoorden, waaronder geslacht, telbaarheid en meervoudsvorming, alsook de vorming en het gebruik van de genitief.
### 4.1 Geslacht van zelfstandige naamwoorden
In het Engels is het grammaticale geslacht van zelfstandige naamwoorden voornamelijk gebaseerd op het biologische geslacht of afwezigheid daarvan.
* **Mannelijk (Masculine):** Verwijst naar mannen, jongens en mannelijke dieren. Het corresponderende voornaamwoord is `he` of `they`.
* **Vrouwelijk (Feminine):** Verwijst naar vrouwen, meisjes en vrouwelijke dieren. Het corresponderende voornaamwoord is `she` of `they`.
* **Onzijdig (Neuter):** Verwijst naar objecten en dieren waarvan het geslacht niet bekend is of niet relevant is. Het corresponderende voornaamwoord is `it` of `they`.
**Uitzonderingen:**
Schepen, auto's en soms andere objecten die met affectie of respect worden beschouwd, kunnen als vrouwelijk worden behandeld.
**Verschillende vormen:**
Sommige zelfstandige naamwoorden hebben aparte mannelijke en vrouwelijke vormen (bv. `actor` – `actress`, `groom` – `bride`). Veel zelfstandige naamwoorden hebben echter dezelfde vorm voor zowel mannelijk als vrouwelijk geslacht.
### 4.2 Telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden
Het onderscheid tussen telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden is cruciaal voor het juiste gebruik van lidwoorden, determinatoren en meervoudsvormen.
* **Telbare zelfstandige naamwoorden (Countable nouns):**
* Kunnen in het meervoud staan (bv. `table` – `tables`).
* Kunnen geteld worden (bv. `one table`, `two tables`).
* Kunnen voorafgegaan worden door `a/an` in het enkelvoud.
* Gebruiken `many` of `a number of` in plaats van `much` of `an amount of`.
* Kunnen vervangen worden door `one(s)` om herhaling te vermijden (bv. `Which is your car? The red one or the blue one?`).
* **Ontelbare zelfstandige naamwoorden (Uncountable nouns):**
* Hebben geen meervoudsvorm.
* Kunnen niet direct geteld worden (bv. `one hate`, `two hates` is incorrect).
* Gebruiken `some` om een onbepaalde hoeveelheid aan te duiden.
* Gebruiken `much` of `an amount of` in plaats van `many` of `a number of`.
* Om een specifieke eenheid aan te duiden, worden hulpwoorden gebruikt zoals `a piece of`, `a glass of`, `a pair of`.
**Opmerking:** Sommige zelfstandige naamwoorden kunnen zowel telbaar als ontelbaar zijn, afhankelijk van de betekenis. Bijvoorbeeld, `paper` (papier, ontelbaar) versus `a paper` (een krant, telbaar).
### 4.3 Meervoudsvormen
De vorming van het meervoud in het Engels volgt over het algemeen enkele regels, met diverse onregelmatige uitzonderingen.
* **Algemene regel:** Toevoeging van `-s` aan het enkelvoud (bv. `belong` > `belongs`, `lose` > `loses`).
* **Woorden eindigend op -s, -z, -ch, -sh, -x:** Toevoeging van `-es` (bv. `watch` > `watches`, `kiss` > `kisses`).
* **Woorden eindigend op -o (met uitzondering van -oo):** Toevoeging van `-es` (bv. `go` > `goes`, `do` > `does`).
* **Woorden eindigend op een medeklinker + -y:** De `-y` verandert in `-i` en er wordt `-es` toegevoegd (bv. `fly` > `flies`, `cry` > `cries`).
* **Woorden eindigend op een klinker + -y:** Toevoeging van `-s` (bv. `play` > `plays`, `buy` > `buys`).
* **Woorden eindigend op -f of -fe:** Vaak verandert `-f/-fe` in `-v` en wordt `-es` toegevoegd (bv. `knife` > `knives`, `life` > `lives`). Er zijn echter uitzonderingen (bv. `roof` > `roofs`).
* **Onregelmatige meervoudsvormen:** Er is een aanzienlijk aantal zelfstandige naamwoorden met onregelmatige meervoudsvormen die uit het hoofd geleerd moeten worden (bv. `child` – `children`, `man` – `men`, `mouse` – `mice`, `ox` – `oxen`, `foot` – `feet`, `goose` – `geese`, `tooth` – `teeth`, `louse` – `lice`, `phenomenon` – `phenomena`, `criterion` – `criteria`).
* **Woorden die altijd in het meervoud staan:** Sommige woorden zijn altijd meervoud, zelfs als ze naar één ding verwijzen (bv. `people`, `police`, `stairs`, `clothes`, `arms`, `thanks`, `earnings`, `savings`).
* **Woorden die eindigen op -s maar enkelvoudig zijn:** Sommige woorden eindigen op `-s` maar hebben een enkelvoudige betekenis (bv. `news`, `politics`, `physics`).
* **Collectieve zelfstandige naamwoorden (Collective nouns):** Deze verwijzen naar een groep. Afhankelijk van of de nadruk ligt op het individu binnen de groep of op de groep als een geheel, kan het werkwoord enkelvoudig of meervoudig zijn (bv. `The team is playing well` versus `The team are arguing amongst themselves`).
* **Enkele/dubbele eenheden:** Woorden die artikelmaten aangeven, zoals `dozen`, `hundred`, `thousand`, `million`, krijgen geen meervoudsvorm als ze direct door een getal worden voorafgegaan (bv. `three million people`). Echter, als ze zelfstandig worden gebruikt, krijgen ze wel een meervoud (bv. `millions of people`). Artikelen van kleding of objecten die uit twee gelijke delen bestaan, zijn altijd meervoudig (bv. `trousers`, `pyjamas`).
#### **Pronunciatie van de '-s' uitgang**
De uitgang `-s` (in meervouden, derde persoon enkelvoud en genitieven) kan op drie manieren worden uitgesproken:
* **/ɪz/ (of /əz/):** Na een sisklank (-s, -z, -ch, -sh, -x).
* **/s/:** Na een stemloze medeklinker die geen sisklank is.
* **/z/:** Na een stemhebbende medeklinker (die geen sisklank is) of na een klinker.
### 4.4 De genitief (bezitsvorm)
De genitief, ook wel de bezitsvorm genoemd, toont de relatie van een persoon of entiteit tot iets anders.
* **Vorming:**
* **Enkelvoudige zelfstandige naamwoorden:** Toevoeging van `’s` (bv. `Sally's motorbike`, `the dog's life`).
* **Meervoudige zelfstandige naamwoorden die eindigen op -s:** Toevoeging van een apostrof (`’`) na de `-s` (bv. `the students' books`).
* **Meervoudige zelfstandige naamwoorden die niet eindigen op -s:** Toevoeging van `’s` (bv. `children's toys`).
* **Bij namen die eindigen op -s:** In klassieke namen of namen van beroemde personen kan de vorm eindigen op `’` of `’s` (bv. `James’s`, `Socrates’`). In de meeste andere gevallen wordt `’s` gebruikt.
* **Bij twee gekoppelde namen:** De `’s` wordt toegevoegd aan de tweede naam (bv. `Fred and Mary's flat`).
* **Gebruik:**
* Om bezit aan te tonen (bv. `my sister's friend`).
* Bij persoonlijke en onbepaalde voornaamwoorden (bv. `someone's passport`).
* Bij namen van dieren (bv. `the cat's toy`).
* Bij groepen mensen of plaatsen waar mensen wonen/werken (bv. `the world's problems`, `the city's economy`).
* Bij tijdsperioden (bv. `two days' work`).
#### **De dubbele genitief**
De dubbele genitief is een constructie die bezit uitdrukt door een combinatie van de genitief-`'s` of een `of`-constructie.
* **Drie mogelijkheden om bezit uit te drukken:**
1. **Genitief:** `my sister's friend`.
2. **`of`-constructie:** `the name of the book`.
3. **Naam-samengesteld woord of naam-frase:** `the garage roof`.
* **Dubbele genitief (combinatie van 1 & 2):**
* `A friend of my sister's`.
* `A habit of Ann's`.
* Dit is ook mogelijk met voornaamwoorden: `a friend of mine`, `a book of yours`.
De dubbele genitief wordt vaak gebruikt om te voorkomen dat een `of`-constructie te lang wordt, of om een subtiel verschil in betekenis te benadrukken.
#### **Specifieke gevallen en alternatieven**
* **Niet voor dingen:** De `of`-constructie wordt meestal gebruikt voor dingen, niet voor bezit, zoals `the end of the road`, `the smell of the sea`.
* **Voorzetsels met posities:** Gebruik `of` met woorden als `front`, `back`, `top`, `bottom`, en `end`.
* **Veelgebruikte combinaties:** Voor bekende en alledaagse combinaties van zelfstandige naamwoorden (noun compounds), wordt de `of`-constructie vaak vermeden (bv. `a war film`, `a water bottle`).
* **Samenstellingen (Compounds):** In Engelse samenstellingen komt het specifiekere zelfstandig naamwoord altijd eerst (bv. `running shoes`, `a water bottle`).
* **Genitief voor levende wezens, `of` voor levenloze dingen:** Over het algemeen wordt de genitief gebruikt om bezit van levende wezens aan te duiden, terwijl de `of`-constructie wordt gebruikt voor levenloze objecten. Er zijn echter uitzonderingen, vooral bij uitdrukkingen van tijd, afstand en bij gebruik van `a number of`.
**Tip:** Let op het verschil tussen samenstellingen (`noun + noun`) en `preposition + noun` (bv. `a war film` versus `a film about a dog`).
### 4.5 Gebruik van specifieke woorden en uitdrukkingen
Dit gedeelte van de tekst bevat een aantal veelvoorkomende grammaticale aandachtspunten en veelvoorkomende fouten.
* **Its vs. It's:**
* `Its` is het bezittelijk voornaamwoord van `it`.
* `It's` is een samentrekking van `it is` of `it has`.
* **Who's vs. Whose:**
* `Who's` is een samentrekking van `who is` of `who has`.
* `Whose` is een bezittelijk voornaamwoord dat "van wie/wat" betekent en wordt gebruikt in vragen en betrekkelijke bijzinnen.
* **Your vs. You're:**
* `Your` is het bezittelijk voornaamwoord van `you`.
* `You're` is een samentrekking van `you are`.
* **There vs. Their vs. They're:**
* `There` wordt gebruikt als inleidend subject (bv. `there is`, `there are`) of als bijwoord van plaats.
* `Their` is het bezittelijk voornaamwoord van `they`.
* `They're` is een samentrekking van `they are`.
* **To vs. Too vs. Two:**
* `To` wordt gebruikt als voorzetsel of om een infinitief te vormen.
* `Too` betekent "ook" of "te" (overmatig).
* `Two` is het cijfer 2.
* **Some vs. Any:**
* `Some` wordt gebruikt in bevestigende zinnen, verzoeken en aanbiedingen. Het kan ook een benaderd aantal aanduiden.
* `Any` wordt gebruikt in ontkennende zinnen, na woorden als `never`, en in vragen. In bevestigende zinnen kan `any` betekenen "het maakt niet uit welke".
* **Much vs. Many:**
* `Much` wordt gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden (enkelvoud).
* `Many` wordt gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden (meervoud).
* `A lot of` of `lots of` kan met beide soorten zelfstandige naamwoorden worden gebruikt en is informeler.
* **Little vs. Few / A little vs. A few:**
* `Little` (ontelbaar) en `Few` (telbaar) impliceren een negatieve hoeveelheid ("weinig").
* `A little` (ontelbaar) en `A few` (telbaar) impliceren een positieve, zij het kleine, hoeveelheid ("een beetje", "een paar").
* **Less vs. Fewer / Least vs. Fewest:**
* `Less` en `Least` worden gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden.
* `Fewer` en `Fewest` worden gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden.
* **An amount of vs. A number of:**
* `An amount of` wordt gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden.
* `A number of` wordt gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden.
* **Of vs. Off:**
* `Of` correspondeert meestal met het Nederlandse "van" en wordt vaak zwak uitgesproken.
* `Off` wordt gebruikt in diverse uitdrukkingen en phrasal verbs en wordt niet zwak uitgesproken.
* **Than vs. Then:**
* `Than` wordt gebruikt in vergelijkingen.
* `Then` verwijst naar tijd of opeenvolging.
* **Teach vs. Learn:**
* `Teach` betekent "lesgeven" (iemand kennis bijbrengen).
* `Learn` betekent "leren" (kennis opdoen).
* **Raise/Lay vs. Rise/Lie:**
* `Raise` (regelmatig) en `Lay` (onregelmatig) zijn transitief (hebben een lijdend voorwerp nodig) en betekenen "veroorzaken dat iets omhoog gaat" of "neerleggen".
* `Rise` (onregelmatig) en `Lie` (onregelmatig) zijn intransitief (hebben geen lijdend voorwerp nodig) en betekenen "omhoog gaan" of "liggen".
* Er is ook een regelmatige intransitieve `lie` ("liegen").
#### **To Be, To Have (Got), To Do**
* **To be:** De vormen van `to be` (am, is, are, was, were, been) worden gebruikt om te beschrijven, situaties aan te geven (`there is/are`) en in de passieve vorm. Let op de samentrekkingen (`'m`, `'re`, `'s`, `isn't`, `aren't`).
* **To have (got):** `Have` en `have got` kunnen bezit, relaties en kenmerken uitdrukken. `Have got` is informeler en wordt voornamelijk in de tegenwoordige tijd gebruikt. `Have` functioneert ook als hulpwerkwoord voor de perfecte tijden.
* **To do:** `Do` fungeert als hulpwerkwoord in ontkenningen en vragen in de simple present en simple past, en als hoofdwerkwoord. Let op het gebruik van `do` in vragen wanneer het woord dat wordt bevraagd het subject is.
#### **Causatieve vorm**
De causatieve vorm `have something done` wordt gebruikt om aan te geven dat je iets door iemand anders laat uitvoeren. De structuur is: `Subject + form of to have + object + past participle`. `To get` kan `to have` vervangen in informelere contexten.
#### **Obligatie en Modaliteit**
* `Have to` en `have got to` drukken beide verplichting uit. `Have to` vereist het gebruik van `to do` in ontkenningen en vragen, terwijl `have got to` dat niet doet.
#### **Samentrekkingen 's en 'd**
* `'s` kan staan voor `is` of `has`.
* `'d` kan staan voor `would` of `had`.
#### **Het hulpwerkwoord 'do'**
Het hulpwerkwoord `do` wordt gebruikt in ontkennende zinnen, vragen en om nadruk te leggen in de simple present en simple past, wanneer er geen ander hulpwerkwoord aanwezig is. `Do` wordt niet gebruikt als het wh-woord het subject is. Het kan ook worden gebruikt om herhaling van het hoofdwerkwoord te vermijden in korte antwoorden of om nadruk te leggen.
#### **Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (Present Simple)**
* **Vorming:** Het basiswerkwoord wordt gebruikt, met een `-s` of `-es` aan het einde voor de derde persoon enkelvoud.
* **Uitspraak van de '-s':** Volgt dezelfde regels als meervoudsuitgangen.
* **Gebruik:**
* Algemene waarheden en permanente situaties.
* Gewoonten en routines.
* Reeksen van gebeurtenissen (bv. in instructies).
* Live commentaar, demonstraties, recepten.
* Observaties en verklaringen.
* Toekomstige gebeurtenissen volgens een tijdschema of vast programma.
* Bijwoordelijke bepalingen van tijd (`when`, `after`, `until`, `before`) en voorwaarde (`if`) die naar de toekomst verwijzen.
#### **Werkwoorden in de tegenwoordige onvoltooide tijd (Present Continuous)**
* **Vorming:** `to be` + werkwoord op `-ing`. Let op de spellingregels voor de `-ing` vorm.
* **Gebruik:**
* Acties die nu (op het moment van spreken) gaande zijn.
* Acties die "rond nu" plaatsvinden, zelfs als ze niet exact op het moment van spreken gebeuren.
* Tijdelijke situaties.
* Langzame, geleidelijke veranderingen en trends.
* Herhaalde acties met een ondertoon van irritatie (vaak met `always`).
* Achtergrondverhalen in vertellingen.
* Vaste afspraken in de toekomst.
**Belangrijk:** Stative verbs (werkwoorden die een staat beschrijven in plaats van een actie) worden over het algemeen niet in de continuous vorm gebruikt. Sommige werkwoorden kunnen statisch of dynamisch zijn afhankelijk van de betekenis.
#### **Onderscheid Present Simple vs. Present Continuous**
Het verschil zit in de focus:
* **Present Simple:** Gewoonte, routine, algemene waarheid.
* **Present Continuous:** Actie op dit moment, tijdelijke situatie, huidige projecten.
#### **Werkwoorden in de verleden tijd (Past Simple)**
* **Vorming:** Regelmatige werkwoorden krijgen `-d` of `-ed`. Onregelmatige werkwoorden hebben specifieke verleden tijdsvormen die geleerd moeten worden.
* **Uitspraak van de '-ed':** /t/, /d/, of /ɪd/ afhankelijk van de slotklank van het werkwoord.
* **Gebruik:**
* Afgesloten gebeurtenissen en feiten in het verleden.
* Reeksen van acties in het verleden.
* Oude gewoonten of routines in het verleden.
* Situaties of staten in het verleden.
* Na `wish`, `if only`, `it's time`, `I'd rather` als de gewenste situatie in het heden of de toekomst ligt.
* In de `if`-clausule van een conditionele type 2.
* Om afstand te creëren en beleefder te klinken.
#### **Werkwoorden in de verleden onvoltooide tijd (Past Continuous)**
* **Vorming:** `was/were` + werkwoord op `-ing`.
* **Gebruik:**
* Situaties die aan de gang waren op een specifiek moment in het verleden (focus op de duur).
* Achtergrondsituaties die onderbroken worden door een actie in de past simple.
* Tijdelijke situaties in het verleden.
* Herhaalde verleden acties met een ondertoon van irritatie (vaak met `always`).
* Om uitspraken beleefder en voorzichtiger te maken.
#### **Onderscheid Past Simple vs. Past Continuous**
* **Past Simple:** Complete, afgesloten gebeurtenissen.
* **Past Continuous:** Acties die aan de gang waren, achtergrond, duur.
#### **Tegenwoordige voltooid tegenwoordige tijd (Present Perfect Simple)**
* **Vorming:** `have/has` + verleden deelwoord.
* **Gebruik:**
* Situaties die een link hebben met het heden (resultaat nog zichtbaar, recente gebeurtenis, ervaringen tot nu toe). De tijdsperiode is niet volledig afgesloten.
* Met tijdsaanduidingen die een periode tot nu toe aangeven (bv. `yet`, `already`, `so far`, `ever`, `never`, `just`, `recently`, `lately`).
* Om nieuws te brengen.
* Om aan te geven dat iets nog steeds relevant is in het heden, vaak door het resultaat.
* Met statieve werkwoorden en indicatie van frequentie.
#### **Tegenwoordige voltooid onvoltooide tijd (Present Perfect Continuous)**
* **Vorming:** `have/has been` + werkwoord op `-ing`.
* **Gebruik:**
* Situaties die tot nu toe (en mogelijk daarna) duren.
* Met `since` en `for` om de duur aan te geven.
* Voor activiteiten die mogelijk recent zijn gestopt, maar waarvan de effecten nog zichtbaar zijn (vaak met een ondertoon van uitleg, excuus of klacht).
**Onderscheid Present Perfect Simple vs. Continuous:**
* **Simple:** Focus op voltooide acties binnen een periode tot nu toe, resultaten, ervaringen.
* **Continuous:** Focus op de duur van een actie die tot nu toe gaande is of recent is gestopt.
#### **Verleden voltooid tegenwoordige tijd (Past Perfect Simple)**
* **Vorming:** `had` + verleden deelwoord.
* **Gebruik:**
* Om te verwijzen naar een situatie die vóór een ander moment of een andere gebeurtenis in het verleden plaatsvond. De tweede, latere gebeurtenis staat meestal in de past simple.
* Om onwerkelijkheid of hypothetische situaties in het verleden uit te drukken (bv. na `wish`, in conditionele type 3).
* Om een uitspraak beleefder te maken door een grotere afstand tot de realiteit te creëren.
#### **Verleden voltooid onvoltooide tijd (Past Perfect Continuous)**
* **Vorming:** `had been` + werkwoord op `-ing`.
* **Gebruik:**
* Om de duur van een actie tot een bepaald moment in het verleden aan te geven. Het is het verleden equivalent van de present perfect continuous.
* Met een verklarende functie, om de reden voor een latere gebeurtenis in het verleden te verklaren.
**Opmerking:** De past perfect continuous wordt niet gebruikt met statieve werkwoorden of om aantallen aan te geven.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| It's | Dit is een informele samentrekking van 'it is' of 'it has'. |
| Its | Dit is het bezittelijk voornaamwoord dat aangeeft dat iets van 'it' (het/de) is. |
| Who's | Dit is een informele samentrekking van 'who is' of 'who has'. |
| Whose | Dit is een bezittelijk voornaamwoord dat 'van wie' of 'waarvan' betekent, gebruikt in vragen en betrekkelijke bijzinnen om eigendom aan te geven. |
| Your | Dit is het bezittelijk voornaamwoord dat 'van jou' of 'van u' betekent. |
| You're | Dit is een informele samentrekking van 'you are'. |
| There | Dit woord wordt gebruikt als een lege inleidende onderwerp in zinnen zoals 'there is' en 'there are', en kan ook een bijwoord van plaats zijn. |
| Their | Dit is een bezittelijk voornaamwoord dat 'hun' betekent. |
| They're | Dit is een informele samentrekking van 'they are'. |
| To | Dit woord kan een voorzetsel zijn, dat altijd voorafgaat aan een zelfstandig naamwoord, of deel uitmaken van een infinitief wanneer het een werkwoord voorafgaat. |
| Too | Dit woord is een synoniem voor 'ook' of geeft een overmaat aan wanneer het een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord voorafgaat. |
| Two | Dit is een getal. |
| Some | Dit woord wordt gebruikt in bevestigende zinnen, in verzoeken en aanbiedingen, en om een ongeveer aantal aan te geven. |
| Any | Dit woord wordt gebruikt in ontkennende zinnen, na woorden als 'never', en in vragen; in bevestigende zinnen kan het betekenen 'het maakt niet uit welke'. |
| Much | Dit woord wordt gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud, met de vergrotende trap van bijvoeglijke naamwoorden, en bij bepaalde werkwoorden die verandering aangeven. |
| Many | Dit woord wordt gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden in het meervoud. |
| Little | Dit woord wordt gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud en betekent 'weinig', en kan een negatieve connotatie hebben. |
| Few | Dit woord wordt gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden in het meervoud en betekent 'weinig', en kan een negatieve connotatie hebben. |
| A little | Dit woord wordt gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud en betekent 'een beetje', en drukt vaak een positief idee uit. |
| A few | Dit woord wordt gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden in het meervoud en betekent 'een paar', en drukt vaak een positief idee uit. |
| Less | Dit woord wordt gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud en met bijvoeglijke naamwoorden of werkwoorden. |
| Least | Dit woord wordt gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud en met bijvoeglijke naamwoorden of werkwoorden, en is de overtreffende trap van 'less'. |
| Fewer | Dit woord wordt gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden in het meervoud. |
| Fewest | Dit woord wordt gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden in het meervoud, en is de overtreffende trap van 'fewer'. |
| An amount of | Dit wordt gebruikt met ontelbare zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud. |
| A number of | Dit wordt gebruikt met telbare zelfstandige naamwoorden in het meervoud. |
| Of | Dit voorzetsel correspondeert meestal met het Nederlandse 'van' en wordt vaak zwak uitgesproken als /əv/. |
| Off | Dit woord wordt vaak gebruikt in uitdrukkingen zoals 'have a day off' of in phrasal verbs, en wordt niet zwak uitgesproken. |
| Than | Dit woord wordt gebruikt na een vergrotende trap. |
| Then | Dit woord verwijst naar tijd of een gelegenheid. |
| Teach | Dit werkwoord betekent 'kennis, training of lessen geven aan iemand'. |
| Learn | Dit werkwoord betekent 'kennis opdoen door studie of ervaring'. |
| Raise | Dit is een regelmatig werkwoord dat 'verhogen' of 'iets doen stijgen' betekent en heeft altijd een lijdend voorwerp. |
| Lay | Dit is een onregelmatig werkwoord dat 'neerleggen' of 'iets doen liggen' betekent en heeft altijd een lijdend voorwerp. |
| Lie | Dit onregelmatige werkwoord betekent 'liggen' en heeft geen lijdend voorwerp; er is ook een regelmatig werkwoord 'lie' dat 'liegen' betekent. |
| Rise | Dit onregelmatige werkwoord betekent 'stijgen' of 'omhoogkomen' en heeft geen lijdend voorwerp. |
| To be | Het werkwoord 'to be' is een van de meest fundamentele werkwoorden in het Engels en kent vele vormen en toepassingen, waaronder het uitdrukken van bestaan, toestand en als hulpwerkwoord. |
| To have (got) | Dit werkwoord kan 'bezitten' betekenen, of fungeren als hulpwerkwoord in voltooid tijden. De vorm 'have got' is informeler en meer gebruikelijk in het Brits-Engels. |
| To do | Dit werkwoord dient als hulpwerkwoord in ontkennende zinnen en vragen in de tegenwoordige en verleden tijd, en kan ook als zelfstandig hoofdwerkwoord fungeren. |
| Present Simple | De tegenwoordige tijd die wordt gebruikt voor algemene waarheden, vaste situaties, gewoontes en routines, en voor het beschrijven van een reeks gebeurtenissen. |
| Present Continuous | De tegenwoordige tijd die wordt gebruikt voor acties die nu aan de gang zijn, tijdelijke situaties, langzame veranderingen en geplande toekomstige gebeurtenissen. |
| Past Simple | De verleden tijd die wordt gebruikt voor afgeronde feiten, gewoontes in het verleden, een reeks opeenvolgende acties in het verleden, en voor toestanden in het verleden. |
| Past Continuous | De verleden tijd die wordt gebruikt voor situaties die op een bepaald moment in het verleden voortduurden, achtergrondinformatie gaf, tijdelijke situaties beschreef of irritatie uitdrukte. |
| Present Perfect Simple | De voltooid tegenwoordige tijd die wordt gebruikt wanneer de tijd van de gebeurtenis niet gespecificeerd is, maar er een verband is met het heden; het drukt ervaringen, prestaties of recente gebeurtenissen uit. |
| Present Perfect Continuous | De voltooid tegenwoordige tijd die wordt gebruikt om de duur van een actie aan te geven die begon in het verleden en tot nu toe doorgaat, vaak met de nadruk op de activiteit zelf. |
| Past Perfect Simple | De voltooid verleden tijd die wordt gebruikt om te verwijzen naar een situatie die vóór een ander verleden moment of een andere verleden situatie plaatsvond. |
| Past Perfect Continuous | De voltooid verleden tijd die wordt gebruikt om de duur van een actie tot een bepaald punt in het verleden aan te geven, of om de reden voor een latere verleden situatie te verklaren. |
| Genitive | De genitief, vaak aangeduid met een apostrof en 's' (of alleen een apostrof voor meervoudige naamwoorden die eindigen op -s), wordt gebruikt om bezit of relatie aan te geven. |
| Countable Nouns | Zelfstandige naamwoorden die geteld kunnen worden en een meervoudsvorm hebben. |
| Uncountable Nouns | Zelfstandige naamwoorden die niet geteld kunnen worden en geen meervoudsvorm hebben. |