Cover
ابدأ الآن مجانًا MSE sociologie 4 (redistributie).pptx
Summary
# De oorsprong en definitie van de staat en staatsinterventie
Dit onderwerp behandelt de oorsprong van de staat en staatsinterventie, met een focus op de ontwikkeling van de belastingstaat en de rol van geweld en belastingen in staatsvorming, en de daaruit voortvloeiende welvaartsstaat.
## 1. De oorsprong en definitie van de staat en staatsinterventie
### 1.1 Wat is de staat?
De staat kan worden gedefinieerd als een politiek verband dat zich onderscheidt van entiteiten zoals huishoudens, stammen en clans. Waar clans gekenmerkt worden door een gedeelde groepsidentiteit met beperkte dwangmogelijkheden, is de staat een verzameling van dwangmiddelen. De vorming van staten wordt geassocieerd met organisaties die machtsmiddelen centraliseren en vereist een vorm van sedentaire samenleving, typisch agrarisch, wat ontstond vanaf circa 6000 v.Chr.
De evolutie van staatsvormen verloopt grofweg chronologisch als volgt:
* **Patrimonialisme**: Heersers beschouwen de staat primair als hun persoonlijke bezit.
* **Interne en externe concurrentie**: Dit leidt tot de ontwikkeling van staatsstructuren.
* **Nationale staat**: Kenmerkend voor de vroegmoderne tijd in Europa, waarbij een min of meer soeverein territorium wordt beheerst met daadwerkelijke controle, vaak uitbesteed aan huurlingenlegers en belastingpachters.
* **Nationalisatie van taken**: Een overgangsfase naar verdere staatsvorming.
* **Natiestaat**: Ontstaat in de 19e eeuw, gekenmerkt door de identificatie van burgers met de staat als een "verbeelde gemeenschap", wat leidt tot specialisatie van staatsfuncties.
### 1.2 Redistributie van wat? Geweldmiddelen en belastingen
Een fundamenteel onderscheid tussen bewoners van klassieke, middeleeuwse of vroegmoderne staten en hedendaagse "burgers" ligt in de aard van de relatie met de elite en de centrale macht. In alle gevallen concentreert de elite de dwangmiddelen. Echter, vóór de opkomst van natiestaten gedroegen elites zich meer als afpersers: zij creëerden zelf bedreigingen en eisten betaling om deze ongedaan te maken. Elites traden op als "entrepreneurs in oorlogen", waarbij oorlogen zowel een bedreiging als een economische activiteit waren.
Hoewel het dagelijkse geweld is afgenomen door het geweldmonopolie van de overheid en het aantal oorlogen en gewelddadige conflicten is verminderd, zijn de conflicten die nog uitbreken verwoestender geworden. De dynamiek achter de staatsvorming wordt verklaard door het streven van statelijke elites naar controle over en inzet van geweldmiddelen, en het vergaren van de middelen die daarvoor nodig zijn.
Cruciaal voor het succes van een staat is de inning van middelen. Aanvankelijk gebeurde dit via buit en schattingen (tributen), maar gaandeweg werd dit steeds meer belastingen. Dit proces was gecompliceerd en verliep vaak via uitbesteding van belastinginning. De vorming van de staat omvatte een harde confrontatie tussen belastingpachters en burgers, met gedwongen verkopen, gevangenneming van lokale leiders, executies van verzetplegers, het loslaten van soldaten op burgers, gedwongen dienstplicht en de promotie van lokale grondbezitters tot overheidsfunctionarissen.
Succesvolle staten investeerden in eigen kennis, wat de basis legde voor de nationalisatie van belastingen vóór het einde van de 19e eeuw. Dit hangt samen met een dominante trend naar hogere belastingen, wat verklaard kan worden door de Peacock-Wiseman hypothese. Deze hypothese beschrijft een dynamiek van een "ratel" of verplaatsingseffect in belastingontvangsten per capita over tijd.
> **Tip:** De these van Joseph Schumpeter is centraal: het ontstaan van gecentraliseerde belastinginning was een cruciale factor in de vorming van moderne nationale staten.
### 1.3 De welvaartsstaat: origine en typologie
De moderne welvaartsstaat is de belangrijkste hedendaagse bron van redistributie en heeft drie kernachtige doelstellingen:
1. Een gegarandeerde minimale levensstandaard voor iedereen.
2. Compensatie voor gebeurtenissen die de levensstandaard verlagen.
3. Het aanbieden van sociale diensten die de eerste twee doelstellingen ondersteunen.
Deze doelstellingen worden nagestreefd via instrumenten zoals minimumlonen, pensioenen, sociale huisvestingsprogramma's en vangnetten voor bijstand.
#### 1.3.1 Definitie en historiek
Er is een belangrijk onderscheid te maken tussen bijstand en sociale verzekeringen:
* **Bijstand**: Vorm van sociaal beleid gericht op burgers met aantoonbare financiële problemen of armoede (inkomenstoets), zoals een leefloon.
* **Sociale verzekeringen**: Burgers die bijdragen aan het systeem ontvangen inkomensbeschermende maatregelen, ongeacht hun vermogen, vaak gekoppeld aan hun loon. Voorbeelden zijn werkloosheidsuitkeringen en pensioenen.
#### 1.3.2 Uitgebreidheid van de redistributie
De mate van overheidsbemoeienis met de welvaart van burgers verschilt sterk tussen landen. Bij de OESO-landen variëren de sociale uitgaven tussen 7,5 en 31 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De hoogste uitgaven worden gevonden in West-Europa en Scandinavië, terwijl Angelsaksische landen, Centraal-Europese landen en transitie-economieën lagere sociale uitgaven hebben. Gedeeltelijke verklaringen hiervoor zijn de recentere ontwikkeling van sociale arrangementen en demografische factoren zoals vergrijzing.
> **Tip:** Publieke uitgaven voor sociale doeleinden geven niet altijd een volledig beeld. Private organisaties en ondernemingen dragen ook bij aan sociale bescherming, en fiscaal beleid kan sociale inspanningen significant beïnvloeden.
#### 1.3.3 Types van welvaartsstaten
Esping-Andersen onderscheidt drie typen welvaartsstaten, gebaseerd op hun de-commodificatie (de mate waarin burgers onafhankelijk van de markt kunnen leven) en de aard van de staatsinterventie:
1. **Liberale regimes**:
* **Genese**: 19e-eeuwse Engelse politieke economie (Bentham, Ricardo, Malthus). Kenmerkend voor Angelsaksische landen met zwakke sociaaldemocratische of christendemocratische bewegingen.
* **Centrale elementen**: Nadruk op bijstandsstelsels (selectief), marktgeoriënteerd beleid, en beperkte risicobescherming door de staat.
2. **Sociaaldemocratische regimes**:
* **Kenmerken**: Hoog niveau van redistributie, geconcentreerd in Scandinavische landen. Gekenmerkt door anti-marktprincipes, staatsinterventie, universalisme en egalitarisme.
* **Gevolg**: Actief arbeidsmarktbeleid (bemiddeling, opleiding).
3. **Conservatieve regimes**:
* **Genese**: 19e-eeuwse Duitse conservatieve ideeën (absolutistisch etatisme) en de Katholieke sociale doctrine (bijv. *Rerum Novarum*, 1891). Gevormd door Christendemocratische/conservatieve elites, vooral in continentaal Europa.
* **Centrale kenmerken**: Arrangementen gesegmenteerd naar status of beroep, en sterk familisme.
* **Gevolg**: Passief arbeidsmarktbeleid.
---
# De welvaartsstaat: definitie, historische ontwikkeling en typologie
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de definitie, historische ontwikkeling en typologie van de welvaartsstaat, inclusief de uitbreiding van redistributie en verschillende staatsmodellen.
## 2. De welvaartsstaat: definitie, historische ontwikkeling en typologie
### 2.1 Definitie en historiek
De welvaartsstaat kan worden gedefinieerd aan de hand van drie doelstellingen:
1. Het garanderen van een minimale levensstandaard voor alle burgers.
2. Het compenseren van gebeurtenissen die de levensstandaard verlagen.
3. Het aanbieden van sociale diensten die de eerste twee doelstellingen ondersteunen.
Voorbeelden van mechanismen die de eerste doelstelling nastreven, zijn minimumlonen, pensioenen en sociale huisvestingsprogramma's.
Er is een cruciaal verschil in logica tussen bijstand en sociale verzekeringen:
* **Bijstand** is specifiek gericht op burgers met een aantoonbaar tekort of armoede (inkomenstoets). Een voorbeeld hiervan is het leefloon.
* **Sociale verzekeringen** bieden inkomensbescherming aan iedereen die bijdraagt aan het systeem, ongeacht vermogenstoestand en vaak gerelateerd aan loon. Voorbeelden zijn werkloosheidsuitkeringen en pensioenen.
De mate waarin welvaartsstaten betrokken zijn bij het verzekeren van de welvaart van hun burgers varieert aanzienlijk. Bij OESO-landen ligt dit percentage tussen de 7,5 en 31 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De hoogste uitgaven worden gevonden in West-Europa en Scandinavië, terwijl Angelsaksische landen, Centraal-Europese landen en transitie-economieën lagere sociale uitgaven hebben. Gedeeltelijke verklaringen hiervoor zijn de recente uitrol van sociale arrangementen en demografische structuren zoals vergrijzing.
> **Tip:** Publieke sociale uitgaven als percentage van het BBP zijn een belangrijke indicator, maar kunnen de werkelijke inspanningen van de staat soms verdoezelen of juist verduidelijken. Het is belangrijk om rekening te houden met de rol van private organisaties, ondernemingen (bijvoorbeeld de tweede pensioenpijler) en fiscaal beleid (bijvoorbeeld de derde pensioenpijler).
### 2.2 Uitgebreidheid van de redistributie
De omvang van de redistributie binnen een welvaartsstaat kan worden gemeten aan de hand van publieke sociale uitgaven als percentage van het BBP. Historisch gezien zijn deze uitgaven in veel landen gestegen, met name tussen 1960 en 1990, en in veel gevallen op een hoog niveau gebleven tot 2016.
Naast bruto publieke sociale uitgaven zijn ook bruto private sociale uitgaven en netto belastingeffecten relevant voor het berekenen van de netto totale sociale uitgaven. Dit kan leiden tot verrassende verschuivingen in de rangschikking van welvaartsstaten wanneer rekening wordt gehouden met al deze factoren.
### 2.3 Types van welvaartsstaten
Geleerden hebben verschillende typologieën van welvaartsstaten ontwikkeld, waarbij de analyse van Esping-Andersen een veelgebruikt model is, dat drie centrale types onderscheidt: liberaal, sociaaldemocratisch en conservatief.
#### 2.3.1 Liberale regimes
* **Genese:** Ontstaan uit de 19e-eeuwse Engelse politieke economie (Bentham, Ricardo, Malthus). Ze zijn vooral te vinden in Angelsaksische landen waar sociaaldemocratische of christendemocratische bewegingen zwakker of afwezig waren.
* **Centrale elementen:**
* Beperkte risico's die door de staat worden ondersteund.
* Nadruk op selectieve bijstandsstelsels.
* Een sterke marktgeoriënteerdheid.
#### 2.3.2 Sociaaldemocratische regimes
* **Kenmerken:** Gekenmerkt door een hoog niveau van redistributie, geconcentreerd in Scandinavische landen.
* **Drie centrale kenmerken:**
* **Anti-markt, staatse ingrepen:** De staat speelt een proactieve rol in het reguleren en sturen van de economie.
* **Universalisme:** Sociale voorzieningen zijn bedoeld voor alle burgers, ongeacht hun sociale of economische status.
* **Egalitair:** Streven naar het verminderen van inkomens- en welvaartsverschillen.
* **Gevolg:** Actief arbeidsmarktbeleid, inclusief bemiddeling en omscholing.
#### 2.3.3 Conservatieve regimes
* **Genese:** Geworteld in 19e-eeuwse 'conservatieve' ideeën, zoals absolutistisch etatisme in Duitsland en de katholieke sociale doctrine (uitgezet in de encycliek *Rerum Novarum* uit 1891). Ze worden vooral aangetroffen bij christendemocratische en conservatieve politieke elites in continentaal Europa (met name West-Europa).
* **Twee centrale kenmerken:**
* **Arrangementen gesegmenteerd naar status/beroep:** Sociale zekerheid en voorzieningen zijn vaak gekoppeld aan specifieke beroepsgroepen of sociale statussen.
* **Familialisme:** Een sterke nadruk op de rol van het gezin in het bieden van zorg en ondersteuning.
* **Gevolg:** Vaak een passief arbeidsmarktbeleid, waarbij de nadruk minder ligt op actieve interventie door de overheid.
Het ontstaan van de staat is nauw verbonden met de ontwikkeling van belastinginning. Joseph Schumpeter zag de 'belastingstaat' als een cruciaal element in de vorming van moderne nationale staten. ### 2.4 De staat en redistributie #### 2.4.1 Ontstaan van de staat: de belastingstaat Joseph Schumpeter stelde dat de ontwikkeling van gecentraliseerde belastinginning een fundamentele factor was in het ontstaan van moderne nationale staten. Dit proces, dat hij de "crisis van de belastingstaat" noemde, vormde de basis voor de fiscale sociologie. #### 2.4.2 Wat is de staat? De staat kan worden onderscheiden van andere politieke verbanden zoals huishoudens, stammen en clans. Clans kenmerken zich door een gedeelde groepsidentiteit met beperkte dwangmogelijkheden. De staat daarentegen is een organisatie die machtsmiddelen centraliseert en dwangmiddelen hanteert. Het ontstaan van staten is gebonden aan sedentaire samenlevingen, zoals die gebaseerd op landbouw, en ontwikkelde zich vanaf circa 6000 v.Chr. De chronologische opvolging van staatsvormen kan worden geschetst als: * **Patrimonialisme:** Heersers zien de staat primair als persoonlijk bezit. * **Interne en externe concurrentie:** Concurrentie leidt tot verdere staatsvorming. * **Nationale staat:** (Europa, vroegmoderne tijd) Beheersing van een groot, aaneengesloten territorium met daadwerkelijke controle, vaak via huurlingenlegers en uitbesteding van belastinginning. * **Nationalisatie van taken:** De overgang naar een staat waarbij taken steeds meer door de overheid zelf worden uitgevoerd. * **Natiestaat:** Identificatie van burgers met de staat als een "verbeelde gemeenschap" (19e eeuw), gekenmerkt door specialisatie. #### 2.4.3 Redistributie van wat? De kern van staatse redistributie ligt in de controle over geweldmiddelen en de inning van middelen daarvoor, voornamelijk via belastingen. In tegenstelling tot eerdere elites die zichzelf als bedreiging presenteerden en bescherming daarvoor vroegen, functioneren moderne staten meer als dienstverleners. De dynamiek van staatsvorming wordt verklaard door het streven van statelijke elites naar controle over geweldmiddelen en de middelen om deze in te zetten. De succesvolle inning van middelen, aanvankelijk via buit en schattingen (tributen), evolueerde naar een complexer systeem van belastingen. Dit proces was vaak langdurig en gepaard gaand met aanzienlijke sociale spanningen, zoals blijkt uit de gedwongen verkoop van bezittingen, gijzelingen en het gebruik van geweld tegen burgers. Succesvolle staten investeerden in eigen kennis en legden de basis voor nationalisatie van belastingen vóór het einde van de 19e eeuw. Dit hangt samen met een dominante trend naar hogere belastingen. De "Peacock-Wiseman hypothese" beschrijft de dynamiek van een "ratel" (verplaatsingseffect), waarbij crisissituaties leiden tot hogere overheidsuitgaven en belastingen, die na de crisis op een hoger niveau blijven. Figuur 3 toont de evolutie (logaritmisch) van belastingontvangsten per capita in 10 landen tussen 1650 en 1910, wat de gestage stijging van belastinginkomsten illustreert. > **Voorbeeld:** De historische ontwikkeling van de belastinginning laat zien dat de staat zich niet alleen richt op het verwerven van middelen, maar ook op het legitimeren van haar macht door middel van de dienstverlening die zij biedt. Belastinginning is daarmee intrinsiek verbonden met de vorming van de staat en haar capaciteit om te functioneren. --- # Staatse redistributie als economisch en sociologisch fenomeen Dit onderwerp analyseert staatsinterventie in de economie door middel van redistributie, waarbij belastingen centraal staan als de belangrijkste hedendaagse bron van deze activiteit, en onderzoekt de historische relatie tussen de staat en economische organisatie. ### 3.1 Inleiding: de staat en redistributie Redistributie wordt gekenmerkt door een dubbele beweging: het verzamelen van hulpbronnen naar een centraal punt en het vervolgens teruggeven aan de periferie. Dit proces veronderstelt het bestaan van een 'centrum', hetzij een stam, clan, gezin, niet-gouvernementele organisatie, of in de meest hedendaagse vorm, de staat. Belastingen vormen hierbij de primaire bron voor staatsgerelateerde redistributie. De analyse van staatse redistributie is nauw verbonden met het ontstaan van de moderne staat en de welvaartsstaat. Dit omvat de historische ontwikkeling van staatsvorming door middel van belastinginning, de definitie en omvang van de welvaartsstaat, en de verschillende typologieën van welvaartsstaten. #### 3.1.1 Het ontstaan van de staat: de belastingstaat Volgens Joseph Schumpeter, een invloedrijk econoom en socioloog, is de ontwikkeling van gecentraliseerde belastinginning een cruciale factor in het ontstaan van moderne nationale staten. De 'crisis van de belastingstaat' vormt de grondslag voor de fiscale sociologie. ##### 3.1.1.1 Wat is de staat? Een staat kan worden gedefinieerd als een politiek verband dat zich onderscheidt van huishoudens, stammen en clans. In tegenstelling tot clans, die primair gebaseerd zijn op gedeelde groepslidmaatschap met beperkte dwangmogelijkheden, is de staat een entiteit die beschikt over een verzameling dwangmiddelen. De ontwikkeling van staten gaat hand in hand met de centralisatie van machtsmiddelen en veronderstelt een sedentaire samenleving, zoals de landbouw. Historisch gezien zijn er verschillende stadia te onderscheiden: * **Patrimonialisme:** Heersers beschouwen de staat primair als hun persoonlijke bezit. * **Nationale staat:** Gekenmerkt door een min of meer soevereine controle over een groot aaneengesloten territorium, met daadwerkelijke controle die vaak werd uitbesteed aan huurlingenlegers en belastingpachters. * **Nationalisatie van taken:** Dit leidt tot de overgang naar de natiestaat. * **Natiestaat:** Hierbij ontstaat identificatie met de staat, vaak beschouwd als een 'verbeelde gemeenschap'. * **19e eeuw:** Gekenmerkt door toenemende specialisatie van overheidsfuncties. Deze evolutie kan worden weergegeven als een traject van niet-staatse samenlevingen naar staatse samenlevingen, via concepten als clans, patrimonialisme, uitbesteding, nationalisatie en specialisatie, leidend tot de nationale en vervolgens de natiestaat. ##### 3.1.1.2 Redistributie van wat? Geweldmiddelen en belastingen Een fundamenteel verschil bestaat tussen de positie van onderhorigen in klassieke, middeleeuwse of vroegmoderne staten en 'burgers' in hedendaagse staten. In alle gevallen beschikken elites over een concentratie van dwangmiddelen. Het verschil zit in de perceptie van de elite: vóór de natiestaat leken elites meer op hedendaagse afpersers die bedreigingen creëerden om vervolgens betalingen te eisen om deze weg te nemen. Elites opereerden als 'entrepreneurs in oorlogen', waarbij oorlog zowel een handelswaar als een bedreiging vormde. Hoewel het dagelijks gebruik van geweld door de overheid is afgenomen dankzij het geweldmonopolie, zijn conflicten verwoestender en bloediger geworden. De dynamiek van staatvorming wordt gedreven door het streven van statelijke elites naar controle over en inzet van geweldmiddelen, en het vergaren van de middelen die daarvoor nodig zijn. Voor het succes van een staat is de inning van middelen cruciaal. Aanvankelijk gebeurde dit via buit en schattingen (tributen), maar steeds meer via belastingen. Dit proces was langdurig en moeizaam. Er was sprake van uitbesteding van belastinginning en hevige conflicten: * Genadeloze belastingpachters tegenover boeren en ambachtslui. * Gedwongen verkoop van goederen, zoals dieren voor de bruidsschat, om belastingen te kunnen voldoen. * Gevangenzetting van lokale leiders als gijzelaars om betaling af te dwingen. * Het ophangen van verzetplegers. * Het loslaten van soldaten op burgers. * Gedwongen inlijving van jonge mannen. * Promotie van lokale grondbezitters tot arrogante overheidsfunctionarissen. Succesvolle staten investeerden in eigen kennis, wat de basis legde voor de nationalisatie van belastingen vóór het einde van de 19e eeuw. Dit proces hing samen met een dominante trend naar hogere belastingen. De dynamiek van toenemende belastingontvangsten per capita, ook wel het 'Peacock-Wiseman hypothese' genoemd, illustreert deze langdurige groei. > **Tip:** Het concept van de belastingstaat benadrukt dat de noodzaak om belastingen te heffen voor het financieren van oorlogsvoering en overheidsapparaat een drijvende kracht was achter de vorming van moderne staten. ##### 3.1.1.3 Figuur 1: Totale belastinginkomsten als % BBP Figuur 1 toont de totale belastinginkomsten van Europese OESO-landen en de VS als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) in 2022. Dit illustreert de variatie in de mate van belastingheffing tussen verschillende landen, met name tussen West- en Noord-Europese landen enerzijds, en landen als de VS anderzijds. ##### 3.1.1.4 Figuur 3: Evolutie van belastingontvangsten per capita Figuur 3 illustreert de logaritmische evolutie van belastingontvangsten per capita in tien landen tussen 1650 en 1910. De grafiek toont een consistente stijging van de belastinginkomsten over deze periode, wat de langetermijntrend van groeiende staatsfinanciën onderbouwt. ### 3.2 De welvaartsstaat: origine en typologie De welvaartsstaat vertegenwoordigt een moderne vorm van staatse redistributie, gericht op het waarborgen van een minimale levensstandaard, het compenseren van levensstandaardverlagende gebeurtenissen en het aanbieden van sociale diensten. #### 3.2.1 Definitie en historiek De welvaartsstaat heeft drie hoofddoelstellingen: 1. **Gegarandeerde minimale levensstandaard:** Bereikt door middel van instrumenten zoals minimumlonen, pensioenen, sociale huisvesting en bodembescherming van bijstandssystemen. 2. **Compensatie van gebeurtenissen die de levensstandaard verlagen:** Zoals werkloosheid, ziekte of ouderdom. 3. **Aanbieden van sociale diensten:** Die de eerste twee doelstellingen ondersteunen. Er is een cruciaal verschil in logica tussen bijstand en sociale verzekeringen: * **Bijstand:** Wordt uitsluitend toegekend aan burgers met een aantoonbaar tekort of armoede, vaak na een inkomenstoets (bv. leefloon). * **Sociale verzekeringen:** Verlenen inkomensbeschermende maatregelen aan iedereen die bijdraagt aan het stelsel, ongeacht vermogenstoestand, en zijn doorgaans gerelateerd aan loon (bv. werkloosheidsuitkering, pensioen). #### 3.2.2 Uitgebreidheid van de redistributie Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen welvaartsstaten in de omvang van hun betrokkenheid bij de welvaart van hun burgers. De OESO-gemiddelden variëren tussen 7,5% en 31% van het BBP aan publieke sociale uitgaven. De hoogste uitgaven worden waargenomen in West-Europa en Scandinavië, terwijl Angelsaksische landen, Centraal-Europese landen en transitie-economieën lagere sociale uitgaven hebben. Gedeeltelijke verklaringen hiervoor omvatten de recentere ontwikkeling van sociale arrangementen en demografische structuren (vergrijzing). > **Tip:** Bij het vergelijken van sociale uitgaven is het belangrijk te erkennen dat deze cijfers de werkelijke inspanningen kunnen verdoezelen of overschatten. Twee correcties zijn noodzakelijk om een vollediger beeld te krijgen: 1. **Private sociale bescherming:** Sociale bescherming wordt deels ook geleverd door private organisaties en ondernemingen (bv. tweede pensioenpijler). 2. **Fiscaal beleid:** Het belastingstelsel kan sociale inspanningen significant beïnvloeden (bv. derde pensioenpijler). Wanneer deze factoren in rekening worden gebracht, kunnen verrassende verschuivingen optreden in de netto sociale uitgaven. ##### 3.2.2.1 Figuur 4: Publieke sociale uitgaven, % van BBP Figuur 4 toont de publieke sociale uitgaven als percentage van het BBP voor een selectie van landen in 1960, 1990 en 2016. De grafiek illustreert de significante stijging van publieke sociale uitgaven in veel landen over deze periode. ##### 3.2.2.2 Figuur 5: Bruto publieke naar totale netto sociale uitgaven Figuur 5 vergelijkt bruto publieke sociale uitgaven met totale netto sociale uitgaven (inclusief bruto private sociale uitgaven en netto belastingeffect) als percentage van het BBP in 2013 voor een selectie van landen. De figuur toont aan hoe de netto sociale uitgaven kunnen afwijken van de bruto publieke uitgaven, mede door de impact van private uitgaven en fiscale maatregelen. #### 3.2.3 Types van welvaartsstaten Esping-Andersen's typologie onderscheidt drie hoofdtypen welvaartsstaten, gebaseerd op hun genese, centrale kenmerken en gevolgen voor de arbeidsmarkt: ##### 3.2.3.1 Liberale regimes * **Genese:** Ontstaan vanuit de 19e-eeuwse Engelse politieke economie (Bentham, Ricardo, Malthus). Kenmerkend voor Angelsaksische landen, waar sociaaldemocratische of christendemocratische bewegingen afwezig of zwak waren. * **Centrale elementen:** * Beperkte risico's worden ondersteund door de staat. * Nadruk op selectieve bijstandsstelsels (inkomenstoets). * Marktgeoriënteerd beleid. ##### 3.2.3.2 Sociaaldemocratische regimes * **Kenmerken:** * Hoger niveau van redistributie. * Vooral geconcentreerd in Scandinavische landen. * Anti-marktbeleid met significante staatse ingrepen. * Universalisme in de toegang tot voorzieningen. * Gelijkheidsstreven (egalitair). * **Gevolg:** Actief arbeidsmarktbeleid (bemiddeling, opleiding). ##### 3.2.3.3 Conservatieve regimes * **Genese:** Gebaseerd op 19e-eeuwse 'conservatieve' ideeën, zoals absolutistisch etatisme (Duitsland) en de Katholieke sociale doctrine (bv. *Rerum Novarum*, 1891). Gevormd door christendemocratische en conservatieve politieke elites. Vooral aanwezig in continentaal Europa (westen). * **Centrale kenmerken:** * Arrangementen zijn vaak gesegmenteerd naar status en beroep. * Sterke nadruk op familialisme (rol van het gezin). * **Gevolg:** Relatief passief arbeidsmarktbeleid. ##### 3.2.3.4 Tabel 1: Samenvattende vergelijking van typen welvaartsstaten Tabel 1 (niet weergegeven in tekst, maar conceptueel aanwezig) zou de kenmerken van deze drie typen welvaartsstaten samenvatten, met aandacht voor hun doelstellingen, financieringsmechanismen, doelgroepen en de rol van de markt versus de staat. --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Het ontstaan van de staat is nauw verbonden met de ontwikkeling van belastinginning. Joseph Schumpeter zag de 'belastingstaat' als een cruciaal element in de vorming van moderne nationale staten. ### 2.4 De staat en redistributie #### 2.4.1 Ontstaan van de staat: de belastingstaat Joseph Schumpeter stelde dat de ontwikkeling van gecentraliseerde belastinginning een fundamentele factor was in het ontstaan van moderne nationale staten. Dit proces, dat hij de "crisis van de belastingstaat" noemde, vormde de basis voor de fiscale sociologie. #### 2.4.2 Wat is de staat? De staat kan worden onderscheiden van andere politieke verbanden zoals huishoudens, stammen en clans. Clans kenmerken zich door een gedeelde groepsidentiteit met beperkte dwangmogelijkheden. De staat daarentegen is een organisatie die machtsmiddelen centraliseert en dwangmiddelen hanteert. Het ontstaan van staten is gebonden aan sedentaire samenlevingen, zoals die gebaseerd op landbouw, en ontwikkelde zich vanaf circa 6000 v.Chr. De chronologische opvolging van staatsvormen kan worden geschetst als: * **Patrimonialisme:** Heersers zien de staat primair als persoonlijk bezit. * **Interne en externe concurrentie:** Concurrentie leidt tot verdere staatsvorming. * **Nationale staat:** (Europa, vroegmoderne tijd) Beheersing van een groot, aaneengesloten territorium met daadwerkelijke controle, vaak via huurlingenlegers en uitbesteding van belastinginning. * **Nationalisatie van taken:** De overgang naar een staat waarbij taken steeds meer door de overheid zelf worden uitgevoerd. * **Natiestaat:** Identificatie van burgers met de staat als een "verbeelde gemeenschap" (19e eeuw), gekenmerkt door specialisatie. #### 2.4.3 Redistributie van wat? De kern van staatse redistributie ligt in de controle over geweldmiddelen en de inning van middelen daarvoor, voornamelijk via belastingen. In tegenstelling tot eerdere elites die zichzelf als bedreiging presenteerden en bescherming daarvoor vroegen, functioneren moderne staten meer als dienstverleners. De dynamiek van staatsvorming wordt verklaard door het streven van statelijke elites naar controle over geweldmiddelen en de middelen om deze in te zetten. De succesvolle inning van middelen, aanvankelijk via buit en schattingen (tributen), evolueerde naar een complexer systeem van belastingen. Dit proces was vaak langdurig en gepaard gaand met aanzienlijke sociale spanningen, zoals blijkt uit de gedwongen verkoop van bezittingen, gijzelingen en het gebruik van geweld tegen burgers. Succesvolle staten investeerden in eigen kennis en legden de basis voor nationalisatie van belastingen vóór het einde van de 19e eeuw. Dit hangt samen met een dominante trend naar hogere belastingen. De "Peacock-Wiseman hypothese" beschrijft de dynamiek van een "ratel" (verplaatsingseffect), waarbij crisissituaties leiden tot hogere overheidsuitgaven en belastingen, die na de crisis op een hoger niveau blijven. Figuur 3 toont de evolutie (logaritmisch) van belastingontvangsten per capita in 10 landen tussen 1650 en 1910, wat de gestage stijging van belastinginkomsten illustreert. > **Voorbeeld:** De historische ontwikkeling van de belastinginning laat zien dat de staat zich niet alleen richt op het verwerven van middelen, maar ook op het legitimeren van haar macht door middel van de dienstverlening die zij biedt. Belastinginning is daarmee intrinsiek verbonden met de vorming van de staat en haar capaciteit om te functioneren. --- # Staatse redistributie als economisch en sociologisch fenomeen Dit onderwerp analyseert staatsinterventie in de economie door middel van redistributie, waarbij belastingen centraal staan als de belangrijkste hedendaagse bron van deze activiteit, en onderzoekt de historische relatie tussen de staat en economische organisatie. ### 3.1 Inleiding: de staat en redistributie Redistributie wordt gekenmerkt door een dubbele beweging: het verzamelen van hulpbronnen naar een centraal punt en het vervolgens teruggeven aan de periferie. Dit proces veronderstelt het bestaan van een 'centrum', hetzij een stam, clan, gezin, niet-gouvernementele organisatie, of in de meest hedendaagse vorm, de staat. Belastingen vormen hierbij de primaire bron voor staatsgerelateerde redistributie. De analyse van staatse redistributie is nauw verbonden met het ontstaan van de moderne staat en de welvaartsstaat. Dit omvat de historische ontwikkeling van staatsvorming door middel van belastinginning, de definitie en omvang van de welvaartsstaat, en de verschillende typologieën van welvaartsstaten. #### 3.1.1 Het ontstaan van de staat: de belastingstaat Volgens Joseph Schumpeter, een invloedrijk econoom en socioloog, is de ontwikkeling van gecentraliseerde belastinginning een cruciale factor in het ontstaan van moderne nationale staten. De 'crisis van de belastingstaat' vormt de grondslag voor de fiscale sociologie. ##### 3.1.1.1 Wat is de staat? Een staat kan worden gedefinieerd als een politiek verband dat zich onderscheidt van huishoudens, stammen en clans. In tegenstelling tot clans, die primair gebaseerd zijn op gedeelde groepslidmaatschap met beperkte dwangmogelijkheden, is de staat een entiteit die beschikt over een verzameling dwangmiddelen. De ontwikkeling van staten gaat hand in hand met de centralisatie van machtsmiddelen en veronderstelt een sedentaire samenleving, zoals de landbouw. Historisch gezien zijn er verschillende stadia te onderscheiden: * **Patrimonialisme:** Heersers beschouwen de staat primair als hun persoonlijke bezit. * **Nationale staat:** Gekenmerkt door een min of meer soevereine controle over een groot aaneengesloten territorium, met daadwerkelijke controle die vaak werd uitbesteed aan huurlingenlegers en belastingpachters. * **Nationalisatie van taken:** Dit leidt tot de overgang naar de natiestaat. * **Natiestaat:** Hierbij ontstaat identificatie met de staat, vaak beschouwd als een 'verbeelde gemeenschap'. * **19e eeuw:** Gekenmerkt door toenemende specialisatie van overheidsfuncties. Deze evolutie kan worden weergegeven als een traject van niet-staatse samenlevingen naar staatse samenlevingen, via concepten als clans, patrimonialisme, uitbesteding, nationalisatie en specialisatie, leidend tot de nationale en vervolgens de natiestaat. ##### 3.1.1.2 Redistributie van wat? Geweldmiddelen en belastingen Een fundamenteel verschil bestaat tussen de positie van onderhorigen in klassieke, middeleeuwse of vroegmoderne staten en 'burgers' in hedendaagse staten. In alle gevallen beschikken elites over een concentratie van dwangmiddelen. Het verschil zit in de perceptie van de elite: vóór de natiestaat leken elites meer op hedendaagse afpersers die bedreigingen creëerden om vervolgens betalingen te eisen om deze weg te nemen. Elites opereerden als 'entrepreneurs in oorlogen', waarbij oorlog zowel een handelswaar als een bedreiging vormde. Hoewel het dagelijks gebruik van geweld door de overheid is afgenomen dankzij het geweldmonopolie, zijn conflicten verwoestender en bloediger geworden. De dynamiek van staatvorming wordt gedreven door het streven van statelijke elites naar controle over en inzet van geweldmiddelen, en het vergaren van de middelen die daarvoor nodig zijn. Voor het succes van een staat is de inning van middelen cruciaal. Aanvankelijk gebeurde dit via buit en schattingen (tributen), maar steeds meer via belastingen. Dit proces was langdurig en moeizaam. Er was sprake van uitbesteding van belastinginning en hevige conflicten: * Genadeloze belastingpachters tegenover boeren en ambachtslui. * Gedwongen verkoop van goederen, zoals dieren voor de bruidsschat, om belastingen te kunnen voldoen. * Gevangenzetting van lokale leiders als gijzelaars om betaling af te dwingen. * Het ophangen van verzetplegers. * Het loslaten van soldaten op burgers. * Gedwongen inlijving van jonge mannen. * Promotie van lokale grondbezitters tot arrogante overheidsfunctionarissen. Succesvolle staten investeerden in eigen kennis, wat de basis legde voor de nationalisatie van belastingen vóór het einde van de 19e eeuw. Dit proces hing samen met een dominante trend naar hogere belastingen. De dynamiek van toenemende belastingontvangsten per capita, ook wel het 'Peacock-Wiseman hypothese' genoemd, illustreert deze langdurige groei. > **Tip:** Het concept van de belastingstaat benadrukt dat de noodzaak om belastingen te heffen voor het financieren van oorlogsvoering en overheidsapparaat een drijvende kracht was achter de vorming van moderne staten. ##### 3.1.1.3 Figuur 1: Totale belastinginkomsten als % BBP Figuur 1 toont de totale belastinginkomsten van Europese OESO-landen en de VS als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) in 2022. Dit illustreert de variatie in de mate van belastingheffing tussen verschillende landen, met name tussen West- en Noord-Europese landen enerzijds, en landen als de VS anderzijds. ##### 3.1.1.4 Figuur 3: Evolutie van belastingontvangsten per capita Figuur 3 illustreert de logaritmische evolutie van belastingontvangsten per capita in tien landen tussen 1650 en 1910. De grafiek toont een consistente stijging van de belastinginkomsten over deze periode, wat de langetermijntrend van groeiende staatsfinanciën onderbouwt. ### 3.2 De welvaartsstaat: origine en typologie De welvaartsstaat vertegenwoordigt een moderne vorm van staatse redistributie, gericht op het waarborgen van een minimale levensstandaard, het compenseren van levensstandaardverlagende gebeurtenissen en het aanbieden van sociale diensten. #### 3.2.1 Definitie en historiek De welvaartsstaat heeft drie hoofddoelstellingen: 1. **Gegarandeerde minimale levensstandaard:** Bereikt door middel van instrumenten zoals minimumlonen, pensioenen, sociale huisvesting en bodembescherming van bijstandssystemen. 2. **Compensatie van gebeurtenissen die de levensstandaard verlagen:** Zoals werkloosheid, ziekte of ouderdom. 3. **Aanbieden van sociale diensten:** Die de eerste twee doelstellingen ondersteunen. Er is een cruciaal verschil in logica tussen bijstand en sociale verzekeringen: * **Bijstand:** Wordt uitsluitend toegekend aan burgers met een aantoonbaar tekort of armoede, vaak na een inkomenstoets (bv. leefloon). * **Sociale verzekeringen:** Verlenen inkomensbeschermende maatregelen aan iedereen die bijdraagt aan het stelsel, ongeacht vermogenstoestand, en zijn doorgaans gerelateerd aan loon (bv. werkloosheidsuitkering, pensioen). #### 3.2.2 Uitgebreidheid van de redistributie Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen welvaartsstaten in de omvang van hun betrokkenheid bij de welvaart van hun burgers. De OESO-gemiddelden variëren tussen 7,5% en 31% van het BBP aan publieke sociale uitgaven. De hoogste uitgaven worden waargenomen in West-Europa en Scandinavië, terwijl Angelsaksische landen, Centraal-Europese landen en transitie-economieën lagere sociale uitgaven hebben. Gedeeltelijke verklaringen hiervoor omvatten de recentere ontwikkeling van sociale arrangementen en demografische structuren (vergrijzing). > **Tip:** Bij het vergelijken van sociale uitgaven is het belangrijk te erkennen dat deze cijfers de werkelijke inspanningen kunnen verdoezelen of overschatten. Twee correcties zijn noodzakelijk om een vollediger beeld te krijgen: 1. **Private sociale bescherming:** Sociale bescherming wordt deels ook geleverd door private organisaties en ondernemingen (bv. tweede pensioenpijler). 2. **Fiscaal beleid:** Het belastingstelsel kan sociale inspanningen significant beïnvloeden (bv. derde pensioenpijler). Wanneer deze factoren in rekening worden gebracht, kunnen verrassende verschuivingen optreden in de netto sociale uitgaven. ##### 3.2.2.1 Figuur 4: Publieke sociale uitgaven, % van BBP Figuur 4 toont de publieke sociale uitgaven als percentage van het BBP voor een selectie van landen in 1960, 1990 en 2016. De grafiek illustreert de significante stijging van publieke sociale uitgaven in veel landen over deze periode. ##### 3.2.2.2 Figuur 5: Bruto publieke naar totale netto sociale uitgaven Figuur 5 vergelijkt bruto publieke sociale uitgaven met totale netto sociale uitgaven (inclusief bruto private sociale uitgaven en netto belastingeffect) als percentage van het BBP in 2013 voor een selectie van landen. De figuur toont aan hoe de netto sociale uitgaven kunnen afwijken van de bruto publieke uitgaven, mede door de impact van private uitgaven en fiscale maatregelen. #### 3.2.3 Types van welvaartsstaten Esping-Andersen's typologie onderscheidt drie hoofdtypen welvaartsstaten, gebaseerd op hun genese, centrale kenmerken en gevolgen voor de arbeidsmarkt: ##### 3.2.3.1 Liberale regimes * **Genese:** Ontstaan vanuit de 19e-eeuwse Engelse politieke economie (Bentham, Ricardo, Malthus). Kenmerkend voor Angelsaksische landen, waar sociaaldemocratische of christendemocratische bewegingen afwezig of zwak waren. * **Centrale elementen:** * Beperkte risico's worden ondersteund door de staat. * Nadruk op selectieve bijstandsstelsels (inkomenstoets). * Marktgeoriënteerd beleid. ##### 3.2.3.2 Sociaaldemocratische regimes * **Kenmerken:** * Hoger niveau van redistributie. * Vooral geconcentreerd in Scandinavische landen. * Anti-marktbeleid met significante staatse ingrepen. * Universalisme in de toegang tot voorzieningen. * Gelijkheidsstreven (egalitair). * **Gevolg:** Actief arbeidsmarktbeleid (bemiddeling, opleiding). ##### 3.2.3.3 Conservatieve regimes * **Genese:** Gebaseerd op 19e-eeuwse 'conservatieve' ideeën, zoals absolutistisch etatisme (Duitsland) en de Katholieke sociale doctrine (bv. *Rerum Novarum*, 1891). Gevormd door christendemocratische en conservatieve politieke elites. Vooral aanwezig in continentaal Europa (westen). * **Centrale kenmerken:** * Arrangementen zijn vaak gesegmenteerd naar status en beroep. * Sterke nadruk op familialisme (rol van het gezin). * **Gevolg:** Relatief passief arbeidsmarktbeleid. ##### 3.2.3.4 Tabel 1: Samenvattende vergelijking van typen welvaartsstaten Tabel 1 (niet weergegeven in tekst, maar conceptueel aanwezig) zou de kenmerken van deze drie typen welvaartsstaten samenvatten, met aandacht voor hun doelstellingen, financieringsmechanismen, doelgroepen en de rol van de markt versus de staat. --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Staat | Een politiek verband dat zich onderscheidt van andere sociale groeperingen zoals huishoudens, stammen en clans, gekenmerkt door de centralisatie van dwangmiddelen en de uitoefening van effectieve controle over een territorium. |
| Redistributie | Het proces waarbij hulpbronnen van de ene groep of individu naar de andere worden overgeheveld, vaak gemedieerd door een centraal orgaan zoals de staat, met als doel het verminderen van inkomens- of vermogensverschillen. |
| Belastingstaat | Een staat wiens ontstaan en voortbestaan nauw verbonden is met de ontwikkeling van een gecentraliseerd systeem voor het innen van belastingen, essentieel voor het financieren van overheidsuitgaven en het handhaven van staatsmacht. |
| Geweldmiddelen | De middelen die een staat ter beschikking staan om zijn wil op te leggen en controle uit te oefenen, waaronder politie, leger en rechtssysteem, maar ook het vermogen om dwang uit te oefenen zoals belastinginning. |
| Welvaartsstaat | Een staat die zich expliciet inspant om het welzijn van zijn burgers te bevorderen door middel van sociale zekerheid, publieke diensten en beleid gericht op het garanderen van een minimale levensstandaard en het compenseren van levensstandaardverlagingen. |
| Patrimonialisme | Een vorm van heerschappij waarbij de heerser de staat primair beschouwt als zijn persoonlijke bezit, wat leidt tot een vermenging van publieke en private belangen en vaak gepaard gaat met uitbuiting van de onderdanen. |
| Natiestaat | Een staat waarin burgers zich identificeren met de staat als een verbeelde gemeenschap, gekenmerkt door gedeelde culturele, sociale en politieke waarden, wat leidt tot nationalisatie van taken en specialisatie binnen de staatsorganisatie. |
| Bijstand | Een vorm van sociaal beleid die uitsluitend is bestemd voor burgers die aantoonbaar een tekort of armoede ervaren, vaak geïndiceerd door een inkomenstoets, en gericht op het bieden van een vangnet. |
| Sociale verzekeringen | Een systeem waarbij bijdragen aan het stelsel recht geven op inkomensbeschermende maatregelen, ongeacht de vermogenstoestand van de ontvanger, doorgaans gerelateerd aan inkomen of arbeidsverleden, zoals werkloosheidsuitkeringen en pensioenen. |
| Peacock-Wiseman hypothese | Een economische theorie die stelt dat overheidsuitgaven, met name belastingen, onder druk van externe gebeurtenissen (zoals oorlog) stijgen en na afloop van deze gebeurtenissen op een hoger niveau blijven, wat leidt tot een geleidelijke expansie van de staatsrol. |
| Esping-Andersens typologie | Een classificatie van welvaartsstaten in drie hoofdtypen: liberaal, sociaaldemocratisch en conservatief, gebaseerd op de mate van decommodification, de rol van de markt en de sociale stratificatie die door het stelsel wordt gegenereerd. |
| Decommodificatie | Het proces waarbij de afhankelijkheid van individuen van de markt voor hun levensonderhoud wordt verminderd doordat de staat of andere collectieve instellingen voorzien in basisbehoeften en inkomen, wat de sociale zekerheid vergroot. |
| Famililalisme | Een kenmerk van bepaalde welvaartsstaten, met name conservatieve regimes, waarbij de nadruk ligt op de rol van het gezin bij de zorg en ondersteuning van individuen, wat vaak leidt tot beleid dat gezinsstructuren ondersteunt maar ook de afhankelijkheid van het gezin versterkt. |