Cover
ابدأ الآن مجانًا H22 - les 9 (234-247).pdf
Summary
# Publieke keuzetheorie en overheidsfalen
Dit onderwerp onderzoekt hoe individuele belangen de overheidsbesluitvorming beïnvloeden en leidt tot situaties waarin de overheid niet het maatschappelijk belang dient, wat resulteert in overheidsfalen.
### 1.1 Inleiding tot publieke keuzetheorie
De publieke keuzetheorie analyseert besluitvormingsprocessen binnen de overheid vanuit een economisch perspectief, waarbij wordt aangenomen dat individuen, inclusief politici en ambtenaren, rationeel hun eigenbelang nastreven. Dit staat in contrast met de traditionele normatieve welvaartstheorie, die uitgaat van een welwillende, maatschappelijk welvaart maximaliserende overheid [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 Normatieve welvaartstheorie versus publieke keuzetheorie
#### 1.2.1 De aanname van de 'benevolente overheid'
De normatieve welvaartstheorie veronderstelt een 'benevolente overheid' die alwetend, welwillend en rationeel is, en zich uitsluitend richt op het nastreven van het algemeen belang en het realiseren van Pareto-efficiëntie. Deze overheid wordt beschouwd als een monolithische 'sociale planner' die het maatschappelijk belang dient [2](#page=2).
#### 1.2.2 De realiteit van individuele belangen
De publieke keuzetheorie stelt dat overheidsactoren, zoals politici en ambtenaren, niet uitsluitend het algemeen belang nastreven, maar ook hun eigenbelang. Dit eigenbelang kan financieel gewin, aanzien, prestige of herverkiezing omvatten. De interactie tussen deze actoren en belangengroepen op de 'politieke markt' vormt de basis voor besluitvorming [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.3 De politieke markt
#### 1.3.1 Vraag en aanbod op de politieke markt
De politieke markt kenmerkt zich door een wisselwerking tussen de vraag van burgers, kiezers, bedrijven en belangengroepen, en het aanbod dat wordt gerealiseerd door de overheid, administratie en politiek. In plaats van prijzen en hoeveelheden, is de uitwisseling gebaseerd op belastingen en politieke keuzes. Burgers kunnen lobbyen en protesteren, terwijl aanbieders (overheid) verschillende diensten en beleidsvoorstellen presenteren waarvoor burgers indirect betalen [3](#page=3).
#### 1.3.2 Individuele voordelen versus algemeen belang
Overheidsbeslissingen leiden vaak tot individuele voordelen, zoals subsidies voor zonnepanelen of btw-verlagingen op elektriciteit, wat bijdraagt aan het aantrekkelijk maken van beleid voor potentiële kiezers. Het verminderen of afschaffen van dergelijke voordelen is echter moeilijker, wat verband houdt met verliesaversie [1](#page=1) [3](#page=3).
### 1.4 Overheidsfalen
#### 1.4.1 Definitie en oorzaken
Overheidsfalen treedt op wanneer de overheid er niet in slaagt een Pareto-efficiënte oplossing te bereiken of na te streven. Dit kan leiden tot welvaartsverlies, waarbij de overheid te groot is (marginale kosten groter dan marginale baten) of te klein (bepaalde onderdelen te klein) ten opzichte van het maatschappelijk optimum [2](#page=2) [4](#page=4).
#### 1.4.2 Informatieproblemen
Kiezers beschikken vaak over imperfecte informatie, waardoor het moeilijk is de kwaliteit van politici in te schatten en partijprogramma's slechts ten dele worden uitgevoerd. Politici kunnen informatie kleuren, en kiezers kunnen kiezen voor 'rationele onwetendheid' wanneer de kosten van informatieverwerving hoger zijn dan de opbrengsten. Er bestaat ook fundamentele onzekerheid over de gevolgen van overheidsbeleid [3](#page=3).
#### 1.4.3 Macht van politici en ambtenaren
Deze informatieasymmetrie en onzekerheid geven politici en ambtenaren veel macht. Politici stellen vaak beslissingen met langetermijngevolgen uit [3](#page=3).
#### 1.4.4 Rationele besluitvorming door politici
Politici, als aanbieders van beleid, vormen partijen en stellen pakketten publieke goederen voor. Ze streven hun eigenbelang na, wat betekent dat hun beslissingen niet per se het maatschappelijk belang dienen, maar eerder gericht zijn op herverkiezing, financieel voordeel, aanzien en prestige. Ze investeren liever in zichtbare, populaire projecten dan in nuttige, maar minder zichtbare zaken [4](#page=4).
> **Tip:** Stel bij elke overheidsbeslissing de vraag: "In wiens voordeel is deze beslissing?" [4](#page=4).
#### 1.4.5 Illustratie van welvaartsverlies
Het concept van welvaartsverlies wordt geïllustreerd aan de hand van afwijkingen van het maatschappelijk optimum. Een te kleine overheid of te kleine overheidsdelen leiden tot welvaartsverlies aan de linkerkant van het optimum. Een te grote overheid, waarbij de marginale kosten de marginale baten overstijgen, leidt tot welvaartsverlies aan de rechterkant [4](#page=4).
### 1.5 Voorbeelden van overheidsinterventies en hun potentiële falen
* Subsidies voor zonnepanelen of de woonbonus [1](#page=1).
* Btw-verlaging op elektriciteit [1](#page=1).
* Investeringen in zichtbare projecten boven minder zichtbare, maar nuttige projecten (bv. besparen op autoloze zondag versus investeren in fietspaden) [4](#page=4).
* Ongelukkige bevoegdheidsverdelingen, zoals in België met milieubeleid [4](#page=4).
---
# Stemprocedures en het onmogelijkheidstheorema van Arrow
Dit deel behandelt de verschillende stemprocedures in democratische systemen, de uitdagingen van het aggregeren van individuele voorkeuren, en de implicaties van Arrow's onmogelijkheidstheorema voor het vinden van een ideale stemprocedure [5](#page=5).
### 2.1 Representatieve democratie en stemprocedures
Representatieve democratie is een regeringsvorm waarbij de stemgerechtigde bevolking vertegenwoordigers kiest die het bestuur waarnemen. Dit systeem wordt ook indirecte democratie genoemd en dient als een manier om collectief beslissingen te nemen, niet alleen in de politiek, maar ook in organisaties. Kiezers tonen hun voorkeuren door te stemmen, en politici fungeren als makelaars die deze voorkeuren aggregeren om te beslissen over publieke goederen, hun financiering en omvang [5](#page=5).
Stemprocedures zijn ontworpen om de voorkeuren van kiezers te achterhalen, maar er zijn verschillende procedures en ze hebben elk hun imperfecties. Het is belangrijk op te merken dat stemmen niet altijd de intensiteit van voorkeuren weergeeft. Bovendien kan de aard van de stemprocedure de uitslag beïnvloeden, waardoor de "wil van de kiezer" niet altijd volledig wordt gemeten [5](#page=5).
#### 2.1.1 Meerderheidsstemmen
Bij een meerderheidsstemming wordt gekeken naar de optie met de meeste stemmen. Een belangrijk aspect hierbij is dat de afkeer van een optie geen rol speelt in de telling. Bijvoorbeeld, als er twee opties A en B zijn en drie individuen, waarbij Kiezer III een sterke afkeer heeft van optie A omdat dit de onteigening van zijn huis zou betekenen, zal dit niet meegenomen worden in de meerderheidstelling. Als twee kiezers A verkiezen en één kiezer B, dan wint A. De notatie '$A > B$' betekent hier 'A is beter dan B' [5](#page=5).
#### 2.1.2 First past the post (FPTP)
Het 'first past the post' (FPTP) systeem, ook wel meerderheidsstemmen genoemd, verkoest de kandidaat met de meeste stemmen. Dit kan leiden tot een aanzienlijk verschil tussen het aantal zetels in het parlement en het percentage stemmen, zoals geïllustreerd door de verkiezingen van 2019 waarbij een partij met een lager percentage stemmen meer zetels kon behalen. Dit systeem zegt simpelweg dat de beste kandidaat wordt gekozen. Landen als Engeland (County), Singapore en Italië gebruiken dit systeem [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Stel 9 individuen met de volgende voorkeuren:
> * 4 kiezers type I: C > A > B
> * 2 kiezers type II: A > B > C
> * 3 kiezers type III: B > A > C
>
> Bij FPTP haalt optie C de meeste stemmen (4 stemmen). Echter, een meerderheid van de kiezers (5 van de 9) stemt tegen C, en C is voor 5 kiezers de slechtste optie [6](#page=6).
Het verschil met een zuivere meerderheidsstemming is dat FPTP een winnaar kan opleveren met minder dan 50% van de stemmen, terwijl bij een meerderheidsstemming de winnaar meer dan 50% moet halen, vaak via een tweede ronde [6](#page=6).
#### 2.1.3 Condorcet stemming
Condorcet stemming, ook wel paarsgewijs kiezen genoemd, lost het probleem van FPTP op door elke optie paarsgewijs tegen elkaar af te zetten (#page=6, 7). De optie die in alle paarsgewijze vergelijkingen wint, wordt de Condorcet Winnaar genoemd. Het aantrekkelijke van dit systeem is dat, ongeacht de volgorde waarin de vergelijkingen worden uitgevoerd, de uitkomst altijd dezelfde winnaar oplevert [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Stel drie opties A, B, C en drie individuen I, II, III met de volgende voorkeuren:
> * I: C > A > B
> * II: A > B > C
> * III: B > A > C
>
> Paarsgewijs:
> * A vs B: A wint (II, III) [7](#page=7).
> * B vs C: B wint (I, II) [7](#page=7).
> * A vs C: A wint (I, II) [7](#page=7).
>
> A wint alle paarsgewijze vergelijkingen en is dus de Condorcet Winnaar [7](#page=7).
#### 2.1.4 Borda voting
Bij Borda voting krijgt elke optie punten gebaseerd op zijn positie in de rangschikking van de kiezer; de optie met de meeste totale punten wint. Dit is geen meerderheidskiessysteem [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Stel 10 kiezers en 4 opties (A, B, C, D) met de volgende puntentoekenning: 1e optie = 3 punten, 2e optie = 2 punten, 3e optie = 1 punt [7](#page=7).
>
> * Meerderheidsstemmen: Geen winnaar (A=4, B=2, C=3, D=1) [7](#page=7).
> * First past the post: A wint (4 stemmen), ondanks een meerderheid van 6 stemmen tegen A [8](#page=8).
> * Condorcet stemming: B wint altijd (op basis van de voorkeuren is B de meest waarschijnlijke Condorcet winnaar) [8](#page=8).
> * 'Runoff election' (tweerondensysteem): In ronde 1 krijgt A 4 stemmen en C 3 stemmen; B en D vallen af. In ronde 2 wint C. Dit is NIET de Condorcet winnaar [8](#page=8).
> * Borda voting: A (22 punten), B (30 punten), C (23 punten), D (21 punten). B wint [8](#page=8).
Er bestaat ook een 'instant runoff' (instant meerderondensysteem) waarbij telkens de optie met de minste eerste keuzes afvalt [8](#page=8).
### 2.2 Voorkeuren en Arrow's onmogelijkheidstheorema
#### 2.2.1 Individuele en collectieve voorkeuren
Individuele voorkeuren kunnen worden gezien als een rangschikking van keuze-opties, waarbij aangegeven wordt wat de kiezer 'beter' vindt. Deze voorkeuren zijn transitief: als A beter is dan B, en B beter is dan C, dan is A ook beter dan C. Collectieve voorkeuren zijn de aggregatie van deze individuele voorkeuren [8](#page=8).
#### 2.2.2 Sociale keuze theorie en Arrow's onmogelijkheidstheorema
De sociale keuze theorie stelt de vraag of er een collectief beslissingsmechanisme bestaat, zoals een stemprocedure, dat aan een aantal basisvoorwaarden voldoet en altijd de beste selectie maakt. Deze basisvoorwaarden zijn onder andere [8](#page=8):
1. **Geen dictator:** Geen enkele persoon beslist [8](#page=8).
2. **Pareto-efficiëntie (unanimiteit):** Als iedereen een optie beter vindt, wordt die gekozen [8](#page=8).
3. **Onafhankelijkheid van toegevoegde alternatieven:** De keuze tussen twee opties mag niet veranderen als er nieuwe opties worden toegevoegd [8](#page=8).
4. **Universeel domein:** Alle mogelijke voorkeursrangschikkingen moeten mogelijk zijn [8](#page=8).
5. **Transitiviteit van sociale voorkeuren:** De collectieve voorkeur moet transitief zijn [8](#page=8).
Het antwoord op de vraag van de sociale keuze theorie is nee, vanwege Arrow's Impossibility Theorem en de Condorcet paradox. De 'wil van het volk' is moeilijk te bepalen [8](#page=8).
#### 2.2.3 De Condorcet paradox
De Condorcet paradox treedt op wanneer individuele voorkeuren transitief zijn, maar de collectieve voorkeur niet (#page=9, 10). Dit betekent dat, zelfs als alle kiezers hun voorkeuren logisch rangschikken, de aggregatie van deze voorkeuren kan leiden tot cyclische voorkeuren, waardoor er geen duidelijke winnaar is of de uitkomst afhangt van waar men begint (#page=9, 10) [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Stel drie opties:
> * A: Groot zwembad aanleggen (met hoge belasting).
> * B: Klein zwembad aanleggen (met lage belasting).
> * C: Geen zwembad aanleggen (en geen belasting).
>
> Drie individuen met verschillende inkomens:
> * I (hoog inkomen): C > A > B
> * II (gemiddeld inkomen): A > B > C
> * III (laag inkomen): B > C > A
>
> Paarsgewijs:
> * A vs B: A wint (I, II) [10](#page=10).
> * B vs C: B wint (II, III) [10](#page=10).
> * C vs A: C wint (I, III) [10](#page=10).
>
> Dit resulteert in een cyclus (A > B > C > A), wat betekent dat er geen duidelijke collectieve voorkeur is [10](#page=10).
De enige oplossing voor dit probleem zou een dictatuur zijn, wat echter in strijd is met de eerste voorwaarde van sociale keuze theorie [10](#page=10).
#### 2.2.4 Arrow's impossibility theorema
Arrow's impossibility theorem stelt dat geen enkele stemprocedure, die gebaseerd is op het rangschikken van kandidaten, altijd kan voldoen aan de drie logische criteria van eerlijke verkiezingen (specifiek: Pareto, Onafhankelijkheid van toegevoegde alternatieven, en niet-dictatoriaal). Er bestaat dus geen volledig eerlijke of 'ideale' stemprocedure. Dit opent de deur voor agendamanipulatie [10](#page=10).
#### 2.2.5 De mediaankiezer
De mediaankiezer is de middelste persoon in een één-dimensionaal politiek spectrum. Als een beslissing ééndimensionaal is (bijvoorbeeld 'linkser' of 'rechtser'), en elke kiezer heeft één voorkeursoptie die het beste is ('single peaked preference'), dan zal bij meerderheidsstemmen de optie worden verkozen die de mediaankiezer wenst. Dit leidt ertoe dat partijen hun programma's aanpassen aan de voorkeuren van de mediaankiezer, waardoor partijprogramma's steeds meer op elkaar gaan lijken [10](#page=10).
> **Tip:** Begrijp dat Arrow's theorema niet zegt dat stemmen nutteloos is, maar dat er geen *perfecte* procedure bestaat die altijd aan alle wenselijke criteria voldoet. Dit benadrukt de complexiteit van collectieve besluitvorming.
---
# De mediaankiezer en coalitievorming
Dit onderdeel behandelt het concept van de mediaankiezer en de implicaties daarvan voor politieke besluitvorming en partijstrategieën, met name in ééndimensionale beslissingen en de dynamiek van coalitievorming.
### 3.1 Het concept van de mediaankiezer
De mediaankiezer is een cruciaal concept wanneer beslissingen ééndimensionaal zijn. Dit betekent dat de beslissingen kunnen worden geordend langs één as, bijvoorbeeld van 'linkser' naar 'rechter' of van 'progressiever' naar 'conservatiever'. Individuen hebben hierbij vaak een 'single peaked' voorkeur, wat inhoudt dat elke kiezer één specifieke optie als de beste beschouwt en dat de waardering voor opties afneemt naarmate deze verder van de 'beste' optie verwijderd zijn [10](#page=10).
Bij een meerderheidsstemming over zo'n ééndimensionale beslissing, zal de optie die de middelste kiezer (de mediaankiezer) wenst, worden verkozen. Dit heeft significante gevolgen voor politieke partijen. Om een meerderheid te behalen, zullen partijen hun programma's aanpassen om zo dicht mogelijk bij de voorkeuren van de mediaankiezer te liggen. Het theorema van de mediaankiezer stelt dat de partij die de mediaankiezer aantrekt, de verkiezingen wint. Dit verklaart waarom politieke programma's en de standpunten van politici vaak dicht bij elkaar liggen [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 3.1.1 Toepassing: publieke goederen en welvaartsverlies
Het concept van de mediaankiezer kan worden toegepast op de besluitvorming rondom publieke goederen, zoals het aantal helikopters in een ziekenhuis. Verschillende groepen individuen kunnen verschillende voorkeuren hebben voor de hoeveelheid van een publiek goed, gemeten in hun 'Maximum Willingness To Pay' (MWTP) [11](#page=11).
Stel er zijn drie groepen individuen:
* Een groep die een hoge waardering heeft en 3 helikopters wenst (de 'prudens').
* Een gemiddelde groep die bereid is te betalen voor 2 helikopters (de 'mediaan').
* Een groep die een lage waardering heeft en slechts 1 helikopter wenst (de 'Rocky Balboa's').
Als we de marginale kosten per helikopter vergelijken met de opgetelde MWTP's (de verticale som van de MWTP-curven) en deze kosten gelijk verdelen, kan de beslissing over het aantal helikopters leiden tot welvaartsverlies voor de kiezers die niet hun voorkeursaantal krijgen [12](#page=12).
* **Beslissing voor 1 helikopter:** Kiezer 1 is tevreden. Kiezer 2 en 3 ervaren welvaartsverlies [12](#page=12).
* **Beslissing voor 3 helikopters:** Kiezer 3 is tevreden. Kiezer 1 en 2 ervaren welvaartsverlies [12](#page=12).
* **Beslissing voor 2 helikopters:** Kiezer 2 (de mediaankiezer) is tevreden. Kiezer 1 en 3 ervaren welvaartsverlies [12](#page=12).
Het welvaartsverlies is het kleinst bij de keuze die de mediaankiezer wenst. Dit illustreert hoe de mediaankiezer de welvaart kan maximaliseren door de keuze te bepalen die het minste totale ontevredenheid genereert [12](#page=12).
#### 3.1.2 Evaluatie en beperkingen van de mediaankiezer
De keuze van de mediaankiezer is ook de Condorcet-winnaar in een ééndimensionaal model. Dit betekent dat als er eenmaal een beslissing is genomen die de mediaankiezer tevredenstelt, geen enkele andere optie door een meerderheid van de kiezers verkozen zou worden boven deze beslissing [12](#page=12).
De theorie van de mediaankiezer is echter niet zonder beperkingen:
* **Niet-ééndimensionale realiteit:** In de werkelijkheid zijn politieke en maatschappelijke vraagstukken zelden puur ééndimensionaal [12](#page=12).
* **Voldoen aan 'single peaked' voorkeuren:** Het is niet altijd gegarandeerd dat de voorkeuren van kiezers daadwerkelijk 'single peaked' zijn [12](#page=12).
* **Meerpartijenstelsels:** In een systeem met meerdere partijen wordt de dynamiek complexer, wat leidt tot coalitievorming en stemmenhandel [12](#page=12).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de 'single peaked' aanname en de ééndimensionaliteit de kern vormen van het mediaankiezer theorema. Als deze aannames niet opgaan, kan de voorspellende kracht van dit model afnemen.
### 3.2 Coalitievorming en stemmenhandel
In meerpartijenstelsels wordt de politieke realiteit beïnvloed door coalitievorming en stemmenhandel (ook wel 'logrolling' genoemd) [12](#page=12).
* **Coalitievorming:** Partijen moeten samenwerken om een meerderheid te vormen en regeringsverantwoordelijkheid te dragen.
* **Stemmenhandel (Logrolling):** Dit mechanisme houdt in dat politici instemmen met projecten die hen minder interesseren, in ruil voor steun voor hun eigen politieke prioriteiten [12](#page=12).
De vraag rijst of het compromis dat uit coalitievorming voortkomt, nog steeds de voorkeuren van de mediaankiezer weerspiegelt. Er is een spanning tussen het sluiten van compromissen en het behouden van de eigen politieke identiteit ("partijen mogen hun ziel niet verkopen"). Bovendien kunnen politici door middel van effectieve communicatie en het creëren van 'draagvlak' ook de voorkeuren van het electoraat beïnvloeden. Dit opent ook de mogelijkheid voor extremere partijen om in het ontstane politieke vacuüm te springen [12](#page=12).
#### 3.2.1 De Shapley Value: een concept voor eerlijke verdeling van waarde in coalities
De Shapley Value is een concept uit de speltheorie dat helpt bij het verdelen van de totale waarde die door een coalitie wordt gerealiseerd, onder de leden van die coalitie. Dit is relevant voor de vraag hoe de 'macht' of de opbrengsten van een coalitie eerlijk verdeeld moeten worden [13](#page=13).
Het concept is gebaseerd op het berekenen van de gemiddelde marginale bijdrage van elk lid aan de coalitie. De formule voor de Shapley Value ($\phi_i$) voor lid $i$ is gebaseerd op de gemiddelde marginale bijdrage over alle mogelijke volgordes waarin leden zich bij een coalitie voegen [13](#page=13).
$$ \phi_i = \sum_{S \subseteq N \setminus \{i\}} \frac{|S|!(n-|S|-1)!}{n!} [v(S \cup \{i\}) - v(S)] $$
Waar:
* $N$ is de set van alle leden.
* $n = |N|$ is het totale aantal leden.
* $S$ is een subset van leden die geen lid $i$ bevatten.
* $v(X)$ is de waarde die de coalitie $X$ realiseert.
* $[v(S \cup \{i\}) - v(S)]$ is de marginale bijdrage van lid $i$ aan coalitie $S$.
**Voordelen van de Shapley Value:**
* **Efficiëntie:** Alle gerealiseerde waarde wordt verdeeld.
* **Eerlijkheid:** Leden met gelijke bijdragen ontvangen gelijke uitbetalingen.
* **Geen verspilling:** Leden die niets bijdragen, ontvangen niets.
**Voorbeeld van Shapley Value:**
Stel, er zijn twee studenten die samen een project schrijven. De waarde ($v$) wordt gemeten in het aantal geschreven bladzijden.
* Student 1 werkt alleen: $v(\{1\}) = 5$ bladzijden.
* Student 2 werkt alleen: $v(\{2\}) = 8$ bladzijden.
* Studenten 1 en 2 werken samen: $v(\{1,2\}) = 15$ bladzijden.
De marginale bijdrage van student 2 wanneer hij zich bij student 1 voegt, is $v(\{1,2\}) - v(\{1\}) = 15 - 5 = 10$ bladzijden.
De marginale bijdrage van student 1 wanneer hij zich bij student 2 voegt, is $v(\{1,2\}) - v(\{2\}) = 15 - 8 = 7$ bladzijden.
Student 2 draagt dus meer bij en zou in theorie een groter deel van de opbrengst moeten ontvangen. De Shapley Value berekent de gemiddelde marginale bijdrage over alle mogelijke coalitie-opbouwen. Als we bijvoorbeeld uitgaan van een opbrengst van 15 euro voor 15 bladzijden, zou student 1 6 euro en student 2 9 euro kunnen verdienen op basis van de Shapley Value berekening [14](#page=14).
**Voorbeeld met 3 partijen en stemmen:**
Stel 3 partijen met respectievelijk 10%, 45% en 45% van de stemmen. Een coalitie is winnend als deze meer dan 50% van de stemmen haalt en levert 1 eenheid waarde op.
Bij het analyseren van alle mogelijke volgordes waarin partijen tot de coalitie toetreden (1-2-3, 1-3-2, 2-1-3, 2-3-1, 3-1-2, 3-2-1), wordt gekeken welke partij de "pivotal" is (d.w.z. de partij die de meerderheid bereikt).
* Partij 1 is 2 keer pivotal.
* Partij 2 is 2 keer pivotal.
* Partij 3 is 2 keer pivotal.
De Shapley Value is dan het aantal keren pivotal gedeeld door het totaal aantal volgordes dus 2/6 = 1/3 voor elke partij. Hoewel partij 1 slechts 10% van de stemmen heeft, is haar macht in de coalitievorming gelijk aan die van de grotere partijen, omdat zij vaak nodig is om de meerderheid te bereiken [14](#page=14) [6](#page=6).
**Ander voorbeeld:**
Stel 3 partijen met 10%, 25% en 65% van de stemmen. Een coalitie van meer dan 50% levert 1 waarde op.
In dit geval kan de partij met 65% van de stemmen in haar eentje een meerderheid vormen en hoeft geen coalitie te vormen. De Shapley Value analyse zou dan anders uitvallen, waarbij de partij met de absolute meerderheid waarschijnlijk een hogere waarde toebedeeld krijgt, of de andere partijen helemaal geen waarde ontvangen als ze niet nodig zijn voor het behalen van de meerderheid [14](#page=14).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Marktfaling | Situaties waarin de vrije markt niet efficiënt leidt tot een optimale allocatie van middelen, wat overheidsingrijpen kan rechtvaardigen om dit te corrigeren. |
| Gedragseconomie | Een onderzoeksgebied dat psychologische inzichten integreert in economische analyses om te verklaren waarom mensen afwijken van rationeel economisch gedrag. |
| Overheidsfalen | Situaties waarin overheidsingrijpen niet leidt tot de beoogde verbetering van de maatschappelijke welvaart, vaak als gevolg van inefficiëntie, bureaucratie of politieke belangen. |
| Publieke keuze theorie | Een economische benadering die de principes van economische analyse toepast op politieke besluitvorming, waarbij wordt aangenomen dat individuen in de politiek hun eigenbelang nastreven. |
| Normatieve welvaartstheorie | Een economische theorie die zich richt op wat de ideale maatschappelijke welvaart zou moeten zijn en hoe de overheid deze kan nastreven en maximaliseren. |
| Benevolente overheid | Een theoretisch concept van een overheid die volledig gericht is op het algemeen belang en het welzijn van haar burgers, zonder eigenbelang na te streven. |
| Sociale planner | Een theoretische figuur die alle informatie bezit en rationele beslissingen neemt om de maatschappelijke welvaart te maximaliseren. |
| Pareto-efficiëntie | Een situatie waarin het onmogelijk is om de situatie van iemand te verbeteren zonder die van iemand anders te verslechteren. |
| Homo economicus hypothese | Een aanname in de economie dat individuen altijd rationeel handelen om hun eigenbelang te maximaliseren. |
| Publieke goederen | Goederen die niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend zijn, wat betekent dat ze beschikbaar zijn voor iedereen en het gebruik ervan door de één de beschikbaarheid voor een ander niet vermindert. |
| Marginale kosten (MK) | De extra kosten die ontstaan door de productie van één extra eenheid van een goed of dienst. |
| Marginale baten (MB) | De extra voordelen die voortvloeien uit de productie van één extra eenheid van een goed of dienst. |
| Politieke markt | Een theoretisch concept dat de uitwisseling tussen burgers (vraag) en de overheid (aanbod) beschrijft, waarbij voorkeuren worden geruild tegen belastingen en diensten. |
| Informatieprobleem | De uitdaging voor kiezers om voldoende en betrouwbare informatie te verkrijgen over beleid en politici, wat kan leiden tot rationele onwetendheid. |
| Rationele onwetendheid | Een fenomeen waarbij het voor individuen rationeel is om zich niet volledig te informeren over politieke kwesties, omdat de kosten van informatievergaring groter zijn dan de verwachte baten. |
| Mediaankiezer | De kiezer die zich in het midden van het politieke spectrum bevindt; politieke partijen passen vaak hun programma's aan om deze kiezer aan te trekken. |
| Representatieve democratie | Een regeringsvorm waarbij burgers vertegenwoordigers kiezen om namens hen bestuursbeslissingen te nemen. |
| Arrow's onmogelijkheidstheorema | Een wiskundig resultaat dat aantoont dat er geen perfecte stemprocedure bestaat die altijd voldoet aan een set van wenselijke criteria voor eerlijke verkiezingen. |
| Condorcet paradox | Een situatie waarbij, ondanks transitieve individuele voorkeuren, er geen duidelijke collectieve voorkeur is, wat leidt tot cyclische meerderheden en onvoorspelbare uitkomsten. |
| Borda voting | Een stemprocedure waarbij kiezers de kandidaten rangschikken en punten toekennen op basis van hun positie, waarbij de kandidaat met de meeste punten wint. |
| Shapley value | Een methode om de bijdrage van elk lid aan een samenwerkende groep te meten en de opbrengsten eerlijk te verdelen, gebaseerd op hun marginale bijdragen in alle mogelijke coalities. |