Cover
ابدأ الآن مجانًا cursus_Duurzame_Ruimtelijke_Ontwikkeling_2025.09.17.pdf
Summary
# De Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling en de Sustainable Development Goals (SDG's)
De Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling, met haar 17 Sustainable Development Goals (SDG's), vormt een wereldwijd kompas voor het bereiken van een duurzame, rechtvaardige en welvarende toekomst voor iedereen tegen 2030, waarbij de onderlinge verbanden tussen mens, planeet, welvaart, vrede en partnerschap centraal staan [10](#page=10).
### 1.1 Duurzame ontwikkeling
#### 1.1.1 Historische context en definitie
De term "duurzame ontwikkeling" werd voor het eerst gepopulariseerd in 1987 door het Brundtland-rapport van de World Commission on Environment and Development. De kerndefinitie luidt: "Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen". Dit concept is holistisch en omvat drie onderling verbonden aspecten: sociale ontwikkeling (mensen), economische ontwikkeling (winst) en milieubescherming (planeet). Twee fundamentele vooronderstellingen hierbij zijn de beperktheid van aardse grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen, en het idee dat de economie in dienst moet staan van mens en aarde [9](#page=9).
#### 1.1.2 De impact van menselijke consumptie
De huidige consumptie- en productiepatronen hebben geleid tot overschrijding van de draagkracht van de planeet. Het concept "Earth Overshoot Day" illustreert dit, aangezien de mensheid jaarlijks meer grondstoffen verbruikt dan de aarde in één jaar kan regenereren en afval kan verwerken. Zonder beleidswijzigingen zou de aarde tegen 2050 grondstoffen voor drie planeten nodig hebben [16](#page=16) [9](#page=9).
#### 1.1.3 De rol van Agenda 2030
De Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling, aangenomen door de Verenigde Naties, bouwt voort op eerdere internationale afspraken en de Millenniumdoelstellingen. Deze agenda omvat 17 doelstellingen en 169 subdoelstellingen, en biedt voor het eerst een breed, wereldwijd actieplan dat economische, sociale en ecologische uitdagingen integreert. De SDG's vereisen een transitie en zijn onderling verbonden, wat onderstreept dat vooruitgang op alle domeinen noodzakelijk is. Internationale samenwerking tussen landen, overheden, de private sector, ngo's, academische instellingen en burgers is cruciaal voor het succes. Met 193 lidstaten is het belang van de SDG's aanzienlijk [10](#page=10).
> **Tip:** Begrijp de onderlinge verbondenheid van de SDG's. Vooruitgang op één gebied kan positieve effecten hebben op andere, en stagnatie op één terrein kan het bereiken van andere doelen belemmeren.
### 1.2 De 17 Sustainable Development Goals (SDG's)
De 17 SDG's zijn onderverdeeld in vijf cruciale domeinen: MENSEN, PLANEET, WELVAART, VREDE en PARTNERSCHAP. Deze doelstellingen vereisen vertaling naar internationale, nationale en regionale beleidsniveaus [11](#page=11).
#### 1.2.1 Mensen
1. **Geen armoede:** Beëindig armoede overal en in al haar vormen. Ondanks de inspanningen via de Millenniumdoelstellingen leven wereldwijd nog steeds honderden miljoenen mensen met minder dan 1,9 dollar per dag [12](#page=12).
2. **Geen honger:** Beëindig honger, bereik voedselzekerheid, verbeterde voeding en promoot duurzame landbouw. Hoewel er vooruitgang is geboekt, worden 690 miljoen mensen nog steeds bedreigd door honger en malnutritie, wat leidt tot hoge kindersterfte en groeistoornissen [12](#page=12).
3. **Goede gezondheid en welzijn:** Verzeker een goede gezondheid en promoot welvaart voor alle leeftijden. Dit omvat het verminderen van moeder- en kindersterfte, het bestrijden van epidemieën (zoals aids, tuberculose, malaria), het verbeteren van verkeersveiligheid en het garanderen van universeel toegankelijke, betaalbare gezondheidszorg [12](#page=12).
4. **Kwaliteitsvol onderwijs:** Verzeker gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en bevorder levenslang leren voor iedereen. 260 miljoen kinderen hebben nog nooit onderwijs genoten of hebben hun opleiding vroegtijdig beëindigd [13](#page=13).
5. **Gendergelijkheid:** Bereik gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes. Vrouwen ondervinden nog steeds discriminatie en geweld, en hebben in veel landen beperkte toegang tot gezondheidszorg [13](#page=13).
#### 1.2.2 Planeet
6. **Schoon water en sanitair:** Verzeker toegang tot duurzaam beheer van water en sanitatie voor iedereen. Slechte waterkwaliteit en gebrek aan toegang tot drinkwater leiden jaarlijks tot miljoenen doden, voornamelijk kinderen. Water is essentieel voor armoedebestrijding, economische groei en milieubescherming [13](#page=13).
7. **Betaalbare en duurzame energie:** Verzeker toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie voor iedereen. Eén op de vijf mensen heeft geen toegang tot moderne elektriciteit, en drie miljard mensen zijn afhankelijk van traditionele brandstoffen. Energieproductie is verantwoordelijk voor ongeveer 60 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen [13](#page=13).
8. **Leven in het water:** Behoud en maak duurzaam gebruik van de oceanen, de zeeën en maritieme hulpbronnen. Verandering in waterkwaliteit kan leiden tot verlies aan biodiversiteit en gezondheidsrisico's. Plastic afval vormt een significant probleem in de oceanen [16](#page=16).
9. **Leven op het land:** Bescherm, herstel en bevorder het duurzaam gebruik van ecosystemen, beheer bossen duurzaam, bestrijd woestijnvorming en landdegradatie en roep het verlies aan biodiversiteit een halt toe. Menselijke activiteit heeft 75% van het aardoppervlak veranderd, wat leidt tot landdegradatie en bosverlies, met ernstige gevolgen voor mens en milieu. België scoort laag op het gebied van habitatbescherming binnen Europa [17](#page=17).
#### 1.2.3 Welvaart
10. **Waardig werk en economische groei:** Bevorder aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen. Dit omvat de afschaffing van dwangarbeid, slavernij, mensenhandel en kinderarbeid. Economische groei moet gepaard gaan met technologische vernieuwing en innovatie, zonder milieuvervuiling te veroorzaken [14](#page=14).
11. **Industrie, innovatie en infrastructuur:** Bouw veerkrachtige infrastructuur, bevorder inclusieve en duurzame industrialisering en stimuleer innovatie. Investeringen in infrastructuur en technologische vooruitgang dragen bij aan groei, welzijn en duurzame oplossingen voor milieuproblemen [14](#page=14).
12. **Ongelijkheid verminderen:** Dring ongelijkheid in en tussen landen terug. Ondanks een algemene daling van armoede blijven grote welvaartsverschillen bestaan, zowel tussen als binnen landen [14](#page=14).
13. **Duurzame steden en gemeenschappen:** Maak steden en menselijke nederzettingen inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam. Verstedelijking brengt uitdagingen met zich mee zoals extreme armoede, gebrek aan basisvoorzieningen, sloppenwijken en een grote ecologische voetafdruk. Steden spelen een cruciale rol in het behalen van de SDG's [15](#page=15).
14. **Verantwoorde consumptie en productie:** Verzeker duurzame consumptie- en productiepatronen. Momenteel wordt 30% van de wereldwijde voedselproductie verspild, en de huidige levensstijl vereist meer grondstoffen dan de planeet kan leveren [16](#page=16).
#### 1.2.4 Vrede
15. **Klimaatactie:** Neem dringend actie om klimaatverandering en haar impact te bestrijden. De uitstoot van broeikasgassen blijft stijgen, met een verwachte temperatuurstijging die kwetsbare bevolkingsgroepen het hardst treft [16](#page=16).
#### 1.2.5 Partnerschap
16. **Vrede, justitie en sterke publieke diensten:** Bevorder vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling, verzeker toegang tot justitie voor iedereen en creëer op alle niveaus doeltreffende, verantwoordelijke en open instellingen. Het aanpakken van geweld, illegale geldstromen, wapenhandel en corruptie is een belangrijke uitdaging [17](#page=17).
17. **Partnerschap om doelen te bereiken:** Versterk de implementatiemiddelen en revitaliseer het wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling. Internationale samenwerking, technologieoverdracht en financiële steun zijn essentieel om de SDG's te realiseren [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** SDG 11 (Duurzame steden en gemeenschappen) is cruciaal omdat een groot deel van de wereldbevolking in stedelijke gebieden woont en steden verantwoordelijk zijn voor een significant deel van de wereldwijde energieconsumptie en CO2-uitstoot. Succesvolle implementatie van SDG 11 is daarmee een voorwaarde voor het algemeen succes van de Agenda 2030 [15](#page=15).
---
# Geschiedenis van de stedelijke ontwikkeling
Dit deel onderzoekt de evolutie van steden door de eeuwen heen, beginnend bij de eerste nederzettingen, de Griekse en Romeinse stedenbouw, de middeleeuwse stad, de Renaissance, de Industriële Revolutie, en de stedenbouw in de 20e eeuw, met de nadruk op de historische context en de impact op hedendaagse stedelijke vraagstukken.
### 2.1 De eerste generatie steden
De stad als specifiek leefmilieu dateert van ongeveer 6.000 jaar geleden en vereist een overgang van een nomadenbestaan naar sedentair leven, van gezinsverband naar dorpsstructuur, en vervolgens naar een stad [30](#page=30).
#### 2.1.1 Van een nomadenbestaan naar een sedentair bestaan
Voor het Neolithicum leefde de mens als zwerver in kleine groepen met een gemiddelde levensduur van 30 jaar, waarbij alle energie gericht was op voedselzoeken en beschutting. De eerste sporen van permanente nederzettingen dateren van 140.000 jaar geleden en waren gericht op beschutting en emotionele binding met overledenen, zoals blijkt uit de megalietencultuur van Stonehenge en Carnac [30](#page=30).
#### 2.1.2 Van gezinsverband naar dorpsstructuur
De overgang naar een complexer collectief systeem begon zo'n 30.000 jaar geleden, leidend tot sociale en ruimtelijke binding in dorpsverband, met de eerste dorpsnederzettingen ontstaan 10.000 jaar geleden. Deze kernen hadden reeds een geleding en omwallingen ter bescherming. Deze sedentaire levensvorm ging gepaard met landbouw en veeteelt, waardoor de mens voedselproducent werd. De structuur van deze primitieve dorpen is vergelijkbaar met hedendaagse dorpen in Afrikaanse landen of bij indianenstammen [31](#page=31).
#### 2.1.3 Van een dorp naar een stad
Steden ontstonden waar niet-agrarische productievormen en handel in landbouwoverschotten werden geconcentreerd, wat leidde tot een heterogener uiterlijk dan een dorp. De uitvinding van het schrift, 6.000 jaar geleden, was essentieel voor stadsvorming en leidde tot technologische vernieuwingen zoals het catalogiseren van sterren, irrigatie, metaalbewerking en transportverbeteringen. Het schrift verbeterde communicatie en transport faciliteerde de bevoorrading van steden. Steden kenden vanaf hun ontstaan een sociale organisatie en hiërarchische structuur voor toezicht, sanctie, en de coördinatie van grootschalige projecten, ondersteund door politieke en/of religieuze ideologieën. Fysische omstandigheden konden ook gunstig zijn voor stadsvorming. De bekendste gebieden voor de eerste steden zijn Mesopotamië (Ur, Babylon, Assur) en Egypte, waarbij weinig is bewaard gebleven door het gebruik van klei als bouwmateriaal in Mesopotamië. In de Nijlvallei zijn vooral dodentempels bewaard gebleven; de woningen van baksteen zijn verdwenen [31](#page=31) [32](#page=32).
**Besluit:** Essentieel voor stadsvorming waren schrift en transport, die handel mogelijk maakten. Van de oudste steden in Mesopotamië en Egypte is weinig overgebleven [32](#page=32).
### 2.2 De Griekse stad
Het begrip "stad" in de Griekse tijd, de "polis", stond los van moderne criteria zoals inwoneraantal en kenmerkte een andere levenswijze dan op het platteland. De stad bood orde en recht, in tegenstelling tot de wet van de sterkste op het platteland. Griekse filosofen hadden een belangrijke invloed op de stedenbouw. De ontwikkeling van Griekse steden werd beïnvloed door Knossos, Griekse koloniale steden en Hippodamus van Milete [33](#page=33).
#### 2.2.1 De oudste Europese stad
Knossos (2.000 v.Chr.) op Kreta is de oudste Europese stad en ontstond op een eiland met een gunstige ligging voor handelsrelaties. Het paleis van Knossos, met zijn gevarieerde ruimtes, dateert uit 1900 v.Chr. en duidt op een complexe maatschappij. Het paleis was rond een rechthoekig plein gebouwd, met loodrechte muren. Woningen van baksteen met 2 à 3 bouwlagen, ondersteund door zuilen, waren rondom het paleis gesitueerd. De stad had waterleiding, riolering en verharde wegen. Problemen door reliëfverschillen werden opgelost met bruggen en viaducten. De stedelijke plattegronden toonden grootschalige organisatie voor voedselvoorziening en distributie, maar zonder rationeel stedenbouwkundig opzet; de groei was spontaan. Knossos telde tot 30.000 inwoners en voldeed aan drie voorwaarden: eenheid (geen afgesloten delen), een artificieel geheel centraal in de natuur, en een opdeling in centrum (paleis, tempels), openbare zone en woonzone [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 2.2.2 De Griekse koloniale steden
Vanaf de 8e eeuw v.Chr. breidde Griekenland zich uit met steden aan de Middellandse Zee, gedreven door de zoektocht naar vruchtbare landbouwgronden. Voorbeelden zijn Napels en Marseille, gekenmerkt door een gunstige ligging aan een baai of schiereiland. Deze steden hadden aanvankelijk weinig sociaal-ruimtelijke organisatie. Massilia (Marseille) werd gesticht op land verkregen van Ligurische stammen en groeide uit tot een belangrijk centrum van zeehandel. De Grieken leerden de lokale bevolking omgaan met een 'rechtsstaat' en landbouwmethoden [35](#page=35).
#### 2.2.3 Hippodamus van Milete
Hippodamus van Milete wordt beschouwd als de grondlegger van de stedenbouw, met Milete als de eerste stad die volgens een plan werd gebouwd na verwoesting. Het patroon van Griekse steden verschilde van latere Romeinse rasterpatronen: er was geen verband tussen stadsmuren en plattegrond, de omwalling volgde hoogtelijnen, er waren grote open ruimten voor agora en openbare gebouwen, en de basis voor de indeling was het woonblok, niet het wegenpatroon. De gebouwen, niet de straten, waren dominant, en pleinen hadden geen axiale relaties met het wegennet [36](#page=36).
**Besluit:** De oudste Europese stad ontstond op kruispunten van handelsroutes. Woningen groepeerden zich in blokken, wat leidde tot een rasterpatroon. Er waren weinig groenzones, maar wel openbare ruimten. Koloniale drang beïnvloedde de uitbouw van Griekse steden. Milete was de eerste stad gebouwd volgens een plan. Stadsmuren tekenden de stad duidelijk af van de omgeving [37](#page=37).
### 2.3 De Romeinse stad
Het verstedelijkingsproces in Italië begon laat, met tot de 8e eeuw v.Chr. enkel dorpen. De Romeinse stedenbouw werd beïnvloed door de Etrusken, de groei van Rome en de kolonisatie van het Romeinse Rijk [38](#page=38).
#### 2.3.1 De Etrusken
Vanaf de 7e eeuw v.Chr. hadden Etruskische steden een dubbele functie: centrum van handel en bestuurszetel voor de aristocratie die landbouwopbrengsten controleerde. Etrurië (het huidige Toscane) was rijk aan grondstoffen. De steden waren beveiligd met muren en vereisten permanente drainage in vochtige gebieden. Gebouwen waren van baksteen of natuursteen, gegroepeerd rond een acropool met tempels. De steden hadden bij voorkeur een rasterplan, met langwerpige bouwblokken en hoofd- en secundaire wegen van verschillende breedtes. De Etrusken legden echter geen perfecte dambordpatronen aan vanwege reliëfverschillen [38](#page=38).
#### 2.3.2 De stad Rome
Het specifieke Romeinse urbanisme van raster- of dambordpatronen is niet gebaseerd op de structuur van Rome zelf, maar op die van gekoloniseerde gebieden. Rome ontstond waar de Tiber van heuvelachtig naar vlak gebied overgaat. Oorspronkelijk bewoond waren de zeven hoogten; de lagere delen dienden als begraafplaats. Later werd deze zone gedraineerd en ontstond het Forum in het centrale deel, dat een sacrale betekenis kreeg en leidde tot de bundeling van woonkernen. Rome trok veel verarmde plattelandsbewoners en krijgsgevangenen aan, met een maximum van 1 miljoen inwoners. De bevolkingsdichtheid was hoog, met meer dan 80% levend in woonkazernes van soms meer dan 14 verdiepingen. Grote monumenten werden opgericht, maar Rome bleef een stad met kronkelende straten en compacte bouwmassa's. Rome was primair cruciaal voor de uitrol van haar bestuurlijk systeem [39](#page=39).
#### 2.3.3 De kolonisatie van het Romeinse Rijk
In Noordwest-Europa bestond de meest gebundelde nederzetting aan het begin van onze jaartelling uit een 'oppidum', meestal op een heuvel met een wal ('murus gallicus'). Vanuit deze kernen bouwden de Romeinen hun steden uit als handelskernen en/of militaire kampen (vici). Elke stad was een voorpost van Rome, verbonden door bestuurlijke instellingen en een wegennet. Het verstedelijkingsproces vereiste een uniform stedenbouwkundig concept. Het stichten van een stad volgde een ritueel: 'inauguratio' (vastleggen vestigingsplaats door 'agrimensor'), 'templum' (bepalen stedelijke omvang en globale indeling), en 'limitatio' (oriëntatie hoofdassen). De belangrijkste straat, de 'decumanus maximus' (oost-west), was 12 meter breed, en loodrecht daarop de 'cardo maximus' (noord-zuid) van 6 meter breed. De stadspoorten bevonden zich waar deze assen de stadsmuur bereikten. Het resultaat was een rasterpatroon; een perfect vierkante stadsmur werd een dambordpatroon. De ideale Romeinse stad was vierkant met elkaar kruisende hoofdstraten, kleinere straten vertakkend in een rasterpatroon, met diverse functies (wonen, handel, recreatie). Aquaducten brachten water naar het centrum, het forum, dat een plaats voor openbare toespraken was en tijdens Julius Caesar een symbool werd van Romeinse verovering, wet en administratie. Veel West-Europese steden groeiden uit Romeinse kampen. De hoogte van gebouwen was beperkt tot tweemaal de breedte van de aanpalende weg. Er waren drie woningtypes: peristyl-woning, langgerekte woning en insulae. Aan de rand van het forum stonden de basilica (handel) en curia (bestuur). Verder kwamen er amfitheaters, stadions en thermen. De Romeinse 'pax urbana' kende zijn hoogtepunt in de 1e en 2e eeuw. Vanaf de 3e eeuw verzwakte het Romeinse militaire apparaat, waardoor stadsmuren werden verkleind, maar de geometrische structuur behouden bleef. Vanaf de 4e eeuw viel het Romeinse Rijk uiteen, met verzwakking van stedelijke centra tot gevolg [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42).
**Besluit:** Het omvangrijke verstedelijkingsproces leidde tot een vast stedenbouwkundig patroon. Steden werden gesticht volgens een vast ritueel met een raster- of dambordpatroon gebaseerd op de decumanus en cardo. De oorsprong van het rasterpatroon ligt bij de Etrusken. Rome zelf is geen goed voorbeeld van typisch Romeins urbanisme [42](#page=42).
### 2.4 De Middeleeuwse stad
Middeleeuwse steden kenmerken zich door grote verscheidenheid en ontstonden als gespecialiseerde centra in een periode van rust en ontwikkelingen, met een gunstig klimaat en grote landbouwoverschotten. Men hechtte weinig belang aan regelmatige vormen. Middeleeuwse steden kunnen worden ingedeeld naar ontstaanswijze: voortzetting van een Romeinse stad, natuurlijke groei bij een burcht of klooster, of als gecreëerde stad [43](#page=43).
#### 2.4.1 Voortzetting van een Romeinse stad
Frankische heersers konden grote Romeinse bouwwerken niet goed inpassen in hun levenswijze; arena's kregen bijvoorbeeld vaak een woonfunctie. Religieuze elementen werden belangrijk; bisschoppen vestigden zich in de stad, en kerken namen de plaats in van oude Romeinse bouwwerken, vaak gebouwd nabij graven van overledenen. De middeleeuwse stadskern breidde zich uit aan de randzone van de Romeinse stad. Veel Romeinse steden verloren hun oorspronkelijke structuur, maar in kleinere steden, zoals Florence, Bologna, Koblenz, Toulouse en Verona, is deze structuur in het centrum nog herkenbaar [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 2.4.2 De natuurlijk gegroeide stad
Natuurlijk gegroeide steden ontwikkelden zich vanuit een burg op een gunstige locatie (knooppunt van wegen, rivieren). Een burg lag meestal op een verhoogde heuvel of was omgeven door water en diende als verdediging tegen invallen. Een burg bevatte een kerk, lokaal voor gerechtelijke vergaderingen, voorraadschuren, wallen, torens en woningen voor heren en priesters. Deze burgen evolueerden tot middeleeuwse steden. Kenmerkend is het radiaal-concentrische stratenpatroon, met grote onbebouwde ruimten voor voedselbevoorrading bij belegering. Veel Vlaamse steden, zoals Brugge en Gent, ontstonden vanuit een versterkte burg op een gunstige site [45](#page=45).
#### 2.4.3 De getekende stad
Deze steden werden volledig uit het niets opgericht, gedreven door economische en militaire factoren. De bloeiperiode van de Middeleeuwen, met veel handel en bevolkingsgroei, maakte de aanleg van nieuwe steden noodzakelijk. Eind 13e eeuw ontstond een dicht netwerk van Europese steden met eigen stedenbouwkundige en architectonische opzetten. Voorbeelden in Frankrijk zijn bastides of villes nouvelles zoals Aigues-Mortes (vlootbasis) en Bastide Saint-Louis. In België zijn Oostende en Nieuwpoort voorbeelden van getekende steden, ontstaan ten gevolge van nieuwe (landbouw)gronden. Eind 13e, begin 14e eeuw markeerde het begin van de "Dark Ages", met een daling van de bevolking door oorlogen, economische crisis en de pest, wat de stedelijke ontwikkeling tijdelijk tot stilstand bracht [46](#page=46).
**Besluit:** De Middeleeuwen begonnen als een bloeiende periode. De grote verscheidenheid aan steden leidde tot indeling naar ontstaanswijze. Straten waren nauw en ongeplaveid, zonder riolering. Aan het einde van deze periode kwam stedelijke ontwikkeling tot stilstand [47](#page=47).
### 2.5 De stad tijdens de Renaissance
De schaalvergroting van de Renaissance veranderde de sociale structuur, met een opkomend kapitalisme en scheiding tussen beroeps- en privéleven. Steden ondergingen geen ruimtelijke uitbreiding, maar werden verder afgewerkt met een focus op verfraaiing. De bestaande en nieuw opgerichte steden werden beïnvloed door militaire bouwkunst, stadskunst, tuinarchitectuur en koloniale steden [48](#page=48).
#### 2.5.1 Invloed van de militaire bouwkunst
Vanaf de 15e eeuw werden verdedigingsbouwwerken beïnvloed door het gebruik van kanonnen. De plannen van vestigingssteden werden beïnvloed door topografie en hydrografie, met een banmijl rond de vesting waar niet gebouwd mocht worden. De vormgeving van woonsteden werd soms beïnvloed door de vorm van militaire vestingen. Vauban was een beroemde militaire ingenieur die site, topografie en hydrografie perfect integreerde in verdedigingen en vele versterkte plaatsen bouwde of verbouwde. Neuf-Brisach is een opmerkelijke vestingstad gebouwd volgens het concept van een militaire vestiging, met blokken van 45 bij 60 meter en straten van 10 meter, en een centrale wapenplaats [48](#page=48) [49](#page=49).
#### 2.5.2 Invloed van de stadskunst
De stadskunst in de Renaissance werd beïnvloed door de ontdekking van perspectief, de aanwezigheid van decoratieve en monumentale ensembles, en het respecteren van architecturale voorschriften [49](#page=49).
##### 2.5.2.1 Het perspectief
In de Renaissance werden twee kernpunten met een rechte as verbonden om zoveel mogelijk rechtlijnige 'aders' te creëren, wat het perspectiefzicht versterkt. Voorbeelden zijn Versailles, Washington D.C. en Parijs (Champs-Élysées) [50](#page=50).
##### 2.5.2.2 Decoratieve, monumentale ensembles
Deze werden gebouwd met de Romeinse fora als inspiratie, en zijn geïsoleerde plaatsen omringd met monumentale architectonische constructies. Voorbeelden zijn Piazza San Marco in Venetië, het Sint-Pietersplein in Rome en Place Stanislas in Nancy [50](#page=50).
##### 2.5.2.3 Architecturale voorschriften
Vanaf de 17e eeuw breidde de activiteit van architecten zich uit naar straten, woningen en de integratie van gebouwen in een harmonieus geheel, waarbij architecturale voorschriften werden gerespecteerd. Bath, gebaseerd op de plannen van John Wood, combineerde winstgevendheid met esthetiek in Queen's Square [51](#page=51).
#### 2.5.3 Invloed van de tuinarchitectuur
In de Middeleeuwen waren tuinen louter utilitair. Met de Italiaanse Renaissance werd de tuin een decoratief element, maar oefende weinig invloed uit op het stadspatroon. Fransen en Engelsen trachtten de site volledig in de compositie te verwerken, zoals in Versailles. Deze invloed uitte zich in de steden door de aanwezigheid van parken en bomen in straten, zoals de Avenue des Champs-Élysées in Parijs en Unter den Linden in Berlijn [52](#page=52).
#### 2.5.4 De koloniale steden
Europeanen voerden, net als de Romeinen, hun stedenbouwkundige concepten in tijdens kolonisatie. De Spanjaarden waren de eersten die systematische koloniale stedenbouw doorvoerden, met plattegronden verdeeld in gelijke percelen, volgens de Indische Wetten (sinds 1573). Steden gesticht door Spanjaarden, die ook missionering inhield, hebben een Renaissance plein met kerk. Kenmerkend voor door kolonisten gestichte steden is het raster- of dambordpatroon, overgenomen van de Romeinen als symbool van de "re-naissance" [52](#page=52).
**Besluit:** De stad tijdens de Renaissance kenmerkt zich niet door uitbreiding, maar door afwerking met architectonische en tuinarchitectonische elementen. Nieuwe koloniale steden in Amerika volgden een raster- of dambordpatroon, terwijl Europese steden vaak gebaseerd waren op militaire bouwkunst [53](#page=53).
### 2.6 De stad en haar omgeving tijdens de Industriële Revolutie
In de eerste helft van de 19e eeuw vond door de ontwikkeling van de secundaire sector een enorm verdichtingsproces plaats in de stad. Nieuwe straten en woningen ontstonden binnen de omwalling, en binnentuinen werden volgebouwd, wat leidde tot beluiken. Industrie en treinstations vestigden zich in de stad. De bevolkingsgroei door de landbouwcrisis en de hoop op werk in de industrie leidde tot een overaanbod aan arbeidskrachten en het ontstaan van het arbeidersproletariaat. Middeleeuwse stadsmuren en monumenten werden ontmanteld en de banmijl werd volgebouwd. Nieuwe materialen zoals glas en ijzer leidden tot Art Nouveau [54](#page=54).
De binnenstad werd als woongebied steeds negatiever beoordeeld door hinder van verkeer, bedrijven en proletarisering. Hierop werd gereageerd door grootschalige transformatiewerken binnen de stad en het oprichten van nieuwe 'woon-werk'-entiteiten buiten de stad [55](#page=55).
#### 2.6.1 Grootschalige transformatiewerken
De angst voor opstanden door het politiek bewustzijn van het proletariaat zette de burgerij aan om de arbeidsbuurten te doorsnijden en te isoleren. Lange, brede assen werden dwars door de stad getrokken om barricades te bemoeilijken en cavalerie snel te laten chargeren. Volkswijken werden gesloopt zonder alternatieve bewoning. Dit soort stedenbouw is het best vertegenwoordigd door Haussmann in Parijs, die de stad opvatte als versterking tegen interne oproer [55](#page=55).
#### 2.6.2 Filantropische ontwerpen
Deze ontwerpen situeerden zich buiten de stad, vanwege goedkopere grondprijzen en uitbreidingsmogelijkheden. Het isolement verspreidde de arbeidersmassa en bond de arbeider aan de fabrieksheer via consumptiecoöperaties. Robert Owen probeerde de gezondheid, het onderwijs, het welzijn en de rechten van de arbeidersklasse te verbeteren, onder andere in New Lanark met woningen, een kleuterschool en gratis medische zorg. Zijn ideale woongemeenschap 'New Harmony' is nooit opgericht. Henri De Gorge bouwde le Grand-Hornu, een complex van 412 woningen voor mijnwerkers. Industriële tuindorpen, zoals Bournville van George Cadbury en Port Sunlight van William Hesketh Lever, werden opgericht met naast het bedrijf woningen, tuinen, bibliotheken, scholen en winkels [56](#page=56) [57](#page=57).
**Besluit:** De stad tijdens de Industriële Revolutie werd sterk beïnvloed door de komst van industrie en bevolkingsgroei. Middeleeuwse gebouwen werden ontmanteld en de banmijl volgebouwd. Het arbeidersproletariaat leidde tot verzet en blokkades, die werden aangepakt met brede stadsaders. Miserabele omstandigheden leidden tot nieuwe woon-werk eenheden buiten de stad, in de vorm van filantropische projecten en industriële tuindorpen [58](#page=58).
### 2.7 De stedenbouw in de XX eeuw
Vanaf de 20e eeuw is stedelijke ontwikkeling niet meer enkel binnen de stad te vinden; invloeden van buitenaf zijn cruciaal. De stedenbouw van de 20e eeuw wordt beïnvloed door de tuinwijkgedachte, het charter van 1933 (CIAM), suburbanisme en rurbanisme, banlieue-vorming en het oprichten van nieuwe steden en groeisteden [59](#page=59).
#### 2.7.1 De tuinwijkgedachte
Door de afschaffing van stedelijke tol en bevolkingsgroei vestigde men zich buiten de stad, mede gestimuleerd door verbeterd transport zoals goedkope treinabonnementen en buurtspoorwegen. Ebenezer Howard ontwikkelde de theorie van de drie attractiepolen, met als derde bestaansvorm de tuinsteden, autonome stedelijke entiteiten in een agrarisch landschap. Howard's ideeën beïnvloedden de latere wijkgedachte. Tussen 1903 en 1920 werden twee tuinsteden gebouwd, maar deze kwamen door financieringsproblemen niet echt van de grond. Na WOI werd het idee op het continent overgenomen voor tuinwijken, gericht op kwaliteitsvolle huisvesting voor arbeiders met veel aandacht voor groen. Voorbeelden in België zijn tuinwijken in de Limburgse mijnstreek, Gent (De Warande), en Bosvoorde (Le Logis). In Nederland is het 'Plan Zuid' van Berlage bekend. De tuinwijkgedachte werd uiteindelijk verlaten omdat het duur, politiek en ruimte-innemend was [59](#page=59) [60](#page=60).
#### 2.7.2 Congrès Internationaux d'Architecture Moderne (CIAM)
Deze congressen (1928-1959) met Le Corbusier als boegbeeld leidden tot het charter van 1933, de basis voor moderne stedenbouw en architectuur ('modernisme'). Zij streefden naar de uitgestrekte stad, met scheiding van wonen, werken, recreëren en verkeer (zoneringsplanologie). Het concept 'La Ville Radieuse' van Le Corbusier en het 'Charter van Athene' promootten dit. Opvallend waren de 'unités d'habitation', reusachtige flatgebouwen in parkachtige ruimtes, met gebouwen op palen en gemeenschapsruimten. CIAM's visie leidde tot de vermindering van de woonfunctie in de stad, eenzijdige buurten en slaapsteden, en werd misbruikt door speculanten. Brede wegen en bruggen ontsloten nieuwbouwzones, wat leidde tot devaluatie van het landelijke karakter. Jan Gehl bekritiseerde de modernisten omdat ze het stadsleven smoorden [61](#page=61) [62](#page=62).
#### 2.7.3 Suburbanisatie en rurbanisatie
Na WOII verloor de kernstad steeds meer haar woonfunctie door individuele mobiliteit (auto), veranderde woonwaardering (wonen in het groen), kortere arbeidsduur en verbeterde woonomstandigheden buiten de stad. Dit leidde tot suburbanisatie (verstedelijking stadsrand) en rurbanisatie (verstedelijking plattelandsgemeenten) [62](#page=62) [63](#page=63).
#### 2.7.4 Banlieuevorming
Door rurbanisatie ontstonden rond de stad banlieues, zones met slaapwijken. Dit veroorzaakte verkeersproblemen, financiële problemen voor stadskernen en segregatie. Sinds de jaren '90 probeert men de woonfunctie in de stad te herstellen door inbreiding en het teruggeven van een multifunctioneel karakter aan wijken [63](#page=63).
#### 2.7.5 Nieuwe steden en groeisteden
Sinds de jaren 1960 is er een tendens om stadskernen te decentraliseren [63](#page=63).
##### 2.7.5.1 Door het oprichten van subcentra
Deze worden doelbewust opgericht op snijpunten van openbaar vervoer (bv. La Défense in Parijs) om kantoor- en winkelruimte uit het stadscentrum op te vangen [63](#page=63).
##### 2.7.5.2 Door het kiezen van groeisteden
De overheid stimuleert de groei van bestaande steden (bv. Zwolle, Breda) om de centrumfunctie te versterken en de grote centrale stad te ontlasten [64](#page=64).
##### 2.7.5.3 Door het bouwen van nieuwe steden
Gebaseerd op de tuinstad van Howard, worden nieuwe steden opgericht in de banlieue van het stadsgewest met doelen zoals het verhelpen van woningtekorten, het opvangen van migratiestromen, het creëren van een beter leefmilieu, het bouwen van echte woon-werksteden en het bevorderen van regionale economische groei. Voorbeelden zijn Almere en Louvain-La-Neuve, waar de universiteit geïntegreerd is in de stad [64](#page=64).
**Besluit:** De stedenbouw in de 20e eeuw wordt gekenmerkt door het zoeken naar oplossingen voor de overbevolkte stad. Dit leidde tot de herontdekking van het platteland en de oprichting van nieuwe kernen buiten de stad, gebaseerd op de tuinwijkgedachte en zoneringsplanologie. Dit resulteerde in rurbanisatie en banlieuevorming. Het oprichten van nieuwe kernen leidde tot subcentra, groeisteden en nieuwe steden [65](#page=65).
### 2.8 De stedenbouw in de XXI eeuw
De stedenbouw in de 21e eeuw wordt gekenmerkt door het verder gaan van inbreiding en het aantrekkelijker maken van wonen in de stad. Circulariteit is een belangrijk aspect van duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Het Vlaamse stedenbeleid stimuleert de ontwikkeling tot duurzame steden. Ook op het platteland wordt geprobeerd nieuwe woonwijken te vermijden en bestaand woongebied efficiënt te benutten [66](#page=66).
**Algemeen besluit hoofdstuk 2: geschiedenis van de stedelijke ontwikkeling**
De geschiedenis van steden biedt waardevolle inzichten voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Historische steden groeiden organisch en compact met een menging van functies, wat de afhankelijkheid van vervoer verminderde en lokale interactie stimuleerde. Ze pasten zich aan het lokale klimaat aan, gebruikten regionale materialen en toonden het belang van klimaatgevoelige en energie-efficiënte ontwikkelingen. Oude steden kenden een rijk sociaal weefsel, wat aantoont hoe ruimtelijke ontwikkeling sociale duurzaamheid kan versterken. Succesvolle stedelijke projecten uit het verleden toonden het belang van langetermijnvisie, samenwerking en integrale planning, met focus op hergebruik en circulaire benadering. Groen en water speelden een belangrijke rol in de stadsstructuur voor verkoeling, afwatering en ecologische meerwaarde. Geschiedenis leert dat duurzame steden vaak bouwen op eeuwenoude inzichten [67](#page=67).
**Samengevat leren we uit de geschiedenis van de stedenbouw:**
1. Compacte steden zijn veerkrachtiger [67](#page=67).
2. Gebruik van lokale materialen en klimaataangepast ontwikkelen [67](#page=67).
3. Sociaal weefsel en gemeenschapszin bevorderen [67](#page=67).
4. Slimme infrastructuur komt voort uit lange termijnvisie [67](#page=67).
5. Hergebruik en adaptief herbestemmen [67](#page=67).
6. Groen en water als structurerende elementen [67](#page=67).
---
# Begrippen uit de stadsgeografie en hedendaagse stedelijke tendensen
Dit onderwerp analyseert kernbegrippen van stadsgeografie, zoals definities van steden, verstedelijkingsprocessen en stedelijke structuurmodellen, en gaat in op hedendaagse tendensen in de stedenbouw, met een focus op Vlaanderen.
### 3.1 Definities van de stad
Het definiëren van een stad is complex door de uiteenlopende benaderingswijzen en het subjectieve onderscheid tussen stad en niet-stad. Historische definities focusten op versterking, eigen rechten en vrijheden of op de concentratie van gebouwen, bevolking en een hectisch levensritme. Meer recente definities leggen de nadruk op industriële, commerciële of aanvullende functies [68](#page=68).
Statistische criteria, specifiek voor een bepaalde periode en land, zijn noodzakelijk voor een werkbare definitie. Hedendaagse steden worden gekenmerkt door:
* Hoge bevolkingsconcentratie [68](#page=68).
* Multifunctionaliteit met ruime invloedsfeer [68](#page=68).
* Bevolkingsheterogeniteit [68](#page=68).
* Bebouwingsdichtheid [68](#page=68).
Voorbeelden van definitiecriteria per land zijn:
* **Frankrijk:** Communes met een kern van meer dan 2.000 inwoners in een aaneengesloten woongebied, of communes waarvan de meerderheid van de bevolking deel uitmaakt van zo'n kern [68](#page=68).
* **Japan:** Kernen met minimaal 30.000 inwoners, waarvan minstens 60% van de huizen in de bebouwde kom ligt en minstens 60% van de bevolking in stedelijke activiteiten werkzaam is [68](#page=68).
* **Zweden:** Bebouwde gebieden met minimaal 2.000 inwoners en maximaal 200m afstand tussen huizen [68](#page=68).
### 3.2 Begrippen in verband met verstedelijking
* **Verstedelijkingsproces:** Het proces waarbij bevolking zich concentreert in als stedelijk of verstedelijkt te classificeren nederzettingen [69](#page=69).
* **Verstedelijkingsgraad:** De mate waarin het urbanisatieproces gevorderd is. Wereldwijd woont meer dan 50% van de bevolking in stedelijke gebieden, met een hogere graad in ontwikkelde landen (bv. België: 90%) dan in ontwikkelingslanden [69](#page=69).
* **Verstedelings tempo:** De mate waarin de bevolking in verstedelijkte gebieden toeneemt; dit tempo is hoger in ontwikkelingslanden [69](#page=69).
### 3.3 Stedelijke plattegronden en morfologische geleding
De structuur van een stedelijke plattegrond weerspiegelt vaak de groeifasen van een stad. Veelvoorkomende patronen zijn:
* Radiaal-concentrisch stratenpatroon [70](#page=70).
* Raster- of dambordpatroon [70](#page=70).
* Meanderpatroon [70](#page=70).
* Getekend patroon [70](#page=70).
* Willekeurig patroon [70](#page=70).
Een stadsgewest kan morfologisch worden onderverdeeld in:
* **Binnenstad:** Stadskern + oude woonzone. In Europese steden komt dit overeen met de middeleeuwse stad [70](#page=70) [71](#page=71).
* **Stadskern:** Meest actieve deel, centrum van handel, horeca en diensten. In grote steden vaak een Central Business District (CBD) [71](#page=71).
* **Oude woonzone:** Aansluitend op de stadskern, vaak met ambachtelijke en industriële activiteiten [71](#page=71).
* **Kernstad:** Binnenstad + 19e-eeuwse zone [70](#page=70).
* **19de-eeuwse zone:** Grote bebouwingsdichtheid, ontstaan door opvulling binnen stadswallen en uitbreiding aan 'steenwegen' en concentrisch. Kenmerken [71](#page=71):
* **Stationswijk:** Handel en horeca rond het station [71](#page=71).
* **Industriezone met arbeiderswijken:** Nabij waterwegen, spoorwegen en goedkopere gronden, met eenvoudige arbeiderswoningen [72](#page=72).
* **Burgerijwijken:** Gescheiden van industrie, met ruime huizen, tuinen, bredere straten, lanen en parken [72](#page=72).
* **Agglomeratie:** Kernstad + stadsrand [70](#page=70).
* **Stadsrand:** Ontstaan vanaf de 20e eeuw door verbeterde transportmiddelen en hogere eisen aan woonomgeving (ruimte, kalmte, groen). Kenmerken [72](#page=72):
* **Commerciële subkernen:** Ontstaan aan verkeersassen met inkoopcentra, vaak door problemen in de oude stadskern, bevolkingsgroei buiten de kern, mobiliteit en welvaart [72](#page=72).
* **Stadsgewest:** Agglomeratie + banlieue [70](#page=70).
* **Banlieue:** Zone waar stedelijke invloed uitzwermt over het platteland, met verstedelijkte bewoning en gestegen grondprijzen, maar nog landelijk uitzicht [73](#page=73).
### 3.4 Stedelijke structuurmodellen
Deze modellen delen de stad in deelgebieden in op basis van ruimtegebruik of activiteiten [73](#page=73).
* **Het concentrisch model van Burgess:** Gebaseerd op Chicago, negeert reliëfverschillen en verdeelt de stad in vijf concentrische zones [73](#page=73):
1. **Central Business District (CBD):** Klein centrumgebied met hoogwaardige activiteiten en hoge grondwaarden [73](#page=73).
2. **Zone in transition:** Vervallen gebied dat vroeger bewoond werd door welgestelden, nu woongebied voor armere bevolking, met verkrotte achterbuurten en criminaliteit [73](#page=73).
3. **Zone of workingmen's homes:** Goedkope arbeiderswoningen, vaak bewoond door bewoners uit de overgangszone die zich hebben opgewerkt [74](#page=74).
4. **Residential zone:** Goede flats en eengezinswoningen voor de middenklasse, met lokale 'business districts' [74](#page=74).
5. **Commuter's zone:** Forensenzone met welgestelde stedelingen in ruime eengezinswoningen [74](#page=74).
Groei vindt plaats door binnendringing van activiteiten in de volgende zone [74](#page=74).
* **Het sectormodel van Hoyt:** Analyseert huurpatronen en stelt dat huur van een bepaald niveau zich eerder in sectoren dan in concentrische zones voordoet. Duurdere huizen komen voor in aantrekkelijkere woonklimaten (landschap, recreatie, ontsluiting, voorzieningen). Industrie vestigt zich langs spoorwegen en uitvalswegen. Groei gebeurt per sector vanaf het centrum langs transportlijnen [74](#page=74).
* **Het meerkernenmodel van Harris en Ullman (nuclei):** Stelt dat stedelijke activiteiten (groothandel, bankwezen, industrie) zich concentreren in specifieke districten vanwege wederzijds voordeel. Ongelijksoortige elementen mijden elkaar. Sommige steden groeien uit meerdere kernen die vergroeien [75](#page=75).
* **Evaluatie van de modellen:**
* Concentrisch model: Meestal voor familiale organisatie, met eengezinswoningen en grote gezinnen in de periferie [75](#page=75).
* Sectormodel: Vaker voor sociaal-economische status, zoals woningwaarde en inkomen [75](#page=75).
* Meerkernenpatroon: Gerelateerd aan de etnische factor en de vorming van buurten of kernen [75](#page=75).
### 3.5 Stedelijke invloedssferen en hiërarchische niveaus
* **Begrippen:** Het ommeland van een stad is het gebied dat voor centrale functies naar de stad komt. Reikwijdte wordt bepaald door aard functie, afstand, bereikbaarheid en nabijheid van andere centra [76](#page=76).
* **Rank-Size Rule:** De bevolking van een stad is gelijk aan de bevolking van de grootste stad gedeeld door het rangordecijfer. Deze regel is niet altijd direct toepasbaar in België vanwege de beperkte omvang van het stedennet; groepering van steden is soms nodig [76](#page=76).
* **Het hiërarchisch stedennet:** Steden worden geordend op basis van hun uitrustingsniveau (aantal centrale functies) en bevolkingsaantal [76](#page=76).
* **Laagste niveau:** Hoofddorpen (bv. Gistel, Gavere) [76](#page=76).
* **Tweede niveau:** Kleine steden met belangrijke maar frequente behoeften (bv. Tielt, Ronse) [76](#page=76).
* **Regionale steden:** 16 regionale centra in België (bv. Aalst, Brugge, Kortrijk) met hogescholen en ziekenhuizen [76](#page=76).
* **Hoogste niveau:** Grootsteden met universiteiten en universitaire ziekenhuizen (Gent, Brussel, Antwerpen, Luik) [77](#page=77).
* **Afbakenen van invloedssferen - De Gravitatiewet van Reilly:**
De aantrekkingskracht van een stad $A_i$ op een wooneenheid is recht evenredig met haar bevolking $B_i$ en omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand $R_i$ tot die stad:
$$A_i = \frac{B_i}{R_i^2}$$ [77](#page=77).
Het breekpunt, waar de aantrekkingskracht van twee centra gelijk is ($A_1 = A_2$), ligt op een afstand $L$ tussen de centra volgens:
$$R_1 = \frac{L}{1 + \sqrt{\frac{B_2}{B_1}}}$$ of $$R_2 = \frac{L}{1 + \sqrt{\frac{B_1}{B_2}}}$$ [77](#page=77).
De invloedssfeer wordt afgebakend door het verbinden van alle breekpunten met concurrerende centra [77](#page=77).
* **Stedelijke relatieschema's - De theorie van Christaller:**
Centrale functies, marktgebieden, reikwijdte en drempelwaarde bepalen de centraliteit van een stad. De theorie voorspelt een structuur van zeshoeken met centra van hogere rang die grotere invloedssferen hebben (het k=3 principe of marktprincipe). Theoretisch zijn marktgebieden cirkelvormig, maar door overlap ontstaat een patroon van zeshoeken [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Begrippen:**
* **Centraliteit:** Mate waarin een stad centrale functies vervult, niet synoniem met aantal inwoners [78](#page=78).
* **Centrale goederen en diensten:** Aangeboden in woonkernen met centraliteit; hoge waarde goederen enkel in centra met hoge centraliteit [78](#page=78).
* **Marktgebied:** Gebied waarvoor het centrum dient [78](#page=78).
* **Reikwijdte:** Grootste afstand die men aflegt voor centrale diensten [78](#page=78).
* **Drempelwaarde:** Afstand waarbinnen voldoende vraag is om een goed lonend aan te bieden [78](#page=78).
* **Toepassing in Vlaanderen:** Rond Gent bevinden zich zes centrale plaatsen (Kortrijk, Brugge, Terneuzen, Sint-Niklaas, Aalst, Ronse) en zes centra van lagere orde. Landsgrenzen kunnen de toepassing van administratieve principes beïnvloeden [80](#page=80).
### 3.6 Hedendaagse stedelijke tendensen
Hedendaagse steden worden beïnvloed door zes belangrijke tendensen voor duurzame ontwikkeling [93](#page=93):
1. Hogere bebouwingsdichtheid [93](#page=93).
2. Ontwikkeling van duurzame mobiliteit [100](#page=100).
3. Bouwen van de stad op mensenmaat [100](#page=100).
4. Aanbieden van kwalitatieve publieke ruimte .
5. Uitwerken van een slimme stad .
6. Implementeren van stedelijk groen .
#### 3.6.1 Het streven naar een hogere bebouwingsdichtheid
Een dichte, compacte stad biedt voordelen zoals efficiëntere transport, lagere uitstoot, minder autogebruik, nabijheid van diensten en lagere maatschappelijke kosten voor infrastructuur. België heeft ondanks een hoge bevolkingsdichtheid een relatief laag bebouwd percentage vergeleken met het VK, wat aangeeft dat er ruimte is voor verdichting zonder bijkomende open ruimte aan te snijden. Verdichting moet gepaard gaan met behoud van leefkwaliteit, zoals blijkt uit voorbeelden als de Vaubanwijk in Freiburg en Västra Hamnen in Malmö [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Verdichtend ontwerpen:** Beoogt niet enkel hogere dichtheidscijfers, maar ook het verhogen van capaciteit én kwaliteit. Dit kan door [95](#page=95):
* **Intensivering:** Verhoging van activiteiten binnen dezelfde oppervlakte (bv. verdichten, stapelen, ondergronds bouwen) [96](#page=96).
* **Verweving:** Samenbrengen van verschillende activiteiten in dezelfde ruimte, inclusief gemeenschappelijk gebruik [96](#page=96).
* **Hergebruik:** Opnieuw benutten van bestaande terreinen, gebouwen en constructies [96](#page=96).
* **Tijdelijk ruimtegebruik:** Toelaten van activiteiten in een ruimte bedoeld voor ander gebruik op een later moment [96](#page=96).
Dichtheidsstrategieën omvatten uitbreiding, invulling en optimalisatie van woongelegenheid. Verdichting kan leiden tot meer en hoogwaardigere open ruimte en diverse woningtypologieën (#page=97, 98) [97](#page=97) [98](#page=98).
#### 3.6.2 Het ontwikkelen van duurzame (stads)mobiliteit
Dit onderdeel wordt uitgewerkt in de lessenreeks of via het leerpad [100](#page=100).
#### 3.6.3 Het bouwen van de stad op mensenmaat
Hedendaagse steden moeten opnieuw gemodelleerd worden op de mens, met een focus op publieke ruimte, voetgangersverkeer en de stad als ontmoetingsplek. Dit vereist een omkering van de auto-dominantie naar een stad voor voetgangers en fietsers, met kwalitatieve openbare ruimte. Kopenhagen is een voorbeeld van een stad die hierin succesvol is. Brussel investeert in openbaar vervoer en fietspaden om deze transitie te ondersteunen [100](#page=100) .
Vijf planningsprincipes voor de stad van morgen volgens Jan Gehl:
1. Stedelijke functies en kritische massa dichter bij elkaar brengen .
2. Uiteenlopende functies integreren voor veelzijdigheid, ervaringsrijkdom en veiligheid .
3. Stedelijke ruimte uitnodigend en veilig maken voor voetgangers en fietsers .
4. Randen tussen stad en bebouwing openen voor interactie .
5. Mensen uitnodigen om langer in de stad te verblijven .
#### 3.6.4 Het aanbieden van kwalitatieve publieke ruimte
Kwalitatieve publieke ruimte, inclusief pleinen, straten en gebouwen, is cruciaal voor het creëren van aantrekkelijke steden. Het principe is "uitnodigen" tot vertoeven, wandelen, spelen, fietsen, winkelen en ontmoeten. De auto dient uit de publieke ruimte geweerd te worden. Autovrije winkelstraten bevorderen de beleving van de stad en komen lokale handel ten goede. Publieke gebouwen en hun omgeving kunnen de publieke ruimte activeren en interactie stimuleren .
#### 3.6.5 Het uitwerken van een slimme stad
Een 'slimme stad' maakt gebruik van technologie en data-analyse om de stad te bouwen, inrichten en organiseren ten gunste van de bewoners en bezoekers. Dit omvat het optimaliseren van mobiliteit, veiligheid, energiegebruik, afvalverwerking en waterbeheer, en het bevorderen van burgerparticipatie. Artificiële intelligentie (AI) is een drijvende kracht, maar ethische waarborgen zoals transparantie, verantwoording en privacy zijn essentieel. Uitdagingen zijn de digitale kloof, privacykwesties en afhankelijkheid van technologie .
#### 3.6.6 Het implementeren van stedelijk groen
Groen in de stad is cruciaal voor gezondheid, sociale contacten, toerisme, economische aantrekkingskracht, woningwaarde, klimaatbeheersing, veiligheid en luchtkwaliteit. De 3-30-300-vuistregel (minimaal 3 bomen zichtbaar, 30% boombedekking in de buurt, op max. 300m van een park) bevordert de gezondheid en economische groei. Groen op schaal van de stad (parken), wijk, straat (tuinstraten) en project (groene gevels, verticale bossen) draagt bij aan een duurzame en leefbare stedelijke omgeving (#page=108, 110, 111). Groen in de stad kan ook leiden tot minder criminaliteit .
#### 3.6.7 Sociale implicaties van stadsvernieuwing (gentrificatie)
Stadsvernieuwing kan leiden tot gentrificatie, waarbij hip geworden wijken een transformatie ondergaan door de komst van welgestelde bewoners, wat de huurprijzen opdrijft en oorspronkelijke bewoners kan verdringen. Dit fenomeen beïnvloedt niet alleen vastgoedprijzen, maar ook het sociaal weefsel, lokale ondernemingen en het aanbod aan diensten. Beleid en ontwikkelaars moeten gevoelig zijn voor de sociale implicaties van stadsvernieuwing .
### 3.7 Duurzame ontwikkeling binnen de bebouwde omgeving
Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheid van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit kan toegepast worden op stedelijk wonen en bouwen .
#### 3.7.1 Duurzaamheid van het stedelijk wonen
De stad biedt kansen voor duurzaam wonen door compactheid, hergebruik, nieuwe woonbehoeften en de synergie tussen mens en omgeving .
* **Wonen in de compacte stad:** Efficiënter qua verwarmings- en mobiliteitskosten. Hoewel ecologisch de interactie met het hinterland belangrijk is, is de stad onovertroffen in meervoudige duurzaamheid (economie, cultuur, sociaal leven) .
* **Hergebruik van de stad:** Vlaamse steden hebben een waardevol gebouwd patrimonium dat benut kan worden voor wonen. Duurzame ontwikkeling vereist hergebruik, vernieuwbouw en waar nodig radicale nieuwbouw .
* **Nieuwe woonbehoeften:** Stedelijke gebieden kunnen inspelen op gevarieerde gezinssamenstellingen en bieden kansen voor meer voorzieningen en activiteiten nabij .
* **Behoeften van mensen en dragers:** Samenspraak tussen alle partijen is essentieel voor het duurzaam ontwikkelen van vlottere accommodatie van woonritmes en -behoeften .
#### 3.7.2 Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen omvat ecologische, economische, sociale en culturele duurzaamheid .
* **Zorgzaam omgaan met productiemiddelen:**
* **Ruimte:** Bebouwbare ruimte is schaars. Rationeel ruimtebeslag en instellen van een ruimtelijk evenwicht zijn cruciaal. Elk bouwterrein is uniek qua landschap, topografie en positie in een ruimtelijk netwerk. De culturele en natuurlijke dimensie van het landschap en het gebouwde patrimonium moeten behouden blijven .
* **Materialen en technieken:** Verantwoorde beheersing van de materialencyclus en energiehuishouding staan nog in de kinderschoenen. Bouwtechnieken beïnvloeden ook economische, sociale en culturele aspecten .
* **Integratie van verandering binnen een concept van lange duur:** Gebouwen moeten behouden blijven, maar wel de mogelijkheid tot constante (functionele) verandering bieden .
* **Variatie en interactie binnen het concept van draagkracht:** Diversiteit in functies en sociale groepen, flexibel gebouwenparkgebruik en vindingrijkheid verhogen de kans op duurzaamheid. Het evenwicht met de draagkracht van de ruimte mag hierbij niet uit het oog verloren worden .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Duurzame Ontwikkeling | Ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Het omvat sociale ontwikkeling (people), economische ontwikkeling (profit) en milieubescherming (planet). |
| Sustainable Development Goals (SDG's) | Zeventien mondiale doelstellingen, door de Verenigde Naties aangenomen, die gericht zijn op het creëren van een duurzamere wereld tegen 2030, met aandacht voor mens, planeet, welvaart, vrede en partnerschap. |
| Earth Overshoot Day | De dag van een bepaald jaar waarop de mensheid wereldwijd net zoveel van de aardse grondstoffen heeft opgebruikt als wat de Aarde in één jaar tijd terug kan opbrengen en geproduceerde afvalstoffen kan verwerken. |
| Landgebruik | Het proces waarbij het landoppervlak van de aarde wordt gebruikt voor verschillende menselijke activiteiten zoals landbouw, bebouwing, bosbouw of natuurbehoud. |
| Ruimtebeslag | Het proces waarbij open ruimte wordt ingenomen door bebouwing, infrastructuur of andere menselijke activiteiten, wat leidt tot een afname van open en natuurlijke gebieden. |
| Netto-ruimtebeslag | Het saldo van ruimtebeslag (land take) en landteruggave (recultivation) naar niet-kunstmatige grondcategorieën, met als doel om tegen 2050 geen netto-ruimtebeslag meer te hebben. |
| Stedelijke plattegronden | De ruimtelijke ordening en de patronen van straten, gebouwen en open ruimtes binnen een stad, die vaak de historische ontwikkelingsfasen weerspiegelen, zoals het radiaal-concentrische, raster- of dambordpatroon. |
| Morfologische geleding van een stadsgewest | De indeling van een stadsgewest in verschillende zones op basis van hun structuur en functies, zoals de binnenstad, kernstad, agglomeratie en banlieue. |
| Concentrisch model van Burgess | Een stad model dat de stad indeelt in vijf concentrische zones, elk gedomineerd door een bepaalde vorm van ruimtegebruik of activiteit, beginnend bij het Central Business District (CBD). |
| Sectormodel van Hoyt | Een stad model dat de ruimtelijke patronen in Amerikaanse steden analyseert en stelt dat huishuren en grondgebruik zich eerder in sectoren dan in concentrische zones organiseren. |
| Meerkernenmodel van Harris en Ullman | Een stad model dat stelt dat stedelijke activiteiten de neiging hebben zich in bepaalde districten of kernen te concentreren, vaak rond meerdere centra die vergroeiden tot een agglomeratie. |
| Centraliteit | De mate waarin een stad centrale functies vervult voor haar omgeving, wat niet noodzakelijk samenhangt met het aantal inwoners, maar wel met het aanbod van goederen en diensten. |
| Gravitatiewet van Reilly | Een wet die de aantrekkingskracht tussen twee steden berekent op basis van hun bevolking en de afstand, om zo de invloedssfeer van steden af te bakenen. |
| Theorie van Christaller | Een theorie die het stedennet onderzoekt en stelt dat er een ordeningsprincipe is in de spreiding en het belang van steden, wat leidt tot een structuur van zeshoeken. |
| Gedeconcentreerde bundeling | Een principe in de ruimtelijke ordening dat streeft naar het versterken van stedelijke gebieden om een ruimtelijke en maatschappelijke meerwaarde te creëren door efficiënter ruimtegebruik en bundeling van functies. |
| Bouwshift | Een strategisch plan van de Vlaamse overheid om het ruimtebeslag te beperken, te verdichten en de open ruimte te beschermen door slimmer te bouwen, wonen en werken. |
| Gentrificatie | Het proces waarbij een achtergestelde of vervallen stadsbuurt wordt opgeknapt en aantrekkelijker wordt, wat leidt tot een stijging van huurprijzen en de verdringing van oorspronkelijke bewoners. |
| Duurzaam bouwen | Een vorm van duurzame ontwikkeling in de bouw die rekening houdt met ecologische, economische, sociale en culturele duurzaamheid, door zorgvuldig om te gaan met productiemiddelen en rekening te houden met de levensduur en aanpasbaarheid van gebouwen. |
| Ruimtelijk rendement | Het efficiënter of hernieuwd gebruik van reeds ingenomen ruimte door middel van verdichting, verweving, hergebruik en tijdelijk ruimtegebruik, met als doel de leefkwaliteit te verhogen zonder extra open ruimte aan te snijden. |