Cover
ابدأ الآن مجانًا Syllabus 2526.pdf
Summary
# Inleiding tot de semiotiek van kunst en ruimte
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor "Inleiding tot de semiotiek van kunst en ruimte", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, die de nadruk legt op de betekenis van ruimte en objecten in interieurarchitectuur.
## 1\. Inleiding tot de semiotiek van kunst en ruimte
Deze sectie introduceert de concepten van ruimte en betekenis binnen interieurarchitectuur, met een focus op hoe objecten als dragers van betekenis fungeren en hoe we door middel van semiotische competentie de omgeving interpreteren.
### 1.1 Ruimte en betekenis in interieurarchitectuur
Interieurarchitectuur omvat meer dan alleen de vormgeving van fysieke eigenschappen zoals vorm, materiaal, licht, kleur en objecten; het gaat ook om betekenisgeving. Elk interieur communiceert op meerdere niveaus, variërend van praktische oriëntatie en gebruik tot het weerspiegelen van de identiteit van de bewoners en de normen en waarden van een maatschappij. Objecten in een interieur fungeren hierbij vaak als dragers van deze betekenissen [3](#page=3).
### 1.2 Semiotische competentie
Semiotische competentie wordt gedefinieerd als 'het vermogen om objecten te veranderen in tekens die samen een leefwereld vormen waarin een organisme kan leven'. Deze betekenisvolle leefwereld wordt actief gecreëerd door de participatie van een organisme aan de omgeving. Het is cruciaal om te begrijpen dat de interpretatie van tekens niet louter intellectueel is, maar ook via het lichaam en zintuiglijke waarnemingen, bewegingen en handelingen plaatsvindt. Hierdoor kan eenzelfde omgeving verschillende leefwerelden herbergen voor diverse organismen, die de ruimte elk op hun eigen wijze ervaren en interpreteren [3](#page=3).
**Richtvragen voor de analyse van interieurs:**
* Welke zintuiglijke indrukken geeft een ruimte [3](#page=3)?
* Welke bewegingen en handelingen zijn er mogelijk in de ruimte [3](#page=3)?
* Welke interacties met dingen en mensen zijn er mogelijk [3](#page=3)?
* Welke affecten, gevoelens, emoties of sfeer roept de ruimte op [3](#page=3)?
* Welke gedachten of herinneringen roept de ruimte op [3](#page=3)?
* Welke betekenissen, thema's of concepten roept de ruimte op [3](#page=3)?
De interpretatie van een leefwereld of interieur is altijd tijdsgebonden en wordt beïnvloed door hedendaagse problemen en interesses. Betekenis is niet vast, maar evolueert voortdurend door een actieve dialoog met het geobserveerde. Volgens H.G. Gadamer leidt de 'horizonversmelting' tussen de ervaringshorizon van de interpretator en die van het geïnterpreteerde tot nieuwe inzichten, waarbij betekenis continu opnieuw wordt geproduceerd [3](#page=3).
### 1.3 Semiotiek
Semiotiek, afgeleid van het Griekse σηµειον (teken) en σηµειωτικη (tekenleer), is de wetenschap die zich bezighoudt met tekens, tekensystemen en de relatie tussen een teken en datgene waarnaar het verwijst. Belangrijke figuren in dit veld zijn C.S. Peirce, F. de Saussure en R. Jakobson, die fundamentele vragen stelden over de aard van tekens, communicatie en hoe we de wereld vormgeven via tekens [4](#page=4).
De 'linguistic turn' in de 20e eeuw benadrukte het belang van tekens in de creatie en receptie van ervaring, identiteit, cultuur en ideologie. Tekens zijn dus niet slechts passieve weergaven van de werkelijkheid, maar construeren deze actief door interactie met een specifieke omgeving. Dit roept vragen op over de relatie tussen taal en denken, taal en macht, taal en ruimte, en taal en kunst. In deze cursus wordt uitgezoomd van het teken naar de tekst (zin, boodschap, verhaal) en vervolgens naar de context (maatschappij) [4](#page=4).
### 1.4 Semiotiek en kunst
Kunst wordt beschouwd als een bijzondere vorm van communicatie en als een methode om interieurs te lezen en er betekenis aan te geven. Een kunstwerk creëert een fictieve wereld met een eigen tekensysteem, dat een alternatieve kijk op de bestaande werkelijkheid biedt en nieuwe perspectieven op het bewonen en ervaren van ruimtes toont [4](#page=4).
**Voorbeelden van kunstwerken die ruimte en betekenis verkennen:**
* Edward Hopper, \_Hotel Room [4](#page=4).
* Ilya Kabakov, \_The Man Who Flew into Space from His Appartment [4](#page=4).
* Clara Gutsche, \_Point du Lac, Quebec [4](#page=4).
> **Tip:** De interpretatie van de betekenis van een ruimte of object is een actief proces waarbij zowel intellectuele als zintuiglijke en lichamelijke ervaringen een rol spelen. Wees je bewust van de subjectieve en tijdsgebonden aard van deze interpretaties.
>
> **Tip:** Wanneer je een interieur analyseert, stel jezelf dan de reeks richtvragen op pagina 3 om een dieper inzicht te krijgen in de gelaagde betekenissen die de ruimte communiceert [3](#page=3).
* * *
# Theoretische kaders van tekens en betekenis
Dit deel bespreekt de tekentheorieën van Peirce, Saussure en Jakobson, met speciale aandacht voor hun toepassingen op kunst en architectuur.
### 2.1 De tekentheorie van Charles Sanders Peirce
Peirce definieert een teken als "iets dat voor iemand naar iets anders verwijst". Zijn theorie wordt vaak voorgesteld als een 'driehoek' die drie componenten omvat [5](#page=5):
* **Representamen:** Het teken zelf, datgene wat naar iets anders verwijst (bv. rook) [5](#page=5).
* **Object:** Datgene waarnaar het teken verwijst (bv. vuur) [5](#page=5).
* **Interpretant:** De betekenis die een waarnemer aan het teken geeft (bv. gevaar) [5](#page=5).
Het is belangrijk op te merken dat verschillende representamens naar hetzelfde object kunnen verwijzen (bv. een woord en een afbeelding van een boom). Een interpretant kan op zijn beurt weer een representamen worden voor een ander object, en de interpretant kan variëren afhankelijk van de waarnemer [5](#page=5).
#### 2.1.1 Soorten tekens volgens Peirce
Peirce onderscheidt drie hoofdcategorieën van tekens, gebaseerd op de relatie tussen het representamen en het object [5](#page=5):
* **Index:** Het object staat in een oorzakelijk verband met het representamen [5](#page=5).
* **Voorbeelden:** Sporen (veroorzaakt door het afwezige object), symptomen (verschijnen gelijktijdig met of maken deel uit van het object, zoals windpokken, tranen, schimmelplekken) [5](#page=5).
* **Icoon:** Het representamen vertoont gelijkenis met het object (analogie) [5](#page=5).
* **Voorbeelden:** Beelden (foto, schilderij, pictogram), diagrammen (zoals Peirce's eigen driehoek), beeldspraak ("een beer van een vent") [5](#page=5).
* **Symbool:** Het representamen is arbitrair, ongemotiveerd en conventioneel [5](#page=5).
* **Voorbeeld:** Talige tekens (bv. het woord 'boom' in het Nederlands, 'tree' in het Engels, 'arbre' in het Frans) [5](#page=5).
* **Graduele aard van arbitrairiteit en motivatie:** Dit geldt niet altijd strikt. Zo zijn hiëroglyfen, onomatopeeën ('kukeleku'), plaatsnamen ('hamburger') en kleurgebruik ('rood' voor verbod) graduele vormen van symbolen [6](#page=6).
#### 2.1.2 Peirciaanse analyse van kunstwerken
De analyse van kunstwerken vanuit een Peirciaans perspectief kent twee kernproblemen [6](#page=6):
1. **Classificatie van het kunstwerk:** Is een kunstwerk, gebouw of interieur primair een iconisch, indexicaal of symbolisch teken? Voorbeelden hiervan zijn Picasso's 'La femme qui pleure' of het Sydney Opera House [6](#page=6).
2. **Identificatie van het object:** Wat is het object van een artistiek representamen? Dit wordt geïllustreerd met vergelijkingen tussen Velazquez' Paus Innocentius X en Bacon's Study, of Caravaggio's De ongelovige Thomas en Mondriaan's Compositie [6](#page=6).
Moderne kunst wordt vaak gezien als een zelfreferentieel teken, dat primair naar zichzelf verwijst. Hoewel de beweging 'l'art pour l'art' (kunst om de kunst) en de opvatting "All art is quite useless" suggereerden dat kunst autonoom kon zijn, blijft zelfs het meest autonome kunstwerk verbonden met de zintuiglijke wereld en de semiotische competentie van de toeschouwer. Interieurarchitectuur kan nooit volledig autonoom zijn, omdat rekening gehouden moet worden met functie, programma en bewoonbaarheid, zoals te zien is in het Farnsworth House van Mies van der Rohe [6](#page=6).
### 2.2 Ferdinand de Saussure
Saussure's tekentheorie richt zich primair op symbolische, met name talige tekens. Hij hanteert een tweeledige structuur voor het teken [7](#page=7):
* **Betekende (signifié):** Het mentale concept of de inhoud [7](#page=7).
* **Betekenaar (signifiant):** Het klankbeeld of de vorm [7](#page=7).
Het teken als geheel (betekende + betekenaar) verwijst naar een referent in de werkelijkheid, maar Saussure benadrukt dat de referentie niet direct de betekenis bepaalt. Betekenis ontstaat binnen het taalsysteem zelf door **differentie**, oftewel door het verschil met andere tekens [7](#page=7).
> **Tip:** Saussure's opvatting dat betekenis voortkomt uit verschil, betekent dat een woord of concept pas betekenis krijgt in relatie tot wat het \_niet is. Het systeem van taal is cruciaal voor betekeniscreatie.
#### 2.2.1 Betekenis door differentie
* **Verschil in vorm:** bv. 'baard' vs. 'paard' [7](#page=7).
* **Verschil in inhoud:** bv. 'boom' vs. 'struik', of het Engelse 'sheep' (dier) vs. 'mutton' (vlees) [7](#page=7).
De bredere context van het systeem waarin een teken verschijnt, bepaalt de betekenis. De interpretatie van een teken kan veranderen afhankelijk van het afgebakende frame of de context. Voorbeelden hiervan zijn Marcel Duchamp's 'Fountain' of de Egyptische piramides, waarbij de betekenis afhangt van de context waarin ze geplaatst worden [7](#page=7).
#### 2.2.2 Taalrelativisme
Het loskoppelen van de referent in de werkelijkheid leidt tot taalrelativisme: de opvatting dat onze indeling en zelfs waarneming van de werkelijkheid afhankelijk is van het taalsysteem dat we gebruiken [7](#page=7).
* **Voorbeeld:** De indeling van het kleurenspectrum kan verschillen, zoals het Welshe woord 'glas' dat zowel groen, blauw als grijs kan aanduiden, in tegenstelling tot het Nederlandse onderscheid. Ook de Japanse en westerse indeling van interieurs toont dit aan (zie J. Tanizaki, 'Lof der schaduw', 1994) [8](#page=8).
#### 2.2.3 Taalevolutie
Saussure maakte onderscheid tussen **diachrone taalstudie** (hoe taalsystemen veranderen over tijd) en **synchrone taalstudie** (taal op één specifiek moment). Taalsystemen veranderen onder invloed van politieke, sociale en culturele factoren [8](#page=8).
* **Voorbeeld:** Het Middelnederlandse 'wyf' (neutraal) en 'vrouwe' (adellijk) evolueerden naar het moderne 'wijf' (beledigend) en 'vrouw' (neutraal). Ook interieurtaal is geëvolueerd, van een 'schoon/tweede plaats' (formele ontvangst) naar een 'grote living' en 'open keuken' die een informelere sfeer suggereren [8](#page=8).
#### 2.2.4 Denotatie en connotatie (Hjelmslev)
Hjelmslev breidde Saussure's ideeën uit met de concepten denotatie en connotatie [8](#page=8):
* **Denotatie:** De vast omschreven, letterlijke betekenis van een teken [8](#page=8).
* **Connotatie:** Andere betekenissen, associaties en gevoelens die een teken oproept [8](#page=8).
Dit proces is in principe eindeloos; betekenis zaait zich voortdurend uit [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Jasper Johns' schilderij 'Flag' (1954-55) kan verschillende connotaties oproepen, afhankelijk van de culturele en persoonlijke context van de kijker. Ook het teken 'sigaret' heeft naast zijn denotatieve betekenis (een rolletje tabak om te roken) tal van connotaties (gezelligheid, verslaving, status, enz.) [8](#page=8).
#### 2.2.5 Saussuriaanse analyse van kunst
Mukařovský paste Saussure's ideeën toe op kunst door een onderscheid te maken tussen het **artefact** en het **esthetisch object** [8](#page=8):
* **Artefact:** Het concrete, materiële kunstwerk (vergelijkbaar met de betekenaar) [8](#page=8).
* **Esthetisch object:** De tijdsgebonden interpretatie en de betekenis die het kunstwerk krijgt in het collectieve bewustzijn (vergelijkbaar met de betekende) [8](#page=8).
Zelfs als het artefact onveranderd blijft, kan het esthetisch object veranderen doordat het kader van interpretatie evolueert. Dit evolutieproces is het onderwerp van receptieonderzoek [8](#page=8).
* **Voorbeeld:** Claude Monet's 'Impression: soleil levant' gaf aanleiding tot de term 'impressionisme', een esthetisch object dat sindsdien is geëvolueerd. De 'terugkeer' van het barokke, overdadige interieur kan nu 'vintage' worden genoemd, waar het vroeger 'oubollig' werd geacht [8](#page=8).
### 2.3 Roman Jakobson
Jakobson's werk kenmerkt zich door zijn focus op de structuur van het taalsysteem en de functies van taal in communicatie.
#### 2.3.1 Binarisme van het taalsysteem
Jakobson reduceert betekenisverschillen in het taalsysteem tot een reeks **binaire opposities** (paren van tegengestelden, weergegeven als -/+ of 0/1) [9](#page=9).
* **Voorbeelden:** Stemhebbend/stemloos (bv. 'baard' vs. 'paard'), niet-culinair/culinair (bv. Engels 'sheep' vs. 'mutton') [9](#page=9).
* **Onderscheid pertinent/niet-pertinent:** Niet alle opposities zijn relevant voor de betekenis van een teken. Bijvoorbeeld, voor de oppositie 'jongen' vs. 'meisje' zijn 'mannelijkheid' en 'leeftijd' pertinent, maar 'haarkleur' (blond/bruin) niet [9](#page=9).
Binarisme is ook nuttig voor de analyse van interieurs, door middel van opposities zoals oud/modern, privé/publiek, rond/recht, ruw/glad, doorzichtig/ondoorzichtig. De relevantie van deze opposities hangt af van de functie en/of de esthetiek van een ruimte [9](#page=9).
#### 2.3.2 Syntagma en paradigma
Jakobson onderscheidt twee assen waarop tekens georganiseerd worden:
* **Syntagma:** Een volgens grammaticale regels geordende combinatie van elementen die samen een zinvol geheel vormen. De relatie is **lineair** of **horizontaal** [9](#page=9).
* **Voorbeeld:** De betekenaars 'ik', 'stappen', 'naar', 'het', 'huis' vormen de syntagmaatische zin "ik stap naar het huis" [9](#page=9).
* **Voorwaarden:** De betekenaars moeten grammaticaal aangepast zijn, en de combinatie moet betekenisvol zijn [9](#page=9).
* **Toepassing op interieurs:** Een eetplaats kan bestaan uit een tafel, stoelen, een wandmeubel, een schilderij, etc. [10](#page=10).
* **Paradigma:** Een reeks elementen die tot dezelfde categorie behoren en onderling uitwisselbaar zijn. De relatie is **associatief** of **verticaal** [9](#page=9).
* **Voorbeeld:** De categorie persoonlijke voornaamwoorden (ik, wij, jij), werkwoorden (stappen, lopen, slenteren), of locaties (huis, winkel, museum) [9](#page=9).
* **Toepassing op interieurs:** De categorie 'tafel' kan variëren (rond, vierkant, hout, plastic), net als de categorie 'stoel' (hout, aluminium, draaistoel) [10](#page=10).
Op de **paradigmatische as** worden betekenaars geselecteerd, en op de **syntagmatische as** worden ze gecombineerd [10](#page=10).
#### 2.3.3 Poëtisch effect
Het **poëtisch effect** ontstaat wanneer het principe van gelijksoortigheid van de paradigmatische as wordt geprojecteerd op de syntagmatische as. Dit betekent dat de elementen in de combinatie (syntagma) tot dezelfde categorie (paradigma) behoren [10](#page=10).
* **Voorbeeld:** Een interieur met rode stoelen, rode kussens en een rode muur, waarbij de categorie 'rode objecten' wordt benadrukt [10](#page=10).
#### 2.3.4 Communicatieschema en functies
Jakobson's communicatieschema identificeert zes factoren in elke communicatie, elk gekoppeld aan een specifieke functie [10](#page=10):
1. **CONTEXT** (Referentiële of Cognitieve functie): Verwijzing naar de situatie waarop de boodschap betrekking heeft [10](#page=10).
2. **ZENDER** (Expressieve of Emotionele functie): Uitdrukking van de emotie van de zender [10](#page=10).
3. **ONTVANGER** (Conatieve of Appellatieve functie): Gericht op het effect op de ontvanger (overtuigen, instrueren) [10](#page=10).
4. **CONTACT** (Fatische functie): Het leggen en in stand houden van de communicatie [10](#page=10).
5. **CODE** (Metatalige functie): Reflectie over het gebruikte taalsysteem zelf (bv. semiotiek) [10](#page=10).
6. **BOODSCHAP** (Poëtische functie): Benadrukking van de boodschap zelf, waardoor deze aandacht trekt [10](#page=10).
#### 2.3.5 Vervreemding (Verfremdungseffekt)
Normaal taalgebruik streeft naar economie: eenduidigheid, beknoptheid en transparantie. Bij **vervreemding** wijkt de boodschap af van het normale gebruik of de verwachting. Dit dwingt de waarnemer stil te staan bij de vorm van de boodschap en kan vertrouwde referenten nieuw laten lijken [11](#page=11).
* **Effecten van vervreemding:**
* **Humoristisch of speleffect:** Raadsels, grappen, grappige details in een interieur [11](#page=11).
* **Esthetisch effect:** Vooral in avant-garde kunst. Voorbeelden zijn werken van Philippe Starck, Salvador Dalí, René Magritte, Jan Fabre, Georg Segal, Rachel Whiteread [11](#page=11).
* **'Existentieel' effect:** Een gevoel van bevreemding dat ons doet beseffen hoe we vervreemd zijn van onszelf en onze omgeving [11](#page=11).
* **Ideologisch effect:** Zoals bij het 'Verfremdungseffekt' van Bertolt Brecht, dat het publiek dwingt een kritische afstand te bewaren door het alledaagse vreemd voor te stellen en identificatie onmogelijk te maken. Voorbeelden zijn Lars von Trier's 'Dogville' of campagnes van Adbusters [11](#page=11).
#### 2.3.6 Analyse van (interieur)architectuur vanuit Jakobson's schema
Net als alle communicatie, heeft architectuur verschillende functies, met de poëtische/esthetische functie vaak centraal. David Preziosi past Jakobson's functies toe op architecturale ruimte [11](#page=11):
1. **Expressief:** Persoonlijke stijl van de architect (bv. Antoni Gaudi's interieur in Casa Batlló) [11](#page=11).
2. **Conatief:** Oriënterende instructies voor de gebruiker, zoals infoborden [11](#page=11).
3. **Fatisch:** Sturen van interpersoonlijke interacties (bv. een open keuken) [11](#page=11).
4. **Metatalig:** Historische verwijzingen naar vroegere architectuurtaal (bv. interieur Brusselse metro's die verwijzen naar art nouveau) [12](#page=12).
5. **Poëtisch/esthetisch:** Aandacht vestigen op de constructie zelf (bv. Victor Horta's trappenhal van Tasselhuis) [12](#page=12).
6. **Referentieel:** De praktische functie die de ruimte vervult (bv. de Temppeliaukio kerk in Helsinki) [12](#page=12).
* * *
# Narratologie en de rol van ruimte
Dit gedeelte onderzoekt hoe verhalen worden verteld en hoe ruimte een cruciale rol speelt in het faciliteren en construeren van deze verhalen.
### 3.1 Wat is een verhaal?
Een verhaal ontstaat wanneer een subject geconfronteerd wordt met een tekort in zijn "encyclopedie" – het geheel van betekenissen waarmee de wereld wordt geordend en geïnterpreteerd. Dit tekort, veroorzaakt door een object dat de bestaande orde doorbreekt, stelt een probleem dat het subject tracht te herstellen door middel van handelingen. Verhalen spelen zich af binnen een specifieke setting, bestaande uit tijd en ruimte, die mede het genre en het verloop van het verhaal bepaalt. Dit geldt zowel voor fictieve verhalen zoals Romeo & Julia of James Bond, als voor non-fictieve gebeurtenissen zoals een studiekeuze, geschiedschrijving, winkelen of een tentoonstelling bezoeken, waarbij de fysieke ruimte (de setting) vaak een sleutelrol speelt [13](#page=13).
### 3.2 Hoe wordt een verhaal verteld?
Er is een cruciaal onderscheid tussen de "geschiedenis" (de logische, chronologische volgorde van gebeurtenissen) en het "verhaalvertoog" (de manier waarop deze gebeurtenissen worden bewerkt en gepresenteerd). Het verhaalvertoog kan de chronologie van de geschiedenis doorbreken door technieken als "in medias res", flashbacks of flashforwards toe te passen. Ook kan de chronologie worden aangepast door het samenvatten of weglaten van delen (ellips), versnelling, vertraging of herhaling. Een tentoonstelling is hier een goed voorbeeld van, waarbij de opbouw van de presentatie verschillende "verhaalvertogen" van een historische gebeurtenis kan weergeven [13](#page=13).
### 3.3 Focalisatie of 'point of view'
Focalisatie verwijst naar het perspectief van waaruit een verhaal wordt verteld, vergelijkbaar met het camerastandpunt in film [13](#page=13).
* **Externe (auctoriële) focalisatie:** Dit perspectief is alwetend en bevindt zich buiten het verhaal, wat resulteert in een objectieve en afstandelijke blik [13](#page=13).
* **Interne (actoriële) focalisatie:** Dit perspectief is subjectief en begrend, omdat het gebonden is aan de blik van één van de personages binnen het verhaal, wat zorgt voor een grotere betrokkenheid [13](#page=13).
> **Tip:** Bij het ontwerpen van ruimtes is het essentieel om stil te staan bij de focalisatie: vanuit welk perspectief bekijk ik de ruimte, bijvoorbeeld vanuit een volwassen- of kindhoogte in een kleuterklas [13](#page=13)?
### 3.4 Suspense
Suspense wordt gecreëerd door de balans tussen vrijgegeven en achtergehouden informatie, waardoor een verwachtingspatroon ontstaat dat kan worden versterkt of doorbroken. Materialen, routing en de architecturale promenade – de manier waarop men zich door een ruimte beweegt en ontdekt wat men op welk moment ziet – dragen bij aan dit spanningsveld [14](#page=14).
### 3.5 Thema en motieven
Het **thema** is een abstract concept dat als "rode draad" door een verhaal loopt, vergelijkbaar met het concept van een ontwerp. Het thema kan bijvoorbeeld "schip" of "ecologie" zijn. **Motieven** zijn de concrete elementen die dit thema uitwerken en ernaar verwijzen. Bij het thema "schip" kunnen motieven bestaan uit relingen of ronde vensters, terwijl bij "ecologie" onbehandeld hout, meubilair uit gerecyclede materialen of veel planten als motieven kunnen dienen [14](#page=14).
### 3.6 Narratologie en ruimte
Verschillende verhalen kunnen samenkomen in één ruimte, zoals de geschiedenis van een historisch pand, het merkverhaal van een winkel, de verhalen van klanten, en zelfs de voorgeschiedenis van gebruikte materialen. De indeling en sfeer van een ruimte, de setting, bepalen mede welke verhalen mogelijk zijn, zoals een gezellige bar bij een theaterzaal. David Dernie stelt in \_Exhibition Design dat tentoonstellingsvormgeving vertrekt vanuit het ordenen van objecten in de ruimte op een manier die een verhaal vertelt, waardoor tentoonstellingsontwerp gedefinieerd kan worden als narratie. Narratieve ruimte houdt zich dus bezig met de contextualisering van tentoongestelde objecten. In een tentoonstelling staan twee narratieve ruimtes in interactie: de virtuele ruimte van het verhaal van de objecten, en de ruimte van het verhaal van de bezoeker [14](#page=14).
### 3.7 Narratologie en kunst
De fictieve setting van een kunstwerk maakt het mogelijk om mogelijke ervaringen van lichamen en personages in ruimtes en binnen een tijdsverloop te verkennen. Fictieve verhalen in kunst bieden de gelegenheid om te experimenteren met wat er allemaal mogelijk is binnen een bepaalde ruimte. Een voorbeeld hiervan is Orson Welles' film \_The Trial gebaseerd op de roman van Kafka [15](#page=15) .
* * *
# Postmoderne en deconstructieve benaderingen van teken en ruimte
Dit deel onderzoekt hoe postmoderne denkers zoals Baudrillard, Foucault en Derrida de concepten van teken, ruimte, macht en realiteit herdefiniëren, met belangrijke implicaties voor ons begrip van de consumptie, de inrichting van ruimtes en de constructie van identiteit [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
### 4.1 Jean Baudrillard: consumptie, tekens en simulacra
#### 4.1.1 Het consumptie-artikel als teken
Baudrillard stelt dat de waarde van een consumptieartikel primair niet in de gebruikswaarde ligt, maar in de sociale tekenwaarde binnen een groter tekensysteem. Status en identiteit worden ontleend aan gekochte objecten, zoals het belang van een specifiek merk. Tekens zijn op zichzelf inhoudsloos; wat 'cool', 'in', of 'hip' betekent, is afhankelijk van het systeem waarin het wordt geplaatst. De accumulatie van consumptieartikelen overheerst, waarbij we gevangen zitten in het alomtegenwoordige tekensysteem van dingen en voortdurende marketing, zoals de recuperatie van de punkstijl door de mode [16](#page=16).
#### 4.1.2 Het simulacrum
Vanuit een postmodern perspectief bevraagt Baudrillard de relatie tussen representatie (teken) en referent (datgene waarnaar het teken verwijst). Traditioneel gaat de referent aan de representatie vooraf, is de werkelijkheid kenbaar via correcte representaties, en is de representatie een kopie van de werkelijkheid. In het postmoderne standpunt wordt de werkelijkheid echter 'gemaakt' door haar representatie; representaties verwijzen louter naar andere representaties en zijn kopieën zonder origineel. Dit fenomeen noemt Baudrillard het simulacrum. Voorbeelden hiervan zijn kunstmatige patina op nieuwe objecten of bouwstijlen zoals de 'fermette' of 'pastorijwoning' die een verleden imiteren dat nooit echt heeft bestaan. Authenticiteit is hierdoor onmogelijk geworden: gerepresenteerde authenticiteit is per definitie vals omdat het tekenwaarde krijgt en niet langer samenvalt met wat het werkelijk is, zoals vintage meubels die als 'authentieke toets' in een moderne loft dienen [16](#page=16).
> **Tip:** Denk aan Instagram-filters als een hedendaags voorbeeld van simulacra; beelden worden gemanipuleerd om een 'betere' of 'authentiekere' versie van de realiteit te presenteren, die echter geen origineel buiten de representatie heeft.
### 4.2 Michel Foucault: discours, macht en ruimte
#### 4.2.1 Discours
Een discours is volgens Foucault het geheel van communicatievormen (teksten, objecten, praktijken) die kennis construeren over delen van de samenleving. Concrete objecten en acties krijgen pas betekenis binnen een historisch bepaald discours of kennissysteem (episteme). Zo bepaalt het discours over wonen bijvoorbeeld wat aanvaardbaar is in termen van architectuur, interieurontwerp en levensstijlen. Een discours bepaalt wat in een bepaalde historische periode acceptabel, zegbaar en zelfs denkbaar is [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Het discours over criminaliteit is in de loop der tijd veranderd, van een focus op goddelijke straf tot psychologische analyses en sociale determinanten, wat de manier waarop we criminaliteit begrijpen en aanpakken fundamenteel beïnvloedt.
#### 4.2.2 Discours en machtsuitoefening: ‘pouvoir-savoir’
Een kennissysteem ('savoir') is onlosmakelijk verbonden met een vorm van machtsuitoefening ('pouvoir') die sociaal gedrag stuurt, disciplineert en normaliseert. Macht is bij Foucault niet louter hiërarchisch of repressief, maar circuleert en is productief, schept instellingen en praktijken. Voorbeelden hiervan zijn het bio-pouvoir dat zich richt op de volksgezondheid. Onze subjectiviteit, waarden en levensstijl zijn producten van historische kennissystemen en de subjectspositie die we innemen. Ook het interieur en de praktijk van het wonen zijn onderhevig aan deze 'pouvoir-savoir', bijvoorbeeld door interieurtrends of welzijn op de werkvloer [17](#page=17).
#### 4.2.3 Macht over zichzelf: de zorg voor het zelf
Foucault erkende dat het subject niet alleen macht van maatschappelijke instellingen ondergaat, maar ook macht kan uitoefenen op zichzelf. Dit sluit aan bij het Nietzscheaanse ideaal om van het leven een kunstwerk te maken. Deze zelfzorg is echter niet los te denken van de maatschappelijke context. De vraag rijst welke rol het discours van het interieur kan spelen in deze zelfzorg [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 4.2.4 Foucault en ruimte: de heterotopie
Heterotopieën zijn concreet bestaande, afgebakende ruimtes waarin andere regels en mogelijkheden gelden dan in de omgeving, maar die wel een relatie aangaan met die ruimtes. Ze kunnen fungeren als een localiseerbare utopie die de maatschappij een ideaal voorhoudt of bekritiseert [18](#page=18).
* **Temporele heterotopie:** Historische artefacten in een moderne omgeving [18](#page=18).
* **Geografische heterotopie:** Samenbrengen van elementen uit verschillende culturen, zoals op een wereldtentoonstelling [18](#page=18).
* **Heterotopie van de ‘afwijking’:** Plaatsen waar afwijkend gedrag wordt gelokaliseerd en gecontroleerd, zoals gevangenissen of bordelen [18](#page=18).
Heterotopieën gaan vaak gepaard met **heterochronie**, een verstoring van het normale tijdsverloop door accumulatie van tijd (musea, archieven) of periodisering (kermissen, vakantieoorden). De toegang tot heterotopische ruimtes is altijd gemedieerd door architecturale grenzen die niet iedereen mag overschrijden [18](#page=18).
> **Tip:** Denk bij heterotopie aan themaparken die afgebakende werelden creëren met eigen regels, los van de directe omgeving, maar wel verwijzend naar specifieke culturele of historische concepten.
### 4.3 Jacques Derrida: deconstructie en de uitzaaiende tekst
#### 4.3.1 De uitzaaiende tekst
Derrida's werk stelt dat een teken altijd verwijst naar de afwezigheid van datgene waarnaar het verwijst, en dat de betekeniscreërende differentie tussen tekens niet stabiel is. **'Différance'** houdt in dat een teken slechts kan betekenen door herhaling, maar elke herhaling creëert een nieuwe context en verandert de betekenis. De 'ware' betekenis is daardoor nooit volledig te achterhalen. Elke interpretatie vindt plaats binnen het tekensysteem, wat leidt tot Derrida's beroemde uitspraak: **'il n’y a pas de hors-texte'** (er is geen buiten-de-tekst). Julia Kristeva's concept van **intertekstualiteit** sluit hierbij aan, waarbij elke tekst onvermijdelijk verwijst naar en kruispunt is van andere teksten, inclusief interieurs die 'teksten' van andere interieurs citeren [19](#page=19).
#### 4.3.2 Deconstructie
Deconstructie is een analyse van tekens die de illusie van eenduidige betekenis ondermijnt door:
1. Na te gaan hoe teksten op andere teksten beroepen (intertekstualiteit) [19](#page=19).
2. Ondeelbare connotaties in een tekst te onderzoeken [19](#page=19).
3. Te zoeken naar wat ongezegd of gemarginaliseerd wordt [19](#page=19).
4. De impliciete voorkeur voor één term in een oppositie te onthullen en om te keren (bv. natuur/cultuur) [19](#page=19).
Deconstructie is geen nihilisme, maar een zoektocht naar het radicaal andere in een tekst, datgene wat nog niet gedacht of uitgesproken is. Het wordt gezien als een 'uitvinding van de Ander' of een 'telefoonoproep vanuit het onbekende' [19](#page=19).
#### 4.3.3 Deconstructie in de (interieur)architectuur
Postmoderne architectuur probeert de taal van de architectuur te deconstrueren door ironisch 'intertekstueel' gebruik te maken van oude vormentalen, marginale elementen te accentueren en klassieke opposities (binnen/buiten, vast/flexibel, privé/publiek, oud/nieuw) te doorbreken. Voorbeelden hiervan zijn het Frank Gehry’s House, het Wexner Center for the Arts, en Nigel Coates' Hypnerotosphere. Hedendaagse architectuur zoekt naar de 'kieren' en 'contradicties' van ruimtelijke talen om het radicaal Andere, dat buiten het systeem valt, te respecteren [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Deconstructivistische architectuur breekt met traditionele symmetrie en harmonie. Elementen lijken te zweven, in elkaar te grijpen of op instorten te staan, wat de stabiliteit en vastheid van architectonische vormen bevraagt.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Semiotiek | De wetenschap die zich bezighoudt met tekens en tekensystemen, en de relatie tussen een teken en datgene waarnaar het verwijst. Het onderzoekt hoe betekenis wordt gecreëerd en gecommuniceerd. |
| Semiotische competentie | Het vermogen van een organisme om objecten in tekens te veranderen die samen een leefwereld vormen waarin het kan functioneren. Dit omvat zowel intellectuele als zintuiglijke waarneming en interactie met de omgeving. |
| Teken (Peirce) | Iets dat voor iemand naar iets anders verwijst. Peirce's model bestaat uit een representamen (het teken zelf), een object (datgene waarnaar het verwijst) en een interpretant (de betekenis die de waarnemer eraan geeft). |
| Index (Peirce) | Een soort teken waarbij het object in een oorzakelijk verband staat tot het representamen, zoals rook die verwijst naar vuur, of een spoor dat verwijst naar een afwezige. |
| Icoon (Peirce) | Een soort teken waarbij het representamen gelijkenis vertoont met het object, zoals een foto, een pictogram of een analogie in taal. |
| Symbool (Peirce) | Een soort teken waarbij het representamen arbitrair, ongemotiveerd en conventioneel is, zoals de meeste woorden in een taal (bv. het woord ‘boom’ verwijst naar een boom). |
| Teken (Saussure) | Een onscheidbare, tweeledige structuur bestaande uit een betekende (mentaal concept) en een betekenaar (klankbeeld). De betekenis ontstaat binnen het taalsysteem door differentie (verschil met andere tekens). |
| Betekende | Het mentale concept of de inhoud die door een teken wordt opgeroepen, zoals in de theorie van Ferdinand de Saussure. |
| Betekenaar | Het klankbeeld of de vorm van een teken die een mentaal concept oproept, zoals in de theorie van Ferdinand de Saussure. |
| Taalrelativisme | De opvatting dat onze indeling en waarneming van de werkelijkheid afhankelijk zijn van het taalsysteem dat we gebruiken. Verschillende talen kunnen de werkelijkheid op verschillende manieren structureren. |
| Denotatie | De vast omschreven, letterlijke betekenis van een teken, zoals deze primair wordt gedefinieerd binnen een taalsysteem. |
| Connotatie | De bijkomende betekenissen, associaties en gevoelens die een teken kan oproepen, naast zijn denotatieve betekenis. Dit proces kan eindeloos zijn en bijdragen aan de betekenisontwikkeling. |
| Binarisme (Jakobson) | Het principe dat de betekenisverschillen binnen een taalsysteem kunnen worden herleid tot reeksen van duidelijk tegengestelde, binaire opposities (bv. stemhebbend/stemloos). |
| Syntagma | Een volgens grammaticale regels geordende combinatie van elementen (bv. woorden) die samen een zinvol geheel (bv. een zin) vormen. |
| Paradigma | Een reeks elementen die tot dezelfde categorie behoren en uitwisselbaar zijn binnen een bepaalde context, zoals persoonlijke voornaamwoorden of werkwoorden. |
| Communicatieschema (Jakobson) | Een model dat de zes factoren van communicatie (zender, ontvanger, boodschap, contact, code, context) koppelt aan zes communicatieve functies (expressief, conatief, fatisch, metataal, poëtisch, referentieel). |
| Vervreemding (Verfremdungseffekt) | Een techniek waarbij afgeweken wordt van het normale gebruik van taal of beeld, waardoor de vorm wordt benadrukt, een vertrouwde referent nieuw lijkt, en de toeschouwer wordt aangezet tot kritische afstand en reflectie. |
| Narratologie | De studie van verhalen, de structuur ervan, hoe ze worden verteld en hoe ze betekenis creëren. |
| Focalisatie | Het perspectief van waaruit een verhaal wordt verteld, bepalend voor de mate van betrokkenheid en informatie die de lezer verkrijgt. |
| Suspense | Het creëren van verwachting en spanning bij de lezer door de manier waarop informatie wordt vrijgegeven en achtergehouden in een verhaal. |
| Thema | Het abstracte ‘rode draad’ of het centrale concept dat aan een verhaal of ontwerp ten grondslag ligt. |
| Motief | Een concreet element dat verwijst naar en bijdraagt aan de uitwerking van het thema in een verhaal of ontwerp. |
| Discours (Foucault) | Het geheel van communicatievormen, teksten, objecten en praktijken waardoor kennis wordt geconstrueerd over een bepaald domein in de samenleving. Het bepaalt wat acceptabel, zegbaar en denkbaar is. |
| Pouvoir-savoir (Foucault) | De onlosmakelijke koppeling tussen een kennissysteem (savoir) en machtsuitoefening (pouvoir), waarbij macht niet alleen repressief, maar ook productief is en sociaal gedrag stuurt. |
| Heterotopie (Foucault) | Een concreet bestaande, afgebakende ruimte waarin andere regels en mogelijkheden gelden dan in de omringende ruimtes, en die een specifieke relatie aangaat met de maatschappij. |
| Deconstructie (Derrida) | Een analysemethode gericht op het onmogelijk maken van de illusie van een eenduidige betekenis door te onderzoeken hoe teksten verwijzen naar andere teksten, connotaties, gemarginaliseerde elementen en impliciete voorkeuren in binaire opposities. |
| Intertekstualiteit (Kristeva) | Het concept dat elke tekst een kruispunt is van andere teksten en onvermijdelijk naar die andere teksten verwijst; elk interieur ‘citeert’ dus onbewust ‘teksten’ van andere interieurs. |