Cover
ابدأ الآن مجانًا H4: lateralisatie
Summary
# Het lateralitsatieproces en de ontwikkeling van lateraliteit
Het lateraliteitsontwikkelingsproces beschrijft de toenemende specialisatie van de hersenhelften, wat leidt tot functionele asymmetrie en de ontwikkeling van lateralisatie bij kinderen.
## 1. Lateralisatie en lateraliteit
### 1.1 Definitie van lateraliteit
Lateraliteit verwijst naar het verschijnsel waarbij beide hersenhelften functioneel ongelijk zijn, wat resulteert in een ongelijke reactie van de contralaterale lichaamshelften. Dit impliceert een functionele asymmetrie met betrekking tot de ledematen en zintuigen. Het lateralisatieproces stelt kinderen in staat de mediane as van hun lichaam en de twee lichaamshelften te herkennen en een onderscheid te maken tussen links en rechts.
### 1.2 Het lateralisatieproces
Lateralisatie is een complex leerproces dat leidt tot functionele asymmetrie en een relatie heeft met spatialiteit. Het proces transformeert een initieel symmetrisch lichaam naar een lichaam met functionele asymmetrie.
### 1.3 Hemisfeerspecialisatie
Het begrip lateralisatie duidt op de voorkeurszijde van het lichaam, zowel voor zintuigen als ledematen. Dit resulteert in een voorkeurs-oor, -oog, -hand en -voet. In de hersenen verwijst lateralisatie naar de ongelijke functieverdeling tussen de hemisferen, waarbij elke hemisfeer dominant is voor specifieke functies. Daarom wordt het begrip hemisfeerlateralisatie vaak vervangen door hemisfeerspecialisatie.
## 2. Ontwikkeling van de lateraliteit
De ontwikkeling van lateraliteit kent verschillende leerlijnen:
* **Intermanuele lateralisatieontwikkeling:** Hierin ontwikkelt zich de voorkeurshand, de steunende hand en de samenwerking tussen beide handen.
* **Intramanuele lateralisatie:** De ontwikkeling van lateraliteit binnen de hand zelf, zoals de duim-oppositie en de samenwerking tussen vingergroepen.
* **Ontwikkeling van het richtingsbesef:** De ontwikkeling van het besef van richting in handelingen.
* **Kruisen van de middenlijn:** Het vermogen om de middenlijn van het lichaam te kruisen in handelingen.
### 2.1 Intermanuele lateralisatie
Dit proces omvat de evolutie van bilaterale symmetrie naar functionele asymmetrie. Het kind ervaart dat de ene hand behendiger wordt en de andere hand stabiliteit biedt tijdens het werken met twee handen. Er ontstaat een dynamische samenwerking waarbij de ene hand de bewegende functie vervult en de andere de steunende en stabiliserende functie. Hierdoor ontstaat een voorkeurszijde, waarbij links en rechts differentiatie plaatsvindt.
> **Tip:** Observeer aandachtig welke hand de bewegende hand is en welke de steunende hand tijdens activiteiten zoals kralen rijgen.
### 2.2 Intramanuele lateralisatie
Dit betreft de lateralisatie binnen de hand zelf. Het grijpen evolueert van het met alle vingers grijpen naar een oppositie van de duim ten opzichte van de andere vingers. De vingers aan de duimzijde leren samenwerken, terwijl de vingers aan de pinkzijde de bewegingen van de duimzijde ondersteunen. De pinkmuis en het polsgewricht gaan steunen op het oppervlak, eerst statisch en later dynamisch.
### 2.3 Lateralisatie in relatie tot richtingen
De ontwikkeling van het richtingsbesef en lateraliteit kan worden gezien in verschillende stadia, gerelateerd aan contact en organisatie:
* **0-6 maanden: Slurfmotoriek:** Een primitieve motoriek waarbij het kind als één geheel beweegt. Reflexpatronen faciliteren waarneming en het naar het midden brengen van objecten.
* **6-18 maanden: Eendimensionale organisatie:** Zitten, kruipen en staan faciliteren de ontwikkeling van een blikveld met diepte. Verticale en horizontale lijnen ontstaan.
* **1,5 - 2,5 jaar: Tweedimensionale organisatie:** Staan en stappen leiden tot manipulatie van objecten in alle richtingen.
* **Rondom het lichaam:** Kinderen beginnen met rotatie van de romp, zijwaarts buigen van schouders en hoofd, en ontwikkelen een bliklijn naar de zijkanten.
* **4 - 5,5 jaar: Links, rechts en een verwarrend midden:** Er is een besef van twee tegengestelde kanten in het werkveld en beide handen hebben een richting naar de middenlijn toe.
* **5 - 6,5 jaar: Symmetriefase:** Beide lichaamshelften spiegelen elkaar. Er is nog geen kruising van de middenlijn, maar er ontstaat een besef van links en rechts.
* **Vanaf de bewegende hand:** Kinderen beginnen de middenlijn te kruisen met de voorkeurshand en leren beide handen te gebruiken voor bewegingsrichtingen.
* **Elke hand een eigen voorkeursrichting en -kant:** Elk lichaamsdeel, van linker- en rechterhand, lateraliseert. Er is nog geen volledig heen en weer werken over de middenlijn.
* **7 - 12 jaar: Volledige lateralisatie:** Richtingen van links naar rechts en omgekeerd worden begrepen, inclusief de westerse culturele werkrichting.
### 2.4 Ontwikkeling van het kruisen van de lichaamsmiddenlijn
Dit proces evolueert van een bilateraal-symmetrische organisatie (waarbij de ene kant de andere spiegelt) naar volledige eenzijdigheid.
* **Stap 1:** De middenlijn wordt niet gekruist (bijv. handjes spelen).
* **Stap 2:** Het kind leert de middenlijn over te kruisen met een onderbreking van de voortgaande beweging.
* **Stap 3:** Het kind kan de middenlijn overkruisen zonder onderbreking.
Het kruisen van de middenlijn is cruciaal voor het ontwikkelen van een dynamische voorkeursrichting, wat essentieel is voor lezen, schrijven en rekenen. Het leren kruisen van de middenlijn draagt bij aan de ontwikkeling van twee evenwaardige bewegingsrichtingen en de westerse culturele werkrichting.
## 3. De lateralisatieontwikkeling volgens Mesker
Mesker onderscheidt vier stadia in de ontwikkeling van de motoriek, vormgeving en handfunctie, die samenhangen met leeftijdperiodes:
### 3.1 Basismotoriek (0-18 maanden)
* **Slurfmotoriek:** Een primitieve vorm van motoriek waarbij de bewegingen van de armen een halve cirkel voor het lichaam vormen. Het lichaam is het middelpunt. Een middellijn ontstaat, waar objecten de mediaan kunnen overschrijden en waar kinderen spontaan handelen.
* **Symmetrisch stadium:** Beide lichaamshelften zijn elkaars spiegelbeeld. Vormperceptie ontstaat en het spel wordt doelgericht. De verticale as en middenlijn worden ontdekt. Symmetrische vormen in tekeningen en verticale figuren ontstaan. Kinderen kunnen symmetrische figuren maken, zoals spiegelbeelden. Synkinesieën (bijvoorbeeld tongbewegingen of andere handbewegingen) kunnen optreden.
### 3.2 Vormgeving (18 maanden - 7 jaar)
* **Lateralisatie:** Hier ontstaat asymmetrie in de vormgeving. Er is een ervaring van 'links is niet gelijk aan rechts' en de horizontale as wordt herkend. Omkeringsfouten (zoals b/d) kunnen nog voorkomen maar worden gecorrigeerd. De voorkeurshand neemt de timing en dosering van bewegingen op zich, terwijl de andere hand de positie van het object stabiliseert. Er ontstaan tekeningen met details en asymmetrie. Bimanuele handelingen worden uitgevoerd waarbij beide handen verschillende bewegingen maken. Lateralisatie is niet alleen van belang voor links-rechts, maar ook voor boven-onder en voor-achter, en dus cruciaal voor ruimtelijke oriëntatie.
* **Dominantie (6-8 jaar):** Een functionerend orgaan bepaalt de functies van een ander orgaan. De voorkeurszijde (VH) is het vaardigst in bewegingsactiviteiten, terwijl de niet-voorkeurszijde (NVH) een stabiliserende functie heeft.
> **Voorwaarden voor dominantie:**
> * Voldoende periode van symmetrische motoriek.
> * Ongestoorde lateralisatieontwikkeling.
> * Normale ontwikkeling van de balkfunctie (corpus callosum).
> * Ontwikkelde duim-oppositie en echte éénhandigheid.
> * Schrijven met de gelateraliseerde hand.
> **Kritische noot bij Mesker:** Linker-rechter ontwikkelingen hebben hun oorsprong in de hersenontwikkeling en ontstaan niet primair door het gebruik van de handen.
## 4. Verschillende lateralisatietypes
Er kunnen verschillende types van lateraliteit worden onderscheiden:
* **Volledig links of rechts gelateraliseerd:** De dominante oog, oor, hand en voet bevinden zich in dezelfde lichaamshelft.
* **Ambidexter:** Een persoon die een handeling zowel links als rechts even goed uitvoert; beide handen zijn even vaardig.
* **Ambilateraal:** Het tegenovergestelde van ambidexter; deze persoon is noch links noch rechts vaardig en presteert op motorisch vlak meestal op een lager niveau.
* **Onmiddellijk of vertraagd gelateraliseerd:** Dit type komt voor bij kleuters waar nog geen bevestigde dominantie is. Het kan zich ontwikkelen bij personen die ambidexter of volledig links/rechts gelateraliseerd zijn.
* **Gekruist gelateraliseerd:** Rechtshandig en linksvoetig, of linkshandig en rechtsvoetig. Oog- en oordominantie zijn hierbij niet bepalend.
* **Gemengd handig:** Niet consequent éénhandig; gebruikt voor de ene taak de linkerhand en voor een andere taak de rechterhand. Dit is anders dan ambidexter.
* **Gemengd gelateraliseerd:** De meerderheid van de bevolking; er is geen consequente voorkeur voor één bepaalde lichaamshelft voor zien, horen, handen of voeten. Het verschil met gemengd handig is dat alle éénhandige activiteiten consequent met dezelfde hand worden uitgevoerd.
* **Pathologisch links of rechts gelateraliseerd:** Ontstaat door lichamelijk letsel of hersenletsel aan de voorkeurszijde. De niet-aangedane zijde wordt gestimuleerd om zich als voorkeurshand te ontwikkelen en getraind voor functionaliteit.
## 5. Lateralisatiestoornissen
### 5.1 Lateraliteitsontwikkeling volgens Njiokiktjien
Dit omvat een complex van motorische functies met een substraat op meerdere locaties in het centraal zenuwstelsel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Aangeboren en neurologische lateraliteit:**
* **Gebruikslateraliteit:** De functionele voorkeur voor een lichaamshelft.
* **Neurologische of axiale lateraliteit:** Een voorbeschiktheid voor dominantie van taal en praxis in de linkerhersenhemisfeer, met voorkeuren voor bijvoorbeeld duimzuigen of hand/mondcontact. Dit verklaart de grotere groep rechtshandigen.
* **Distale of gebruikslateraliteit:** De voorbeschiktheid is niet absoluut en de hersenen kennen plasticiteit. Instabiliteit blijft aanwezig tot 6/7 jaar. Distale lateraliteit wordt duidelijk na de 13e maand. De ontwikkeling van de handvoorkeur staat in relatie met de moeilijkheidsgraad van de taak, grijpontwikkeling, kruisen van de middellijn, bimanuele coördinatie en taakverdeling.
### 5.2 Handvoorkeur en handvaardigheid
De snelheid en precisie van handelingen staan meestal in correlatie met de handvoorkeur. Vaardigheidsverschillen zijn afhankelijk van de complexiteit en vereiste precisie.
* Rechtshandig: 66% - 90%
* Linkshandig: 4% - 8%
* Ambidexter (twee-handig)
* Ambilateraal (twee-onhandig)
### 5.3 Onderzoek van lateralisatie
Het doel is het opsporen van onduidelijk of zwak gelateraliseerden en het voorspellen van handdominantie voor therapiedoeleinden, bijvoorbeeld bij kinderen met motorische ontwikkelingsproblemen. Dit kan gebeuren door middel van vragenlijsten, ideomotorische praxis (bijv. tanden poetsen), en vaardigheidsproeven waarbij zowel links als rechts objectief wordt gemeten.
> **Aandachtspunten bij het testen:**
> * Het opwinden van een uurwerk of het opdraaien van een deksel kan de voorkeur beïnvloeden, omdat de draairichting vaak rechts is.
> * Het openen van een deur kan afhankelijk zijn van de plaatsing van de deurkruk.
> * Knippen met een schaar, prikken en weven zijn aangeleerde activiteiten die de dominante hand kunnen beïnvloeden.
> * Tekenen kan beïnvloed zijn door eerdere ervaringen.
> * Het delen van speelkaarten kan complex zijn voor kleine handen, waardoor het ontdekken van een dominante hand lastig kan zijn.
> * Dynamometrie (meten van kracht) kan onbetrouwbare resultaten geven, omdat de krachtigste hand niet noodzakelijk de dominante hand is.
De voorkeursbepaling gebeurt het best door observatie in zoveel mogelijk verschillende situaties, aangevuld met gerichte oefeningen zoals het schrijven van een tekstje met beide handen (van links naar rechts en van rechts naar links) en met de niet-dominante hand.
---
# Ontwikkelingsstadia van lateraliteit volgens Mesker
De ontwikkeling van lateraliteit, zoals beschreven door Mesker, volgt een reeks opeenvolgende stadia die de progressieve verfijning van motorische vaardigheden, met name handfuncties, weerspiegelen, leidend tot functionele asymmetrie en dominantie van de ene lichaamshelft.
### 2.1 Inleiding tot lateraliteit
Lateraliteit verwijst naar de functionele ongelijkheid van de twee hersenhelften, wat resulteert in een ongelijke reactie van de contralaterale lichaamshelften. Dit proces brengt het kind tot het bewustzijn van de mediane as van het lichaam en de twee lichaamshelften, waardoor een onderscheid tussen links en rechts mogelijk wordt. De vastlegging van een dominante lichaamshelft bij specifieke handelingen ligt ten grondslag aan de ontwikkeling van lateraliteit. Lateraliteit omvat de voorkeurszijde voor zintuigen en ledematen, wat leidt tot een voorkeursmond, -oog, -hand en -voet. Hemisfeerlateralisatie wordt steeds vaker vervangen door het begrip hemisfeerspecialisatie, aangezien elke hemisfeer dominant is voor specifieke functies.
### 2.2 Ontwikkelingslijnen van lateraliteit
De ontwikkeling van lateraliteit kan worden onderverdeeld in verschillende leerlijnen:
* **Leerlijn van de voorkeurshand, steunende hand en samenwerking tussen beide handen:** Dit is de intermanuele lateralisatieontwikkeling.
* **Leerlijn waarbij het kind steun zoekt in de voorkeurshand:** Dit is de intramanuele lateralisatie.
* **Leerlijn die het richtingsbesef in handelingen omschrijft.**
* **Leerlijn die het kruisen van de middenlijn beschrijft.**
#### 2.2.1 Intermanuele lateralisatie: voorkeurs- en niet-voorkeurs hand (VH en NVH)
Dit proces beschrijft de evolutie van bilaterale symmetrie naar functionele asymmetrie. Het kind ervaart dat één hand behendiger wordt (VH) en de andere hand stabiliteit biedt (NVH) tijdens het werken met twee handen. Er ontstaat een dynamische samenwerking tussen beide handen, waarbij er dynamisch wordt gewisseld tussen beweging en steunfunctie. De voorkeurszijde wordt gevormd en een besef van links en rechts ontstaat. De voorkeurshand is het meest vaardig in de uitvoering, terwijl de niet-voorkeurs hand een ondersteunende en stabiliserende functie heeft.
**Tip:** Bij het observeren van de VH en NVH, kan materiaal in het midden worden aangeboden om te voorkomen dat de handvoorkeur onbedoeld wordt beïnvloed. Let op welke hand de bewegende en welke de steunende hand is.
#### 2.2.2 Intramanuele lateralisatie
Dit betreft de lateralisatie binnen de hand zelf, wat de links-rechts ontwikkeling in de hand beschrijft. Grijpen gebeurt door duimoppositie ten opzichte van de andere vingers. Eerst werken alle vingers samen, daarna ontwikkelt zich een samenwerking tussen de duim en de wijs- en middelvinger. De vingers aan de duimzijde leren samenwerken om de bewegingen aan de duimzijde te ondersteunen. De pinkmuis en het polsgewricht bieden ondersteuning aan het oppervlak, eerst statisch, daarna dynamisch.
#### 2.2.3 Lateralisatie in relatie tot richtingen
De ontwikkeling van lateraliteit is nauw verbonden met het begrip van richtingen en oriëntatie:
* **Richtingen vanuit nuldimensionaal contact (0-6 maanden): Slurfmotoriek:** Het kind beweegt als één geheel. Reflexpatronen zorgen voor waarneming. De hand komt in het gezichtsveld en voorwerpen worden met de handen naar het midden gebracht.
* **Richtingen vanuit contact in een ééndimensionale organisatie (6-18 maanden): Zitten, kruipen, staan, spelen:** Speelgoed krijgt dimensie. Verticale en horizontale lijnen ontstaan, evenals diepterichting.
* **Richtingen vanuit contact in een tweedimensionale organisatie (1,5 - 2,5 jaar): Staan en stappen:** Kinderen manipuleren voorwerpen in alle richtingen.
* **Kijklijnordening:** De visuele oriëntatie in relatie tot beweging.
* **Rondom het lichaam:** Rotatie van de romp, zijwaarts buigen van schouders en hoofd, en blik die naar de zijkanten gaat.
* **Links, rechts en een verwarrend midden (4-5,5 jaar):** Het kind ervaart twee tegengestelde kanten in het werkveld. Beide handen hebben een richting naar de middenlijn toe. Het kind werkt nog steeds met de linkerhand aan de linkerkant en de rechterhand aan de rechterkant.
* **Symmetriefase (5-6,5 jaar):** Linker- en rechterkant zijn spiegelbeeldig. Er is nog geen kruising van de middenlijn. Kinderen maken spiegelbeeldige krabbels.
* **Vanuit de bewegende hand:** Eerst wordt de middenlijn gekruist met de voorkeurshand voor ongeveer een derde van het werkveld. Beide handen moeten beide bewegingsrichtingen beheersen. Het kind ontdekt links en rechts.
* **Elke hand een eigen voorkeursrichting en -kant (lateralisatie):** Elk werkveld (linker- en rechterhand) lateraliseert. Er is nog geen volledig heen en weer werken over de middenlijn. Elke hand heeft een eigen beginpunt om de middenlijn te overschrijden.
* **Volledige lateralisatie (7-12 jaar):** Richtingen van links naar rechts en omgekeerd worden begrepen. Het kind begrijpt de westerse culturele werkrichting.
### 2.3 Ontwikkeling van het kruisen van de lichaamsmiddenlijn
De ontwikkeling van het kruisen van de middenlijn kent verschillende fasen:
* **Bilateraal-symmetrische organisatie:** Ene kant spiegelt wat de andere kant doet, zonder links-rechts differentiatie.
* **Volledige eenzijdigheid:** Het kind gebruikt slechts één lichaamshelft voor beweging, zonder steunfunctie van de andere zijde.
Het kruisen van de middenlijn is gerelateerd aan het begrijpen van richtingen:
* **Stap 1: Waar bevindt zich de middenlijn?** De middenlijn wordt nog niet gekruist (bijvoorbeeld handenspelgedrag, doorgeven van de ene naar de andere hand).
* **Stap 2: Leren overkruisen met onderbreking van de voortgaande beweging.**
* **Stap 3: Overkruisen zonder onderbreking.**
Een dynamische voorkeursrichting ontstaat door de beheersing van twee bewegingsrichtingen en het kruisen van de middenlijn. Dit leidt tot een soepele heen en weer gaande richting en integratie van beide, wat belangrijk is voor lezen, schrijven en rekenen en een werkrichting vereist. Het leren kruisen van de middenlijn draagt bij aan de ontwikkeling van twee evenwaardige bewegingsrichtingen, inclusief de westerse culturele werkrichting.
### 2.4 De vier stadia van lateraliteit volgens Mesker
Mesker onderscheidt vier stadia in de ontwikkeling van lateraliteit, samenhangend met leeftijdperiodes en de ontwikkeling van zowel grove als fijne motoriek en handfunctie:
#### 2.4.1 Slurfmotoriek (ca. 0-18 maanden)
Dit is een primitieve vorm van motoriek, vergelijkbaar met de beweging van een tong, slurf of snuit. Er is sprake van een links-rechts antagonisme of een asymmetrische fase waarbij de handen niet symmetrisch kunnen samenwerken en niet doelgericht bewegen. Ze lijken samen één orgaan te vormen. Dit stadium kan worden onderverdeeld in een kribbelstadium (ongedifferentieerd en gedifferentieerd). Er is nog geen besef van boven-onder en geen vormperceptie of -weergave aanwezig. De subjectieve beleving domineert, waarbij krabbels worden benoemd vanuit lust of onlust. Er is geen onderscheid tussen links-rechts of onder-boven. Het kind is sensopathisch gericht: het gaat om het doen en verkennen. De actiewereld van het kind wordt gevormd als een halfcirkelvormige wereld voor het lichaam, waarbij de middenlijn als vertrekpunt van beweging dient en elke hand in zijn eigen wereld blijft. Een voorwerp kan wel de mediaan overschrijden, bijvoorbeeld bij het doorgeven van een potlood van de ene naar de andere hand.
#### 2.4.2 Symmetrisch stadium (ca. 18 maanden - 4 jaar)
In dit stadium ontwikkelt zich een dorsoventraal of voor-achter spierantagonisme. Beide lichaamshelften zijn elkaars spiegelbeeld. Voorbeelden zijn afstoten met twee voeten of gooien met twee handen. Vormperceptie ontstaat: de twee handen worden als identiek ervaren en kunnen objecten omknellen. Spel en vormgeving worden doelgericht. Het kind ontdekt de verticale as (boven-onder/middenlijn) en er ontstaan symmetrische vormen in tekeningen en verticale figuren. Vormen worden spiegelbeeldig omkeerbaar (bijv. b=d, 12=21). Cirkelen en spiraalvormige figuren zijn mogelijk. Synkinesieën (onwillekeurige bewegingen van andere lichaamsdelen) kunnen optreden, zoals de linkerhand die in klei knijpt terwijl de andere hand een vuistje maakt.
#### 2.4.3 Lateralisatie (ca. 4 - 6,5 jaar)
Dit stadium kenmerkt zich door asymmetrie in de vormgeving en de ervaring van links ≠ rechts en de horizontale as. Omkeringsfouten (bijv. b/d) blijven mogelijk, maar worden gecorrigeerd. Het kind kan nog geen opgelegde richting volgen en zoekt de eigen weg. Er ontstaat een onderscheid tussen de steunfunctie en de bewegingsfunctie van de hand: de linkerhand beweegt los van de rechterhand. Eén hand werkt doelgericht (uitvoerder), terwijl de andere hand begeleidend is (stabilisator). Tekeningen bevatten details en asymmetrie. De voorkeurshand houdt zich bezig met de timing en dosering van de bewegingen (manipuleren, uitvoeren), terwijl de andere hand de positie van het object in de ruimte bepaalt (stabiliseren, ondersteunen). Motorisch kan het kind een handeling uitvoeren met één hand of bimanuele handelingen waarbij beide handen verschillende bewegingen maken.
**Tip:** Kruisen van de middenlijn in dit stadium maakt het mogelijk om links te beginnen met schrijven op een blad, wat essentieel is voor de werkrichting van links naar rechts bij lezen, schrijven en rekenen. Lateralisatie is ook belangrijk voor de ruimtelijke oriëntatie; zonder duidelijke lateraliteit kan het kind links en rechts, voor en achter, of boven en onder verwarren.
#### 2.4.4 Dominantie (ca. 6 - 8 jaar)
Dominantie verwijst naar de zijde (links of rechts) die het vaardigst is in het uitvoeren van bewegingsactiviteiten (de voorkeurshand, VH). De niet-voorkeurs hand (NVH) heeft een stabiliserende of steunende functie. Om tot dominantie te komen, moeten er aan vijf voorwaarden voldaan zijn:
1. Een voldoende periode van symmetrische motoriek van beide handen moet voorafgegaan zijn.
2. Ongestoorde lateralisatie moet zich ontwikkeld hebben.
3. De balkfunctie (integratie van de hersenhelften) moet normaal ontwikkeld zijn.
4. Duim-oppositie en daarmee echte éénhandigheid moeten aanwezig zijn.
5. Het schrijven dient te gebeuren met de gelateraliseerde hand.
**Kritische noot bij Mesker:** Linker- en rechterontwikkelingen hebben hun oorsprong in de ontwikkeling van de hersenen en ontstaan niet primair door het gebruik van de handen. Dit is een onderwerp van wetenschappelijke discussie.
### 2.5 Verschillende lateralisatietypes
* **Volledig links of rechts gelateraliseerd:** Dominante oog, oor, hand en voet bevinden zich in dezelfde lichaamshelft.
* **Ambidexter:** Een persoon die een handeling zowel links als rechts even goed uitvoert; even vaardig met beide handen.
* **Ambilateraal:** Het tegenovergestelde van ambidexter; een persoon die noch links noch rechts vaardig is en op algemeen motorisch vlak meestal op een lager niveau presteert.
* **Onmiddellijk of vertraagd gelateraliseerd:** Typisch bij kleuters waarbij nog geen dominantie is bevestigd. Dit kan zich ontwikkelen bij een persoon die ambidexter is, of volledig links of rechts gelateraliseerd.
* **Gekruist gelateraliseerd:** Rechtshandig en linksvoetig, of linkshandig en rechtsvoetig. Oog- en oordominantie zijn niet bepalend voor dit type.
* **Gemengd handig:** Niet consequent éénhandig; gebruikt voor de ene taak uitsluitend de linkerhand, voor een andere taak uitsluitend de rechterhand. Dit is anders dan ambidexter.
* **Gemengd gelateraliseerd:** De meerderheid van de mensen. Geen consequente voorkeur voor één bepaalde lichaamshelft voor zien, horen, handen of voeten. Het verschil met gemengd handig is dat alle éénhandige activiteiten steeds met dezelfde hand worden uitgevoerd.
* **Pathologisch links of rechts gelateraliseerd:** Veroorzaakt door een lichamelijk of hersenletsel aan de voorkeurszijde. De niet-aangedane zijde wordt gestimuleerd om zich te ontwikkelen als voorkeurshand, zelfs als dit niet de genetisch bepaalde voorkeur is.
### 2.6 Lateralisatiestoornissen en ontwikkeling volgens Njiokiktjien
De lateraliteitsontwikkeling wordt gezien als een complex van motorische functies met een substraat op meerdere locaties in het Centrale Zenuwstelsel (CZS). Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Aangeboren en neurologische lateraliteit (gebruikslateraliteit):**
* **Neurologische of axiale lateraliteit:** Voorbeschiktheid voor dominantie van taal en praxis in de linkerhersenhelft. Dit uit zich bijvoorbeeld in duimzuigen, hand/mondcontact, ATNR (Asymmetrische Tonische Nekreflex) voorkeur naar rechts, waarbij de rechter arm meer bewogen wordt dan de linker vanaf de 10e week. Dit verklaart de grote meerderheid rechtshandigen.
* **Distale of gebruikslateraliteit:** De voorbeschiktheid is niet absoluut door de plasticiteit van de hersenen. Instabiliteit blijft aanwezig tot ongeveer 6-7 jaar. Distale lateraliteit komt duidelijk tot uiting na de 13e maand. Factoren zoals moeilijkheidsgraad van de taak, grijpontwikkeling, overschrijden van de middellijn, bimanuele coördinatie en taakverdeling spelen een rol in de ontwikkeling van de handvoorkeur, die vanaf 2 jaar merkbaar is en na de kleuterleeftijd een grote verandering ondergaat.
#### 2.6.1 Handvoorkeur en handvaardigheid
De handvaardigheid staat meestal in correlatie met de handvoorkeur. Vaardigheidsverschillen zijn afhankelijk van de complexiteit en de vereiste precisie. De verdeling van handvoorkeur is als volgt:
* Rechtshandig: 66% - 90%
* Linkshandig: 4% - 8%
* Ambidexter: twee-handig (links of rechts)
* Ambilateraal: twee-onhandig
#### 2.6.2 Onderzoek van lateraliteit
Onderzoek, zoals dat van Vallaey, richt zich op het opsporen van onduidelijk of zwak gelateraliseerden en het voorspellen van vermoedelijke handdominantie, met name voor therapiedoeleinden bij kinderen met motorische problemen. Uitspraken worden gedaan over links-/rechthandigheid of onduidelijkheid, en dit voor oog, oor, hand en voet. Vragenlijsten kunnen onzekerheid bieden, omdat antwoorden niet altijd betrouwbaar zijn. Ideomotorische praxis (bijv. tanden poetsen) en vaardigheidsproeven (zowel links als rechts uitvoeren en objectief meten) zijn betrouwbaardere methoden.
**Tip:** Bij het onderzoeken van handdominantie is het belangrijk om op te letten voor subtests die beïnvloed kunnen worden. Bijvoorbeeld:
* Een uurwerk opwinden of een deksel opdraaien: de draairichting (meestal rechts) kan de voorkeur voor de rechterhand beïnvloeden bij onduidelijk gelateraliseerden.
* Een deur opendoen: de plaatsing van de kruk bepaalt vaak de handkeuze.
* Knippen met een schaar, prikken, weven: aangeleerde activiteiten die de natuurlijke voorkeur kunnen maskeren.
* Tekenen: kan in bepaalde gevallen beïnvloed zijn.
* Speelkaarten delen: de stapel kaarten kan te groot zijn voor kleine handjes, en het delen kan op diverse manieren gebeuren.
* Dynamometrie (meten van kracht): geeft onbetrouwbare resultaten omdat de krachtigste hand niet noodzakelijk de dominante is, en krachtsverschillen bij kinderen vaak klein zijn.
**Observatie:** Het vaststellen van de voorkeurshand (VH) vereist observatie in zoveel mogelijk verschillende situaties en het uitvoeren van testoefeningen, zoals het schrijven van een tekstje met beide handen (van links naar rechts en omgekeerd) of met de niet-dominante hand.
---
# Verschillende lateralisatietypes en stoornissen
Dit topic behandelt de diverse vormen van lateralisatie, zoals ambidextrie en gekruiste lateraliteit, evenals stoornissen in de lateralisatieontwikkeling en de methoden om deze te onderzoeken.
### 3.1 Lateralisatie: een functionele asymmetrie
Lateraliteit verwijst naar de functionele ongelijkheid tussen de twee hersenhelften, wat resulteert in een ongelijke reactie van de contralaterale lichaamshelften. Dit proces stelt kinderen in staat het besef van de mediane as en de twee lichaamshelften te ontwikkelen en een onderscheid te maken tussen links en rechts. De functionele asymmetrie, die ontstaat door een voorkeurszijde bij bepaalde handelingen, is cruciaal voor de ontwikkeling van spatialiteit en eenrichtingsbesef. Hemisfeerlateralisatie wordt steeds meer vervangen door het begrip hemisfeerspecialisatie, wat de unieke functies van elke hersenhelft benadrukt.
### 3.2 Ontwikkeling van de lateralisatie
De ontwikkeling van lateralisatie volgt verschillende leerlijnen:
* **Intermanuele lateralisatieontwikkeling:** Deze leerlijn beschrijft de ontwikkeling van de voorkeurshand (VH) en de niet-voorkeurshand (NVH), en de samenwerking tussen beide handen. In eerste instantie evolueert het kind van bilaterale symmetrie naar functionele asymmetrie. De VH wordt vaardiger in uitvoering, terwijl de NVH een stabiliserende en ondersteunende rol aanneemt. Dynamische samenwerking en het wisselen tussen beweging en steunfunctie zijn kenmerkend. Dit proces is essentieel voor het ontstaan van richtingsbesef.
* **Intramanuele lateralisatie:** Dit betreft de lateralisatie binnen de handen zelf, de ontwikkeling van links-rechts in de hand. Het grijpen evolueert van alle vingers naar duimoppositie en specifieke samenwerking tussen vingers aan de duim- en pinkzijde. Het polsgewricht en de pinkmuis spelen een ondersteunende rol, eerst statisch en later dynamisch.
* **Lateralisatie in relatie tot richtingen:** Deze leerlijn beschrijft hoe kinderen richtingsbesef ontwikkelen:
* **0-6 maanden (Slurfmotoriek):** Het kind beweegt als één geheel, met reflexpatronen die zorgen voor waarneming. De handen komen in het gezichtsveld en voorwerpen worden naar het midden gebracht.
* **6-18 maanden (Eendimensionale organisatie):** Tijdens zitten, kruipen en staan ontstaan verticale en horizontale lijnen en diepterichting. Speelgoed krijgt dimensie.
* **1,5 - 2,5 jaar (2-dimensionale organisatie):** Tijdens staan en stappen manipuleert het kind voorwerpen in alle richtingen, waarbij de kijklijnordening begint te ontstaan.
* **4 - 5,5 jaar:** Kinderen beginnen de twee tegengestelde kanten in het werkveld te ervaren. De linkerhand werkt aan de linkerzijde en de rechterhand aan de rechterzijde.
* **5 - 6,5 jaar (Symmetriefase):** Beide lichaamshelften zijn elkaars spiegelbeeld. De handen bewegen naar en af de middenlijn, zonder kruising.
* **Vanaf ongeveer 5,5 jaar (Vanuit de bewegende hand):** Kinderen beginnen de middenlijn te kruisen met de voorkeurshand. Beide handen moeten beide bewegingsrichtingen beheersen, en links en rechts worden ontdekt.
* **Verdere ontwikkeling:** Elke hand ontwikkelt een eigen voorkeursrichting en -kant, maar er is nog geen volledig heen en weer werken over de middenlijn.
* **7 - 12 jaar (Volledige lateralisatie):** Kinderen begrijpen richtingen van links naar rechts en omgekeerd, en de westerse culturele werkrichting.
* **Ontwikkeling van het kruisen van de lichaamsmiddenlijn:** Dit proces verloopt via verschillende stappen: van een bilateraal-symmetrische organisatie waarbij de ene kant de andere spiegelt, naar volledige eenzijdigheid (waarbij slechts één lichaamshelft actief is), en uiteindelijk naar het leren overkruisen van de middenlijn. Dit laatste is cruciaal voor het ontwikkelen van soepele heen en weer gaande bewegingen en een dynamische voorkeursrichting, wat essentieel is voor o.a. lezen, schrijven en rekenen.
### 3.3 Fasen van lateralisatieontwikkeling volgens Mesker
Mesker beschrijft de lateralisatieontwikkeling in progressieve stappen op het gebied van motoriek:
* **Basismotoriek (0-18 maanden):**
* **Slurfmotoriek:** Een primitieve motoriek waarbij de bewegingen van de armen een halve cirkel vormen voor het lichaam, met het lichaam als middelpunt. Er ontstaat een middenlijn, maar de handen blijven in hun eigen helft. Objecten kunnen de middenlijn overschrijden.
* **Kribbelstadium (ongedifferentieerd en gedifferentieerd):** Geen onderscheid tussen boven-onder of links-rechts. Vormperceptie en -weergave ontbreken. De beleving is sensopathisch gericht op het doen en exploreren.
* **Vormgeving (handfunctie, 18 maanden - 7 jaar):**
* **Symmetrisch stadium:** Beide lichaamshelften zijn elkaars spiegelbeeld. Er ontstaat vormperceptie en de handen worden functioneel. Het kind ontdekt de verticale as en symmetrische vormen in tekeningen. Omkeerfouten zoals b/d zijn mogelijk. Synkinesieën (onbedoelde bewegingen van andere lichaamsdelen) kunnen optreden.
* **Lateralisatie:** Er ontstaat asymmetrie in de vormgeving en ervaring van links is anders dan rechts. Omkeerfouten worden gecorrigeerd. Er ontstaat een onderscheid tussen een steunfunctie en een bewegingsfunctie van de handen. De voorkeurshand focust op timing en dosering, de andere hand op stabilisatie en positionering. Dit leidt tot de mogelijkheid van zowel eenhandige als bimanuele handelingen met verschillende bewegingen. Het kruisen van de middenlijn is hierbij essentieel voor de werkrichting van links naar rechts. Lateralisatie is ook belangrijk voor ruimtelijke oriëntatie (voor/achter, boven/onder).
* **Dominantie (6-8 jaar):** Eén zijde (meestal links- of rechtshandigheid) wordt de meest vaardige in bewegingsactiviteiten (VH). De NVH heeft een stabiliserende functie. Er zijn vijf voorwaarden voor dominantie: voldoende symmetrische motoriek voorafgaand, ongestoorde lateralisatie, normale ontwikkeling van de balkfunctie, ontwikkelde duim-oppositie, en schrijven met de gelateraliseerde hand.
> **Tip:** De kritische noot bij Mesker stelt dat links-rechtsontwikkelingen hun oorsprong vinden in de hersenen en niet enkel ontstaan door het gebruik van de handen.
### 3.4 Verschillende lateralisatietypes
Er zijn diverse lateralisatietypes te onderscheiden:
* **Volledig links of rechts gelateraliseerd:** De dominante oog, oor, hand en voet bevinden zich in dezelfde lichaamshelft.
* **Ambidexter:** Een persoon die zowel links als rechts even vaardig is in het uitvoeren van handelingen.
* **Ambilateraal:** Het tegenovergestelde van ambidexter; een persoon die noch links, noch rechts vaardig is en op motorisch vlak doorgaans een lager niveau presteert.
* **Onmiddellijk of vertraagd gelateraliseerd:** Dit type kan zich ontwikkelen bij kleuters waar nog geen definitieve dominantie is bevestigd. Dit kan voorkomen bij zowel ambidextere als volledig links- of rechtsgelateraliseerde personen.
* **Gekruist gelateraliseerd:** Rechtshandig en linksvoetig, of linkshandig en rechtsvoetig. Oog- en oordominantie spelen hierbij geen bepalende rol.
* **Gemengd handig:** Personen die niet consequent éénhandig zijn. Ze gebruiken voor verschillende taken uitsluitend hun linker- of rechterhand, wat verschilt van ambidexterie.
* **Gemengd gelateraliseerd:** De meerderheid van de bevolking. Er is geen consequente voorkeur voor één lichaamshelft voor zien, horen, handen of voeten. Alle eenhandige activiteiten worden echter wel steeds met dezelfde hand uitgevoerd.
### 3.5 Lateralisatiestoornissen
Stoornissen in de lateralisatieontwikkeling kunnen zich manifesteren op verschillende manieren:
* **Laterale ontwikkeling volgens Njiokiktjien:** Dit is een complex van motorische functies met een substraat in meerdere delen van het centrale zenuwstelsel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Aangeboren en neurologische lateraliteit (axiale lateraliteit):** Een voorbeschiktheid voor dominantie van taal en praxis in de linkerhersenhelft. Dit kan zich uiten in voorkeuren vanaf de 10e week, zoals meer beweging van de rechterarm dan de linker, wat de verklaring kan zijn voor het grote aantal rechtshandigen.
* **Gebruikslateraliteit (distale lateraliteit):** De voorbeschiktheid is niet absoluut en de hersenen tonen plasticiteit. Instabiliteit in lateraliteit kan aanwezig zijn tot 6/7 jaar. Distale lateraliteit wordt duidelijk na 13 maanden. De ontwikkeling van de handvoorkeur wordt beïnvloed door de moeilijkheidsgraad van de taak, grijpontwikkeling, middellijnkruising, bimanuele coördinatie en taakverdeling. Handvoorkeur wordt vanaf 2 jaar merkbaar en de handvaardigheid (snelheid en precisie) correleert meestal met de handvoorkeur. De percentages van rechtshandigen (66-90%), linkshandigen (4-8%) en ambidexters worden aangegeven.
* **Pathologisch links of rechts gelateraliseerd:** Dit ontstaat door een lichamelijk of hersenletsel aan de voorkeurszijde. De niet-aangedane zijde wordt gestimuleerd om zich te ontwikkelen als voorkeurshand, ook al is dit niet de genetisch bepaalde voorkeur. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen na een amputatie of bij hemiparese.
### 3.6 Onderzoek van lateralisatie
Het onderzoek van lateralisatie, zoals beschreven door Vallaey, heeft tot doel onduidelijk of zwak gelateraliseerden op te sporen en de vermoedelijke handdominantie te voorspellen, met name voor therapeutische doeleinden.
* **Methoden:**
* **Vragenlijsten:** Deze geven echter geen absolute zekerheid of de antwoorden correct zijn.
* **Ideomotorische praxis:** Handelingen zoals tanden poetsen worden onderzocht.
* **Vaardigheidsproeven:** Beide handen worden getest en objectief gemeten, met aandacht voor subtests die de voorkeur kunnen beïnvloeden.
* **Voorbeelden van beïnvloedende factoren bij handdominantie:** Het opwinden van een uurwerk of het opdraaien van een deksel kan een rechtsgerichte draairichting hebben, waardoor onduidelijke of zwak gelateraliseerden dit met de rechterhand kunnen uitvoeren. De plaatsing van een deurklink bepaalt of een deur met de linker- of rechterhand wordt geopend. Knippen, prikken en weven met een weefmatje zijn aangeleerde activiteiten. Tekenen kan beïnvloed zijn. Het delen van speelkaarten kan lastig zijn door de handgrootte van kinderen en de vele manieren waarop het delen kan gebeuren.
* **Dynamometrie (meten van kracht):** Dit geeft onbetrouwbare resultaten, aangezien de krachtigste hand niet noodzakelijk de dominante is, en het krachtverschil tussen de handen bij kinderen soms klein is.
* **Observatie:** Het vaststellen van de voorkeurshand door observatie in zoveel mogelijk en verschillende situaties.
* **Testoefeningen:** Het schrijven van een tekstje met twee handen (van links naar rechts en van rechts naar links) of met de niet-dominante hand.
> **Tip:** Bij het onderzoek van lateralisatie is het cruciaal om rekening te houden met de aangeleerde aard van bepaalde handelingen en de invloed van de omgeving en objecten op de keuze van de hand. Het observeren van het kind in diverse natuurlijke situaties is vaak informatief.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lateralisatieontwikkeling | Het proces waarbij de twee hersenhelften zich specialiseren en samenwerken, wat leidt tot functionele asymmetrie en de ontwikkeling van een voorkeurszijde voor bepaalde lichaamsdelen en functies. |
| Lateraliteit | Een verschijnsel waarbij beide hersenhelften functioneel ongelijk zijn, wat resulteert in een ongelijke reactie van de contralaterale lichaamshelften; het duidt op een functionele ongelijkheid en hersenhelftspecialisatie. |
| Verticale as | De denkbeeldige lijn die door het midden van het lichaam loopt, van hoofd tot voeten, waarop de zwaartekracht en de bewegingen van zich laten zakken en oprichten gebaseerd zijn. |
| Horizontale as | Denkbeeldige lijnen in het lichaam, waaronder de links-rechts as die gerelateerd is aan lateralisatie en de voor-achter as die betrokken is bij rotatie. |
| Spatialiteit | Het ruimtelijk bewustzijn en de oriëntatie van het individu in de ruimte, die nauw verbonden is met de ontwikkeling van lateralisatie en richtingsbesef. |
| Hemisfeer | Een van de twee grote delen van de hersenen, de linker- en rechterhersenhelft, die elk gespecialiseerd zijn in verschillende functies. |
| Hemisfeerlateralisatie | De ongelijke verdeling van functies tussen de linker- en rechterhersenhelft; vaak vervangen door het begrip hemisfeerspecialisatie om de specifieke functies van elke hemisfeer te benadrukken. |
| Voorkeurszijde | De dominante kant van het lichaam voor specifieke handelingen, zoals een voorkeursoor, -oog, -hand of -voet, die voortkomt uit de lateralisatie van de hersenhelften. |
| Intermanuele lateralisatie | De ontwikkeling waarbij een kind ervaart dat één hand bekwamer wordt (voorkeurshand) en de andere hand stabiliteit biedt (ondersteunende hand) tijdens bilaterale taken. |
| Intramanuele lateralisatie | De lateraliteit binnen de hand zelf, die zich uit in de ontwikkeling van fijne motoriek en de samenwerking tussen de vingers aan de duimzijde en de pinkzijde. |
| Kruisen van de middenlijn | Het vermogen van een kind om met een lichaamsdeel, zoals een hand, de middenlijn van het lichaam over te steken om taken uit te voeren, wat cruciaal is voor de ontwikkeling van lateralisatie en richtingsbesef. |
| Slurfmotoriek | Een primitieve vorm van motoriek bij jonge kinderen waarbij de armen voor het lichaam bewegen als een soort slurf of tong, zonder duidelijke differentiatie van de lichaamshelften. |
| Symmetrisch stadium | Een ontwikkelingsfase waarin beide lichaamshelften elkaars spiegelbeeld zijn en symmetrische bewegingen uitvoeren, zoals afstoten met beide voeten of gooien met beide handen. |
| Dominantie | De zijde van het lichaam (links of rechts) die het vaardigst is in het uitvoeren van bewegingsactiviteiten, waarbij de voorkeurshand de bewegende functie en de niet-voorkeurshand de steunfunctie vervult. |
| Ambidexter | Een persoon die zowel met de linker- als de rechterhand even vaardig is en handelingen met beide handen even goed kan uitvoeren. |
| Ambilateraal | Een persoon die noch met de linker- noch met de rechterhand vaardig is en op motorisch vlak over het algemeen een lager prestatieniveau heeft. |
| Gekruist gelateraliseerd | Een persoon die een mix van lateralisatie vertoont, bijvoorbeeld rechtshandig en linksvoetig, of linkshandig en rechtsvoetig. |
| Gemengd handig | Een persoon die niet consequent éénhandig is; hij gebruikt voor de ene taak uitsluitend zijn linkerhand, terwijl hij voor een andere taak uitsluitend zijn rechterhand gebruikt. |
| Gemengd gelateraliseerd | De meerderheid van de bevolking die geen consequente voorkeur heeft voor één specifieke lichaamshelft voor zicht, gehoor, hand- of voetgebruik. |
| Pathologisch gelateraliseerd | Een situatie waarin een lichamelijk of hersenletsel de voorkeurszijde aantast, waardoor de niet-aangedane zijde gestimuleerd wordt om zich als voorkeurshand te ontwikkelen. |
| CZS (Centraal Zenuwstelsel) | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg, en dat een cruciale rol speelt in de ontwikkeling van motorische functies en lateraliteit. |