Cover
ابدأ الآن مجانًا les 5 - Deuterostomia Deel 1 - PPT-slides 25-26 (1).pdf
Summary
# Fylum Echinodermata: stekelhuidigen
De stekelhuidigen, of Echinodermata, zijn een fylum van mariene organismen die gekenmerkt worden door hun endoskelet, radiale symmetrie, een uniek watervatenstelsel en een opmerkelijk regeneratievermogen [10](#page=10) [3](#page=3) [5](#page=5).
### 1.1 Algemene kenmerken
Stekelhuidigen omvatten onder andere zeesterren, slangsterren, zee-egels, zeelelies en zeekomkommers. Ze komen uitsluitend in zeewater voor en beschikken niet over mechanismen voor osmoregulatie. Recente studies suggereren dat bij sommige zeesterren, zoals *Patiria miniata*, een aanzienlijk deel van het lichaam als "kop" kan worden beschouwd [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.1 Endoskelet
Een kenmerkend aspect van stekelhuidigen is hun interne skelet, het endoskelet. Dit skelet is opgebouwd uit harde kalkplaten, voornamelijk calciumcarbonaat [5](#page=5).
#### 1.1.2 Symmetrie
Volwassen stekelhuidigen vertonen radiale symmetrie, meestal pentameraal (vijfvoudig) . Echter, hun larven zijn bilateraal symmetrisch, wat suggereert dat de radiale symmetrie van de volwassenen een secundaire evolutionaire aanpassing is. Door het gebrek aan duidelijke cephalizatie (hoofdvorming) en een eenvoudig zenuwstelsel, zijn stekelhuidigen doorgaans trage bewegers [5](#page=5).
#### 1.1.3 Het ambulacraalsysteem
Het ambulacraalsysteem is een uniek en essentieel systeem voor de beweging van stekelhuidigen. Dit systeem bestaat uit een netwerk van waterkanalen. Water komt binnen via de madrepoorplaat (steenkanaal), stroomt vervolgens naar een centraal ringkanaal en verspreidt zich via radiale kanalen naar de individuele ambulacraalvoetjes. Elk ambulacraalvoetje is voorzien van een ampulla, een voetblaasje dat de waterdruk reguleert [6](#page=6).
> **Tip:** Het ambulacraalsysteem stelt stekelhuidigen in staat om zich voort te bewegen, voedsel te manipuleren en te hechten aan oppervlakken.
#### 1.1.4 Interne organen en systemen
Stekelhuidigen bezitten een groot coeloom (lichaamsholte) dat een belangrijke rol speelt in de circulatie en ademhaling [8](#page=8).
* **Spijsvertering:** Het spijsverteringsstelsel omvat een maag, die soms uit twee delen kan bestaan (cardiale en pylorische maag), en spijsverteringsklieren. Sommige soorten hebben een anus, andere niet [8](#page=8).
* **Ademhaling:** Ademhaling vindt plaats via de ambulacraalvoetjes en specifieke huiduitsteeksels genaamd papulae, die zich in de epidermis bevinden [8](#page=8).
* **Circulatie:** Stekelhuidigen hebben een open bloedsomloop [8](#page=8).
* **Excretie:** Afvalstoffen worden voornamelijk via de papulae uitgescheiden [8](#page=8).
#### 1.1.5 Reproductie en regeneratie
Stekelhuidigen kunnen zich zowel aseksueel als seksueel voortplanten [9](#page=9).
* **Aseksuele reproductie:** Dit vindt plaats door fragmentatie, waarbij een deel van het lichaam (mits het een stuk van de centrale schijf bevat) kan uitgroeien tot een nieuw individu [9](#page=9).
* **Seksuele reproductie:** Meestal gescheiden geslachten, waarbij de bevruchting extern plaatsvindt in het water. Hieruit ontwikkelen zich planktonische larven, die vervolgens metamorphoseren tot volwassen dieren [9](#page=9).
Stekelhuidigen staan ook bekend om hun indrukwekkende regeneratievermogen en de mogelijkheid tot autotomie, het afwerpen van lichaamsdelen zoals armen bij gevaar. Dit maakt hen tot waardevolle modelorganismen voor onderzoek naar regeneratie [10](#page=10).
> **Example:** Een zeester die een arm verliest, kan deze volledig laten regenereren, en in sommige gevallen kan de afgeworpen arm zelfs uitgroeien tot een nieuw dier.
##### 1.1.5.1 Belangrijke concepten voor reproductie en regeneratie
* **Fragmentatie:** Aseksuele voortplanting door het afbreken van lichaamsdelen.
* **Autotomie:** Het opzettelijk afwerpen van een lichaamsdeel als verdedigingsmechanisme.
* **Regeneratie:** Het vermogen om beschadigde of verloren lichaamsdelen te herstellen of opnieuw te laten groeien.
---
# Fylum Chordata: kenmerken en subfyla
Dit onderwerp verschaft een gedetailleerd overzicht van de kenmerkende eigenschappen van de Chordata en introduceert de belangrijkste subfyla binnen dit fylum, waaronder Cephalochordata, Urochordata en Vertebrata.
### 2.1 Algemene kenmerken van chordadieren
Chordadieren, behorend tot de Deuterostomia, worden gekenmerkt door de aanwezigheid van vijf fundamentele structuren op een bepaald moment in hun ontwikkeling. Deze kenmerken zijn [12](#page=12) [13](#page=13):
* **Dorsale, holle zenuwstreng**: Deze ontwikkelt zich bij gewervelden tot het centrale zenuwstelsel, bestaande uit de hersenen en het ruggenmerg [13](#page=13).
* **Chorda dorsalis (notochord)**: Een flexibele structuur die zorgt voor ondersteuning. Bij alle gewervelden is deze op een bepaald punt in de ontwikkeling aanwezig, soms alleen in het larvale stadium, en bij sommige wordt deze tijdens de embryonale ontwikkeling vervangen door de wervelkolom [13](#page=13).
* **Pharyngeale spleten**: Deze verbinden de pharynx met de uitwendige omgeving. Ze ontstaan doordat ectoderm en endoderm naar elkaar toe groeien en contact maken [13](#page=13).
* **Postanale staart**: Een staart die achter de anus gelegen is [13](#page=13).
* **Myomeren (spiersegmenten)**: Deze zijn georganiseerd in somieten, wat bijdraagt aan de gesegmenteerde lichaamsbouw [13](#page=13).
### 2.2 Subfyla van Chordata
Het fylum Chordata wordt onderverdeeld in verschillende subfyla, waarvan Cephalochordata, Urochordata en Vertebrata de belangrijkste zijn [23](#page=23) [27](#page=27) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51).
#### 2.2.1 Subphylum Cephalochordata
Dit subfylum omvat de lancetvisjes. Bij deze dieren bevindt de chorda dorsalis zich over de gehele lengte van het lichaam, zelfs in het volwassen stadium. Ze bezitten een holle zenuwstreng, pharyngeale spleten (kieuwspleten), myomeren, een darm, een anus, een postanale staart en een mondholte met tentakels. Lancetvisjes zijn filtervoeders [15](#page=15) [23](#page=23) [27](#page=27) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51).
#### 2.2.2 Subphylum Urochordata (Tunicata)
De Urochordata, ook wel bekend als Tunicata of manteldieren, worden gekenmerkt door een mantel of tunica die uit cellulose bestaat. De chorda dorsalis is bij dit subfylum alleen aanwezig in de larvale fase, specifiek in de staart. Het zijn zeedieren die zich voeden door middel van filtering. Urochordata hebben een instroom- en uitstroomopening, een darm, maag, hart, kieuwspleten, gonaden, een zenuwstreng, endoderm en epidermis [17](#page=17) [23](#page=23) [27](#page=27) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51).
#### 2.2.3 Subphylum Vertebrata
De Vertebrata, of gewervelden, zijn chordadieren die een wervelkolom bezitten. Een belangrijke evolutionaire innovatie bij de Vertebrata is de ontwikkeling van wervels. Tijdens de embryonale ontwikkeling wordt de flexibele chorda dorsalis omgeven en vervangen door (kraak)been, wat leidt tot de vorming van de wervelkolom die de dorsale zenuwstreng beschermt [20](#page=20) [23](#page=23) [27](#page=27) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51).
##### 2.2.3.1 Kenmerken van Vertebrata
Naast de wervelkolom vertonen Vertebrata de volgende kenmerken:
* **Kop/schedel**: Een goed gedifferentieerde kop met sensorische organen, omgeven door een schedel van (kraak)been [21](#page=21).
* **Neurale kamcellen**: Een groep embryonale cellen die migreren vanuit de neurale buis en diverse structuren in het embryo vormen [21](#page=21).
* **Inwendige organen**: Typerende organen zoals lever, nieren, endocriene klieren en een hart, tezamen met een gesloten bloedsomloop [21](#page=21).
* **Endoskelet**: Een inwendig skelet van (kraak)been dat grotere lichaamsomvang en gespecialiseerde bewegingen mogelijk maakt [21](#page=21).
##### 2.2.3.2 Diversificatie binnen Vertebrata
Het subfylum Vertebrata kent verdere onderverdelingen, gebaseerd op evolutionaire ontwikkelingen zoals de aanwezigheid van kaken, een skelet van been, en gelede aanhangsels [23](#page=23) [27](#page=27) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51).
* **Agnatha (kaaklozen)**: Deze groep omvat prikken en slijmprikken, die de enige overgebleven soorten van kaakloze vissen vertegenwoordigen. Ze hebben geen echte wervels (mogelijk door secundaire reductie), wel een schedel en een skelet van kraakbeen, maar missen gepaarde aanhangsels. De chorda is bij volwassen exemplaren nog aanwezig. Ze bezitten primitieve kieuwen [24](#page=24) [25](#page=25) [27](#page=27) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51).
* **Gnathostomata (kaakdieren)**: Vertebraten met kaken, een evolutionaire innovatie die ontstond in het Siluur-Devoon. Bij deze groep wordt de chorda in het volwassen stadium vervangen door een wervelkolom en zijn er gepaarde aanhangsels aanwezig. Voorbeelden zijn de Placodermi (uitgestorven vroege vissen met kaken) [27](#page=27) [28](#page=28) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51).
* **Chondrichthyes (kraakbeenvissen)**: Dit zijn haaien, roggen en draakvissen. Ze leven in zee, zijn meestal carnivoor en hebben een hart met één atrium en één ventrikel [29](#page=29) [33](#page=33) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51).
* **Osteichthyes (vertebraten met been)**: Deze groep omvat straalvinnige en waaiervinnige vissen. Ze bezitten een skelet van been. De straalvinnigen zijn enorm divers en vormen de grootste groep gewervelden met ongeveer 28.000 soorten. Hun vinnen worden ondersteund door parallelle benige vinstralen en hebben weinig tot geen spieren, waarbij de beweging voornamelijk door lichaamsspieren wordt aangestuurd. Bij latere evolutionaire stappen binnen de Osteichthyes ontwikkelen zich gelede aanhangsels en longen, wat leidt tot ledematen [36](#page=36) [37](#page=37) [48](#page=48) [49](#page=49) [51](#page=51).
> **Tip:** Onthoud dat de vijf kernkenmerken van chordadieren cruciaal zijn voor het identificeren van organismen binnen dit fylum, ook al zijn ze niet altijd in alle levensstadia even prominent aanwezig.
>
> **Tip:** Begrijp de evolutionaire overgangen binnen de Vertebrata, met name de ontwikkeling van kaken, een benig skelet en gelede ledematen, om de diversiteit van deze groep te kunnen plaatsen.
---
# Subphylum Vertebrata: gnathostomata (kaakdieren)
Dit onderwerp behandelt de evolutie van kaken bij gewervelden en de diversiteit binnen de twee belangrijkste groepen kaakdieren: kraakbeenvissen (Chondrichthyes) en beenvissen (Osteichthyes), inclusief hun anatomische kenmerken en aanpassingen.
### 3.1 Evolutie van kaken
De evolutie van kaken vormt een significante innovatie binnen de gewervelden. Voorafgaand aan de ontwikkeling van kaken bestonden er gewervelden zonder deze structuren, zoals de prikken en slijmprikken, die tot de Agnatha (kaakloze vissen) behoren. De Placodermi, een uitgestorven groep uit het Siluur en Devoon, waren een van de eerste vissen die kaken ontwikkelden. Kaken maakten een efficiëntere manier van jagen, eten en verdedigen mogelijk, wat leidde tot een enorme diversificatie van de gewervelden [28](#page=28) [36](#page=36).
### 3.2 Klasse Chondrichthyes (kraakbeenvissen)
De kraakbeenvissen omvatten groepen zoals haaien, roggen en draakvissen. Ze worden gekenmerkt door een skelet dat volledig uit kraakbeen bestaat, in plaats van bot [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 3.2.1 Anatomie en kenmerken
* **Skelet:** Het gehele endoskelet is van kraakbeen [30](#page=30).
* **Tanden:** Kraakbeenvissen waren de eerste gewervelden met tanden, die echter niet stevig verankerd zijn en continu worden vervangen. Deze tanden zijn gemodificeerde schubben [30](#page=30) [32](#page=32).
* **Vinnen:** Ze bezitten gepaarde vinnen, wat essentieel is voor stabiliteit en beweging [30](#page=30).
* **Staartvin:** Kenmerkend is de heterocercale staartvin, waarbij de bovenste lob groter en langer is dan de onderste [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Schubben:** Hun huid is bedekt met placoïde schubben, die tandachtige projecties hebben en bijdragen aan een gestroomlijnd lichaam [30](#page=30).
* **Kieuwen:** Ze hebben inwendige kieuwen die uitwendig zichtbaar zijn via kieuwspleten [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Mondpositie:** De mond is ventraal gelegen, aan de onderzijde van de kop [30](#page=30).
* **Spiracula:** Twee spiracula, kleine openingen achter de ogen, maken het mogelijk om water naar de kieuwen te leiden, zelfs wanneer de mond vol voedsel zit [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Zijlijnsysteem:** Een prominent zijlijnsysteem detecteert veranderingen in drukgolven en waterbewegingen, wat cruciaal is voor het waarnemen van prooien en de omgeving [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Zwemblaas:** In tegenstelling tot veel beenvissen, bezitten kraakbeenvissen geen zwemblaas, wat hun drijfvermogen minder goed reguleert [30](#page=30).
#### 3.2.2 Bloedsomloop
Kraakbeenvissen hebben een gesloten bloedsomloop. Hun hart is relatief eenvoudig, bestaande uit één atrium en één ventrikel. Het bloed stroomt vanuit het atrium naar het ventrikel, vervolgens via de ventrale aorta naar de kieuwen voor zuurstofopname [33](#page=33).
#### 3.2.3 Voortplanting
De bevruchting is inwendig, waarbij aangepaste buikvinnen (claspers) van het mannetje dienen om de eicellen van het vrouwtje te bereiken. Kraakbeenvissen kunnen zowel eierleggend als levendbarend zijn [34](#page=34) [35](#page=35).
### 3.3 Klasse Osteichthyes (beenvissen)
De klasse Osteichthyes, of beenvissen, is de meest diverse groep gewervelden, met meer dan 28.000 soorten. Deze klasse kan worden onderverdeeld in straalvinnigen (Actinopterygii) en waaiervinnigen (Sarcopterygii) [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 3.3.1 Straalvinnigen (Actinopterygii)
Straalvinnigen vormen de overgrote meerderheid van de beenvissen en omvatten de moderne beenvissen [37](#page=37).
* **Vinnen:** Hun vinnen worden ondersteund door parallelle benige vinstralen en zijn vliesachtig. De beweging van deze vinnen wordt aangestuurd door spieren in het lichaam [49](#page=49).
#### 3.3.2 Waaiervinnigen (Sarcopterygii)
Waaiervinnigen omvatten levende groepen zoals coelacanthen en longvissen [38](#page=38).
* **Vinnen:** Kenmerkend zijn de vlezige, gespierde lobvormige vinnen. Deze vinnen hebben een botstructuur met gewrichten, vergelijkbaar met ledematen, en bezitten benige vinstralen aan de uiteinden. De spieren bevinden zich direct in de vinnen [50](#page=50).
#### 3.3.3 Anatomie en kenmerken van moderne beenvissen
* **Skelet:** Ze beschikken over een endoskelet van bot [39](#page=39).
* **Vinnen en staart:** De gepaarde vinnen zijn typisch, en de staartvin is homocercaal, wat betekent dat beide lobben even groot zijn [39](#page=39).
* **Schubben:** De huid is bedekt met elasmoïde schubben, die dun, flexibel en van been zijn [39](#page=39).
* **Kieuwen en operculum:** Kieuwen zijn beschermd door een operculum (kieuwdeksel), wat helpt bij de waterstroom. Door drukverschillen achter het operculum wordt water efficiënt langs de kieuwen geleid [39](#page=39) [42](#page=42).
* **Mondpositie:** De mond is terminaal gelegen, aan de voorzijde van de kop [39](#page=39).
* **Zijlijnsysteem:** Net als kraakbeenvissen bezitten beenvissen een zijlijnsysteem dat bestaat uit met vloeistof gevulde kanalen met sensorische haarcellen die beweging, druk en trillingen detecteren [39](#page=39) [41](#page=41).
* **Zwemblaas:** Een belangrijk aanpassing is de aanwezigheid van een zwemblaas, een gasgevuld orgaan dat het drijfvermogen regelt. Een speciaal bloedvatennetwerk, het rete mirabile, helpt bij de gasuitwisseling met het bloed, gereguleerd door een gasklier en een ovale klier die gas afvoert [39](#page=39) [44](#page=44).
#### 3.3.4 Bloedsomloop
Beenvissen hebben een hart met één atrium en één ventrikel. Het bloed stroomt vanuit het atrium naar het ventrikel, waarna het via slagaders naar de kieuwen wordt gepompt voor oxygenatie [43](#page=43).
#### 3.3.5 Voortplanting
De bevruchting is meestal uitwendig, waarbij grote hoeveelheden gameten worden vrijgegeven in het water. Beenvissen zijn overwegend eierleggend, maar sommige soorten zijn levendbarend [45](#page=45).
#### 3.3.6 Moderne beenvissen als modelorganismen
Moderne beenvissen, zoals de zebravissen, dienen als belangrijke modelorganismen in wetenschappelijk onderzoek. Hun doorzichtige embryo's en genetische aanpassingsmogelijkheden maken ze bijzonder geschikt voor studies naar ontwikkeling en genetica. Killivissen worden bijvoorbeeld gebruikt voor verouderingsonderzoek vanwege hun korte levensduur en verouderingskenmerken die lijken op die van mensen [46](#page=46) [47](#page=47).
**Tip:** Het onderscheid tussen de vinnen van straalvinnigen en waaiervinnigen is een cruciaal morfologisch kenmerk voor hun classificatie [49](#page=49) [50](#page=50).
---
# Subphylum Vertebrata: amfibieën en landkolonisatie
Dit onderdeel behandelt de evolutie van amfibieën, hun overgang van water naar land, hun anatomie, voortplanting en hun rol als modelorganismen.
### 4.1 De overgang van water naar land
De overgang van water naar land door gewervelden was een cruciale stap in de evolutie, waarbij vissen zich aanpasten aan een semi-terrestrische levensstijl. Fossielen zoals *Tiktaalik roseae* illustreren deze overgang. *Tiktaalik* vertoont kenmerken van zowel vissen (vinnen zoals waaiervinnige vissen, kieuwen) als vroege amfibieën (beenderen in ledematen, schoudergordel, kop). Dit suggereert een levend wezen dat de morfologische eigenschappen van zowel vissen als landtetrapoden bezat [52](#page=52) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55).
### 4.2 Kenmerken van klasse Amphibia
De klasse Amphibia binnen het Subphylum Vertebrata omvat de groepen kikkers (Anura), salamanders (Caudata) en wormsalamanders (Apoda). Amfibieën worden beschouwd als de eerste Tetrapoda, of viervoeters, gekenmerkt door vier ledematen die volgens het pentadactyl bouwschema zijn opgebouwd [56](#page=56).
Ondanks hun ontwikkeling tot landdieren, blijven amfibieën sterk afhankelijk van water voor hun huid, voortplanting en de larven die met kieuwen ademen [57](#page=57).
#### 4.2.1 Anatomie en fysiologie
Het skelet van amfibieën is grotendeels verbeend. Hun huid is naakt, vochtig en rijk aan klieren. Larven bezitten uitwendige kieuwen, terwijl volwassen dieren zowel longademhaling als huidademhaling vertonen. Veel amfibieën leven in een habitat tussen water en land, en sommigen zijn volledig aquatisch. Volwassen amfibieën zijn carnivoren [58](#page=58).
Het circulatiesysteem van amfibieën is een onvolledige dubbele bloedsomloop, bestaande uit een pulmonale (long) en een systemische circulatie. Het hart heeft twee atria en één ventrikel. Longvenes transporteren zuurstofrijk bloed vanuit de longen naar het hart [59](#page=59).
> **Tip:** De pulmonocutaneuze circulatie, die bloed door zowel de longen als de huid laat stromen, is kenmerkend voor amfibieën en draagt bij aan hun gasuitwisseling [59](#page=59).
#### 4.2.2 Voortplanting en ontwikkeling
Amfibieën ondergaan metamorfose, waarbij de aquatische larve transformeert naar een volwassen vorm. Dit proces omvat het verdwijnen van kieuwen en de ontwikkeling van longen. Bij kikkers vindt er een resorptie van de staart plaats, gevolgd door het verschijnen van achterpoten en vervolgens voorpoten. Het spijsverteringsstelsel wordt ook gereorganiseerd; bij kikkers verandert dit van een herbivoor naar een carnivoor dieet [60](#page=60).
> **Example:** De axolotl is een bekend voorbeeld van neotenie, een fenomeen waarbij individuen hun juveniele kenmerken behouden tot in de volwassenheid, zoals het behouden van kieuwen [61](#page=61).
De bevruchting kan uitwendig zijn, zoals bij kikkers, of inwendig, zoals bij salamanders en wormsalamanders. De meeste amfibieën leggen eieren in water, hoewel levendbarende soorten ook voorkomen. Mannelijke salamanders produceren spermatoforen, wat een vorm van inwendige bevruchting faciliteert [62](#page=62) [63](#page=63).
### 4.3 Amfibieën als modelorganismen
Amfibieën dienen als belangrijke modelorganismen in diverse onderzoeksgebieden. Hun unieke levenscyclus, hun fysiologische aanpassingen aan zowel water als land, en hun ontwikkelingsprocessen maken hen waardevol voor wetenschappelijk onderzoek [64](#page=64).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Deuterostomia | Een van de twee grote groepen binnen de Bilateria, gekenmerkt door de ontwikkeling van de anus uit het blastoporus en de ontwikkeling van de mond uit een tweede opening in het embryo. Dit staat in contrast met de Protostomia. |
| Eumetazoa | Dierlijke organismen die echte weefsels bezitten. Dit is een clade binnen de dieren (Animalia) en omvat alle dieren behalve de Porifera (spongia). |
| Bilateria | Een groep dieren met bilaterale symmetrie, wat betekent dat ze een linker- en rechterhelft hebben die elkaars spiegelbeeld zijn. Ze hebben ook een duidelijke voor- en achterkant, en een rug- en buikzijde. |
| Echinodermata | Een fylum van mariene ongewervelde dieren, bekend als stekelhuidigen. Kenmerkende eigenschappen zijn hun pentamerale symmetrie (vijfvoudige symmetrie) in het volwassen stadium en een inwendig skelet van kalkplaatjes. |
| Endoskelet | Een inwendig skelet dat steun en bescherming biedt aan het lichaam. Bij stekelhuidigen bestaat dit voornamelijk uit kalkplaten (calciumcarbonaat) onder de huid. |
| Radiale symmetrie | Een symmetrie waarbij het lichaam rond een centrale as is gerangschikt, vergelijkbaar met de spaken van een wiel. Bij stekelhuidigen is dit kenmerk secundair ontstaan in het volwassen stadium. |
| Bilaterale symmetrie | Een symmetrie waarbij het lichaam in twee helften kan worden verdeeld die elkaars spiegelbeeld zijn. Dit kenmerk is aanwezig in de larven van stekelhuidigen. |
| Ambulacraalsysteem | Een uniek hydraulisch systeem bij stekelhuidigen, gebruikt voor beweging, voeding en zintuiglijke waarneming. Het bestaat uit kanalen en buisvormige 'voetjes' die met water zijn gevuld. |
| Madeporaatplaat | Een geperforeerde plaat op het lichaamsoppervlak van veel stekelhuidigen, die dienst doet als ingang voor water in het ambulacraalsysteem. |
| Coeloom | De primaire lichaamsruimte, een met vocht gevulde holte tussen de darmwand en de lichaamswand. Bij stekelhuidigen is het coeloom groot en speelt het een rol bij circulatie en ademhaling. |
| Papulae | Kleine, vingerachtige uitsteeksels van de lichaamswand bij stekelhuidigen, die dienen voor ademhaling en excretie door gasuitwisseling met het omringende water. |
| Chordata | Een fylum van dieren die in ten minste één stadium van hun ontwikkeling de volgende vier kenmerken bezitten: een chorda dorsalis, een dorsale holle zenuwstreng, pharyngeale spleten en een postanale staart. |
| Chorda dorsalis (notochord) | Een flexibele, staafvormige structuur die aan de rugzijde van het embryo loopt en voor ondersteuning zorgt. Bij gewervelden wordt deze tijdens de ontwikkeling vaak vervangen door de wervelkolom. |
| Dorsale holle zenuwstreng | Een zenuwstreng die aan de rugzijde van het lichaam loopt en zich bij gewervelden ontwikkelt tot het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg). |
| Pharyngeale spleten | Openingen in de keelholte die het inwendige van de keelholte verbinden met de buitenomgeving. Bij waterdieren dienen ze vaak voor kieuwvorming. |
| Postanale staart | Een staart die zich achter de anus bevindt en aanwezig is in ten minste één levensstadium van alle chordadieren. |
| Vertebrata | Een subfylum binnen de Chordata, gekenmerkt door de aanwezigheid van een wervelkolom die de chorda dorsalis beschermt en ondersteunt. |
| Agnatha | Een groep kaakloze vissen, waaronder de huidige lampreien en slijmprikken. Ze missen echte kaken en hebben een skelet dat voornamelijk uit kraakbeen bestaat. |
| Gnathostomata | Gewervelden die wel kaken bezitten. Dit omvat de meeste moderne gewervelde dieren, inclusief kraakbeenvissen, beenvissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. |
| Chondrichthyes | Een klasse van gewervelden, de kraakbeenvissen, waartoe haaien, roggen en draakvissen behoren. Ze hebben een skelet van kraakbeen en geen zwemblaas. |
| Osteichthyes | Een klasse van gewervelden, de beenvissen, gekenmerkt door een beenskelet. Deze groep is zeer divers en omvat zowel straalvinnige als waaiervinnige vissen. |
| Actinopterygii | Straalvinnige vissen, de grootste groep binnen de Osteichthyes. Hun vinnen worden ondersteund door benige stralen. |
| Sarcopterygii | Waaiervinnige vissen, gekenmerkt door vlezige, lobvormige vinnen met een interne botstructuur die lijkt op ledematen. Deze groep omvat coelacanthen en longvissen. |
| Tetrapoda | Een superklasse van gewervelden met vier ledematen. Dit omvat amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. |
| Amfibieën | Gewervelde dieren die een leven leiden dat deels in het water en deels op het land plaatsvindt. Ze hebben een vochtige huid en ondergaan vaak metamorfose van larve tot volwassen dier. |
| Metamorfose | Een biologisch proces waarbij een dier een drastische fysieke verandering ondergaat van juveniel tot volwassen stadium. Dit komt veel voor bij insecten en amfibieën. |
| Zwemblaas | Een gasgevuld orgaan bij veel beenvissen dat helpt bij het reguleren van het drijfvermogen in het water. |
| Operculum | Een benig deksel dat de kieuwen van beenvissen beschermt en helpt bij het creëren van waterstroom over de kieuwen. |
| Zijlijnsysteem | Een sensorisch systeem bij vissen dat bewegingen en drukwisselingen in het omringende water detecteert, wat essentieel is voor navigatie, prooien vinden en gevaar ontwijken. |