Cover
ابدأ الآن مجانًا Samenvatting psychologie (zelf).docx
Summary
# Zelf-determinantietheorie (ZDT) en motivatie
Deze sectie introduceert de zelf-determinantietheorie (ZDT) als een uitgebreide theorie over motivatie, die zich richt op de kwaliteit van motivatie en de rol van basisbehoeften.
## 1. Inleiding tot motivatie
Motivatie wordt gedefinieerd als de energetische krachten die werkgerelateerd gedrag initiëren en de vorm, richting, intensiteit en duur ervan bepalen. Motivatie is cruciaal voor zowel prestaties als welzijn binnen organisaties. De ZDT onderscheidt zich door de focus op de kwaliteit van motivatie en de integratie van diverse theorieën.
### 1.1 De zelf-determinantietheorie (ZDT)
De ZDT is een brede theorie die verschillende levensdomeinen en aspecten van motivatie omvat. Het integreert eerdere theorieën en introduceert de kwaliteit van motivatie als een uniek aspect. Belangrijke sub-theorieën binnen de ZDT zijn:
* Cognitive Evaluation Theory (CET)
* Organismic Integration Theory (OIT)
* Causality Orientations Theory (COT)
* Basic Psychological Need Theory (BPNT)
* Goal-Content Theory (GCT)
* Relationships Motivation Theory (RMT)
De ZDT focust op vier kernaspecten: het mensbeeld, autonome en gecontroleerde motivatie, basisbehoeften, en intrinsieke en extrinsieke waarden.
### 1.2 Verschillende mensbeelden en motivatie
Verschillende opvattingen over de mens beïnvloeden hoe we proberen te motiveren.
* **Agency theorie**: Stelt dat werknemers eigen belangen nastreven en gecontroleerd moeten worden met beloningen.
* **Stewardship theorie**: Gaat ervan uit dat werknemers hun belangen ondergeschikt maken aan die van de werkgever en intrinsiek gemotiveerd zijn.
* **McGregor's Theorie X**: Beschouwt werknemers als lui en verantwoordelijkheidsvermijdend, wat controle en beloningen vereist.
* **McGregor's Theorie Y**: Ziet werknemers als creatief, verantwoordelijk en werk-enthousiast, die hun eigen weg kunnen vinden.
De aannames van een manager kunnen leiden tot een self-fulfilling prophecy, waarbij werknemers zich gaan gedragen naar de verwachtingen.
## 2. Autonome en gecontroleerde motivatie
De ZDT maakt een onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie, en vervolgens tussen autonome en gecontroleerde motivatie.
### 2.1 Intrinsieke en extrinsieke motivatie
* **Intrinsieke motivatie**: De drang om iets te doen vanuit persoonlijke voldoening, plezier of interesse, zonder externe druk of beloningen.
* **Extrinsieke motivatie**: Gedrag gestuurd door externe factoren zoals beloningen (geld, status) of het vermijden van straf.
De meest effectieve motivatie is vaak een combinatie van beide.
### 2.2 Autonome versus gecontroleerde motivatie
* **Autonome motivatie**: Gedrag dat voortkomt uit eigen keuze en waarde. Dit omvat zowel intrinsieke motivatie als geïnternaliseerde extrinsieke motivatie (waarbij de waarde van de activiteit als eigen wordt beschouwd). Dit type motivatie is geassocieerd met welzijn en prestaties.
* **Gecontroleerde motivatie**: Gedrag dat voortkomt uit externe druk (beloningen, straffen) of interne druk (schuldgevoelens, angst). Dit type motivatie kan leiden tot stress en uitputting.
### 2.3 Toepassingen en onderzoek naar autonome vs. gecontroleerde motivatie
Onderzoek toont aan dat autonome motivatie leidt tot meer welzijn, tevredenheid en enthousiasme, terwijl gecontroleerde motivatie geassocieerd wordt met stress en uitputting.
> **Tip:** Het woord 'moeten' wordt in het Vlaams vaak gebruikt in situaties die ook autonoom ingevuld kunnen worden, wat een gecontroleerd gevoel kan oproepen.
### 2.4 Genuanceerd beeld: Kwaliteit versus kwantiteit van motivatie
Onderzoek suggereert dat de *kwaliteit* van motivatie (autonoom versus gecontroleerd) belangrijker is voor welzijn en prestaties dan de *kwantiteit* (hoeveel motivatie er is). Mensen met hoge autonome motivatie vertonen het meeste welzijn en enthousiasme.
## 3. Het ABC van motivatie: Basisbehoeften
De ZDT stelt dat er drie universele, aangeboren psychologische basisbehoeften zijn die essentieel zijn voor welzijn en autonome motivatie:
1. **Autonomie**: Het gevoel van keuzevrijheid en zelfsturing. Het gaat om het gevoel hebben dat je handelt vanuit je eigen wil, ook al ga je mee in keuzes van anderen of werk je samen.
2. **Verbondenheid (Betrokkenheid)**: Het gevoel van deel uitmaken van een groep en je verbonden voelen met anderen.
3. **Competentie**: Het gevoel effectief te zijn, de wereld te kunnen beïnvloeden en iets in handen te hebben.
### 3.1 Kenmerken van de basisbehoeften
* **Aangeboren**: Ze zijn universeel en niet aangeleerd.
* **Geen hiërarchie**: Er is geen volgorde van belang.
* **Geen individuele verschillen in behoefte**: Iedereen heeft ze in gelijke mate nodig.
* **Geen focus op behoeftetekort als drijfveer**: Het gaat meer om het vervullen ervan dan om het wegwerken van een tekort.
### 3.2 Het ABC in werkcontext
Het vervullen van deze basisbehoeften op het werk draagt bij aan:
* Kwaliteit van motivatie
* Welzijn
* Positieve attitudes
* Prestaties
### 3.3 Oorzaken en gevolgen van de basisbehoeften
* **Oorzaken**: Persoonlijkheid, zelfwaarde, organisatiecontext, leiderschap, job resources en job demands kunnen de vervulling van de basisbehoeften beïnvloeden.
* **Gevolgen**: Het vervullen van de basisbehoeften leidt tot meer gedrag (effort, creativiteit), positieve attitudes (jobtevredenheid, betrokkenheid) en welzijn (positieve emoties, bevlogenheid), en autonome motivatie. Omgekeerd kan een gebrek aan vervulling leiden tot deviant gedrag, stress en burn-out.
## 4. Intrinsieke en extrinsieke waarden
De ZDT onderscheidt twee soorten waarden die iemands doelen en motivatie beïnvloeden:
* **Intrinsieke waarden**: Gericht op groei, persoonlijke ontwikkeling, gemeenschap, goede sociale relaties, gezondheid en authentieke zelfwaarde (bijvoorbeeld bijdragen aan de gemeenschap, persoonlijke ontwikkeling).
* **Extrinsieke waarden**: Gericht op verwerving, status, macht en het hebben van externe goederen (bijvoorbeeld rijkdom, status, macht).
### 4.1 Gevolgen van waarden
Wanneer extrinsieke waarden zwaarder doorwegen dan intrinsieke waarden, kan dit leiden tot:
* Minder welzijn (meer burn-out, minder bevlogenheid).
* Negatievere attitudes (minder betrokkenheid, meer verloopintenties).
* Minder goede prestaties en meer sociaal wenselijk gedrag.
Het "fit"-perspectief suggereert dat de mate waarin iemands persoonlijke waarden overeenkomen met de waarden van de omgeving, invloed heeft op autonome motivatie en leren.
### 4.2 Hoe ABC en autonome motivatie versterken?
Om autonome motivatie te bevorderen, is het cruciaal om de omstandigheden te creëren waarin mensen zichzelf kunnen motiveren. Dit kan door:
* **Job design**: Variatie in taken, taakidentiteit, taaksignificantie, autonomie en feedback bevorderen de basisbehoeften.
* **Leiderschap**: Autonomie-ondersteunend leiderschap, dat focust op keuze, empathie en rationele uitleg, is essentieel. Dit staat tegenover controlerend leiderschap.
* **Collega's**: Een ondersteunende rol van collega's (instrumentele en emotionele hulp) draagt bij aan verbondenheid en competentie.
> **Tip:** In plaats van te vragen "hoe kan ik mensen motiveren?", zouden we ons moeten afvragen "hoe kan ik de omstandigheden creëren waarin mensen zichzelf motiveren?".
## 5. Oefening: Toepassing ZDT
Een team van belastingsinspecteurs motiveren om zoveel mogelijk controles uit te voeren, kan het best gebeuren door autonomie te ondersteunen en de competentie en verbondenheid te bevorderen, in plaats van enkel te focussen op controle en extrinsieke beloningen.
## 6. Relaties tussen basisbehoeften, motivatie en waarden
De basisbehoeften (ABC) zijn direct gerelateerd aan de verschillende types motivatie en de intrinsieke/extrinsieke waarden binnen de ZDT. Het vervullen van de basisbehoeften leidt tot autonome motivatie en een focus op intrinsieke waarden, wat op zijn beurt welzijn en prestaties bevordert.
## 7. Keuze
### 7.1 De rol van keuze
Keuzevrijheid is een fundamenteel aspect van menselijk welzijn en autonomie. Het aanbieden van keuze, zelfs kleine keuzes, is belangrijk voor individueel welzijn en het gevoel van 'mens-zijn'.
### 7.2 Hoe kiezen we?
* **Rationele keuzetheorie**: Beschrijft een ideaal, rationeel keuzeproces gebaseerd op doelen, evaluatie en kosten-batenanalyses. Dit model gaat uit van een *homo economicus* met perfecte informatie en logische besluitvorming.
* **Behavioral economics**: Stelt dat mensen niet altijd rationeel kiezen en systematische, voorspelbare denkfouten maken. Factoren zoals relativiteit, ankers, emoties en diversificatie bias beïnvloeden onze keuzes.
### 7.3 Denkfouten in keuze
* **Relativiteit**: De waarde van opties wordt bepaald door de context en vergelijking met andere opties.
* **Ankers**: Eerdere informatie of cijfers (zoals een identiteitsnummer) kunnen onbewust de waarde die we aan iets toekennen beïnvloeden.
* **Emoties kleuren beslissingen**: 'Hot' (emotionele) en 'cold' (rationele) toestand beïnvloeden de besluitvorming.
* **Diversificatie bias**: We hebben de neiging om opties open te houden en te diversifiëren, zelfs als dit niet optimaal is.
## 8. De paradox van keuze
De intuïtieve aanname dat meer keuze altijd beter is, is niet altijd correct.
### 8.1 Verlamming door keuze
Een overvloed aan keuzes kan leiden tot:
* **Verlamming**: Mensen worden overweldigd en kunnen geen beslissing meer nemen.
* **Onvrede**: Zelfs na het maken van een keuze, kunnen mensen ongelukkig zijn, spijt hebben of vergelijken met gemiste opties.
### 8.2 Gevolgen van keuze
* **Individueel vlak**: Maximaliseerders (die de allerbeste keuze zoeken) ervaren meer spijt, sociale vergelijking en lagere levens- en jobtevredenheid dan satisficers (die tevreden zijn met een acceptabele optie).
* **Organisationeel vlak**: Te veel keuzevrijheid in bijvoorbeeld pensioenplannen kan leiden tot lagere participatie.
* **Maatschappelijk vlak**: De overvloed aan keuze kan leiden tot een cultuur van ontevredenheid en de verwachting van perfectie.
> **Tip:** Erken dat 'goed genoeg' vaak een effectievere en gelukkigere strategie is dan altijd de absolute beste keuze te zoeken.
---
# Gedragseconomie en de paradox van keuze
Dit deel onderzoekt hoe mensen daadwerkelijk keuzes maken, met nadruk op de beperkingen van rationele keuzetheorie en de invloed van gedragseconomische principes, zoals de paradox van keuze.
### 2.1 Inleiding tot keuze en gedragseconomie
Keuzes zijn alomtegenwoordig in ons leven, van kleine dagelijkse beslissingen tot grote levensveranderende beslissingen. Het aanbieden van keuze wordt vaak gezien als essentieel voor individueel welzijn en maatschappelijke welvaart. Echter, de aanname dat meer keuze altijd leidt tot betere uitkomsten is problematisch. De gedragseconomie onderzoekt hoe mensen daadwerkelijk keuzes maken, waarbij afgeweken wordt van het klassieke rationele keuzemodel, en analyseert de negatieve gevolgen die dit kan hebben, zoals verlamming en onvrede.
### 2.2 Het rationele keuzemodel
Het klassieke economische model, gebaseerd op het concept van de *homo economicus*, beschrijft rationele besluitvorming als een gestructureerd proces:
1. **Identificeren van doelen**: Bepalen wat men wil bereiken.
2. **Evalueren van doelen**: Bepalen van het belang van elk doel.
3. **Rangschikken van opties**: Ordenen van beschikbare keuzes op basis van hun potentieel om doelen te bereiken.
4. **Beste keuze maken**: Selecteren van de optie die de verwachte waarde maximaliseert.
5. **Evaluatie voor toekomstige doelen**: Beoordelen van de gekozen optie in relatie tot toekomstige doelen.
Dit model gaat uit van complete informatie, perfecte logica en een kosten-batenanalyse waarbij de keuze altijd leidt tot een verbetering van de situatie.
### 2.3 Beperkingen van het rationele keuzemodel: Gedragseconomie
De gedragseconomie erkent dat mensen niet altijd zo rationeel zijn als het *homo economicus* model suggereert. We maken voorspelbare fouten, vaak beïnvloed door psychologische factoren. Belangrijke concepten binnen de gedragseconomie zijn:
#### 2.3.1 Relativiteit
Mensen beoordelen opties vaak niet op absolute termen, maar relatief ten opzichte van andere beschikbare opties of een referentiepunt. De context van de keuze is cruciaal.
> **Voorbeeld:** Een uitstap naar Rome kan als aantrekkelijk worden ervaren, maar de perceptie van de waarde ervan kan veranderen afhankelijk van of men eerder aanbiedingen voor een reis naar Parijs of een luxe vakantie heeft gezien. Auto's, huizen en mode worden vaak relatief beoordeeld, terwijl gezondheid, veiligheid en relaties meer als absolute waarden worden beschouwd.
#### 2.3.2 Ankers (Anchoring)
Voorafgaande informatie, ankers genaamd, kan de waarde die aan een product of dienst wordt toegekend sterk beïnvloeden, zelfs als deze informatie willekeurig is.
> **Onderzoek (Ariely et al.):** Businessstudenten die hun identiteitsnummer opschreven, boden vervolgens hoger op producten als hun nummer hoger was. Dit suggereert dat willekeurige ankers de biedingen kunnen beïnvloeden. Mark Twain's beroemde citaat over het moeilijk verkrijgbaar maken van iets om het begeerlijker te maken, illustreert ook dit principe.
#### 2.3.3 Emoties kleuren beslissingen
Besluitvorming wordt sterk beïnvloed door onze emotionele toestand, het onderscheid tussen 'koude' en 'warme' toestanden.
* **Koude toestand:** Gekenmerkt door rationeel, langetermijndenken, doelgerichtheid en prefrontale cortex activiteit.
* **Warme toestand:** Gekenmerkt door emoties (honger, angst, opwinding), directe bevrediging en impulsiviteit, geassocieerd met het limbisch systeem.
> **Onderzoek:** Studenten die in een opgewonden toestand vragen beantwoordden over seksueel gedrag, beoordeelden seksuele handelingen en risicogedrag anders dan studenten in een neutrale toestand. Dit toont aan hoe emoties de beoordeling van risico en wenselijkheid kunnen beïnvloeden.
#### 2.3.4 Diversificatiebias
Mensen vinden het vaak niet prettig om opties te verliezen, zelfs als deze opties niet optimaal zijn. We diversifiëren keuzes, soms onnodig, en vermijden focussen op één goede optie, zelfs als dit efficiënter zou zijn.
> **Onderzoek:** In een computerspel waar studenten geld konden verdienen door op deuren te klikken, hielden ze meer deuren open (opties) ook al was dit niet altijd de meest winstgevende strategie. Dit principe kan bijdragen aan uitstelgedrag (*procrastinatie*).
Concluderend, de gedragseconomie toont aan dat menselijke besluitvorming systematische en voorspelbare denkfouten bevat, waarbij relativiteit de beoordeling van doelen (stap 1) in twijfel trekt, ankers en emoties de evaluatie en rangschikking van opties (stappen 2, 3, 4) beïnvloeden, en diversificatiebias de focus op de beste keuze (stap 4) ondermijnt.
### 2.4 De paradox van keuze
De paradox van keuze, zoals uiteengezet door Barry Schwartz, stelt dat hoewel we geloven dat meer keuze leidt tot meer vrijheid en welzijn, dit in de praktijk vaak averechts werkt. De basisveronderstelling dat hoe meer keuze, hoe beter, leidt tot twee belangrijke negatieve gevolgen:
#### 2.4.1 Verlamming (Choice Paralysis)
Bij een overvloed aan opties kunnen mensen moeite hebben om überhaupt een keuze te maken, wat leidt tot uitstel of helemaal geen beslissing.
> **Onderzoek (401(K) programma's):** Een hoger aantal pensioenplannen om uit te kiezen verminderde de participatie in pensioenprogramma's.
>
> **Onderzoek (Supermarkt confituur):** Een stand met 24 exotische confituursoorten trok meer interesse dan een stand met 6 soorten, maar leidde tot significant minder aankopen.
Dit heeft implicaties voor de praktijk, zoals te zien is bij cadeauconcepten die een brede waaier aan opties aanbieden, wat kan leiden tot overdaad en een minder bevredigende keuze-ervaring.
#### 2.4.2 Onvrede (Dissatisfaction)
Zelfs wanneer er een keuze wordt gemaakt, kan de overvloed aan opties leiden tot ontevredenheid met de gemaakte keuze.
> **Onderzoek (Chocolade experiment):** Studenten die konden kiezen uit 30 soorten chocolade waren minder tevreden met hun keuze en minder geneigd om het product te kopen dan studenten die konden kiezen uit slechts 6 soorten, of helemaal geen keuze hadden.
#### 2.4.3 Onderliggende processen en gevolgen
De negatieve gevolgen van te veel keuze zijn terug te voeren op verschillende processen:
* **Zoeken naar alternatieven (Alternative Search):** De constante drang om te zoeken naar potentieel betere opties.
* **Hoge standaarden (High Standards):** Het hanteren van extreem hoge verwachtingen die moeilijk te vervullen zijn.
* **Beslissingsmoeilijkheden (Decision Difficulty):** De uitdaging om de 'beste' keuze te maken uit een groot aantal mogelijkheden.
Deze processen kunnen leiden tot:
* **Spijt van beslissingen:** Spijt hebben van de gemaakte keuze, vooral wanneer men zich realiseert dat er betere alternatieven waren.
* **Sociale vergelijking:** Het vergelijken van de eigen situatie met die van anderen.
* **Opwaartse vergelijking:** Vergelijken met mensen die het beter hebben, wat kan leiden tot een gevoel van 'relatief tekort' en negatieve gevoelens.
* **Neerwaartse vergelijking:** Vergelijken met mensen die het slechter hebben, wat kan leiden tot positieve gevoelens.
> **Onderzoek (Maximalisatie en welzijn):** Mensen die streven naar het maximaliseren van hun keuzes (*maximizers*) ervaren vaak minder levenstevredenheid, meer burnout en minder bevlogenheid, mede door de processen van spijt en sociale vergelijking.
Op **individueel vlak** rijst de vraag of 'goed genoeg' niet beter is dan constant streven naar 'iets meer'. Het constant zappen tussen zenders, passen van kleding of zoeken naar betere banen zijn voorbeelden van maximalisatiegedrag.
Op **organisationeel vlak** kan dit betekenen dat het aanbieden van te veel opties (bv. in pensioenplannen, secundaire arbeidsvoorwaarden) contraproductief werkt.
Op **maatschappelijk vlak** roept de paradox van keuze vragen op over de invloed van consumerisme en de effecten van een overvloed aan keuzes op het collectieve welzijn.
> **Oefening:** Bij het organiseren van een BBQ voor 4 personen, zal Pakket B (een grotere variëteit aan vleessoorten voor 60 euro) waarschijnlijk aantrekkelijker lijken dan Pakket A (minder variëteit voor 40 euro) vanuit het perspectief van diversificatie en het vermijden van het verlies aan opties. Echter, de gasten zullen mogelijk het meest tevreden zijn met Pakket A, omdat dit een duidelijke, acceptabele keuze biedt zonder de complexiteit en potentiële onvrede die gepaard gaat met een te grote variëteit aan keuzes.
### 2.5 Conclusie
De gedragseconomie en de studie van de paradox van keuze onthullen dat menselijke besluitvorming complex en vaak irrationeel is. Hoewel keuzevrijheid essentieel is, kan een overdaad aan opties leiden tot verlamming en onvrede. Het begrijpen van deze psychologische principes is cruciaal voor het ontwerpen van effectieve keuzearchitecturen die het welzijn en de besluitvormingskwaliteit verbeteren, zowel op individueel als op maatschappelijk niveau.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Motivatie | Energetische krachten die werkgerelateerd gedrag initiëren en de vorm, richting, intensiteit en duur ervan bepalen. |
| Zelf-determinantietheorie (ZDT) | Een uitgebreide theorie over motivatie die zich richt op de kwaliteit van motivatie en de rol van basispsychologische behoeften (autonomie, competentie, verbondenheid) in welzijn en prestatie. |
| Intrinsieke motivatie | De interne drang om iets te doen vanuit persoonlijke voldoening, plezier of interesse, zonder externe beloningen of druk. |
| Extrinsieke motivatie | Motivatie waarbij gedrag wordt gestuurd door externe factoren, zoals beloningen (geld, status, complimenten) of het vermijden van straf. |
| Autonome motivatie | Een vorm van motivatie die voortkomt uit een innerlijke wens en persoonlijke keuze, waarbij men zich vrij en zelfgestuurd voelt. |
| Gecontroleerde motivatie | Een vorm van motivatie die wordt gedreven door externe druk, zoals beloningen of straffen, waardoor men zich verplicht voelt te handelen. |
| Basispsychologische behoeften | Drie universele en aangeboren behoeften die essentieel zijn voor psychologisch welzijn en optimale motivatie: autonomie, competentie en verbondenheid. |
| Autonomie | De behoefte om een gevoel van keuzevrijheid en zelfsturing te ervaren in het eigen gedrag en de eigen keuzes. |
| Competentie | De behoefte om zich effectief te voelen en te geloven in het eigen kunnen om uitdagingen aan te gaan en positieve resultaten te bereiken. |
| Verbondenheid | De behoefte om een gevoel van erbij horen, connectie en affectieve banden te ervaren met anderen. |
| Agency theorie | Een economische theorie die stelt dat werknemers (agenten) hun eigen belangen kunnen nastreven naast die van de werkgever (principaal), wat controle en beloningen noodzakelijk maakt. |
| Stewardship theorie | Een managementtheorie die stelt dat werknemers gemotiveerd zijn om de organisatiedoelen te behalen vanuit loyaliteit en een ondergeschikte positie van eigen belangen, zelfs zonder directe beloningen. |
| Theorie X (McGregor) | De aanname dat werknemers inherent lui zijn, verantwoordelijkheid vermijden en controle en beloningen nodig hebben om te presteren. |
| Theorie Y (McGregor) | De aanname dat werknemers creatief zijn, werken leuk vinden, verantwoordelijkheid nastreven en hun eigen weg kunnen vinden zonder constante controle. |
| Self-fulfilling prophecy | Een voorspelling die zichzelf waarmaakt doordat de verwachting die eraan ten grondslag ligt, gedrag beïnvloedt dat leidt tot de realisatie van die voorspelling. |
| Rationele keuzetheorie | Een economisch model dat ervan uitgaat dat individuen rationele beslissingen nemen door kosten en baten af te wegen om hun doelen te maximaliseren, op basis van volledige informatie. |
| Homo economicus | Het theoretische concept van een mens die altijd rationeel handelt, puur gedreven door eigenbelang en kosten-batenanalyses. |
| Gedragseconomie | Een vakgebied dat psychologische inzichten integreert in economische theorieën om te begrijpen waarom mensen niet altijd rationeel handelen en voorspelbare fouten maken bij besluitvorming. |
| Relativiteit (in gedragseconomie) | Het principe dat de waarde of aantrekkelijkheid van een optie wordt bepaald door de vergelijking met andere beschikbare opties, niet door absolute waarde. |
| Anker (in gedragseconomie) | Een initiële prijs of informatie die de perceptie van waarde beïnvloedt en latere oordelen en beslissingen stuurt. |
| Emoties kleuren beslissingen | Het fenomeen waarbij emotionele toestanden, zowel 'koude' (rationele) als 'hete' (emotionele), de uitkomst van besluitvormingsprocessen beïnvloeden. |
| Diversificatie bias | De neiging om te diversifiëren en opties open te houden, zelfs als dit leidt tot suboptimale keuzes of wanneer er een duidelijke beste optie is. |
| Paradox of choice | Het fenomeen dat een overvloed aan keuzevrijheid kan leiden tot verlamming bij het maken van beslissingen en ontevredenheid met de uiteindelijke keuze. |
| Maximizer | Iemand die streeft naar de allerbeste optie en alle beschikbare alternatieven grondig onderzoekt voordat een beslissing wordt genomen. |
| Satisfier | Iemand die tevreden is met een 'goed genoeg' optie en stopt met zoeken zodra een acceptabel alternatief is gevonden. |
| Opwaartse sociale vergelijking | Het vergelijken van zichzelf met mensen die beter presteren of meer bezitten, wat kan leiden tot gevoelens van tekortkoming. |
| Neerwaartse sociale vergelijking | Het vergelijken van zichzelf met mensen die slechter presteren of minder bezitten, wat kan leiden tot gevoelens van relatief voordeel. |